HOE DE ENGELSCHMAN DEN SCHOT ZIET H.D. VERTELLING Weer een brufale roof te Amsterdam. HET NIEUWE DAGBLAD DINSDAC 3 NOVEMBER 1931 Daar was eens zegt de overlevering een jaar of achthonderd geleden een Ier, die in een malle bui een beetje aan het knut selen sloeg met wat houtjes en touwtjes, en op een goed oogenblik zijn huisgenooten en buren een geweldigen schrik op het lijf joeg door opeens zijn mond aan één van de uit einden van het instrument te zetten, dat hij er uit gefabriceerd had, en er een hartver scheurend gejammer uit haalde. De Ier lach te eens daverend tegen zijn vrouw, die bleek van schrik aan kwam hollen, blies zijn jong- sten zoon nog eens zoon geluid in het oor, zoodat de stakker haastig op zolder kroop en cr den ganschen avond niet meer af dorst te komen, amuseerde een paar van de in al lerijl toegesnelde buren met een serie luid ruchtige demonstraties op zijn instrument en toen ze' genoeg gelachen hadden, wilde hij het op de mestvaalt gooien en tevreden over zijn plezierigen avond naar bed gaan. Toen opperde iemand het onzalige voorstel om het ding als muziekinstrument te verkoopen aan die ezels van Schotten aan den overkant van het water, en de Ier vond het zoo'n geweldig idee dat hij 't den volgenden dag meteen uit voerde De Schotten vlogen er in, namen den Ierschen uitvinder volmaakt au serieux, en verhieven zijn vondst tot hun nationaal in strument: den doedelzak, dat zij tot op den huldigen dag bespelen met veel gevoel en ernstige gezichten. Zoo luidt één van de honderddduizend moppen, die de Engelschman den argeloozen vreemdeling vertelt over zijn Noordelijken nabuur, de Schot, en als men den Engelsch man zou willen gelooven, dan deugde er eigenlijk aan den Schot niet veel. De Schot heeft geen gevoel voor humor, zegt hij, en hij kan u meteen op zijn vingers tien mop pen aftellen, die onomstootelijk bewijzen, dat hij het niet heeft. De zuinigheid van de Schotten is gewoonweg belachelijk, zegt de Engelschman, en hij laat onmiddellijk een heele serie woordspelingen de revue passe'e- ren, waarin de karigheid van den Schot op vriendelijke wijze op den hak genomen wordt En de Schot hoort al die moppen met een goedmoedigen glimlach aan. en houdt zijn gebrek aan gevoel voor humor, en blijft zui nig en is in den grond een allerbeminne lijkst en gastvrij mensch En de Engelschman moge dan gevoel voor humor hebben, en op een vriendelijke en dikwijls vrij kinderlijke manier den draak kunnen steken met de zwakheden van zijn vrinden en vijanden en hij moge evenveel plezier hebben van het geld, dat hij wel uitgeeft, als de Schot van dat. wat hij niet uitgeeft het moet ge zegd worden, dat zijn gevoel voor humor hem dikwijls op onverklaarbare wijze in den steek laat, zoodra het hemzelf gaat betreffen. Ook de Engelschman evenwel is een allerbemin nelijkst mensch. Het is alleen zoo buiten gewoon boeiend, om van tijd tot tijd elk mensch als grappig en amusant amalgama van tegenstrijdigheden te beschouwen Of het nu waar is, dat de Schotten geen gevoel voor humor hebben, en dat hun zui nigheid het dwaze nadert, staat te bezien; maar in allen gevalle moet het aanmerkelijk gemakkelijker zijn geweest om gevoel voor humor en luchthartig omspringen met geld aan te kweeken in een land als Engeland, dat vruchtbaar en welvarend is, waar de bo dem zich gewillig liet bewerken en