„De Wiskottens"
hard schot van hem vlak naast de ver
ste paal vliegt, buiten bereik van Van
der Wint.
Eindelijk, als de rust reeds in het ge
zicht is, werkt Stormv. zich los. Visser
forceert een doorbraak en rent in com
binatie met Asbeck op Van Hemert af.
Via Blinkhoff belandt het leder bij Ol
denburg, wiens har-de schuiver juist in
het zijnet komt. Eens komt Barend
even in de verdrukking. Met een for-
sche elleboog-duw stoot hij zijn bela
gers van zich af, wat Westerbeek be
straft met een vrije trap tegen
Stormvogels. Spoedig daarna is het
rusten.
De tweede helft brengt een gewijzigd
D. F. C.-elftal in 't void. De eerste aan
val komt van Stormvogels-kant! Snoeks
geeft een fraaien through-pass, waar
na Sint hard naast schiet. D. F. C. ant
woordt met een tegenbezoek, waarbij
Ruys hard tegen de lat schiet. De
Stormvogels zijn er nu iets beter in.
Sint maakt den bal mooi vrij en schiet
keurig in den rechter-bovenhoek, doch
Van Hemert redt niet minder mooi. Na
7 minuten kan Bouman, die met Lebret
stevig staat te backen, Oldenburg niet
houden. Hij schiet hard in; wel stopt
Van Hemert, maar hij werkt den bal
niet ver weg en Sint heeft geen moeite
nummer drie te scoren (30).
Nauwelijks is afgetrapt, of Sint staat
weer alleen voor den Dordschen reus,
die nu niet behoeft te visschen, aange
zien Sint naast schiet.
Ondanks den achterstand, denkt D.
F. C. nog aan geen opgeven. De rechts
buiten profiteert van zijn onvoldoende
en zet enkele malen fraai voor. Uit een
dezer voorzetten schiet Versluys hard
in. Vallend stomt v. d. Wint den bal
voor Van Dam's voeten, die juist zal
schieten, als Struys hem den bal oiit-
neemt. Een kogel van Sigmond ver
dwijnt in v. d. Wint's veilige armen.
Oldenburg breekt een paar maal snel
door, doch schiet in 't zijnet in plaats
van voor te zetten. Bij een dezer door
braken blijkt hij zich geblesseerd te
hebben, waardoor hij zich vrijwel niet
meer geven kan. D. F. C. wordt nu veel
sterker. Van de beide vleugelspelers
dreigt het meeste gevaar. Het binnen-
trio schiet ontzettend slecht, al moet
erkend worden, dat het geluk niet met
hen is. Bij een paar weinig georgani
seerde aanvallen krijgen Snoeks en
Blinkhoff Sr. een goede kans, doch bei
den falen met schieten.
Het spelpeil aan Stormvogels-kant
wordt er intusschen niet beter op. Van
één elftal is weinig sprake. Elk speelt
wat op eigen houtje. Bij een uitval van
Asbeck blijkt deze een pees te hebben
gescheurd en moet hij het veld verlaten.
In de resteerende minuten doet D. F. S.
alle moeite een tegenpunt te maken,
doch niets lukt. Als Westerbeek tijd
fluit, heeft Stormvogels nog steeds een-
3—0 voorsprong.
/21/, jarig bestaan Stormvogels.
Maandag was het 12'l, jaar geleden dat
Stormvogels werd opgericht.
VISCHOMZCT.
De vischomzet in de rijlcivisehhillen te
IJmuiden bedroeg in November ven dit jaar
f 1.536.105 tegen i 1.320.066 in November
van het vorig jaar.
door
78 RUDOLF HCRZOO.
„Emilie
Ze schrok op. Verbouwereerd, alsof
ze op een verkeerdheid betrapt was
geworden. En toch beefde het lachje
nog om haar mond.
