VISSCHERIJ EN SCHEEPVAART
I
IJMUIDEN
In den nacht van Woensdag op
Donderdag waren de botters U.K. 222
en U.K. 172 op de Noordzee aan 't
sardijn vlsschen, toen ze met. elkander
in botsing kwamen. Door den schok
viel van de U.K. 222 de opvarende K.
de Vr. over boord. Nadat deze bijkans
10 minuten in zee had gelegen, kon
hij met veel moeite worden gered.
Het was stormachtig weer en het is
dus een geluk, dat men de Vr. weer aan
boord kon krijgen.
De toestand der zeevisscherij in
December 1924.
Naar de afdeeling Visscherijen van
het departement van Binnenlandsche
Zaken en Landbouw ons mededeelt,
namen in December 1.1. meer vaartui
gen aan de zeevisscherij deel, dan in
December van het voorafgaande jaar.
Hoeveelheid en waarde der aangevoer- 1
de visch bedroegen volgens voorloopi-
ge opgave respectievelijk 8.328.300 K.G.
en f 1.935.100 (5.710.400 K.G. en
f 1.649.050 in December 1923). j
In het geheel namen 146 stoomtrei-
Iers aan de visscherij deel, waarvan 1
uitsluitend in Engeland havende (in
December 1923 131 stoomtreilers,
waarvan 10 uitsluitend en 49 gedeelte
lijk hun vangsten in Engeland losten).
Den 8en December brak echter een
werkstaking uit onder de bemannin
gen der stoomtrawlers, waardoor te
gen het einde der maand, op enkele
I vaartuigen van kleine reeders na, de
geheele stoomtreilvloot te IJmuiden
j stil lag. Daar de vaartuigen intus-
j schen slechts geleidelijk, al naar ge
lang zij na 8 December binnenkwa
men, in het geschil betrokken werden,
had dit op den totalen aanvoer slechts
een beperkten invloed. Hoeveelheid
en opbrengst der door hen aangevoel
de visch bedroegen respectievelijk
1,773,600 kg. en f 763,100 (1,197,000 kg.
en f 598,000 in December 1923). Intus
schen was de totale treilvischaanvoer
kleiner dan in de vorige maand.
Het slechte weder was oorzaak, dat
de reizen over het algemeen lang
duurden, waardoor de kwaliteit der
aangevoerde visch niet zoo goed was,
als anders. Daaraan en aan de feestda
gen was het te wijten, dat de prijzen
niet zoo hoog waren, als in verband
met den kleineren aanvoer verwacht
had kunnen worden.
De vangsten, hoewel geringer dan in
de vorige maand, overtroffen die van
December 1923. Gemiddeld per reisdag
vingen en besomden onze Noordzee-
stoomtreilers, die hier te lande hun
visch aanvoerden, respectievelijk 768
kg. en f 331 (533 kg. en f 266 in Decern-
ber 1923).
Er namen nagenoeg geen loggers
aan de treilvisscherij deel. De motor-j
kustvisschers hielden zich wederom 1
in grooter, de zeilkustvisschers in klei
ner aantal daarmede bezig dan in Dec.
van het voorgaande jaar. Beide soor
ten kustvisschers vischten thans met
veel -meer succes, hetgeen voorname
lijk te danken was aan groote vang
sten van schar dijn (sprot). Gemiddeld
per reis vingen zij respectievelijk 1947
en 1167 k.g. (246 en 124 kg. in Dec.
1923).
De visscherij met de zeevischzegen
en de beugvisscherij bleven van gerin-
1 ge beteekenis; aan de eerste namen 3
j motorvaartuigen, aan de laatste 3 zeil-
schepen deel.
j Van de drijfnetvisschersvloot waren
j in December nog in bedrijf 54 stoom-,
25. motor- en 137 zeilloggers (het voor-
afgaande jaar 40 stoomloggers, 14 mo
torloggers en 96 zeilloggers). De mees-
ten beëindigde in den loop van de
maand de visscherij; met 18 stoom- en
5 motorloggers was dit niet het geval.
