UIDSPREKEBS HET NIEUWE DAGBLAD DONDERDAG 5 NOVEMBER 1931 BINNENLAND DE REGEERING HELPT AMSTERDAM. MET 40% VAN DEN CRISISSTEUN. Het Handelsblad heeft vernomen, dat ten Stad huize van Amsterdam uit Den Haag de mededeeldng is binnengekomen, dat de regee ring bereid is van den door de hoofdstad ver leenden crisissteun, behoudens eenige nadere bepalingen, veertig procent voor haar reke ning te nemen- EEN DER POSTZAKKEN GEVONDEN. MET EEN GEMENGDE COLLECTIE POST OPGEVISCHT. Woensdagmorgen is een van de beide uit de postauto in de Jordaensstraat te Amsterdam gestolen postzakken uit het water van de Hugo de Grootkade bij de N-assaukade opge haald, meldt het Handelsblad. Een schuiten voerder van de stadsreiniging zag er de zak drijven en vischte hem uit het water. Er bleek, bij onderzoek door de politie, een ge mengde collectie brieven en drukwerken uit de beide gestolen postzakken te zitten. Naar den tweeden zak wordt thans gedregd. ZANDSTORM TE ROTTERDAM. Te Rotterdam is een zoo hevige zandverstui ving ontstaan, dat de trams niet verder kon den rijden.. ONZE MATADOR- WELSPREKENDHEID. DE TEKST ZIJNER REDE. De rede, waarmee de 17-jarige Henri van Hooff uit Haarlem te Washington den eer sten prijs in welsprekendheid behaalde, waardoor hij het voorrecht verwierf van een half jaar vrije studie van de Universiteit te Washington luidt als volgt: „Ver in het Oosten, omringd door mach tige '.landen, ligt het kleine Holland, ver rezen uit de baren van de Oceaan, letterlijk ontwoekerd aan de zee. Het is duidelijk dat ons volk zich daardoor die vastberadenheid, die voorzichtige en bedachtzame geest heeft verworven, die het gevolg is van zijn eeuwen lange strijd tegen de zee, van het opwerpen van zeedijken, het droogleggen van moeras- landen en het moeizaam veroveren en be schermen van elk stukje grond. Een volk dat op dergelijke wijze moest vechten voor elke duimbreed grond en tot op den dag van heden moest voortgaan in zijn strijd met de elementen, zooals de Zuiderzee droog legging bewijst, (dat geweldig werk, dat men nu bezig is uit te voeren), zal niet gemakke lijk een domein opgeven dat met zoo groote inspanning werd verkregen. Meer dan 350 jaar geleden, toen Spanje zijn tyranniek juk de inwoners van deze lage landen wilde opleggen, door hun te berooven van hun vriiheid en hun tot zijn slaven te maken, realiseerden zij zich wat het betee- ikent geen eigen vaderland en geen eigen re geering te hebben. Zonder bescherming, de t-yrannie ten prooi, waren zij beroofd van hun kostbaarste geestelijke en stoffelijke bezit tingen. Maar de redding uit den nood was nabij. Prins Willem van Oranje sprong in de bres ais de bevrijder van onze voorvaderen en geholpen door zijn edele broeders, legde hij den grondslag voor onze onafhankelijkheid. Waarlijk, hij betaalde duur voor zijn daad met een smadelijken dood door de handen van een verrader en zijn broeders sneefden op het veld van eer, maar zij bleven voor eeuwig in de herinnering van het dankbare volk. Uw groote geschiedschrijver, Motley heeft deze worsteling tegen Spanje goed be schreven in zijn schitterend werk „The Rise of the Dutch Republic". U zult derhalve wel niet geheel onbekend zijn met de namen van de Prinsen Maurits en Frederik Hendrik. Maurits de groote veldheer en zijn broe der Frederik Hendrik, bijgenaamd de steden dwinger, zij voltooiden samen het werk der bevrijding. En spoedig