Zaterdag 16 januari 1926. 2e blad PREDIKBEURTEN VOOR ZONDAG A.S. IJMUIDEN. NED. HERV. KERK. 10 uur: Ds. Erdman, Schaalcollecte voor de Kerk. 5 uurDs. Snethlage, Pred. te Spaarndam, Schaalcollecte JEUGDKERK (Koning Willemshuis). 10 uur: De heer Doevendans. Doopsgez. Gem. Afd. Prot. Bond. 10.30 uur: Dr. O. Cannegieter, van Haarlem GEREF. KERK. 10 uur: Ds. Joh. Jansen. 5 uurDezelfde, afscheid. CHR. GEREF. KERK. 10 uur: Ds. T. A. Bakker. 5 uur: Dezelfde. EVANGELISATIE HOOGEBERG. Zondagmorgen 10 uurSamenkomst. Zondagavond 7.30 uurSamenkomst. SprekerB. Jenninga. VELSEROORD. NED. HERV. KERK. 10 uurDs. W. KroeseJ 5 uur: Dezelfde. GEREF. KERK. 10 uurOodsdientsoefening. 3 uur: Hetzelfde. VELSEN. NED. HERV. KERK. 10 uur: Ds. W. S. van Leeuwen. 5 uur: Dezelfde. WIJKEROOG. GEREF. KERK. 10 uur: Ds. J. D. Boerkoel. 3 uur: Dezelfde. SANTPOORT. LOKAAL BETHEL. 9.45uur: Ds. H. Haspers van Heemstede. 5.30 uurDezelfde. Woensdag 8 uur: de heer O. W. van Deth, Bijbellezing. NED. HERV. KERK. 10 uur: Prof. Dr. O. A. van den Bergh van Eysinga. EVANGELISATIE SANTPOORT. 10 uur: Ds. E. Boeke te Haarlem. 6 uurDs Terlind^n te Amsterdam. BEVERWIJK. DOOPSGEZINDE GEMEENTE. 10 uur: Os. van Calcar. Aanvang Zondagsschool. Inschrijving van nieuwe leerlingen. KENNISGEVING. Ter kennis van belanghebbenden wordt ge bracht, dat de vergadering der Schoonheidscom missie zal worden gehouden op Donderdag 21 Januari 1926, des voormiddags 9.30 uur, ten kan tore van het bedrijf Openbare Werken te Velsen. Tijdens deze vergadering zullen belanghebben den van 11 tot 11.30 uur in de gelegenheid worden gesteld de commissie te spreken. Schetsontwer pen, die men aan haar oordeel wenscht te onder werpen, worden uiterlijk tot Dinsdag 19 Januari, 's middags 12 uur, bij den secretaris ingewacht. Velsen, 16 Januari 1926. De secretaris der commissie, J. ARENDS. PLAATSELIJK NIEUWS. IJMUIDEN. Bij de op gisteren door not. W. A. Dölleman gehouden openb. verkooping van 'n woonhuis met erf en schuur aan de Mahustraat No. 18 te IJmui- den, was laagste inschrijver de heer F. Erenst, voor f 4300. VELSEN. Donderdagavond werd de 4de Winterlezing van het seizoen gehouden in de gymnastiekzaal van de school met den Bijbel te Wijkeroog. De opkomst, hoewel niet zoo groot als gewoonlijk, was toch nog wel bevredigend. Het koude weder zal wel een ongunstigen invloed gehad hebben. De heer Schuyt opende de bijeenkomst met een woord van welkom en meende niet ver van de waarheid af te blijven, als hij de meening uit sprak, dat het den bekenden heer A. F. Portielje, Inspecteur Artis te Amsterdam wel weer geluk ken zou den aanwezigen een aangenamen en leerzamen avond te verschaffen. De heer Portielje had tot onderwerp gekozen: „Vogelleven in onze duinen op Tessel en Schou wen". Spreker begon met er op te wijzen, dat we hier voor het bestudeeren van het vogelleven een zeer gunstige omgeving hadden en raadde allen aanwezigen aan om eens goed acht te gaan ge ven op de vogels, die in onze duinen, in Rooswijk en de Breesaap verblijf houden, We zouden dan veel merkwaardigs bespeuren, maar meteen zien, dat de kunst van goed waar nemen niet gemakkelijk is. Men ga niet in 'n groot gezelschap en onthoude zich van rumoer maken, zelfs luide gesprekken moet men vermijden.. Men wandele heel rustig en bij eene broedplaats ge komen, ga men kalm zitten in een boschje of achter eenige struiken en bedekke zich zoo mo gelijk met