met breed gebaar alles gaf wat hij te geven had, dan in Schotland, arm, kil en guur, waar de grond zich stug en koppig verzette tegen eiken wensch van den mensch om er zijn graan op te kweekeli, en zijn vee op te laten grazen. De Schotten, zijn, of zij wilden of niet, een hard en taai ras geworden, en hoe verder naar het Noorden men komt, hoe kaler en onherbergzamer het land wordt, des te har der en taaier wordt het ras. Een andere overlevering wil, dat er op een avond eens een Engelschman terecht kwam in een geliefd kroegje, waar avond aan avond een stel oude Schotten bij elkaar zaten, en genoten van hun Scliotsche whiskey en de stilte, die hen niet stoorde in hun meest ge liefde bezigheid: zwijgend, zwaar en diep, zeer diep nadenken. Zoo af en toe keek er eens één van die oude heeren op, zette zijn knuist onder zijn vierkante kin, blies een groote wolk uit en zei wijsgeerig: „Aye!" En dan keek na eer) half uur zijn buurman hem vol instemming aan, den kring eens rond, blies een ontzettende rookwolk uit, en ant woordde gewichtig: „Aye!" En dan rookten en dachten ze weer tevreden een heele poos door. Alles zou prachtig gegaan zijn, als die Engelschman niet op een zeker oogenblik gemeend had ook een duit in het zakje te moeten doen, en na een lange stilte diep in gedachten en zeer wijsgeerig „Aye, aye!" ge zegd had. Hij werd er uitgegooid wegens ver storen van de rust. Er gaat niets van af, dat bij de meeste van die moppen de manier van vertellen één van de belangrijkste factoren is maar als men weet, dat het inderdaad een feit is, dat in Schotland de auto's dikwijls zoo volgestopt worden, dat de menschen en kinderen er aan alle kanten uitpuilen, dan zal het mis schien ook niemand verwonderen, dat dezer dagen op een verlaten landweg in Schotland twee volle auto's tegen elkaar opreden en dat bij dat ongeluk niet minder dan veer tig Schotten wonden opliepen! In Aberdeen, de bij uitstek Schotsche stad, die het in de moppen dan ook het meest ont gelden moet, woonde eens een Schot, die zich een beetje ongerust begon te voelen over zijn gezondheid. Hij reisde naar Londen, liet zich door een specialist onderzoeken, die hem meedeelde, dat zijn hart buitengewoon slecht was, zoodat hij ieder oogenblik een aanval krijgen kon, die den dood voor hem betee- kende. De Schot, die zeer aan zijn geboorte land gehecht was, reisde zoo gauw mogelijk naar Aberdeen terug, om ten minste daar te kunnen sterven, maar tot groote ergernis van den treinconducteur kocht hij steeds een kaartje van het ééne kleine station naar het volgende, en van dat weer naar he* daarop volgendeTot de man er eindelijk genoeg van had. en geprikkeld informeerde:' „Ja. maar waar moet u nou eigenlijk naar toe?" „Naar Aberdeen?" zei de Schot. „Waarom L;neemt- u dan in 's hemelsnaam geen heel kaartje?" „Ja", zei de Schot, „de dokter heeft me gezegd, dat het ieder oogenblik met me gedaan kon zijn. waarvoor zou ik een kaartje naar Aberdeen nemen, dat ik misschien niet eehs heelemaal noodig heb?" Daar was eens een Engelschman, die kaal begon te worden Hij liep van den éénen kap per naar den andere, probeerde het eene re cept na het andere, en gaf handen vol geld uit aan adviezen en haargroeimiddelen. Daar was eens een Schot, die kaal werd. Hij ver kocht zijn kam en borstel. Een andere Schot, die veertien jaar lang denzelfden