daarna, toen andere gevaren ons land aan alle kanten bedreigden, toen in 1672 vier machtige vijanden ons staatsbe stuur dreigden te vernietigen, toen volk, land en regeering geen redding wisten, toen stond opnieuw een groot bevrijder op in de persoon van Willem III, later Koning van Engeland. Hij dorst den strijd tegen den machtigen Engelsche Koning te wagen, en wist meerma len diens politieke bedoelingen te verijdelen. Onder zijn regeering maakte Nederland het meest beroemde tijdperk zijner geschiedenis, „De Gouden Eeuw" door, waarin het aan de spits stond der Europeesche mogendheden en mannen voortbracht beroemd op het gebied van kunsten, wetenschappen, handel scheep vaart en politiek. In dit opzicht behoeven wij alleen maar te noemen namen als Rembrandt, Vondel, De Ruyter. Jan de Witt, en vele anderen. En ver geet niet, dat dit de tijd was, dat wij onze koloniën veroverden, met hun rijk natuur schoon en rijke bodemschatten. Maar zooals een teruggang altijd volgt op een hoogtepunt, zoo ging Holland ook lang zaam achteruit. Eensgezindheid en wijsheid maakte allengs plaats voor tweedracht en ge brek aan zelfvertrouwen. De liefde voor het huis van Oranje verdween langzamerhand. De menschen keerden het den rug toe en ver kozen liever zich voor den zegenwagen van den Franschen dwingeland te spannen. Hol land verloor zijn zelfstandigheid en begon Frankrijk in alles te imiteeren. Toen werd de stem van onzen dichter Bilderdijk gehoord. In een hartstochtelijk gedicht „Afscheid" deed hij een beroep op de ziel der natie en voorspelde haar een roemrijke toekomst. Bil derdijk had de waarheid gesproken. Spoedig daarop greep het volk naar de wa penen en opnieuw met een Oranje aan het hoofd werd nogmaals de vrijheid bevochten. Ditmaal werd Holland een Koninkrijk en dit is zoo gebleven tot den huidigen dag. Die Oranje-Koningen volgden elkander op en brachten glorie en voorspoed met zich mede. Na den dood van den laatsten, Koning Willem m, verschijnen twee hooge persoon lijkheden op het Tooneel: Koningin Emma en haar dochter Koningin Wilhelmina. De milde, edele Koningin-Moeder regeerde het land op een wijze die de Nederlandsche gemoederen deed zwellen met gevoelens van dankbaar heid en liefde voor haar. En toen zij ten leste het roer van het Schip van Staat aan haar dochter overdroeg, werd deze telg van het oude en beminde Oranjehuis door het volk met geestdrift ontvangen. Van haar kant heeft zij groote liefde en gehechtheid getoond voor haar onderdanen. Hun leed is haar leed, him vreugde is haar vreugde geweest. Op haar verjaardag, als zij door de straten rijdt, draagt ieder een oranjerozet en juicht haar toe, niet alleen als Koningin, maar als een waarachtige dochter van ons eigen Oranje huis. Want iedere Nederlander is trotseh op haar en ieder koestert- in zijn hart de innige wensch dat Oranje en Nederland zoo bijeen mogen blijven. Zij zien de Koningin met vreugde voorbijrijden en houden van haar om haar eenvoud. In Nederland weet de constitutioneele mo narchie de hartstochten te matigen in den strijd der partijen, die zoo hevig in andere landen woedt. Ondanks haar zelf zien alle partijen tegen de monarchie op als een sym bool van eenheid en loyaliteit. Holland heeft den weg gevonden, verschaft door de vrijheid onder de regeering van deze beide koningin- nen. Al onze hoop voor de toekomst is gevestigd op de jongste telg van het Kuis van