Zaterdag 16 januari 1926.
2e blad
PREDIKBEURTEN
VOOR ZONDAG A.S.
IJMUIDEN.
NED. HERV. KERK.
10 uur: Ds. Erdman,
Schaalcollecte voor de Kerk.
5 uurDs. Snethlage, Pred. te Spaarndam,
Schaalcollecte
JEUGDKERK (Koning Willemshuis).
10 uur: De heer Doevendans.
Doopsgez. Gem. Afd. Prot. Bond.
10.30 uur: Dr. O. Cannegieter,
van Haarlem
GEREF. KERK.
10 uur: Ds. Joh. Jansen.
5 uurDezelfde, afscheid.
CHR. GEREF. KERK.
10 uur: Ds. T. A. Bakker.
5 uur: Dezelfde.
EVANGELISATIE HOOGEBERG.
Zondagmorgen 10 uurSamenkomst.
Zondagavond 7.30 uurSamenkomst.
SprekerB. Jenninga.
VELSEROORD.
NED. HERV. KERK.
10 uurDs. W. KroeseJ
5 uur: Dezelfde.
GEREF. KERK.
10 uurOodsdientsoefening.
3 uur: Hetzelfde.
VELSEN.
NED. HERV. KERK.
10 uur: Ds. W. S. van Leeuwen.
5 uur: Dezelfde.
WIJKEROOG.
GEREF. KERK.
10 uur: Ds. J. D. Boerkoel.
3 uur: Dezelfde.
SANTPOORT.
LOKAAL BETHEL.
9.45uur: Ds. H. Haspers van Heemstede.
5.30 uurDezelfde.
Woensdag 8 uur: de heer O. W. van Deth,
Bijbellezing.
NED. HERV. KERK.
10 uur: Prof. Dr. O. A. van den Bergh
van Eysinga.
EVANGELISATIE SANTPOORT.
10 uur: Ds. E. Boeke te Haarlem.
6 uurDs Terlind^n te Amsterdam.
BEVERWIJK.
DOOPSGEZINDE GEMEENTE.
10 uur: Os. van Calcar.
Aanvang Zondagsschool. Inschrijving
van nieuwe leerlingen.
KENNISGEVING.
Ter kennis van belanghebbenden wordt ge
bracht, dat de vergadering der Schoonheidscom
missie zal worden gehouden op Donderdag 21
Januari 1926, des voormiddags 9.30 uur, ten kan
tore van het bedrijf Openbare Werken te Velsen.
Tijdens deze vergadering zullen belanghebben
den van 11 tot 11.30 uur in de gelegenheid worden
gesteld de commissie te spreken. Schetsontwer
pen, die men aan haar oordeel wenscht te onder
werpen, worden uiterlijk tot Dinsdag 19 Januari,
's middags 12 uur, bij den secretaris ingewacht.
Velsen, 16 Januari 1926.
De secretaris der commissie,
J. ARENDS.
PLAATSELIJK NIEUWS.
IJMUIDEN.
Bij de op gisteren door not. W. A. Dölleman
gehouden openb. verkooping van 'n woonhuis met
erf en schuur aan de Mahustraat No. 18 te IJmui-
den, was laagste inschrijver de heer F. Erenst,
voor f 4300.
VELSEN.
Donderdagavond werd de 4de Winterlezing
van het seizoen gehouden in de gymnastiekzaal
van de school met den Bijbel te Wijkeroog. De
opkomst, hoewel niet zoo groot als gewoonlijk,
was toch nog wel bevredigend. Het koude weder
zal wel een ongunstigen invloed gehad hebben.
De heer Schuyt opende de bijeenkomst met een
woord van welkom en meende niet ver van de
waarheid af te blijven, als hij de meening uit
sprak, dat het den bekenden heer A. F. Portielje,
Inspecteur Artis te Amsterdam wel weer geluk
ken zou den aanwezigen een aangenamen en
leerzamen avond te verschaffen.
De heer Portielje had tot onderwerp gekozen:
„Vogelleven in onze duinen op Tessel en Schou
wen".