hoed gedragen had, ontdekte op een dag met schrik, dat zelfs het vilt begon te slijten, en besloot met een zwaar gemoed een nieuwen hoed te gaan koopen. Hij stapte den eenigeh hoedenwinkel uit zijn stadje binnen en zei: „Hallo, daar ben ik weer!" En een wanhopig handelsreiziger schreef eens op een keer terug aan zijn directeur: „Wat betreft uw vraag, waarom ik in Aber deen geen enkel blikje met geconserveerde groenten geplaatst heb, spijt het mij zeer u te moeten meedeelen, dat het is, omdat de blikjes niet mee opgegeten kunnen worden". Wie eens een dag of wat op jacht g naar moppen van dit soort zal merken, dat ze hem toestroomen van alle kanten en dat de voorraad-vrijwel onuitputtelijk is. Eeuwige variaties op het bekende thema van de Schot sche zuinigheid en een oneindige reeks woordspelingen, waarin speciaal het werk woord „to tip" met zijn vele beteekenissen een voorname rol speelt. Daar was eens een Schot, die, reizende in een D-trein, op zijn vuile handen neerkeek en het niet overbodig vond om ze een beetje te wasschen. Hij begaf zich naar het fontein tje zocht de zeep, en vond niets dan een bakje met vloeibare zeep, waarboven stond: „Tip the basin". (Kantel het bakje)Met een gil van schrik sloeg hij zijn handen voor zijn oogen en galoppeerde weg. „Tip the basin..." (Geef het bakje een fooi). Dat nooit! En zooals het altijd gaat in deze wereld, waarin men tenslotte altijd weer tegen spreekt, wat men in het begin met zooveel overtuiging beweerd heeft, de laatste mop getuige van het feit, dat de Schot wel gevoel voor humor heeft, al is het van een ander soort dan de Engelschman. De Schotsche boeren houden er een droge humor op na, die inderdaad hemelsbreed verschilt van de goed aardige mopjes, die het Engelsche volk pre fereert, en die zich vaak uit in scherpe, rake antwoorden: Een boer betrapte zijn knecht er eens op, dat hij 's. avonds, nadat het werk gedaan was, nog uitging met een lantaren en infor meerde den beetje nijdig naar het doel van die late wandeling. „Ik ga naar mijn meisje", zei de knecht. „Heb je daar een lantaren bij noodig?" zei de boer schamper. „Ik verzeker je, dat ik mijn meisje altijd het hof heb gemaakt, zonder lantaren". „Dat dacht ik al dadelijk, toen ik uw vrouw zag", repliceerde de knecht vinnig, en draai de zich op zijn hielen om en wandelde weg. Wie de humor van een volk wil leeren be grijpen, zorge eerst, dat hij het volk kent! Maar wie een volk wil leeren kermen, zorge eerst, dat hij zijn humor kent! WILLY VAN DER TAK. Fata/isme. door WILLY VAN DER TAK. Het spookte dien nacht, het spookte! De wolken joegen door de lucht als grauwe rui ters gezeten op vage geweldige paarden met vliegende manen en uitgestrekte pooten, de maan, af en toe zichtbaar tusschen de grijze flarden, wierp een ellendig onheilspellend licht, dat alles in een kouden onwerkelijken schijn zette, en leek een witte tooverkol, wier koude glimlach de heele wereld rillen deed, de boomen zwiepten heen en weer in den machtigen wind, en kreunden klagend bij iederen nieuwen zweepslag, en de uilen wa ren in hun element en krasten hun luguber „eluid uit boven alle andere. Eén, twee, drie zaten er in de toppen van de boomen daar bij het beekje, waarin de maan haar wit ge zicht telkens weerspiegelde, als de wolken haar een oogenblik de kans gaven. En de jonge man, die voor een laatste