De in December beëindigde
reizen leverden over het al
gemeen veel mindere vangstre-
sulfaten dan die ten aanzien waarvan j
de aanvoer in November plaats vond. j
De vangsten waren intusschen over j
het algemeen grooter dan die welke in j
December 1923 werden aangevoerd.j
Gemiddeld1 per reisdag bedroegen zij:
voor de stoomloggers 1461 kg., ter j
waarde van f 285 (1377 kg., ter waarde
van f 300 in December 1923), voor de j
motorloggers 818 kg., ter waarde van
f 164 (602 kg., ter waarde van f 122 in j
December 1923) en voor de zeilloggers j
524 kg. ter waarde van f 106 (220 k.g.,
ter waarde van f 46 in December 1923).
De totale hoeveelheid en waarde der
aangevoerde drijfnetvisch bedroegen
respectievelijk 4,488,200 kg., waarvan
44,697 kantjes gezouten haring, en
f 895,100 (2,771,000 kg., waarvan 27,217
kantjes gezouten haring, en f 595,900
in December 1923).
Te Amsterdam werd vanwege de
Amsterdamsche Vrijwillige Brigade
tot Redding van. Drenkelingen een de
monstratie gegeven met een z.g. kop-
lichtapparaat, een toestel, dat op het
hoofd van den redder bevestigd wordt,
waardoor hij in staat is op eenigen af
stand den drenkeling onder water te
ontdekken. Het apparaat bestaat uit
een band, die om het hoofd wordt be-1
vestigd en waarop twee kleine, een
schel licht verspreidende reflectors
aangebracht zijn. Door middel van
een contactsnoer wordt de stroom van
een kleine batterij naar de" lampjes ge-
leid. 1
De bassinruimte werd in het duis-
ter gezet en herhaaldelijk slaagde de j
duiker er in de pop, die op den bodem
lag, spoedig te vinden.
De motorlogger Cornelia Clasi-
na K.W. 176 arriveerde hier Donder-
dag van Yarmouth met een lading pe-
keiharing voor de firma Groen.
Naar gemeld wordt, zou de i
torkotter R. O. 16 uit Rotterdam, na
dagen op zee te hebben rondgezwa
te Geestemünde zijn hinnengesleej
De kustvisscherij in December 19;
Naar de Afdeeling Visscherijen 1
het Departement van Binnenlandsi
Zaken en Landbouw ons medede
was de weersgesteldheid in Decem
1.1. over het algemeen niet ongunj
voor de kustvisscherij. Alleen in
laatste dagen der maand werd hele
mering ondervonden door storm en
de week van 8 tot 13 December di
mist.
j Zoowel in het Noordelijk deel
Zuiderzee als in de Lauwerzee en
Zuidhollandsche stroomen en zee,
I ten werd drukker gevischt dan in 1
cember van het voorafgaande jaar;
den Dollart en op de Eems had evi
als toenmaals geen visscherij plaats
Hoeveelheid en opbrengst der aj
gevoerde visch bedroegen respecti©
lijk lin de Lauwerzee 72.785 K.G
f 1279 (144.410 K.G, en f 1776 in Dece
ber 1923), in de Zuiderzee 1.822.488 I
en f 118.964 (1.014.085 K.G. en f 83<
in December 1923), in de Zuidhollat
sche stroomen en zeegaten 549.864 I
en f 21.695 (96.640 Kg. en f 13.797 in
cember 1923). Uit Zeeland werden v,
zonden 4.644.700 oesters ter waar
van f 436.190 (3.578.000 oesters 1
waarde van f 276.080 in Deceml
Uit het Geïll. Gemeenteblad, dir.-
uitgever H. C. Pons te 'sGravenhage
nemen wij dit artikel over.
Een Nationaal Museum voor de
Zeevisscherij.