Spreker begon met er op te wijzen, dat we hier
voor het bestudeeren van het vogelleven een
zeer gunstige omgeving hadden en raadde allen
aanwezigen aan om eens goed acht te gaan ge
ven op de vogels, die in onze duinen, in Rooswijk
en de Breesaap verblijf houden,
We zouden dan veel merkwaardigs bespeuren,
maar meteen zien, dat de kunst van goed waar
nemen niet gemakkelijk is. Men ga niet in 'n groot
gezelschap en onthoude zich van rumoer maken,
zelfs luide gesprekken moet men vermijden.. Men
wandele heel rustig en bij eene broedplaats ge
komen, ga men kalm zitten in een boschje of
achter eenige struiken en bedekke zich zoo mo
gelijk met eenige twijgen. Een binocle daarbij
kan van zeer veel nut zijn. Kan men zich aan den
rand van een plasje, een drinkgelegenheid voor de
dieren, opstellen, dan verhoogt men den kans op
gunstige waarnemingen belangrijk.
Als men rustig blijft, dan zal het niet lang du
ren of de vogels gaan hun gewonen gang.
Bij onze waarnemingen moeten we vooral be
denken, dat de vogels geen menschen zijn en dus
bij hunne handelingen geen menschelijke bedoe
lingen hebben, dus we moeten bij hunne verrich-
tingee aiet dadelijk gereed rijn «iet onze beoor
deelingen, De vogels bekijken de wereld letterlijk
en figuurlijk gesproken met vogeloogen en hunne
handelingen zijn gevolg van de erfelijkheid. Wan
neer wij bij wat we zien het menschelijk verstand
als maatstaf aanleggen, dan komen we tot verkeer
de gevolgtrekkingen.
Reeds nu in Januari kunnen we met onze waar
nemingen beginnen. Het winterkoninkje kunnen
we reeds vaak aantreffen en als we eenmaal ge
leerd hebben op hem te letten, dan zullen we
zien, dat we hem heel vaak, meer dan we gedacht
hadden in onze omgeving kunnen waarnemen en
ook lijsters, roodborstjes en meezen zullen ons
vaak onze aandacht vragen en hoe meer we op
hen letten, hoe meer we van hen te weten komen,
hoe belangwekkender vinden we de studie.
We moeten dan onze waarnemingen vergelij
ken met wat we daaromtrent in boeken kunnen
aantreffen. Zeer aanbevelenswaardig noemt spr,
twee boeken van den heer Tijssen n.l. „Omgang
met vogels" en „Het vogelleven".
Hierna wordt de zaal donker gemaakt en laat
spr. op het doek zien, welke opnamen hij in de
vogelwereld heeft kunnen doen, en geeft bij alle
plaatjes tal van toelichtingen.
We zien een nest van een nachtegaal met eitjes
er in en spr. vertelt naar aanleiding hiervan, wan
neer men het nachtegalenlied het best kan hoo-
ren. Een nachtwandeling wordt door spr. len
sterkste aanbevolen. We zullen dan den koning
der zangers tot ongeveer 1 uur hooren. Dan
zwijgt hij een paar uur en ongeveer om 3 uur
vangt hij opnieuw aan, bijgestaan door den koe
koek, die dus ook al vroeg ontwaakt, We zien
dan in het oosten den nieuwen dag verrijzen met
de daarbij behoorende schoone tinten en kleuren
eu om 4 uur ontwaakt de heele vogelwereld.
Hebben we dan onze wandeling zoo ingericht,
dat we ongeveer 's morgens 7 uur bij de zee aan
komen, dan kunnen we ons daar rustig neer
vlijen en desnoods een uurtje slapen om door het
luide fitisgezang weer gewekt worden- Is hel
geen heldere lucht, maar desnoods wat druilerig
weer, dan behoeven we ons niet ongerust te ma
ken, dat we niet genieten zullen, wanneer we
voedsel meegenomen hebben en voor alle eventua
liteiten een warm ldeedingstuk, dan staat spr. er
voor in, dat we ons over onzen nachtelijken tocht
niet beklagen zullen.