eenige twijgen. Een binocle daarbij kan van zeer veel nut zijn. Kan men zich aan den rand van een plasje, een drinkgelegenheid voor de dieren, opstellen, dan verhoogt men den kans op gunstige waarnemingen belangrijk. Als men rustig blijft, dan zal het niet lang du ren of de vogels gaan hun gewonen gang. Bij onze waarnemingen moeten we vooral be denken, dat de vogels geen menschen zijn en dus bij hunne handelingen geen menschelijke bedoe lingen hebben, dus we moeten bij hunne verrich- tingee aiet dadelijk gereed rijn «iet onze beoor deelingen, De vogels bekijken de wereld letterlijk en figuurlijk gesproken met vogeloogen en hunne handelingen zijn gevolg van de erfelijkheid. Wan neer wij bij wat we zien het menschelijk verstand als maatstaf aanleggen, dan komen we tot verkeer de gevolgtrekkingen. Reeds nu in Januari kunnen we met onze waar nemingen beginnen. Het winterkoninkje kunnen we reeds vaak aantreffen en als we eenmaal ge leerd hebben op hem te letten, dan zullen we zien, dat we hem heel vaak, meer dan we gedacht hadden in onze omgeving kunnen waarnemen en ook lijsters, roodborstjes en meezen zullen ons vaak onze aandacht vragen en hoe meer we op hen letten, hoe meer we van hen te weten komen, hoe belangwekkender vinden we de studie. We moeten dan onze waarnemingen vergelij ken met wat we daaromtrent in boeken kunnen aantreffen. Zeer aanbevelenswaardig noemt spr, twee boeken van den heer Tijssen n.l. „Omgang met vogels" en „Het vogelleven". Hierna wordt de zaal donker gemaakt en laat spr. op het doek zien, welke opnamen hij in de vogelwereld heeft kunnen doen, en geeft bij alle plaatjes tal van toelichtingen. We zien een nest van een nachtegaal met eitjes er in en spr. vertelt naar aanleiding hiervan, wan neer men het nachtegalenlied het best kan hoo- ren. Een nachtwandeling wordt door spr. len sterkste aanbevolen. We zullen dan den koning der zangers tot ongeveer 1 uur hooren. Dan zwijgt hij een paar uur en ongeveer om 3 uur vangt hij opnieuw aan, bijgestaan door den koe koek, die dus ook al vroeg ontwaakt, We zien dan in het oosten den nieuwen dag verrijzen met de daarbij behoorende schoone tinten en kleuren eu om 4 uur ontwaakt de heele vogelwereld. Hebben we dan onze wandeling zoo ingericht, dat we ongeveer 's morgens 7 uur bij de zee aan komen, dan kunnen we ons daar rustig neer vlijen en desnoods een uurtje slapen om door het luide fitisgezang weer gewekt worden- Is hel geen heldere lucht, maar desnoods wat druilerig weer, dan behoeven we ons niet ongerust te ma ken, dat we niet genieten zullen, wanneer we voedsel meegenomen hebben en voor alle eventua liteiten een warm ldeedingstuk, dan staat spr. er voor in, dat we ons over onzen nachtelijken tocht niet beklagen zullen. Achtereenvolgens verschijnen tal van vogels met nesten en eieren op het doek. Graspieper, boompieper, tuinpieper, klauwier, blauwpaapje, geringde en ongeringde houtduif, tortelduif, sper wer, fazant, nachtzwaluw of geitenmelker, uil. tapuit, kiekendief, wulp, griel, meeuw, scholek ster, strandplevier enz, enz. Het eene plaatje gal spr, aanleiding tot deze, het andere tot gene in lichting, alle even belangwekkend, alles even in teressant. Herhaaldelijk wees spr. er op, dat we ons bij de beoordeeling der handelwijze van de )gels op het vogelstandpunt moeten plaatsen en niet als mensch moeten beschouwen. Kijken we eens naar wat de vink bij den nest- bouw