in spectie nog eens door de kleine opening van het knusse groene tentje gekropen kwam, dat ze dien dag opgesteld hadden onder den beschuttenden grooten den, die als een be schermende moederlijke groene paraplue haar onderste takken neerboog over het mi niatuurhuisje, dat daar zoo plotseling verre zen was, en dat binnen zijn kleine bestek zoo'n intieme, veilige gezelligheid bood, zette gauw de kraag van zijn jas hoog op en groef zijn handen dieper in zijn zakken om zijn eigen warmte zelf een beetje meer te voelen in die koude witte nacht. De maan stond net haastig een blik te werpen in het inktzwarte spiegelende water van de beek, en het was den jongen man of zelfs de weerspiegeling hem met zoo'n onzegbaren geraffineerden, uitgestrekten valschen glimlach aankeek, dat hij haastig omhoog tuurde om de uitdruk king van het echte manegezicht daar boven tusschen de wolken te zien. Terwijl hij' het deed, krijschte er plotseling in de boomen boven hem iet-s zoo afgrijselijk, dat hem een koude rilling over den rug voer. „Wat was dat?" riep de stem van zijn jon ge vrouw beangst uit de tent. „Nietseen uil", zei hij, diep adem ha lende om de trilling in zijn stem te bedwin gen. „Wat een afschuwelijk geluid", klaagde ze zoo verwijtend, dat hij buiten, toch al een beetje nerveus, bijna hardop gemopperd had, dat ze net deed of hij die geluiden maakte. „Het zal welbegon hij en zijn eigen geruststellende toon kalmeerde hem zelf minstens even zeer als zijn jonge vrouw daar in de tent, die hem misschien al niet meer hoorde. Maar plotseling krijschte het weer daar boven in den boom, en ditmaal zoo ijzingwekkend, dat hij naar adem stond te snakken, en het hem bijna een minuut van verstandige zelfoverreding kostte, voor hij naar boven dorst te kijken om te zien of de onverlaat ook zichtbaar was. Op hetzelfde oogenblik keek weer plotseling de maan uit de wolken, en recht omhoog kijkend in haar witte, ronde gezicht ontdekte hij plotseling de oorzaak van het kwaad: een boom, het doode skelet van een reusachtigen iep, die eigenlijk aan den overkant van het beekje stond, maar die gevallen was, en opgevan gen in de zachte moederlijke groene armen van hun den Hij kreunde jammerlijk, de ge vallen reus, en af en toe protesteerde hij met een afschuwelijk gekrijsch tegen zijn 1 lot, terwijl één van zijn beenige armen tever geefs steun zochten op de zachte schouders van den den. De jonge man keek eens naar den iep, en keek eens naar den den, mat afstanden, en keek eens naar hun minuscule tentje, dat daar zoo veilig gestaan had onder het groe ne dak. Binnen in het tentje bewoog iets zijn jonge vrouw, en er sizzelde wat hun souper. „Kom je?" riep de stem van binnen. „Ja", zei hij afwezig, en peinsde nog eens, en ging tenslotte. „Weet je", zei hij binnen, „dat was geen uil, die daar zoo kraste het is een doode boom, die boven op den den hier vlak boven is gevallen En tegelijkertijd jammerde het zacht bo ven hun hoofd. „Hu!" zei de jonge vrouw rillend. „Gezellig is het hier, hè? Mooi weer is verrukkelijk, maar zoo is het eigenlijk nog veel knusser in ons eigen tentje. Als het buiten stormt Ik vind het in huis ook nooit zoo gezellig, als wanneer het buiten gutst en giet van den regen „Eigenlijk heelemaal geen weer om te kampeeren", zei hij glimlachend. „Juist gezellig!" zei ze verontwaardigd, en kroop tegen