Het is een gelukkige keuze van de
Dii*ectie van het Museum voor het On
derwijs te 'sGravenhage geweest om,
eene tentoonstelling van Zeevisscherij
in eenige lokalen van dit Museum in te
richten, al is het ook maar voor 3
maanden. Hier is niet alleen een vrij
groote verzameling scheepsmodellen
en netten, op de zee- en kustvisscherij
betrekking hebbende, bijeengebracht,
maar men ziet er ook een haringlog-
ger met uitstaande vleet, een visschen-
de stoomtrawler en een de kwakkuil
sleependen Volendammer botter, he
nevens een groot aantal schilderijen
en teekeningen, die alle de technieken
der verschillende bedrijven, waaron
der verschillende buitenlandsche, toe
lichten.
Dit alles is in hooge mate dienstig,
om aan den niet vakkundigen bezoe
ker een duidelijk en zeer leerrijk beeld
te geven van onze zeevisscherij. En de
ze voorlichting heeft het groote pu
bliek zeer noodig. Hoevelen, of liever
gezegd, hoe weinigen, kennen dit be
drijf en het leven van den visscher-
man!
In de groote steden zijn zeevisch-
markten en op tal van plaatsen kan
men zeevisch koopen; op het platte
land is echter zulke visch bijna onbe
kend. Maar het betreft hier niet de
merkwaardig geringe factor, die zee
visch in de dagelijksche voeding
vormt. Op deze tentoonstelling valt
het volle licht op het bedrijf zelf, waar
van wel is waar het tooneel en de lite
ratuur zoo nu en dan een beeld geven,
maar dat aan de overgroote meerder
heid van het Nederlandsche publiek
geheel onbekend is.
Te vertoonen, hoe de visch gevangen
wordt en welke practijk daarvoor noo
dig is, hoe tal van bedrijven met de
zee- en kustvisscherij samenhangen,
dat is het doel der Tentoonstelling,
terwijl een zooveel mogelijk natuurge
trouwe nabootsing van het volkslo
gies in een haringlogger aan den be
zoeker een tamelijk juist beeld kan
geven van het moeilijke leven en de
ontberingen van het visschermansbe-
staan.
De Tentoonstelling, die 19 November
geopend is en tot half Februari 1925
duurt, wekt gelukkig zeer veel belang
stelling. Niet slechts schoolklassen
met. hunne onderwijzers (bij welk be
zoek steeds een goede technische toe
lichting gegeven wordt), maar ook tal
van anderen, vooral natuurlijk uit
visscherskringen, komen de tentoon
stelling bezichtigen en bovendien
wordt er zooveel mogelijk iedere week
op een openbare bijeenkomst een of an
der onderwerp, op de zeevisscherij
betrekking hebbende, behandeld.
Maar, het is duidelijk dat alle ge
nomen moeite en het bijeenbrengen
van zooveel materiaal toch niet de ge-
wenschte vruchten zal dragen, wan
neer na eenige maanden alles weder
naar de verschillende windstreken
verspreid wordt. Drie maanden is niet
voldoende, om de belangstelling, die
het bedrijf zoo zeer noodig heeft, maar
ook ten volle verdient, bij het groote
publiek genoegzaam op te wekken.
Bijna iedere tentoonstelling heeft te
kampen met gebrek aan ruimte. Dit
euvel bestaat ook hier.
Nu hier een demonstratiemateriaal
is opgesteld, vollediger dan ooit op
eenige andere Nederlandsche tentoon
stelling (waarbij trouwens de Zeevis
scherij, als zij er al vertegenwoordigd
was, slechts een zeer gering onderdeel
vormde) het geval is geweest, moet.
ieder bezoeker zich feitelijk wel af
vragen, waarom bezitten wij geen mu
seum voor de Zeevisscherij of voor al
onze Visscherijen? Ja, waarom niet?
Het is waar, reeds in 1910 heeft Dr.
Redeke in het sinds verdwenen tijd
schrift „Mededeelingen over Vissche
rij" ditzelfde vraagstuk behandeld en
gaf hij toen in groote trekken aan, hoe
zulk een museum zou moeten zijn in
gericht. Aan die aansporing is echter
geen uitvoering gegeven. Maar de aan
hef van zijn artikel „Is het op zijn
minst genomen geen vergissing, dat
Nederland geen Visscherij-Museum
bezit" geldt, en in veel sterker mate,
dan 15 jaren geleden, thans nog even
zeer.