Achtereenvolgens verschijnen tal van vogels
met nesten en eieren op het doek. Graspieper,
boompieper, tuinpieper, klauwier, blauwpaapje,
geringde en ongeringde houtduif, tortelduif, sper
wer, fazant, nachtzwaluw of geitenmelker, uil.
tapuit, kiekendief, wulp, griel, meeuw, scholek
ster, strandplevier enz, enz. Het eene plaatje gal
spr, aanleiding tot deze, het andere tot gene in
lichting, alle even belangwekkend, alles even in
teressant. Herhaaldelijk wees spr. er op, dat we
ons bij de beoordeeling der handelwijze van de
)gels op het vogelstandpunt moeten plaatsen en
niet als mensch moeten beschouwen.
Kijken we eens naar wat de vink bij den nest-
bouw doet. De buitenkant van het nest is bedekt
met stukjes boommos, zoodat het geheel en al de
kleur heeft van den boom, waar het tegenaan ge
bouwd is. Wij denken nu onwillekeurig aan een
slimmigheidje van den vink, waardoor zijn nest
grootere veiligheid bezit. Maar als we nu in aan
merking nemen, dat de vink zijn nest ook zoo
bouwt, als het daardoor juist meer in het oog
valt, dan is het veiliger tot het besluit te komen,
dat erfelijkheid en geen verstand bij den nest.
bouw den doorslag gaf.
Wanneer een vogel zijne eieren op den grond
legt en ze omringt met voorwerpen uit de om
geving, dan zijn we geneigd om te zeggen, wat
toch slim, want nu vallen de eieren heel niet in
het oog, maar als we bij een andere gelegenheid
zien, dat de eieren daardoor juist te duidelijker
uitkomen, dan moeten we al weer erkennen, dat
menschelijke slimheid niet voorgezeten heeft bij
deze handelwijze. En zoo had spr. vele malen
gelegenheid om zijn hoorders er op te wijzen, dat
ze steeds bij hunne beoordeeling van wat ze za
gen zich moesten onthouden van het toekennen
aan vogels van menschelijke eigenschappen.
Tot slot wees spreker ev op, dat sinds de
menschen in plaats van steenkolen stookolie zijn
gaan gebruiken en het afvalproduct op de gol
ven werpen, zooveel vogels daarvan het slacht
offer geworden zijn. Het wordt hoog tijd, dat
hieraan een einde komt, te meer omdat ook de
voeding der visschen daardoor in hét gedrang
dreigt te komen.
Een luid applaus was het loon van den enthou
siasten spreker, die zijn onderwerp slechts ge
deeltelijk had kunnen behandelen en het was den
hoorders naar het hart gesproken, toen de heer
Schuyt hartelijk dankte en een tot v.-eersziens riep.
't Zal zeker niet aan belangstellenden ontbre
ken als spr. het volgende seizoen zijn onderwerp
vervolgt en zeer zeker nu velen der aanweizgen
meer en beter uitkijken naar de vogels, als ze in
duip of op het strand of in het bosch vertoeven.
- Op den eersten dag der opening van de ijs
baan heeft reeds een talrijke schare zich aan het
ijsvermaak gewijd en de muziek en de verlichting
des avonds maakte een en ander aantrekkelijk.
INGEZONDEN.
Buiten verantwoordelijkheid der redactie.
Geachte Redactie.
Verzoeke beleefd plaatsing van het volgende:
Het oordeel van uw verslaggever over het
Concert van de Kamermuziekvereeniging „Kunst
kring" in uw blad van Woensdag 1.1., bewijst ons
zijn gebrek aan muzikale kennis.
Wanneer in een nummer als Adagio van L. van
Beethoven, uw verslaggever de Klarinet te domi-
neerend vindt, en hij niet eens heeft begrepen,
deze compositie voor Klarinet-solo met orkest
begeleiding bewerkt is, dan blijkt hieruit vol
doende, zijn algeheele onkunde op muzikaal ge
bied.
De minder gepaste aardigheden en hatelijke
vergelijkingen aan het adres van den zanger,
kunnen veilig voor rekening van uw verslaggever
blijven, ieder weldenkend lezer van uw blad zal
ze naar waarde weten te schatten.
Met dank voor de plaatsing.
Hoogachtend,
Het Bestuur der IJmuider
Kamermuziekvereeniging „Kunstkring".