doet. De buitenkant van het nest is bedekt met stukjes boommos, zoodat het geheel en al de kleur heeft van den boom, waar het tegenaan ge bouwd is. Wij denken nu onwillekeurig aan een slimmigheidje van den vink, waardoor zijn nest grootere veiligheid bezit. Maar als we nu in aan merking nemen, dat de vink zijn nest ook zoo bouwt, als het daardoor juist meer in het oog valt, dan is het veiliger tot het besluit te komen, dat erfelijkheid en geen verstand bij den nest. bouw den doorslag gaf. Wanneer een vogel zijne eieren op den grond legt en ze omringt met voorwerpen uit de om geving, dan zijn we geneigd om te zeggen, wat toch slim, want nu vallen de eieren heel niet in het oog, maar als we bij een andere gelegenheid zien, dat de eieren daardoor juist te duidelijker uitkomen, dan moeten we al weer erkennen, dat menschelijke slimheid niet voorgezeten heeft bij deze handelwijze. En zoo had spr. vele malen gelegenheid om zijn hoorders er op te wijzen, dat ze steeds bij hunne beoordeeling van wat ze za gen zich moesten onthouden van het toekennen aan vogels van menschelijke eigenschappen. Tot slot wees spreker ev op, dat sinds de menschen in plaats van steenkolen stookolie zijn gaan gebruiken en het afvalproduct op de gol ven werpen, zooveel vogels daarvan het slacht offer geworden zijn. Het wordt hoog tijd, dat hieraan een einde komt, te meer omdat ook de voeding der visschen daardoor in hét gedrang dreigt te komen. Een luid applaus was het loon van den enthou siasten spreker, die zijn onderwerp slechts ge deeltelijk had kunnen behandelen en het was den hoorders naar het hart gesproken, toen de heer Schuyt hartelijk dankte en een tot v.-eersziens riep. 't Zal zeker niet aan belangstellenden ontbre ken als spr. het volgende seizoen zijn onderwerp vervolgt en zeer zeker nu velen der aanweizgen meer en beter uitkijken naar de vogels, als ze in duip of op het strand of in het bosch vertoeven. - Op den eersten dag der opening van de ijs baan heeft reeds een talrijke schare zich aan het ijsvermaak gewijd en de muziek en de verlichting des avonds maakte een en ander aantrekkelijk. INGEZONDEN. Buiten verantwoordelijkheid der redactie. Geachte Redactie. Verzoeke beleefd plaatsing van het volgende: Het oordeel van uw verslaggever over het Concert van de Kamermuziekvereeniging „Kunst kring" in uw blad van Woensdag 1.1., bewijst ons zijn gebrek aan muzikale kennis. Wanneer in een nummer als Adagio van L. van Beethoven, uw verslaggever de Klarinet te domi- neerend vindt, en hij niet eens heeft begrepen, deze compositie voor Klarinet-solo met orkest begeleiding bewerkt is, dan blijkt hieruit vol doende, zijn algeheele onkunde op muzikaal ge bied. De minder gepaste aardigheden en hatelijke vergelijkingen aan het adres van den zanger, kunnen veilig voor rekening van uw verslaggever blijven, ieder weldenkend lezer van uw blad zal ze naar waarde weten te schatten. Met dank voor de plaatsing. Hoogachtend, Het Bestuur der IJmuider Kamermuziekvereeniging „Kunstkring". Wij aanvaarden de ongezochte gelegenheid ons door bovenstaand vriendelijk schrijven geboden om nog even op bovengenoemd concert terug te komen. Uit ons zelf zouden wij het niet gedaan hebben; daarvoor is 't niet belangrijk genoeg, of schoon er inderdaad nog wel iets meer over te zeggen viel. Het ware daarom verstandiger ge weest van de Kustkring over dit concert het stil zwijgen te