Om te beginnen, zou de oprichting
van zulk een Museum, waaraan echt
vaderlandfiche herinneringen van
eeuwen her zijn verbonden, een daad
van piëteit zijn, die stellig alom in
stemming zou vinden. De opkomst van
de Vereenigde Nederlanden, het begin
van onzen Glorietijd, wortelt, het is
voldoende bekend, ook in de Haring
vaart der Hollanders. Nederlanders
waren, zooals wij op school leerden, de
vrachtvaarders van Europa, maar dit
bedrijf, dat zoo groote bedrijvigheid en
welvaart in de lage landen bracht,
ontstond uit de Zeevisscherij. Maar ook
onze walvischvangst der 17de eeuw,
onze ontdekkingsreizen, waarhij wij
prachtige koloniën verwierven, onze
roemrijke zeeslagen, dit alles is voor
een groot deel aan de Zeevisscherij
onzer voorouders te danken geweest.
Dat bedrijf was eene der grondslagen
voor onze grootheid. Uit Fruins „Tien
jaren uit den tachtigjarigen oorlog"
blijkt zoo duidelijk, dat wij aan die
simpele haring te danken hebben, en
aan het kaken verschuldigd zijn.
(1584—'94).
Het is waar, de Visscherij is ten on
zent in verschillende musea vertegen
woordigd, maar steeds als bijzaak, als
aanhangsel. Het Rijksmuseum te Am
sterdam heeft eene kleine historische
afdeeling van het bedrijf, waarover wij
hier spreken. Rotterdam bezit zijn
Scheepvaartkundig Instituut 011 Mu
seum, waarin één enkele zaal aan de
Visscherij gewijd is, maar jammer ge
noeg is die verzameling van veel te ge-
ringen omvang en te slecht opgesteld.
Waar het om de zeevaart ging, werd er
de Zeevisschftrj te zeer in het voorbij
gaan bij opgenomen. Het Museum der
Heide-Maatschappij te Arnhem heeft
een speciale afdeeling, waar uitslui
tend de Zoetwatervisscherij is onderge
bracht. Dit is, voor zoover mij bek-u d
is, alles wat wij hier te lande bezitten.
Men zou in dit verband misschien
verscheidene wetenschappelijke vis-
schenverzamelingen kunnen noemen.
Het Rijksmuseum van Natuurlijke
Historie te Leiden (nog steeds een niet
voor het publiek toegankelijk pakhuis)
bezit eene kleine en onbelangrijke ver
zameling Noordzeevisschen; ook Artis
te Amsterdam heeft eene verzameling,
die echter niet met het oog op de Vis
scherij is opgesteld. Maar hier is ook
het hekend Aquarium, dat zeer veel
belangstelling ondervindt, vooral
doordien hier steeds een aantal Noord
zeevisschen levend te zien zijn.
Nederland, dat zooveel aan zijn Zee
visscherij heeft te danken, dat binnen
kort door het droogleggen der Zuider
zee een geheele reeks van eigenaardige,
aldaar in zwang zijnde visscherij-
methoden en technieken zal zien ver
dwijnen, Nederland bezit nog altijd
geen Visscherijmuseum en heeft in
zijn literatuur, met volle waardeering
voor al wat er ten onzent over de Vis
scherij is geschreven, geen enkel vol
ledig werk voortgebracht, waaruit de
volle omvang en alle schakeeringon en
onderdeelen van het bedrijf te leeren
zijn. Van den enormen vooruitgang
der Visscherij-Wetenschap (dank zij
de juiste en gelukkige internationale
samenwerking der laatste twintig ja
ren) weet het groote publiek eenvoudig
niets: men kan geen schol van een bot,
geen schelvisch van wijting onder
scheiden en weet nauwelijks, hoe een
haring er uit ziet, terwijl velen mee-
nen, dat bokking een speciale visch-
soort is.
Het is waarlijk niet te veel gezegd,
Nederland heeft een „eereschuld'* te
vervullen. Een land, waar de Zeevis
scherij zulk een belangrijke factor in
het volksbestaan is, moet een Vissche
rij-Museum hebben, eene behoorlijke
en doelmatige ruimte, waar alles, wat
op de Tentoonstelling in Den Haag is
bijeengebracht, vermeerderd met tal
van ander materiaal, blijvend wordt
bewaard on onderhouden.