„Ja, Ewald 7"
„Het wordt nu langzamerhand meer
dan tijd dat ik opsta. Ik dagdief hier
den godganschelijken dag, laat me
vertroetelen als een kind."
„Ik doe 't zoo graag, Ewald."
„Emilie, waarom ben je eigenlijk hier
zoo heel anders dan in Bannen?"
„Ben jij ook niet anders geworden?
Men moet de menschen alleen maar ge
legenheid geven zich te ontwikkelen,
ook de meisjes. De eigene opvoeding
verandert menigmaal veel aan datgene,
wat men van huis uit als kruidje-roer
mij-niet mee gekregen heeft."
„Hetgeen vader en moeder goed be
komt, bezorgt zoon en dochter maag
pijn."
„Ewald, aan jou is toch een dominee
verloren gegaan."
„Dat komt van het lange liggen. Le
diggang is des duivels oorkussen. Van
middag sta ik op."
„Als je mij één ding belooft .Er niet
tusschen uit te zullen knijpen."
„Neen," zeide hij trouwhartig, „ik
verlaat je niet. Op mij kan je rekenen."
„Geloof je, dat dat Paul nog te
rug komt?"
„Zondag zeker. Dat is nog 'ns 'n beste
kerel. Je hadt moeten zien hoe blij hij
St Nicoiaasbede, van een ziek meisje.
Sintje, luister, naar wat ik U vraag,
't Lot is zoo zwaar, dat ik draag.
'k Lig, voor 't raam, en zie op straat,
En hoor, wat ieder kindje bepraat.
De een vraagt een pop, d'ander een wagen,
Zij hebben geen lot, als ik te dragen.
St. Niklaasje, neem uit mijn hart,
De jong dragende kindersmart.
Oh, St. Niklaasje, dan dank ik U zeer,
En keert, voor mij ook de vreugde weer.
HENK DE BOER.
SCHEEPVAART.
IJ m u i d e n. Aangekomen 26November:
Frey, st., Londen, stukgoed om bij te laden,
Hoogovens27 NovemberAlbr. W. Sel-
mer, st., Amsterdam, ledig, om te laden,
Hoogovens.
Vertrokken 26 November Frey, st.,
Stockholm, via Amsterdam, ijzer en stuk
goed.
V e I s e n. Vertrokken 27 November
Venus, st., Leningrad, ledig.
Het met een lading erts voor de
Hoogovens alhier van Caen aangekomen
Ned. stoomschip „Katwijk" rapporteert dat
het bij het vertrek uit de haven van Caen
in aanvaring is geweest met hetEngelsche
stoomschip „Claeriight", waardooor de
„Katwijk" lichte schade bekwam boven de
waterlijn.
Het stoomschip „Vechtstroom" van de
Hol!. Stoomboot Mij. is alhier 24 uur over
tijd van Huil aangekomen, wegens storm
weer. Het stoomschip bekwam op reis
schade aan dek, terwijl door een stortzee
eenige haspels overboord zijn geslagen.
Het van Swansea met kolen hier aange
komen Engelsche stoomschip „Fedelma"
had door den storm een der scheepsbooten.
verloren.
In de haven van Coruna zijn ten
gevolge van het omslaan van twee sloepen
tijdens een storm, 14 personen verdronken.
De scheepvaart in Het Kanaal is ten
gevolge van het losslaan van mijnen ge
vaarlijk. In handelskringen eischt men uit
zending van een vernietigingsflottilje, zooals
dit na den oorlog geschiedde.
Oedurende de maand November 1924
werden te IJmuiden door de Noordzee
sluizen geschut uit zee 276 stoomschepen
met 1.638 515 Kub. Meter en 8 zeilschepen
met 11.398 Kub. Meter inhoud en naar zee
297 stoomschepen met 1,771.376 Kub.
Meter en 4 zeilschepen met 8044 Kub. Meter
inhoud.
De aanvaring tusschen de „Rijnstroom"
en de „Rembrandt".