Wij aanvaarden de ongezochte gelegenheid ons
door bovenstaand vriendelijk schrijven geboden
om nog even op bovengenoemd concert terug te
komen. Uit ons zelf zouden wij het niet gedaan
hebben; daarvoor is 't niet belangrijk genoeg, of
schoon er inderdaad nog wel iets meer over te
zeggen viel. Het ware daarom verstandiger ge
weest van de Kustkring over dit concert het stil
zwijgen te bewaren. Over onkunde gesproken:
wie plaatst een orkest in de hoek van een zaal,
zoodat een deel der toehoorders alleen een be
paald deel der instrumenten te hooren krijgt,
omdat het publiek gedeeltelijk terzijde en ge
deeltelijk schuin achter het orkest kwam te zit
ten en de contrabas om een hoekje van de deur
in den doorloop naar het buffet moest geplaatst
worden.
^Xabldfen,
voor zangers
Zie geacht bestuur, dat is niet alleen onkunde,
doch dat is absoluut gebrek aan gevoel voor en
begrip van orkestrale opstelling èn van klankcom
binatie èn van klanknuanceering. Wij hebben dit
alles in de pen gehouden, omdat we niet den uit
slag, doch alleen hel doel telden.
Wij erkennen, dat wij niet alle adagio's van
Beethoven in het hoofd hebben en dus niet we
ten konden, dat deze voor klarinetsolo bewerkt
was. Doch waren de andere nummers, waarover
wij dezelfde opmerking gemaakt hebben, óók
voor klarinetsolo bewerkt. Neen immers. Welnu,
pleit het dan niet voor ons onbevoegd oor, dat
wij zoo goed opmerkten, dat de klarinet domi
neerde. Een simpele aanwijzing op het program
ma zou op zijn plaats geweest zijn. De samen
steller van het programma is dan van de ver
onderstelling uitgegaan, dat alle toehoorders,
behalve de verslaggever, wisten dat genoemd
adagio voor klarinetsolo bewerkt is (bedoeld
men hier gecomponeerd of een bewerking), want
van de speciale medewerking van den heer Oos
tewaal als soloklarinettist wordt nergens op het
programma melding gemaakt; alleen op de voor
pagina wordt hij speciaal genoemd.
Dat het orkest in genoemd adagio niet den
indruk heeft gemaakt van de bescheiden rol van
begeleiding te vervullen, aanvaarden we dan
maar weder als gevolg van onze onkunde, of
schoon er een aannemelijker oorzaak voor is.
We hebben, wat de Kunstkring betreft in het
kleine bestek ons gegeven met onze „onkunde"
den Keizer gegeven, wat des Keizers was en aan
haar onze betrekkelijke waardeering niet onthou
den. We hadden volledigheidshalve melding kun
nen maken van het mooie trekje voor piston en
waldhoorn in Patrouille, doch vinden in onze aan-
teekening daarover óók weer genoteerd: „klarinet
te doordringend."
En thans nog een enkel woor4 over „dien ar
men zanger", want daarop komt het aan. Welnu,
geacht bestuur, wanneer U, als deskundige, ge
meend heeft dien zanger bij het kunstlievend pu
bliek te moeten introduceeren als „Operazanger"
en als „solist", dan prijzen wij ons zeer gelukkig,
dat ons muzikaal gehoor en gevoel zoodanig ont
wikkeld is, dat het zoodanig zingen(?) kan kwali-
ficeeren, als stumperig en in strijd met de meest
eenvoudige opvatting van zangkunst.
Als het bestuur zich in haar keuze vergist heeft,
dan zou daar een verontschuldiging voor te vin
den zijn, doch nu het bestuur dien zanger, die
voor spot en bespotting op het podium eenige on
gearticuleerde geluiden maakte nog in bescher
ming neemt, wellicht na hem gehoord of met hem
gerepeteerd te hebben zooals toch behoort
nu maakt het verantwoordelijk bestuur, het erger
en bewijst, dat het geen flauwe notie van zang en
zingen heeft en vragen wij ons af, hoe het den
moed gehad heeft het publiek zoo iets te hooren
te geven.