Oranje: Prinses Juliana. Er zal een tijd komen dat zij de taak van haar Moeder moet overnemen. Deze drie vrouwen hebben de harten ge wonnen van de Nederlanders. Omda-t het een vrouw is die regeert, is het een heilige plicht voor de Hollandsche mannen haar te bescher men, en dat beteekent, dat wij bereid moeten zijn om te vechten, desnoods ten koste van ons leven, voor de vrijheid en welvaart van ons dierbaar koninkrijk." De jury die aan Van Hoof de eerste prijs heeft toegekend, bestond uit de volgende hee- ren: Don Miguel Aruchaga Tocornal, ambas sadeur van Chili, Dr. Jan Herman van Royen, gezant der Nederlanden, Dr. Max Peser, ge zant van Zwitserland, Dr. Henny Gratieus— Doyle (George Washington Universiteit) Dr. Riets and Henry Wilson (Universiteit van Vir ginia) en Dr. Paul G. Gleis (Katholieke Uni versiteit). Bij het toekennen der prijzen ïs ook reke ning gehouden met een verplichte improvi satie van vier minuten, die elk der jongens moest voordragen. Critiek op Charlie Chaplin van zijn zoontjes. ,Lang zoo grappig niet als de poppenkast.' Charles Spencer Chaplin, zes jaren oud, en Sidney Earle Chaplin, van vijf jaren, vinden dat hun vader, de filmspeler, lang zoo grap pig niet is, als een goede poppenkast. De beide jongens zijn met de He de France in Frankrijk aangekomen in gezelschap van bun grootmoeder om een reis door Europa te maken, schrijft de News Chronicle. De spraakzame Sidney oordeelde: „Daddy is heelemaal niet zoo erg grappig. Ik vind een poppekast veel fijner, daarin krijg je veel meer te zien. Daar gebeurt wat in. De menschen krijgen een heel verkeerd idéé van vader. Want je mag niet met taar ten gooien, maar dat doet vader ook maar alleen op de film, thuis doet ie dat nooit". „Hoe vond je City Lights?" vroeg men het jongentje. „Daddy was niet zoo leuk, maar hij was er betér in, dan in zijn andere films. Want hier in gooide hij niet met taarten. Ik ga nooit bij de film, ik word leeuwen jager". De naamgenoot van den grooten Charlie had weinig te zeggen. Hij merkte alleen op, dat hij niet veel voelde voor het vak, dat zijn broertje gekozen had, dat van leeuwen jager. „Daar verdien je niet genoeg meev", zei d*ie. Hij wil president worden van de Vereenigde Staten. HET NIEUWE DAGBLAD wordt een volledig blad en dus zal ook een rubriek van Vraag en Aanbod Advertenties niet ontbreken. Deze advertenties krijgen den veelzeggenden naam „Luidsprekers". leder In Velsen, IJmuiden, Beverwijk enz., die iets te koop of te huur heeft aan te bieden of te vragen, die personeel noodig heeft of zichzelf voor een betrekking wil aanbevelen enz., zal door middel van deze advertenties zijn (haar) wensch luid kunnen uitspreken tot drieduizend ontvangers van ons blad. En het zal hem (haar) al heel weinig kosten. Luidsprekers worden „kwartjes"-advertenties, 13 regels 25 cents. Iedere regel meer 10 ets. uitsluitend tegen contante betaling in te zenden bij ons kantoor: Kennemerlaan 42, Pmuiden, of een der elders in dit nummer genoemde agenten. De oplaag van 3000 exemplaren per dag van HET NIEUWE DAGBLAD wordt door ons gegarandeerd. Brieven op Luidspreker°Advertentiën worden dagelijks en gratis thuisbezorgd. EX-KONING ALFONSO BESCHUL DIGD VAN HOOGVERRAAD. INBESLAGNEMING VAN ALLE BEZITTINGEN. MADRID, 3 November (VD.) De subcom missie uit de Cortez heeft geadviseerd tot vervolging van ex-koning Alfonso en van hen, die verantwoordelijk zijn voor het aan het bewind brengen van generaal Primo de Rivera, wegenv hoogverraad. Indien de dood straf niet kan worden toegepast, wordt ge adviseerd tot inbeslagneming van alle be zittingen van ex-koning Alfonso in Spanje. ƒ500.