De Raad voor de Scheepvaart heeft een
onderzoek ingesteld naar de oorzaak van
de aanvaring op het Noordzeekanaal tus
schen de stoomschepen de „Rijnstroom"
en de „Rembrandt" resp. van de „Hol
iandsche Stoomboot Maatschappij" en de
„Stoomvaart Maatschappij Nederland".
De kapitein van de „Rijnstroom", het
eerste gehoord, verklaarde op 25 October
des namiddags om 12.15 uur bij prachtig
wear te zijn uitgevaren met 16 man equipage
aan boord en verder beladen met versch
vleesch, groenten en verdere waren, die
aan bederf onderhevig zijn. De bestemming
van het schip was Leith en getuige heeft
het getij willen halen omdat hij versch
vleesch aan boord had. Daarom deed hij
een poging, om na de Hembrug te zijn
was, toen hij aan mijn bed zat en ik
hem van mijne ideeën voor geheel nieu
we patronen vertelde, die een modern
tijdperk zullen openen. Dit wordt de
moderne fabrikant. Vroeger heb ik hem
eens uitgelachen, toen hij mij uit wilde
leggen, dat in iederen fabrikant iets
van den kunstenaar steken moet. Nu
begrijp ik het. De wereld blijft nu een
maal niet stil staan. En vraag en aan
bod nemen met den vooruitgang toe."
„Steekt er ook in Gustav een soort
kunstenaar?"
„Een arb'eidskunstenaar! Dat is num
mer een! Zonder hem helpen de mooi
ste ontwerpen niets."
„Weet je waarom hij je gisteren
niet bezocht heeft?"
„Paul zeide, dat hij naar Zinters ge
gaan was om mijne schulden te beta
len. Ik was in den beginne woedend
over deze inmenging. Maar toen ik na
derhand vernam, dat ze nu ook mijne
patronen op de fabriek gebruiken, vond
ik het goed. Bovendien
„Bovendien?"
Hij lachte een verlegen jongenslach
je. „Och niets. Het verheugt mij alleen,
dat de Zinters onzen Gustav ook eens
te zien1 gekregen hebben. Die zal hun
wel respect voor den naam Wiskotten
hebben ingeboezemd. Vooral die co
quette zwarte kat." En zijn gezicht
werd grimmig.
„Wat is dat voor 'n zwarte kat?"
„Gretchen Zinters heet ze," zei
Ewald. „Ik spreek er liever niet over.
Hoor eens, Emilie, zeg er Anna Kölsch
niets van. Ik laat me niet gaarne uit
lachen. Door haar wel het allerminst."
„Was die Gretchen dan een vlam van
je, groote jongen?"
gepasseerd, de „Rembrandt", dia voor de
„Rijnstroom" voer, voorbij te komen. Wel
wist hij, dat het volgens art. 14 van het
Bijz. Reglement verboden was, dat schepen,
die in dezelfde richting gaan, elkaar voorbij
varen. Had getuige echter achter de „Rem
brandt" blijven varen, dan had hij niet
eerder buiten kunnen zijn dan 3.40 uur
Eng. tijd, terwijl hij nu om 2.30 uur Eng.
tijd buiten kon zijn. Het gevolg daarvan
zou geweest zijn, dat het schip Maandag
morgen om 5 uur in Leith reeds aange
komen zijnde, alsdan gelost had kunnen
worden. Ware hij evenwel achter de „Rem
brandt" gebleven, dan zou eerstom 10uur
in den morgen de lossing aangevangen
kunnen zijn en in dit geval had men de
markt gemist.
Dit in aanmerking nemende en tevens
omdat het dikwijls gebeurde, laat het zich
begrijpen, dat getuige graag voorbij wilde
varen. Hij gaf dit den loods te kennen, die
daarop antwoordde „het te zullen probee-
ren". De loods heeft toen 5 waarschuwing-
stooten gegeven, waarop de „Rembrandt"
aanvankelijk niet reageerde. Na 10 minuten
gaf de „Rembrandt" echter een stoot ten
antwoord, waarop de „Rijnstroom" nog
maals twee malen het sein liet hooren, wat
beteekende, dat voorbij zou worden ge
varen.