bewaren. Over onkunde gesproken: wie plaatst een orkest in de hoek van een zaal, zoodat een deel der toehoorders alleen een be paald deel der instrumenten te hooren krijgt, omdat het publiek gedeeltelijk terzijde en ge deeltelijk schuin achter het orkest kwam te zit ten en de contrabas om een hoekje van de deur in den doorloop naar het buffet moest geplaatst worden. ^Xabldfen, voor zangers Zie geacht bestuur, dat is niet alleen onkunde, doch dat is absoluut gebrek aan gevoel voor en begrip van orkestrale opstelling èn van klankcom binatie èn van klanknuanceering. Wij hebben dit alles in de pen gehouden, omdat we niet den uit slag, doch alleen hel doel telden. Wij erkennen, dat wij niet alle adagio's van Beethoven in het hoofd hebben en dus niet we ten konden, dat deze voor klarinetsolo bewerkt was. Doch waren de andere nummers, waarover wij dezelfde opmerking gemaakt hebben, óók voor klarinetsolo bewerkt. Neen immers. Welnu, pleit het dan niet voor ons onbevoegd oor, dat wij zoo goed opmerkten, dat de klarinet domi neerde. Een simpele aanwijzing op het program ma zou op zijn plaats geweest zijn. De samen steller van het programma is dan van de ver onderstelling uitgegaan, dat alle toehoorders, behalve de verslaggever, wisten dat genoemd adagio voor klarinetsolo bewerkt is (bedoeld men hier gecomponeerd of een bewerking), want van de speciale medewerking van den heer Oos tewaal als soloklarinettist wordt nergens op het programma melding gemaakt; alleen op de voor pagina wordt hij speciaal genoemd. Dat het orkest in genoemd adagio niet den indruk heeft gemaakt van de bescheiden rol van begeleiding te vervullen, aanvaarden we dan maar weder als gevolg van onze onkunde, of schoon er een aannemelijker oorzaak voor is. We hebben, wat de Kunstkring betreft in het kleine bestek ons gegeven met onze „onkunde" den Keizer gegeven, wat des Keizers was en aan haar onze betrekkelijke waardeering niet onthou den. We hadden volledigheidshalve melding kun nen maken van het mooie trekje voor piston en waldhoorn in Patrouille, doch vinden in onze aan- teekening daarover óók weer genoteerd: „klarinet te doordringend." En thans nog een enkel woor4 over „dien ar men zanger", want daarop komt het aan. Welnu, geacht bestuur, wanneer U, als deskundige, ge meend heeft dien zanger bij het kunstlievend pu bliek te moeten introduceeren als „Operazanger" en als „solist", dan prijzen wij ons zeer gelukkig, dat ons muzikaal gehoor en gevoel zoodanig ont wikkeld is, dat het zoodanig zingen(?) kan kwali- ficeeren, als stumperig en in strijd met de meest eenvoudige opvatting van zangkunst. Als het bestuur zich in haar keuze vergist heeft, dan zou daar een verontschuldiging voor te vin den zijn, doch nu het bestuur dien zanger, die voor spot en bespotting op het podium eenige on gearticuleerde geluiden maakte nog in bescher ming neemt, wellicht na hem gehoord of met hem gerepeteerd te hebben zooals toch behoort nu maakt het verantwoordelijk bestuur, het erger en bewijst, dat het geen flauwe notie van zang en zingen heeft en vragen wij ons af, hoe het den moed gehad heeft het publiek zoo iets te hooren te geven. Noot. Wij rectificeeren nog, dat wij schreven „instrumentale" en niet „instrumentvolle" kunst, zooals de zetter ons laat zeggen. J. Comité tot aanbieding van een Joodsch Huldeblijk aan H.M, de Koningin en Z. K. H. den Prins. Het plaatselijk comité voor Beverwijk