Noot. Wij rectificeeren nog, dat wij schreven
„instrumentale" en niet „instrumentvolle" kunst,
zooals de zetter ons laat zeggen. J.
Comité tot aanbieding van een Joodsch
Huldeblijk aan H.M, de Koningin en
Z. K. H. den Prins.
Het plaatselijk comité voor Beverwijk en om
streken, waarin zitting hebben genomen de Eerw.
heer J. H. Cohen en de heeren A. Davidson, Be
verwijk M. G. van Praag en M. Kroonenberg,
IJmuiden, verzoekt ons opname van het volgende.
Er heeft zich ter gelegenheid van het zilveren
huwelijksfeest van H.M. de Koningin en Z.K.H.
den Prins een Comité gevormd, hetwelk zich ten
doel heeft gestéld het 'Koninklijke echtpaar na
mens de Joodsche bevolking van Nederland een
specifiek Joodsch huldeblijk aan te bieden.
De Oranje-vorsten hebben zich Immer ontvan
kelijk getoond voor de nooden van het Joodsche
Volk en zijn steeds de beschermers van de elders
verdrukte en achtergestelde Joden geweest. Hel
Koninklijke echtpaar welks 25-jarig huwelijksfeest
eerstdaags gevierd zal worden beeft deze tradi
tie voortgezet. Het Comité wil de Joodsche be
volking van Nederland in de gelegenheid stellen
haar gevoelens van dankbaarheid en liefde voor
het Oranje-huis tot uiting te brengen en stelt zich
voor het Joodsche huldeblijk in dezen vorm aan
te bieden, dat de namen van het Koninklijke
echtpaar in het Gouden Boek van het Keren
Kajemeth Lejirael (Joodsch Nationaal Fonds),
dat reeds zoo vele namen van Doorluchtige en
beroemde personen bevat, zullen worden inge
schreven, terwijl daarnaast van de bijeen te bren
gen gelden, een boomenaanplant in Palestina zal
worden bekostigd, welke aanplant dan de naam
van Oranje-Nassau-woud zal krijgen.
Aan H.M. de Koningin en aan Z.K.H. den Prins
zullen de oorkonden betreffende deze Gouden
Boek-inschrijving en dezen boomaanplant alsmede
een door een Joodsch kunstenaar ontworpen
album, bevattende de namen van diegenen, die
hun bijdrage voor dit huldeblijk hebben gegeven
worden aangeboden.
Het Comité heeft zich er van vergewist, dat dit
huldeblijk door H. M. en Z. K. H. zeer gaarne
aanvaard zal worden.
Het Comité vertrouwt, dat de Joden van Ne
derland, welke hun politieke overtuiging ook is,
niet in gebreke zullen blijven ook op deze wijze
van hun erkentelijkheid voor het Nederlandsche
Vorstenhuis blijk te geven.
Geachte Redactie!
Het heeft mij verwonderd, dat nóch bij het ver
zoek voor overplaatsing van de onderwijzeres aan
school E, nóch daarna gesproken is over de fi-
nanciëele zijde der zaak.
Het komt mij voor ik hoop het natuurlijk mis
te hebben of liever ik acht het zeker, dat, op
grond van art. 28 der Lager Onderwijswet in ver
band met de wijziging bij art. 5 der Wet van
30/6 '24 Staatsblad 319, de jaai wedde van de
nieuwe onderwijzeres komt ten laste der gemeente,
terwijl het salaris der overgeplaatste was voor
rekening van het rijk, dus een schadepost wordt.
Beleefd dankend, Uw dw. dn.,
H. DE JONG.
Velsen, 11 Januari 1926,
VISSCHERIJ.
Wat knaagt aan den welstand der
haringvisscherij?
Men schrijft uit Katwijk aan Zee aan de ,.N.
Haagsche Courant":
De bitter-treurige uitkomsten die de haringvis
scherij dit jaar opleverde, dringen onwillekeurig
de vraag naar voren, welke oorzaken deze voor
heen rijke bron van inkomsten in zoo snel tempo
doen opdrogen. Men staat ia dace, naar het oor-
WANNEER DE ZEEMAN „ZIJN OORLAM"
LAAT STAAN VOOR EEN KOP THEE, DAN
MOET DAARVOOR WEL EEN BIJZONDERE
REDEN ZIJN.