De „Rembrandt" daarop weer een stoot
gevende, bleef „stuurboord uitloopen" en
getuige stuurde „bakboord uit". Het roer
wilde echter niet bakboord uit, ook niet,
toen hij de vaart versnelde op halve kracht.
Doordat het roer niet luisterde, kwam de
„Rijnstroom" in de zuiging van de „Rem
brandt". Achteruitslaan hielp niet. Integen
deel, de aanvaring zou nog ernstiger ge
volgen gehad hebben. Ook nu was de
aanvaring onvermijdelijk, doch bleef de
schade tot een minimum beperkt. De
„Rembrandt" werd midscheeps geraakt,
boven de waterlinie. Ook de beschadiging
welke de „Rijnstroom" verkreeg, zat boven
water. Oetuige herhaalde nogmaals, dat
het voorbijvaren dagelijks gebeurt, hoewel
het verboden is. De loods van de „Rijn
stroom", die vervolgens gehoord werd,
verklaarde dat hij geweten heeft, dat het
voorbijvaren verboden is. Niettemin heeft
hij den gezagvoerder het advies gegeven
om de „Rembrandt" voorbij te stoomen.
Hij deed dit om de scheepvaart te helpen,
die toch al in Amsterdam van alle kanten
wordt tegengewerkt, hetzij door de sluizen,
hetzij door de bruggen.
De verklaringen van dezen getuige kwa
men verder overeen met die door den
gezagvoerder afgelegd. Tenslotte deelde de
loods van de „Rijnstroom" nog mede, dat
hij meermalen de schepen is voorbijge
varen, zonder dat er ongelukken voor
kwamen.
De loods van'de „Rembrandt" gaf ver
volgens zijn lezing van het gebeurde. Toen
de „Rembrandt" de Hembrug was gepas
seerd, zag getuige de „Rijnstroom" achter
hem aankomen. Toen hij daarop het signaal
van de „Rijnstroom" hoorde, dacht getuige
„Die wil mij zeker voorbijvaren".
Oetuige wist wel dat dit verboden is,
maar het was hem ook bekend, dat het
wel meer gebeurde, hoewel het hem in
de anderhalf jaar, waarin hij dienst doet,
nog nooit is overkomen. Terloops merkte
getuige op, dat, als de gelegenheid zich
zou hebben voorgedaan, hij ongetwijfeld
eveneens de overtreding zou begaan heb
ben. Na het signaal van de „Rijnstroom"
te hebben gehoord, beraadslaagde getuige
met den kapitein, waarop besloten werd,
een stoot ten antwoord te geven, hetgeen
beteekende: „Ik wijk stuurboordzijde uit".
„Een heel sluw, uitgerekend schep
sel is het. Ze zou graag de groote dame
willen spelen, daarom doet ze lief. En
ik ben er ingeloopen."
„Dus een blauwtje heb je al te pak
ken?"
Hij bewoog zich onrustig onder zijn
deken. De jongelingshoogmoed steeg
hem naar het hoofd en verfde zijn
voorhoofd. „Een blauwtje! Dat is nog
de vraag. Als zich zoo'n nest heeft la
ten kussen alsof de politoer er af moest
en dan eensklaps zegt, dat ze van lie
den af bedankt voor de eer, omdat de
ander op zwart zaad zit: dat is toch
geen blauwtje?"
„Zoo een dus ben jij er?" vroeg Emi
lie Wiskotten. „Dan moest men zich
zoo gauw mogelijk van je afkeeren."
Maar toch trók ze een stoel naderbij en
ging naast den divan zitten. „En aan
die moest Gustav respect inboezemen?"