hem aan, en merkte zijn afwe zigheid niet. Boven hun hoofd huilde juist weer de boom zijn protest tegen het leven en den dood uit. En na het eten kroop de jonge man nog eens zwijgend de tent uit, en ging met zijn handen op zijn rug staan kijken naar den gevallen boom, en naar hun den, en toen hij plotseling in het zwarte beekje weer het schijnheilige witte maangezicht glimlachen, huiverde hij plotseling, en stak vast beraden zijn hoofd naar binnen. „Ik ga de tent verzetten", zei hij. „Als die boom vannacht valt Het gezicht van zijn vrouw keek hem één en al protest aan. ,De tent verzetten? Nu nog? Ik heb zoo'n slaapEn die boom valt natuurlijk niet. Die ligt al jaren zoo „Het stormt zoo ontzettend", zei hij. „En als hij valt is het te laat. Beter. „Ach jij!" zei ze ploseling nijdig. „Waarom zou die boom nou net vannacht vallen, als hij al dien tijd niet gevallen is? En jij, die altijd beweert, dat je een fatalist bent. Als die boom op ons hoofd moet vallen, dan doet hij het toch, ook al zet jij de tent een eind verderDan valt hij net een anderen kant uitHè toe nou eindigde ze plotse ling weer smeekend. „Als ik de tent tien meter verder zet, en dat is het werk van tien minuten, dan kan hij onmogelijk op ons hoofd vallen, fatalist of geen fatalist. Mijn fatalisme is nou een maal van een ander kaliber dan het jouwe. Als je een te dure jurk koopt, kan ik ook niet zeggen: het noodlot heeft het blijkbaar zoo gewild, en het zal er wel voor zorgen, dat hij betaald wordt ook. En in allen gevalle slaap ik toch rustiger, als ik het idee heb, dat ik zelf het mogelijke gedaan heb. Dan moet het noodlot het zelf maar verder we ten". „Stik dan!" zei ze verontwaardigd. En ging huiverend in den wind op een boomstam zitten, en onderhield haar jeugdigen echt vriend, terwijl hij pennen uit den grond haalde, en primussen versjouwde, en zijn armen vol klemde met dekens, die hij voort durend verloor, met een speech over het fa talisme van den man in het algemeen en het zijne in het bijzonder. Boven hun hoofden verschoof de boom één van zijn knokige armen met een jammerlij ke zucht. Beneden zaten ze allebei in een hoek van de tent, en als de één zuchtte, zuchtte de ander ook. De jonge' vrouw peins de bitter over het ontzettend egoïsme van alle mannen, de hare niet uitgezonderd, en de jonge man verwerkte een, hoewel niet eerste, teleurstelling over de onredelijkheid van de vrouwen, en de zijne vooral. Toen midden in den nacht de boom met een krakenden slag uit de armen viel, die hem zoo jaren lang in stevige omhelzing ge houden hadden, 1 orden zij het geen van beiden. Ze sliepen, met hun ruggen naar elkaar toe. „Zie je wel!" zei de jonge man den volgen den dag triomfantelijk, tc«n hij in den fris- schen morgen naar buiter. kwam en op de ravage van takken wees, die onder den den lag, bijna precies op de plaats waar de vo rige a-vond hun tent had g«staan. „Als ik er niet geweest was, hè, jij mat je fatalisme!" De toestand was een beitje precair ge weest tusschen hen, dien ocltend. Ze wilden eigenlijk geen van tweeën ongelijk erkennen, te meer, omdat ze eigenlijk vonden, dat ze allebei gelijk hadden; en ze widen geen van tweeën boos blijven, en ze widen ook geen van tweeën den eersten stap tot den vrede doen, hoewel ze er allebei zetr naar ver langden. „Je begrijpt toch zeker wel" zei ze spits, „of