Hoe zulk een museum zou moeten
worden ingericht is een vraag, die hier
onbesproken kan blijven. De hoofd
zaak is, dat er een volledig en duidelijk
beeld van de Zee- en Kustvisscherij
als maar mogelijk (wellicht ook van
de Zoetwatervisscherij) wordt gege
ven, dat er dus behalve talrijke model
len van vaartuigen en netten, ook
deugdelijke voorstellingen van de ne-
venhedrijven aan den wal aanwezig
moeten zijn; dat er verder eene histo
rische afdeeling zij, en er een volledige
boekerij op de visscherij betrekking
hebbende, worde aangelegd; bovendien
moet er een ruimte zijn voor het hou
den van lezingen, filmvoorstellingen,
Conferenties en vergaderingen. Maar
er is meer: Wellicht zouden in dit ge
bouw ook Rijksinstellingen, thans in
J) Het bekende boek van A. Hoogendijk
„De Grootvisscherij op de Noordzee", hoe
verdienstelijk ookis al meer dan dertig
jaren oud, en de sindsdien opgekomen en
snel gegroeide trawlvisscherij kon daarin
niet behandeld worden. Ook Mr. A. Beau-
jon's zeer interessante boek „A History of
Dutch Sea Fisheries", uitgegeven naar aan
leiding van de Wereldtentoonstelling te
Londen in 1883, is meer dan veertig jaren
geleden verschenen; bovendien zuiver hi
storisch.
het belang der visscherij ingesteld, on
derdak of althans gelegenheid tot ver
gaderen moeten hebben; ook zouden
verschillende belangwekkende resul
taten van het wetenschappelijk Vis-
scherijonderzoek er op bevattelijke
wijze verklaard moeten kunnen wor
den, telkens, als dit noodig blijkt.
Waar het museum moet komen?
Mij dunkt, dat Scheveningen daar
voor de aangewezen plaats zou zijn.
Het is een deel van den Haag. Van de
in de Residentie bestaande Ministe
ries heeft de Zee- en kustvisscherij
steeds te maken met een vijftal daar
van.
Het zoude ook een uitstekend hulp
middel van of aanvulling op het On
derwijs kunnen worden en de taak
van het Museum ten bate van het On
derwijs voor een deel op voortreffelij
ke wijze kunnen overnemen. Denk ook
aan de Haagsche Volksuniversiteit
met hare 6000 leden.
Laat de ruimte zulks toe, dan zou er
al naar behoefte of noodzaak, eene af
zonderlijke Tentoonstelling of Vis-
scherij-jaarbeurs gehouden kunnen
worden en zou het ook werkzaam kun
nen zijn voor de propaganda voor
\isch als volksvoeding.
Scheveningen met zijn druk vreem-
delingenbezoek, zijne belangrijke Vis
scherij, die er zich met gemak hand
haaft en zelfs steeds uitbreidt, denk
aan de tweede binnenhaven, zou door
dit museum een uitstekenden schakel
vormen tusschen het visscherij bedrijf
en het groote, voor een deel mondaine
publiek. Nergens elders in ons land is
de kans op een druk bezoek van een
dergelijk Museum grooter dan in
Scheveningen met zijn uitnemende
verbindingen met den Haag en zijn
voorsteden en dat ook van uit IJmui
den en Vlaardingen zeer gemakkelijk
te bereiken zal zijn. Bovendien zou de
aantrekkelijkheid van het Museum
aanmerkelijk verhoogd kunnen wor
den door een Zeeaquarium en daar
voor is Scheveningen ook bij uitstek
gunstig gelegen. Immers, thans zijn le
vende zeevisschen alleen in het Aqua
rium van Artis te zien; met veel moei
te wordt er eene beperkte hoeveelheid
zeewater aldaar voortdurend in circu
latie gehouden, hetgeen in eene zee
plaats veel eenvoudiger is en goed-
kooper.