„Ik hoop dat hij het gedaan heeft."
„En als ze ook met hem coquetteert?
Is dat van haar te verwachten?"
„Van haar is te verwachten, dat ze
het zelfs met den paus probeert."
„De paus is Gustav nu juist niet
vond Emilie en ze trok de wenk
brauwen samen.
„Neen, maar Gustav Wiskotten is
hij."
„Kan die dan geen domme dingen
doen?"
„Die zijn in vergelijking met zijne
deugden zoo klein, dat men ze over het
hoofd ziet."
„Maar als ze hem nu ook gekust
heeft? Hij kan toch wellicht schielijk
gedronken hebben?"
„Wel, dan neemt hij thuis den tan
denborstel."
De „Rijnstroom" beantwoordde dit signaal
met twee stooten en toen dacht getuigej:
„die gaat bakboord uit".
Daarop heeft de „Rembrandt" weer een
stoot, gegeven dat beteekende„Ik blijf
stuurboordzijde". Op een desbetreffende
vraag deelde de loods van de „Rembrandt"
nog mede, dat het met oog op de veiligheid
wei mogelijk is, voorbij te varen. Dat het
vaak gebeurt, wist get. niet.
Mr. O. Seret, de verdediger van den
gezagvoerder van de „Rijnstroom" betoogde,
dat art. 14 van het Bijz. Reglement een
dier wetsbepalingen is waarvan gebleken
is, dat zij niet leeft in de practijk. In dit
verband wees hij op een in 1920 door den
Raad gedane uitspraak, waarbij bepaald
werd (dat schepen, die in dezelfde richting
gaan, elkaar niet voorbij mogen varen)
niet onder alle omstandigheden is te hand
haven.
Pleiter liet uitkomen dat art. 14 niet al
te streng mag worden genomen. Ook de
loods, dus de Rijksambtenaar, scheen de
overtreding van art. 14 niet erg te vinden.
Overigens dient er op gewezen te worden,
dat de gezagvoerder van de „Rijnstroom"
handelde uit den drang, door de Directie
van de Holl. Stoomb. Mij. op hem uitge
oefend, om Engeland spoedig te halen.
Bovendien was het gewoonte om de
schepen voorbij te varen.
Neem aan, dat de gezagvoerder aan zijn
reederij zou hebben meegedeeld dat hij
Leith niet op tijd kon halen, doordat hij
achter de „Rembrandt" moest blijven varen,
dan zouden zijn uren misschien geteld zijn
geweest. Anderzijds betwistte pleiter, dat
door de overtreding van art. 14 de aan
varing zou zijn veroorzaakt. De oorzaak
van de aanvaring is, dat het roer van het
schip niet in orde was. En ook daarvoor
kan dezen gezagvoerder, die tevoren op
de „Rijnstroom" niet had gevaren, niet
aansprakelijk gesteld worden.
Pleitei drong er bij den Raad op aan
den gezagvoerder van de „Rijnstroom" vrij
te laten uitgaan.
De Inspecteur voor de Scheepvaart de
heer van der Boom, zeide zich goed te
kunnen voorstellen, dat men in de praktijk
geen gevaar in het passeeren ziet. Volgens
spr. moet de Raad in de eerste plaats re
kening houden met de praktijk, want juist
door een college als de Raad is, mag niet
uit het oog verloren worden, dat naast het
geschreven recht in aanmerking dient ge
nomen te worden de gewoonte.
Meermalen blijkt, dat de praktijk afwijkt
van de voorschriften.
In het onderhavig geval is het passeeren,
gezien het mooie weer, best mogelijk ge
weest.
Toch moet de klacht tegen den gezag
voerder, dat hij art. 14 heeft overtreden,
gegrond worden geacht, hoewel men van
meening kan verschillen omtrent de meer
dere of mindere beteekenis van deze over
treding.