en om streken, waarin zitting hebben genomen de Eerw. heer J. H. Cohen en de heeren A. Davidson, Be verwijk M. G. van Praag en M. Kroonenberg, IJmuiden, verzoekt ons opname van het volgende. Er heeft zich ter gelegenheid van het zilveren huwelijksfeest van H.M. de Koningin en Z.K.H. den Prins een Comité gevormd, hetwelk zich ten doel heeft gestéld het 'Koninklijke echtpaar na mens de Joodsche bevolking van Nederland een specifiek Joodsch huldeblijk aan te bieden. De Oranje-vorsten hebben zich Immer ontvan kelijk getoond voor de nooden van het Joodsche Volk en zijn steeds de beschermers van de elders verdrukte en achtergestelde Joden geweest. Hel Koninklijke echtpaar welks 25-jarig huwelijksfeest eerstdaags gevierd zal worden beeft deze tradi tie voortgezet. Het Comité wil de Joodsche be volking van Nederland in de gelegenheid stellen haar gevoelens van dankbaarheid en liefde voor het Oranje-huis tot uiting te brengen en stelt zich voor het Joodsche huldeblijk in dezen vorm aan te bieden, dat de namen van het Koninklijke echtpaar in het Gouden Boek van het Keren Kajemeth Lejirael (Joodsch Nationaal Fonds), dat reeds zoo vele namen van Doorluchtige en beroemde personen bevat, zullen worden inge schreven, terwijl daarnaast van de bijeen te bren gen gelden, een boomenaanplant in Palestina zal worden bekostigd, welke aanplant dan de naam van Oranje-Nassau-woud zal krijgen. Aan H.M. de Koningin en aan Z.K.H. den Prins zullen de oorkonden betreffende deze Gouden Boek-inschrijving en dezen boomaanplant alsmede een door een Joodsch kunstenaar ontworpen album, bevattende de namen van diegenen, die hun bijdrage voor dit huldeblijk hebben gegeven worden aangeboden. Het Comité heeft zich er van vergewist, dat dit huldeblijk door H. M. en Z. K. H. zeer gaarne aanvaard zal worden. Het Comité vertrouwt, dat de Joden van Ne derland, welke hun politieke overtuiging ook is, niet in gebreke zullen blijven ook op deze wijze van hun erkentelijkheid voor het Nederlandsche Vorstenhuis blijk te geven. Geachte Redactie! Het heeft mij verwonderd, dat nóch bij het ver zoek voor overplaatsing van de onderwijzeres aan school E, nóch daarna gesproken is over de fi- nanciëele zijde der zaak. Het komt mij voor ik hoop het natuurlijk mis te hebben of liever ik acht het zeker, dat, op grond van art. 28 der Lager Onderwijswet in ver band met de wijziging bij art. 5 der Wet van 30/6 '24 Staatsblad 319, de jaai wedde van de nieuwe onderwijzeres komt ten laste der gemeente, terwijl het salaris der overgeplaatste was voor rekening van het rijk, dus een schadepost wordt. Beleefd dankend, Uw dw. dn., H. DE JONG. Velsen, 11 Januari 1926, VISSCHERIJ. Wat knaagt aan den welstand der haringvisscherij? Men schrijft uit Katwijk aan Zee aan de ,.N. Haagsche Courant": De bitter-treurige uitkomsten die de haringvis scherij dit jaar opleverde, dringen onwillekeurig de vraag naar voren, welke oorzaken deze voor heen rijke bron van inkomsten in zoo snel tempo doen opdrogen. Men staat ia dace, naar het oor- WANNEER DE ZEEMAN „ZIJN OORLAM" LAAT STAAN VOOR EEN KOP THEE, DAN MOET DAARVOOR WEL EEN BIJZONDERE REDEN ZIJN. DIE BIJZONDERE REDEN IS TE ZOEKEN IN DE GEURIGE SMAAK VAN KEG'S THEE, DE FIJNSTE THEEMELANGE, GEBASEERD OP EEN HONDERDJARIGE ERVARING. deel van deskundigen, niet voor duistere raad sels. Met vrijwel groote stelligheid zijn de oor zaken aan te wijzen, die den zoo in 