- VOOR DE OLYMPISCHE SPELEN. VAN DE NED. ATHLETIEK UNIE» Het Haagsch Corr.-bureau seint: Het Ned. Olympisch Comité deelt mede, van de Kon. Ned. Athletiek Unie een brief te hebben ontvangen waarbij deze vereeniging een bedrag van 500 beschikbaar stelt voor uitzending van 'Nederlandsche deelnemers aan de Olympische Spelen in 1932. BURGERLIJKE STAND HAARLEM, 4 November. Ondertrouwd 3 November: H. H. Box en J. M. Rodenburg; B. van Zanten en A. de Vries. Bevallen 1 November: W. M. van Kips hagenGilein, z.; C. Schoutenvan Baekel, d.; A. H. C. Tromp—Mathot, z.; 2 November:' J. ZonruiterMatthijsse, z.; C. M. Steiger— Korremans, d.; C. Jacobs—de Graaf, z.; H. M. E. Prentv. d. Reep, d. Overleden 2 November; A. W. Wesselius, 57 j., Rustenburgerlaan: J. v. d. Weegh, 57 Groote Houtstraat; 3 November: P. N., 2 mnd., z. van P. Roeland, Spaanschevaart- straat. Leest U reeds een ochtendblad? Neem er dan HET NIEUWE DAGBLAD als avondblad bij. FEUILLETON Hij was teruggegaan in z'n auto, dat wist hij zeker. En er was onderweg iets gebeurd. Hij had ruzie gehadNeen toch niet Nou ja, wat kon het hem schelen, als het iets bijzonders was, zou hij zich het zeker herinneren. Hij hep naar z'n schrijftafel, pakte zijn pa pieren, zijn actenmap en ging de deur uit. In de gang kwam hij mevrouw Mulder tegen. „Meneer Veraart, komt u lunchen?" „Neen mevrouw, er is veel werk, ik blijf op het kantoor." „En eet u vanavond bij meneer Mensing, zooals iederen Woensdag?" „Juist, mevrouw". „Het was laat, meneer. U hebt te weinig geslapen!" Er klonk een zeker verwijt in de stem van de oude dame. „Da's zeker het moederlijk instinct dat *r zoo doet praten", dacht hij glimlachend. „Wat had zij er mee te maken, als bleef hij nachten lang weg. Nou jaze was toch wel lief, die oude mevrouw Mulder, ze ver wende hem eigenlijk." Met een vriendelijken groet verliet hij het huis. Snel stapte hij de straat door, de zijstraat in, naar de garage. Wat keek die garagehouder nijdig van daag. „Morge Jansen!" „Morge' meneer.... Wat wilt u hebben?" „Hebben? Den wagen natuurlijk!" Jansen zette de armen in de zij, als een man die van plan is véél en op z'n dooie gemak te gaan praten. „De wagen? Dat zal niet gaan, meneer. „Wat blieft?" „Die ligt aan mootjes. Dat zal *n dure repe- raasje worden meneer!" Veraart schoot langs den garagehouder heen en keek naar binnen. Daar stond z'n wagen.gedeukt en gehavend. De jongen haalde hem uit elkaar en keek naar de be schadigde carrosserie met een diepverslagen gezicht. „Dat komt er nou van" gromde Jansen. „Ik werd er vannacht al wakker van. De motor leek wel een pomp meneer, 'n Stofzui ger leek 'ieEn u reed niet erg zeker, hoor! 'n Merakel dat u met die kar nog hebt kunnen manoeuvreeren. U had al lang aan den weg moeten staan. En wat hebt u met m'n deuren uitgevoerd? U hebt toch den Br iel niet willen veroveren? 