misschien begrijp je het niet, dat die boom niet gevallen zou zijn, als we daar wa ren blijven staan?" „Nee", zei hij peinzend, „ik gebof niet, dat ik dat begrijpEn lachte. En opeens lachte zij ook, en,zei vleiend: „Geef me een zoen?" Hij deed het. „Fatum", zei hi„ „noodlot, dat ik jou hier een zoen geef, tervjjl je een draai om je ooren verdiende, en cat ik met je getrouwd ben, terwijl ik veel tegoed voor je ben. Geef me nog eens een zoer?" „Noodlot, fatum", zei ze. „Pak ne maar". En tusschen de boomen door vlo eg ze weg. Meteen al was hij naar na de ongeluk kige! GEVONDEN DIEREN EN VOORW5RPEN. HAARLEM. Bureau van politie, Smedestraat, d»p van een auto; Becker, 2e Zuid Poldersthat 15, aktentasch met inhoud; A. Krom, Slaperdijk 94, achterschot van een auto; J. J. Boon, Ans lijnstraat 13, bankbiljetten; Remer, Brou werskade 1, blad van een schrijftafel; Veyers Zomerkade 133 bril; v. Deursen, v. Costen de Bruinstraat 171, breiwerk; Kort, Zener vaart 12e, broche; G. Blom, Spoorwegèraat 4 rood, bril; Wubbels, Viersterreiistrait 16 boekje, J. Terhorst, Timorstraat 193, iuif; Gemeente Reiniging Harmenjansweg 85, hondentuig; v. d. Schaar, Spaarooogstra.t 33 handschoen; Nachtegeller, Maxwelstraa 8, idem Reuter, Zomerstraat 42, hondje; ïen- nel Fauna, Parklaan 119, hond; Kluit, ast- huislaan 111, jasje Discus, Turfmarkt 14 rood, jassen, Kennel Fauna, Parklaan 119, kat; Bureau van politie, Smedestraat, lap stof; v. d. Keur, Edisonstraat 30, lorgnet v. Draayen, Ged. Schalkburgergracht 54, nm- merplaat van een auto; Pel. Anthoniestrat 51 k. pakje met inhoud; D. Baart, Vrouwrn- hekstraat 84 portemonnaie met inhoud; J. Broerse, Wilsonplein 6, rijwielbelastingplaaje Kievet, Zijlweg 282, 2 rollen metaaldraaï; Meyers, Lange Poellaan 21, rijwielbelastln,- merk; Maasdam, Leliestraat 23 e, 3 schri- ten, fotoartikelen en een brief; J. Olmai, Teylerstraat 74, tasch met inhoud; Plaat- kaartenbureau Station, taschje met inhou. - - - - ---- Het nieuwe spuikanaal te IJmuiden in wording. Een postauto gestolen. Twee zakken met drukwerk en brieven weg. Voor de dieven van geen waarde. Maandagavond is te Amsterdam op brutale wijze' een postauto gestolen. Te ruim zeven uur reed een auto der pos terijen waarmede de brievenbussen in de stad worden gelicht, vóór bij het bijkantoor der Posterijen in de van Eeghenstraat 139 nabij de Cornelis Schuytstraat. Toen de postbeambte, die zoowel den wagen bestuurt als de bussen ledigt, bezig was de voor het postkantoor staande brievenbus te ledigen, hebben waarschijnlijk twee personen kans gezien er met de auto vandoor te gaan. De postbeambte zag plotseling de auto wegrij den. Hij weet niet met zekerheid te zeggen of er één of twee personen in zaten. Binnen een uur werd het vermiste voer tuig teruggevonden en wel op een pleintje voor de Christelijke H.B.S. in de Jacob Jor- daensstraat nabij de Euterpestraat. Er moe ten twee postzakken gestolen zijn. De inhoud daarvan heeft echter voor de dieven nage noeg geen waarde. De eene bevatte slechts drukwerk en de ander brieven die uit de gewone brievenbussen in de stad waren ge licht. Aangeteekende stukken bevonden zich daar niet bij. Volgens mededeelingen van een dame aan de politie heeft zij gezien, dat even nadat de postwagen in de Jacob Jordaensstraat liad halt gehouden, een andere auto in de nabij heid daarvan stopte. Uit