Art. 14 is te imperatief en spr oordeelde,
dat onder de gunstige omstandigheden,
waarin men dit prachtige weer verkeerde,
het volgens hem mogelijk moest zijn, van
dit artikel af te wijken in het belang van
de scheepvaart.
De Raad zal later uitspraak doen.
Uitspraak doende betreffende de aan
varing tusschen het stoomschip „Strabo"
en het binnenstoomvaarluig „Nieuwe On
derneming 11" heeft de Raad voor de
scheepvaart als zijn oordeel uitgesproken,
dat deze aanvaring in de eerste plaats is
toe te schrijven aan de mist. Dat de „Nieuwe
Onderneming II" den zuidwal vasthield Is
„Is dat zoo zeker
„Bedenk maar eens, hoe woedend hij
was, toen hij mij onder de wegwerkers
ondekte. Omdat 'hij bang was, -dat ik
me vergooid had. En voor zich te ver
gooien is Gustav nooit te vinden ge
weest. Soms een stevig glas' dat het
dampte, of eene kloppartij, zooals toen
maals op de fabriek dan echter:
hoofd rechtop en alles bij het oude, al
les op zijn plaats."
Zij droomde en antwoordde niet. Daar
had je nu dezen jongen Ewald. En zoo
jong als hij was, had hij reeds zijn
avontuur achter zich. En toch bleef hij
de frissche, trotsche jongen. Zou dat de
onbedwingbare jeugd der mannen zijn?
Het onvervalseht natuurlijke stuk
wildheid en piratendom, waaruit de
krachtiger cultuur zich ontwikkelt?
Edele wijn uit heeten most. Bij dezen
most, dezen Ewald, begreep ze het zoo
goed. En bij Gustav had er zich hare
Barmer meisjesopvoeding van den eer
sten dag af tegen verzet, de onbekom
merde, onbedwingbare jeugd van den
man in hem te begrijpen. Twee jaar
slechts was hij op hun huwelijksdag
ouder geweest dan die groote jongen
daar. En ze had jaar in, jaar uit iedere
jeugdige opbruising in hem door eene
scène onderdrukt. Totdat hij er genoeg
van gekregen had en zijne dorstige
oogen op vreemde weiden vestigde
Lag hier bij hem de grootste schuld, of
bij haar En het wilde haar maar
niet uit de gedachten, wat Ewald straks
over de „domme dingen" gezegd had.
„Die zijn in vergelijking met zijne deug
den zoo klein, dat men ze over het
hoofd ziet." Dit was het gezichtspunt,
dat haar ontbroken had. Zij gaf zich
begrijpelijk en daartoe .had^het schip zc
zeker het recht. Een andere vraag itechl
of dat schip voorzichtig genoeg he
gevaren en of het zijn komst op voldoen
wijze heeft kenbaar gemaakt. Wat de mi
signalen betreft, kan worden geconstateei
dat de schipper van de „Nieuwe Ondert
ming II" beweert ze te hebben gegevi
terwijl van de zijde van de „Strabo"
verklaard dat geen sein is gehoord. Mi
destemeer komt hier naar voren de omstr
digheid dat voor een schip, hetwelk zi
in een positie van de „Strabo" bevindt
mist geen geluidsein is voorgeschrevi
Dit klemt hier te meer, omdat mag word
aangenomen, dat de „Strabo" zichbevo
ter plaatse waar de „Onderneming zi
mocht bevinden, dus in het vaarwater v
dit soort van schepen. De kapitein van
„Strabo" voelde hier een lacune in 1
reglement; immers, na deze aanvaring I
hij, bij het hooren van éen mistsein, dc
eenige mannen aan dek schreeuwen, tenein
de aanwezigheid van zijn schip kenbaar
maken. Ook de Raad is van oordeel,
dit geval duidelijk aantoont, dat de wij
waarop een schip, dat zich in een dergelij
positie bevindt, haar aanwezigheid] bij m
moef kenbaar maken, wel verdient one
de oogen te worden gezien.