De kosten zullen wellicht een zeer
ernstig bezwaar toelijken. Maar dit is
niet zoo. Vooreerst hebben tal van
maatschappijen en vereenigingen bij
den bloei van Scheveningen direct be
lang en kan men medewerking ver
wachten voor al wat het vreemdelin
gen-bezoek en de aantrekkelijkheid
der badplaats zal verhoogen. Ons kli
maat in dén zomer, vooral aan zee, is
nu eenmaal zoo wisselvallig, dat ook
in het volle seizoen de gedachten van
den wereldschen badgast noodgedwon
gen wel eens in minder materialisti
sche richting zullen gaan. Al weet de
stadsbewoner en de verwende vreem
deling niets af van het moeilijke leven
van dén visscher op zee, hij zal juist
in een plaats als Scheveningen allicht
iets meer van hen willen weten, die
zoo vreemd en toch zoo zelfbewust af
steken tegenover bad- eri strand gasten,
waarvan vele tot de meer gegoed
behooren.
Daarom zal juist dit Museum
schakel rormen tusschen de twee
relden; daardoor zal ook de visset»'
gebaat zijn.
De Gemeente 's-Gravenhage zal t
meerdere redenen waarde hecht
aan zulk een Museum; en het an
berooide Rijk, dit zal hoogstwaï
schijnlijk, wanneer er van andere zij
drang op haar wordt uitgeoefend, ti
slotte wel niet achterblijven en inzit
dat aan eene Eereschuld zal moet
worden voldaan. Zou men in Nedj
land maar blijven volharden in e'
onverschillig neerzien op een groots;
en prachtig en daarbij in meer dan t
opzicht nationaal bedrijf, dat zoo i
volle recht heeft op deze belangst'
ling? -
Zouden wij ons blijvend willen bs
meeren tegenover de naburige Stat,
aan en om de Noordzee, n.l. Engelat'
met Schotland, Noorwegen en Duitsi!
land? Wat Noorwegen aangaat, zij
wezen op het uitstekende Museum
Bergen, mij bekend uit een bezoek
1905. In Engeland worden om dt
jaar vrij uitgebreide en deugdelij
tentoonstellingen op dit gebied
houden. De badplaats Brighton he.
een aquarium; Wembley gaf er o
blijk van door de mooie inzending
van Malakka en New Foundlai
Duitschlancl heeft een goed museum
Altona, daarbij het voortreffelijke ve
zijdige Instituut voor Zeevisscherij
Geestemünde, waar in 1922 de eer
en goed geslaagde jaarbeurs voor
Visscherijwezen is gehouden. Dit
stituut geeft de meest uiteenlooper.
inlichtingen vooral aan belangh;
benden; te Helgoland, ook een bi
plaats, bestaat het Nordsee-Muse;
en een zeer goed Aquarium. Verm
ding verdient de totstandkoming b:
nen onze nationale sfeer, van 1
Aquarium te Batatia (Pasar Ikan)
1923, dat steeds vele bezoekers bi:
trekken en hen telkens weer weel
boeien en te doen verbazen.
De redelijkheid en de gegrondb
van het betoogde springt duidelijker
het oog en treft nog meer, als m
aan het betrekkelijke groote aan
musea denkt, (een 9 tal) na 1918
Nederland tot stand gekomen of vo
bereid.
Met alle waardeering voor de ov
wegingen en motieven, die aan hun
oprichting hebben ten grondslag ge
gen, mag men zich toch in verba
daarmee wel afvragen, of het niet m
stens even billijk en gegrond zou z
dat ook onze Zeevisscherij een ei(
Museum zou kunnen krijgen. Het a
woord kan daarop niet anders luid
„Dat is eene vanzelfsprekende plicl
daarmee mag niet getalmd worden.
Wie van zijn instemming met!
bovenbetoogde wil doen blijken,
lieve dit schriftelijk te doen tegenoi
den Wethouder van Onderwijs
's Gravenhage.
Eind November '24.
E. SCHMÜLLING
Oud-Ambtenaar bij het Binnfi
Bestuur op Java.