de postauto zijn volgens haar twee mannen gestapt, die, na dat zij den wagen aan den achterkant met een valschen sleutel hadden geopend, twee zakken overlaadden in de andere auto, waar mede zij wegreden. Van de daders ontbreekt tot dus ver elk spoor. Vermoedelijk hebben de daders de verkeer de auto meegenomen en hadden zij het ge munt op den wagen, die des avonds na het sluiten van de bijkantoren de geldswaarden naar het hoofdkantoor moet brengen. De bijkantoren sluiten om half acht en de gewone postwagen komt iets eerder voor bij het kantoor. Het wegrijden van de auto met geldswaarden zou echter niet mogelijk ge weest zijn, daar deze tegenwoordig door twee' beambten bezet zijn, zoodat zich altijd een van beiden op den wagen bevindt. UIT DE STAATSCOURANT. BUREAU VOOR STATISTIEK. Bij K. B. is met ingang van 1 Novembei- benoemd tot hoofdcommies bij het Centraal Bureau voor de Statistiek H. J. Zweiffel, thans controleur bij dat bureau. AUDIëNTIES. De gewone audiëntie van den minister van justitie zal Vrijdag 6 November niet worden verleend. Woensdag geen audiëntie door den minister van Waterstaat, Vrijdag niet door den mi nister van Koloniën. BELASTINGEN. De inspecteur der directe belastingen enz. Bodde Bouman, toegevoegd aan het hoofd van de inspectie te Hellevoetsluis, is ver plaatst naar Leiden en toegevoegd aan het hoofd van de inspectie der directe belastin gen enz. 3e kantoor aldaar. SPAARBANK TE DELFT EN DEN HAAG SLUIT DE LOKETTEN. De N.V. Spaarbank „De Algemeene Deut sche Credietbank, gevestigd te Den Haag en te Delft, heeft de loketten gesloten voor op namen en stortingen. De bank heeft bij de Rechtbank te Den Haag een verzoekschrift ingediend tot ver leening van surséance van betaling, meldt Het Volk. Er be'staat kans op den duur het volle be drag der spaargelden terug te betalen. 13.000 A.V.R.O.-MENSCHEN MEER. De A.V.R.O heeft 13.000 contribuanten meer dan verleden jaar November. Het aan tal is 125.000. DE RELLETJES TE PARAMARIBO. Het Eerste Kamerlid A. W. IJzerman (S. D. A.P.) heeft den minister van Koloniën naar de oorzaak gevraagd van de werkloozenrel- letjes in Suriname. SPORT EN SPEL AL OF NIET VERHOOGING VAN DE BENZINEBELASTING. Blijkens het verslag van de vaste commis sie voor de belastingen over het ontwerp- benzinebelasting verklaarde het meerendeel der leden hun stem aan het ontwerp afhan kelijk te moeten maken van de toezegging dat deze heffing nog niet zal worden ver hoogd. In zijn nota van antwoord doet de minister echter mededeeling van de verhooging van 3 op 1/2 cent per liter, die hij zich voorstelt. DE BRABANTSCHE INDUSTRIE. Naar het Dagblad van Noord-Brabant uit goede bron uit Waalwijk verneemt, heeft de N.V. Stoomschoenenfabriek A.H. v. Schijn- del surséance van betaling aangevraagd. DEN HAAG BEHOUDT DE GEHUWDE AMBTENARESSEN. De gemeenteraad van 's Gravenhage heeft met 25 tegen 17 stemmen (links tegen reclit-s) verworpen een voorstel van B. en W. tot het ontslaan van gehuwde ambtenaressen. GYMNASTIEK WEDSTRIJDEN K. T. K. Wij schreven in ons verslag over de wed strijden voor turnsters uit den K. T. K., dat althans de dames uit die organisatie den weg op gaan naar de zoo noodzakelijke verbete ring van het gehalte. En nu de wedstrijden voor heeren geëindigd zijn, kunnen wij daar aan toevoegen, dat ook in hun werk hoe wel in iets minder mate als