't oog sprin- genden achteruitgang der haringvisscherij als een onvermijdelijk iets tot gevolg hebben. Iets wat meer en meer ingang vindt en dat een der wonde- plekken uitmaakt, die het gezonde leven der ha ringvisscherij aantast, is de geringe maaswijdte der netten. De Hollandsche haringstoomers, gaan hierin niet vrij uit. In meer dan één opzicht bena deelt dit vangen van kleine, geheel onvolwassen haring de visscherij. De vermenigvuldiging van deze vischsoort wordt gestuit, de prijzen aan merkelijk gedrukt en een sterke daling in de kwaliteit (want alleen de volwassen rijpe haring onderscheidt zich door een voortreffelijken, zeer fijnen smaak) doet de goede reputatie van deze visch als heerlijk zeebanket onnoemelijk veel schade. Reeds sedert eenige jaren heeft men ach teruitgang in de kwaliteit, de afmeting en het vet gehalte van den haring kunnen constateeren. Ver vanging der loggers door stoomschepen brengt geen redding uit den neteligen, zorgvollen toe stand, waarin de visscherij geraakt; neemt de oorzaken niet weg, die het sombere visscherij- beeld van heden teweegbrachten. Er zijn meerde re factoren die de levenskracht van het bedrijf in sterke mate ondermijnen, als parasieten, die de levenssappen van de plant, waarop zij voortwoe keren, opzuigen. Ook in het Kanaal zijn dit jaar slechts schrale resutlaten door de haringstoomers bereikt. En al geeft de snellere vaart van den stoomer een voor sprong, hoe zelden wordt nog door een logger het maximum aan vangst, dat de ruimte van het vaartuig toelaat, 35 last, aangevoerd! Bovendien, de sombere resultaten van een groot deel der Nederlandsche haringvloot vormen het duidelijke, onwedersprekelijke bewijs, dat men den kant van de doodvissching der Noordzee steeds naderbij komt. Steeds sterker begint daarom de noodza kelijkheid te klemmen, dat de brandende kwes tie van regeeringswege onder de oogen wordt ge zien. Voorbereidende stappen moeten onverwijld gedaan worden, om inzake dé haringvisscherij tot een internationale regeling le komen, waar door de finale ondergang van dit bedrijf wordt voorkomen en de visscherij verder in gezonde, gewenschte banen wordt geleid. Wanneer de Hollanders alleen van de dwalingen huns wegs in deze terugkomen, van alle trawlen op haring voorgoed afzien, algemeen tot netten met be hoorlijke maaswijdte overgaan, dan is daarmee de zaak geenszins in 't reine, allerminst een normale toestand bereikt. Het aandeel van Holland in de haringvisscherij is immers tegenover dat der West-Europeesche naties zoo onbeteekenend, dat de belans geen noemenswaardige wijziging ten goede in de algemeene situatie te zien zou geven. Wat halen niet die 100, neen 150, die heele vloot van Duitsche stoomtrawlers aan enorme hoeveelheden haring weg! Van Augustus tot half October ongeveer, zoeken zij de scholen op en alles wat zich op de baan van die trawlnetten met hun gewelidge nauwe mazen bevindt, tot op den bodem toe, wordt opgeslokt. Wel veertig de zer vaartuigen ziet de Hollandsche visscher soms in zijn omgeving. Dit trawlen op haring is een euvel van den nieuwen tijd. Het is een roofbouw op den schoot der zee, een uitmergeling van het vruchtbare le ven onzer Noordzee. De Doggersbank is liet ter rein van het broed der haring. Millioeenen eieren, het eerste levensbeginsel van Je latere scholen haring, worden hier op de ruggen der banken door de volwassen dieren gedeponeerd. Juist