't Is da'k verze kerd ben, maar erg handig was 't niet, me neer. Bovendien: de wagen ziet er uit als of hij onderweg aan flarden gereden is. Da's een aanrijding gewees, da's zeker. En geen kleintje ook. De kap lijkt wel 'n harmonica en de lantarens benne gesneuveld. En kijk is hier, daar is een scheur in de kap alsof ze er effectief met een scheermes in gejaapt heb ben. Wat hebt u uitgevoerd? U wilt toch niet gaan rijden met zoo'n gammel geval?" Veraart stond wezenloos naar zijn auto te kijken. Wat was dat? Daar herinnerde hij zich niets van. Hij keek op z'n horloge. Vijf minuten vóór tien: „Heb je een wagen vrij, Jansen?" informeerde hij. „Ik heb haast". „Hier meneer" zei de man. De jongen schoot al toe, deed het portier open, sloeg den motor aan en wipte achter het stuur. Veraarts liet zich neerploffen op de ver sleten kussens. Even- later ronkte de auto de straat op en schoot weg, den kouden morgen in. Wat was er dan gebeurd? vroeg de jonge advocaat zich af. En hij was er nog niet ach ter toen hij in de Heerenstraat uit de auto sprong en de trappen opvloog bij twee, drie treden tegelijk om niet te laat op z'n kantoor te zijn. Henk Oversteeg, de klerk, zat al op zijn plaats toen hij binnenkwam. De schrijfmachine klepperde. Er lag post op zijn bureau; kranten, correspondentie, een dossier met vervelende papieren, die hij had door te lezenHij hing zijn jas en hoed weg en ging zitten. „Was er nog iets bijzonders, Oversteeg?" „Vanmorgen niet meneer, gistermiddag is er nog een brief gekomen in de zaak Meerc ma, toen u al weg was; hij ligt bij de post van vanmorgen." Veraart keek de post door. Er was niets bij zonders. Er was eigenlijk nooit iets bijzon ders. Zijn jonge advocaten-practijk had nog niets om het lijf; er moest geld bij, geld bij, geld jJasses, wat had hij er soms het land aan! En nu hij een kater had, had hij heelemaal de smoor in. Daar zit'ie weer plichtgetrouw, hoewel suf, op z'n stoel in de donkere kamer en in het zijkamertje hamer de Oversteeg allerlei overtollige brieven en correspondentie op z'n schrijfmachine, na tuurlijk werkte hij voor zichzelf, dat kon hij 'm niet eens kwalijk nemen. Er was toch niets te doen behalve de zaak Meersma. Hij vouw de de courant open en ging zitten lezen, maar z'n gedachten gingen terug naar zijn beschadigden wagen. Dat was een duur grapje! Hoe voor de weerga was dat geko men? En dat hij daarvan niets gemerkt had! Opeens herinnerde hij zich: de auto met de verblindende schijnwerpers! Zeker, er was een oogenblik een fel licht geweest op den weg. Hadden ze dan niet gedoofd? Mis schien konden ze de lichten niet dooven, om dat hij met z'n suffe hoofd óók vergeten had. Juist dat moest het geweest zijn: een auto die tegen hem aanreed. Of vermoedelijk reed hij tegen de auto aan, gezien de omstandig heden. Het laatste leek hem het meest waar schijnlijk. Hij schoof de papieren op zij en ging zitten nadenken; zóó was het dus ge gaan. Een licht een auto; een slag. En een meisje herinnerde hij zich, een móói meisje. Ze had iets geroepen, daar was hij zeker van. Maar wat ze riep herinnerde hij zich niet meer. En toen was hij doorgereden. Nu hij zou er zich maar niet ongerust over maken. Het was ten minste goed afgeloopen, en als hij schade veroorzaakt had, zouden ze z'n num mer wel genoteerd hebben en hoorde hij er wel nader van. Wat duurde het lang, zoo'n dag, als je hoofd niet naar werken stond. De tijd schoot maar niet op. Hij wilde nu toch eens zien of hij z'n gedachten niet bij zijn papieren hou den kon. Het was half vijf toen mr. Veraart van zijn bureau opstond. Ilij had er voor vandaag ge noeg van, Oversteeg zat nog dapper te typen toen hij binnenkwam in de kleine kamer. „Komt u nog terug, meneer?" vroeg