bij de dames 't geval is vooruitgang is te. bespeuren. In den len graad heeren waren slechts 7 van de 13 ingeschrevenen opgekomen, gevolg vooral van ziekte. Voornamelijk kwamen nu jongeren uit. Zij hebben zich duchtig ge weerd en al kunnen de meesten zich nog niet meten met de ouderen (die bijna allen afwezig waren), toch vergrooten zij het aan tal keurturners in den K. T. K. in niet ge ringe mate. Het geleverde werk staat voor zeker nog niet op het gewenschte pil, maar de eerlang door den heer J. M. Verbeek te ge ven K. T. K.-cursus zal hierin ongetwijfeld verbetering brengen, wanneer de oefening geregeld wordt volgehouden. Een gunstig verschijnsel was voorts, dat 6 van de 7 deelnemers in den len graad in het bezit van een prijs kwamen (voor minstens 80 proent van het maximum een len prijs, voor 70 procent een 2en, en voor 60 procent een 3en). O. Brink van O. S. S. werd kam pioen met flinken voorsprong op zijn mede dingers. Van dezen jongen turner is zeker nog meer te verwachten. Het zelfde kunnen wij zeggen van den win naar in den 2en graad, J. Verkes van Concor dia. Deze won tevens den eenigsten Jen prijs van den geheelen wedstrijd. Van de 20 deel nemers werden er 18 bekroond. De 3e graad telde verschillende deelnemers die n. o. m. in den 2en graad hadden moeten uitkomen. Evenals bii de dames konden hier velen, n.l. 11 van de 34 deelnemers, 't niet tot een prijs brengen wegens gebrek aan wed strijd-routine. No. 1 werd C. Pater van Con cordia. De jury bestond geheel uit personen buiten K. T. K.-verbond. De wedstrijden verliepen vlot. Evenals bij de dames mocht elke oefening vrijwel steeds slechts één maal worden uitgevoerd, wat ons niet juist lijkt. Prijzen werden behaald door O. S. S. (Zandvoort) 7. Concordia (Haarleml 7. Turn lust (Beverwijk) 9, Bloemendaalsche Gymn. Ver. 3, Turnlust (Haarlem) 3. T. V. SantDoort 6, S. S. H. (Velsen-Noord) 3. Gratia-Plato (IJmuiden-Oost) 3, Olympia (IJmuiden) 5, en T. V. IJmuiden 1. Van de 76 geldig ingeschrevenen waren er 61 opgekomen. Na afloop van den wedstrijd deed de kring voorzitter, de heer J. Hon, een dringend be roep mede te werken tot afdoening van de eere-schuld jegens het Zuiderkwartier betref fende het houden van den a.s. wedstriid te gen dien kring. Een woord van hulde bracht de heer Hop aan den heer Koovmans Sr., die met zijn zoon in den wedstrijd uitkwam en die niettegenstaande zijn ouderdom een prijs wist te winnen. De uitslagen luiden: le graad: 1. D. Brink, O. S. S. 47 1/2 p., 2. J. Sauer. T. V. IJ. 43 n.. 3. L. Visscher Turn lust B. 42 1/2 p., 4. C. Dingier, Turnlust B. 42 p. 2e graad. 1. J. Verkes. Concordia 48 1/2 p., 2. J. Brink, O. S. S. 46 1/2 p.. 3. M. Koovmans Concordia en F. v. d. Wel, Turnlust B. 46 p., 4. P. Olthoff, Turnlust B. en C. G. Tabak, idem 45 p. 3e graad. 1. C. Pater, Concordia 47 p., 2. F, v. Esschen. T. V. S. 46 1/2 p„ 3. J. Mol, T. V. 5. 45 p., 4. P. Heiligers, Gratia-Plato 44 1/2 punt KEGELEN PERSOONLIJK KAMPIOENSCHAP H.K.B. 1931. Deze wedstrijd wordt gespeeld op de banen A, B, C, D, en E en wel 10 worpen op iedere nlank, dus 50 worpen, op de Zaterdagen 7 en 14 November en de Zondagen 8 en 15 Novem ber. Toegevoegd zijn eenige vrijebaan wedstrij den. De prijsuitreiking zal plaats hebben op een nog nader bekend tc maken dag.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1931 | | pagina 6