DIE BIJZONDERE REDEN IS TE ZOEKEN IN
DE GEURIGE SMAAK VAN KEG'S THEE,
DE FIJNSTE THEEMELANGE, GEBASEERD
OP EEN HONDERDJARIGE ERVARING.
deel van deskundigen, niet voor duistere raad
sels. Met vrijwel groote stelligheid zijn de oor
zaken aan te wijzen, die den zoo in 't oog sprin-
genden achteruitgang der haringvisscherij als een
onvermijdelijk iets tot gevolg hebben. Iets wat
meer en meer ingang vindt en dat een der wonde-
plekken uitmaakt, die het gezonde leven der ha
ringvisscherij aantast, is de geringe maaswijdte
der netten. De Hollandsche haringstoomers, gaan
hierin niet vrij uit. In meer dan één opzicht bena
deelt dit vangen van kleine, geheel onvolwassen
haring de visscherij. De vermenigvuldiging van
deze vischsoort wordt gestuit, de prijzen aan
merkelijk gedrukt en een sterke daling in de
kwaliteit (want alleen de volwassen rijpe haring
onderscheidt zich door een voortreffelijken, zeer
fijnen smaak) doet de goede reputatie van deze
visch als heerlijk zeebanket onnoemelijk veel
schade. Reeds sedert eenige jaren heeft men ach
teruitgang in de kwaliteit, de afmeting en het vet
gehalte van den haring kunnen constateeren. Ver
vanging der loggers door stoomschepen brengt
geen redding uit den neteligen, zorgvollen toe
stand, waarin de visscherij geraakt; neemt de
oorzaken niet weg, die het sombere visscherij-
beeld van heden teweegbrachten. Er zijn meerde
re factoren die de levenskracht van het bedrijf in
sterke mate ondermijnen, als parasieten, die de
levenssappen van de plant, waarop zij voortwoe
keren, opzuigen.
Ook in het Kanaal zijn dit jaar slechts schrale
resutlaten door de haringstoomers bereikt. En al
geeft de snellere vaart van den stoomer een voor
sprong, hoe zelden wordt nog door een logger
het maximum aan vangst, dat de ruimte van het
vaartuig toelaat, 35 last, aangevoerd! Bovendien,
de sombere resultaten van een groot deel der
Nederlandsche haringvloot vormen het duidelijke,
onwedersprekelijke bewijs, dat men den kant van
de doodvissching der Noordzee steeds naderbij
komt. Steeds sterker begint daarom de noodza
kelijkheid te klemmen, dat de brandende kwes
tie van regeeringswege onder de oogen wordt ge
zien. Voorbereidende stappen moeten onverwijld
gedaan worden, om inzake dé haringvisscherij
tot een internationale regeling le komen, waar
door de finale ondergang van dit bedrijf wordt
voorkomen en de visscherij verder in gezonde,
gewenschte banen wordt geleid. Wanneer de
Hollanders alleen van de dwalingen huns wegs in
deze terugkomen, van alle trawlen op haring
voorgoed afzien, algemeen tot netten met be
hoorlijke maaswijdte overgaan, dan is daarmee de
zaak geenszins in 't reine, allerminst een normale
toestand bereikt. Het aandeel van Holland in de
haringvisscherij is immers tegenover dat der
West-Europeesche naties zoo onbeteekenend, dat
de belans geen noemenswaardige wijziging ten
goede in de algemeene situatie te zien zou geven.
Wat halen niet die 100, neen 150, die heele
vloot van Duitsche stoomtrawlers aan enorme
hoeveelheden haring weg! Van Augustus tot half
October ongeveer, zoeken zij de scholen op en
alles wat zich op de baan van die trawlnetten
met hun gewelidge nauwe mazen bevindt, tot op
den bodem toe, wordt opgeslokt. Wel veertig de
zer vaartuigen ziet de Hollandsche visscher soms
in zijn omgeving.