Ten slotte spreekt de Raad nog als z
overtuiging uit. dat ondanks de ongunsti
omstandigheden, de aanvaring toch n
had kunnen zijn voorkomen en in elk ge'
in hare gevolgen zeer zou zijn beper
indien de „Nieuwe Onderneming II" mine
vaart had gehad. Met het oog op de scha
acht de Raad het niet aannemelijk, dat
„Nieuwe Onderneming II" niet meer d
1 l'/z mijl heeft geloopen. De kapiti
verklaarde zelf, dat het niet zoo erg c
van mist was. Welnu, dan had hij bij kr
pende vaart de „Strabo" nog tijdig verker
PLAATSELIJK NIEUWS.
IJMUIDEN
Theater en Bioscoop.
De stad die Ood vergeten heeft is n
een door Ood vergeten stad, maar een st:
waar men Ood, dat is de Liefde, niet mi
dient en de Liefde is het Hoogste.
Een vrij primitief gegeven maakt d
grondslag van het scenario uit, doch wo
zoo zuiver menschelijk doorvoeld weeq
geven, dat men het niet alleen ziet, do
dat men het mede leeft. Het zijn ge
beelden, het zijn zielen. Dit openbaar
zich in de zaal wel door de teekenen v
afkeer en van diep medelijden.
„Vader vergeef het hun, want zij wel
niet wat zij doen". Die bede van den jeug
gen verschoppeling, die, zelf in den hoogs!
levennood verkeerende, vergiffenis vrar
voor zijn belagers, snijdt door de ziel.
Ontzettend is de straf, die Ood, naar 1
eenvoudig geloof dezer zielen toepast
hen, die het hoogste gebod hebben v
loochend Alfe natuurelementen zijn or
de stad onlketend en geweldig zijn
verwoestingen door den bliksem, de bra
en de overstroomingen teweeggebracht,
alies is zeer realistisch op het doek we
gegeven en brengt de toeschouwers
hevige angstspanning, wat hiervan het ein
zal zijn.
Naar we vernemen heeft Thalia voor
eerstkomende weken een serie mooie filr
waartoe deze ongetwijfeld gerekend ia
worden
Laten we vooral niet vergeten er bij
melden, dat de muzikale illustratie uitstekt
was en geheel meeleefde met de hoogi
moeite, zich het aantal zijner foutr
die haar altijd dol gemaakt haddi
voor den geest te halen. Maar ze lev
men niet. Slechts de man stond vo
haar, de krachtige, energieke man,
de kracht bezat met stijven nek do
het leven te gaan en ruim baan te n
ken voor alles, wat tot zijn geslacht 1
hoorde.
En langzamerhand, terwijl ze
schaamte in hare wangen voelde klc
pen, begon ze tot de overtuiging te 1
men, dat ze mannen waren, tegenoi
wie kinderachtige vitzucht en opm
kingen eene misdaad aan hunne p>
soonlijkheid, een diefstal aan hun
ven zijn. „Hemel," dacht ze bevend, a
of ze een gevaar doorstaan had, dat
nu pas inzag, „die erkenning hebt
we met een half jaar onzer jeugd mj
ten betalen."
„Emilie?" hoorde ze naast zi
Ewald's stem.
„Ja?" vroeg ze en schudde het hoo
alsof ze zich van lastige gedacht
bevrijden wilde.
„Dus dat heb je mij beloofd. Gi
woord tegen die Anna Kölsch!"
Zij stond op en streelde hem over I
haar. Dat had ze vroeger niet geku
Niet bij haar man. „Heb je zoo'n he
aan haar?"
„Hekel? Dat niet. Maar ze heeft i
in hare oogen, dat ik niet verdraf
kan."
„Wat dan?"
„Zoo iets maagdelijks."
„Schaam je, Ewald."
^_rl. Wordt T»rrolf<