in dit gebied is de bedrijvigheid der visscherij groot, en de stoomtrawlers ontzien deze plaatsen niet, het sleepnet der tallooze schepen rukt deze over vloedige, voor het voortbestaan der soort zoo gewichtige materie uiteen en vernielt daarvan on eindig veel. Deze zoo laakbare vischmethode ver hindert dus de voortteling en onttrekt geweldige kwantums van het kleinste slag haring aan de Noordzee. Nog iets dient hier aangeroerd, dat als een zeer ongunstige factor voor de haringvisscherij moet gesignaleerd worden. Het is het veld winnen van het rijk van den tonijn De tonijn is het groote, krachtige, zwaargebouwde lid van de familie der makreelen, dat zich in steeds uitgestrekter gebied van de Noordzee nestelt. Onnoemelijk veel haring moet aan deze vischsoort ten offer vallen. De tonijn, die een lengte van 10 Meier kan bereiken en een gewicht van ca. 500 K.G., onderscheidt zich door een taai leven. Al heeft de slaghaak van den yisscher een homp van eenige ponden uit het lichaam gescheurd, de tonijn hindert dit niet. Flaring en kabeljauw vluchten in snelle vaart, dikwijls met sprongen over het waterop pervlak, voor dezen gespierden, zwaarlijvigen indringer der Noordzee. De tonijn behoorde oor spronkelijk in de Middellandsche Zee en haar naasten omtrek thuis. In het laatst der 19e eeuw maakten zoo nu en dan exemplaren hun verschij ning aan Engeland's Zuidkust, en steeds verder Noordwaarts zou de penetratie van dezen zeebe woner gaan. De aanpassing aan lagere tempera turen van water en atmosfeer scheen voor hem geen onoverkomelijke moeilijkheid. In 1907 werd de tonijn het eerst door Katwijksche visschers in de Noordzee opgemerkt. Werd deze vischsoort een 5 i 6 jaar geleden nog niet verder Noordelijk waargenomen dan tusschen 54 en 55 gr. N.B., de tonijn verrast den visscher thans reeds op 58 gr. N.B, En hoe won derlijk sterk heeft zich deze visch vermenigvul digd! Een uitgestrektheid aannemend, waarvan de omtrek overal een 60 mijl ongeveer van het centrUïn is verwijderd, dan neemt elk in dit ge bied zich bevindend vaartuig tonijnen in de om geving waar. De nadeelige invloed op den visch- stand van deze zoo sterk in aantal toegenomen diersoort, die zich thans in het heele gebied der haringvisscherij ophoudt, laat dus niet den min sten twijfel over. De haring wordt verjaagd en de scholen aanmerkelijk gedund. Het bovenstaande in 't oog vattend, dringt de noodzakelijkheid zich aan ons op dat gewichtige ingrijpende maatregelen geboden zijn, wil men de haringvisscherij voor algeheelen ondergang be hoeden, Beseft niet ieder, dat de plaatsen van het kuitschieten door de trawlers terdege ontzien moeten worden? Bij internationale regeling moest bovendien de minimum-maaswijdte dér haring netten worden vastgesteld, opdat de haring onge stoord tot zijn normalen, volwassen staat kon uit groeien. Stelselmatig en voortdurend zou op de tonijnen jacht gemaakt moeten worden, totdat de schade, door deze vischsoort veroorzaakt, zich in het vervolg tot een minimum beperkte, en haar de gelegenheid zich steeds verder te verspreiden én te vermenigvuldigen zooveel mogelijk worde afgesneden. Ten slotte zou het ook de visscherij en den vischstand ten goede komen, wanneer men ook op dit terrein tot de oude paden terugkeerde en met den Zondag elke week een rusttijd voor de "visscherij intrad.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1926 | | pagina 5