Dit trawlen op haring is een euvel van den
nieuwen tijd. Het is een roofbouw op den schoot
der zee, een uitmergeling van het vruchtbare le
ven onzer Noordzee. De Doggersbank is liet ter
rein van het broed der haring. Millioeenen eieren,
het eerste levensbeginsel van Je latere scholen
haring, worden hier op de ruggen der banken
door de volwassen dieren gedeponeerd. Juist in
dit gebied is de bedrijvigheid der visscherij groot,
en de stoomtrawlers ontzien deze plaatsen niet,
het sleepnet der tallooze schepen rukt deze over
vloedige, voor het voortbestaan der soort zoo
gewichtige materie uiteen en vernielt daarvan on
eindig veel. Deze zoo laakbare vischmethode ver
hindert dus de voortteling en onttrekt geweldige
kwantums van het kleinste slag haring aan de
Noordzee.
Nog iets dient hier aangeroerd, dat als een zeer
ongunstige factor voor de haringvisscherij moet
gesignaleerd worden. Het is het veld winnen van
het rijk van den tonijn De tonijn is het groote,
krachtige, zwaargebouwde lid van de familie der
makreelen, dat zich in steeds uitgestrekter gebied
van de Noordzee nestelt. Onnoemelijk veel haring
moet aan deze vischsoort ten offer vallen. De
tonijn, die een lengte van 10 Meier kan bereiken
en een gewicht van ca. 500 K.G., onderscheidt
zich door een taai leven. Al heeft de slaghaak
van den yisscher een homp van eenige ponden
uit het lichaam gescheurd, de tonijn hindert dit
niet. Flaring en kabeljauw vluchten in snelle
vaart, dikwijls met sprongen over het waterop
pervlak, voor dezen gespierden, zwaarlijvigen
indringer der Noordzee. De tonijn behoorde oor
spronkelijk in de Middellandsche Zee en haar
naasten omtrek thuis. In het laatst der 19e eeuw
maakten zoo nu en dan exemplaren hun verschij
ning aan Engeland's Zuidkust, en steeds verder
Noordwaarts zou de penetratie van dezen zeebe
woner gaan. De aanpassing aan lagere tempera
turen van water en atmosfeer scheen voor hem
geen onoverkomelijke moeilijkheid. In 1907 werd
de tonijn het eerst door Katwijksche visschers
in de Noordzee opgemerkt.
Werd deze vischsoort een 5 i 6 jaar geleden
nog niet verder Noordelijk waargenomen dan
tusschen 54 en 55 gr. N.B., de tonijn verrast den
visscher thans reeds op 58 gr. N.B, En hoe won
derlijk sterk heeft zich deze visch vermenigvul
digd! Een uitgestrektheid aannemend, waarvan
de omtrek overal een 60 mijl ongeveer van het
centrUïn is verwijderd, dan neemt elk in dit ge
bied zich bevindend vaartuig tonijnen in de om
geving waar. De nadeelige invloed op den visch-
stand van deze zoo sterk in aantal toegenomen
diersoort, die zich thans in het heele gebied der
haringvisscherij ophoudt, laat dus niet den min
sten twijfel over. De haring wordt verjaagd en
de scholen aanmerkelijk gedund.
Het bovenstaande in 't oog vattend, dringt de
noodzakelijkheid zich aan ons op dat gewichtige
ingrijpende maatregelen geboden zijn, wil men de
haringvisscherij voor algeheelen ondergang be
hoeden, Beseft niet ieder, dat de plaatsen van het
kuitschieten door de trawlers terdege ontzien
moeten worden? Bij internationale regeling moest
bovendien de minimum-maaswijdte dér haring
netten worden vastgesteld, opdat de haring onge
stoord tot zijn normalen, volwassen staat kon uit
groeien. Stelselmatig en voortdurend zou op de
tonijnen jacht gemaakt moeten worden, totdat de
schade, door deze vischsoort veroorzaakt, zich in
het vervolg tot een minimum beperkte, en haar
de gelegenheid zich steeds verder te verspreiden
én te vermenigvuldigen zooveel mogelijk worde
afgesneden. Ten slotte zou het ook de visscherij
en den vischstand ten goede komen, wanneer men
ook op dit terrein tot de oude paden terugkeerde
en met den Zondag elke week een rusttijd voor
de "visscherij intrad.