de klerk. „Neen, je kunt wel gaan als je wilt; als je nog wilt blijven werken, vind ik het ook goed." „Dan blijf ik nog een uurtje, meneer!" „In orde, ik ga naar de Witte. Mocht er nog iets bijzonders komen, bel me dan even op." „Jawel meneer. Dag meener." Veraart liep de trap af. Die Oversteeg was een harde blokker. Hij studeerde voor een of ander examennou, op zijn kantoor had hij gelegenheid genoeg voor eigen studie. Te véél zelfs. Maar je kon toch niet tegen zoo'n jongen zeggen: „Je mag niet voor je zelf studeeren", als er geen werk genoeg was om den tijd te vullen Neuriënd liep hij de Heerenstraat uit, stak het Plein over, dat vol auto's stond, en ging het groote sociëteitsgebouw binnen. De jassenknecht schoot gedienstig toe voor zijn garderobe. „De heeren zijn er al", vertelde hij vol ijver. „Dank je" zei Veraart en ging verder. „Nou, die's vandaag ook niet bepaald vriendelijk" dacht de ander, die de slanke gestalte nakeek. Aan een der tafeltjes ging 'n hoeraatje op. Dat was de enthousiaste Overste Mensing, die hem driftig wenkte. „Hallo Veraart! Hier kerel! Prachtig op tijd! Wat zijn jullie advocaten ook niet al tijd!" „Dat is bepaald alleen een eigenschap van militairen" lachte Veraart terug. ,Hoe gaat het? Bonjour van Buren! Zitten jullie hier al lang?" „We zijn er zelf ook pas", knikte Dr. van Buren en schudde de hem toegestoken hand. Veraart ging aan het tafeltje zitten. Hij vonnde met de beide oude heeren een merk waardig contrast. Er werd op de Witte wel eens gelachen om hun groepje van drie, maar Veraart voelde zich tot deze beide oude heer tjes aangetrokken. Hij had een groote sym pathie voor hen; ze waren prettige eerlijke menschen, van ruime opvatting en met een breede belangstelling, waardoor er aan hun tafeltje meer gedaan werd dan gedronken en gekaart. Er heerschte altijd een vroolijke toon en hun gesprekken waren van dien aard dat ze, misschien juist daarom alléén, zich reeds tot elkaar voelden aangetrokken. Iets dat niet aan alle tafeltjes en bij alle groepjes het geval was. Dr. van Buren was docent in Oostersche talen aan de Leidsche universiteit; hij bezat als geleerde een zekere reputatie. Hij was een groote, corpulente man met een vriendelijk gezicht en eenigszins verlegen, verstrooide manieren. Achter zijn dunnen gouden bril lachten steeds twee goedige oogen, die er uit zagen alsof ze nooit kwaad zouden kunnen kijken, maar die toch een buitengewoon scherp verstand verrieden. Overste Mensing, gepensionneerd, luite nant-kolonel van het Indische leger, was in alle opzichten het tegendeel van zijn vriend. Klein, mager en beweeglijk, was hij het type een een actief en vurig mensch, iemand met een onstuimig, driftige natuur met een grij zen knevel, en een commando-stem, die hij zelf graag hoorde. Die stem maakte, dat menschen die hem niét kenden, hem voor een ruwen bullerbas versleten; zij die hem wèl kenden wisten echter dat Overste Men sing een grooten mond had, maar een nog veel grooter hart. Veraart had het eens mee gemaakt, dat de Overste een manken bede laar, die er zéér deerniswekkend uitzag, een rijksdaalder in de hand drukte en hem daar na toesnauwde: „Ga werken, man of meld je bij het armbestuur, ingerukt, marsch!" Een douarière die in hun nabijheid zat en alléén de woorden verstond, draaide zich diep-verontwaardigd om, trok demonstratief haar beurs en gaf den man met een glimlach een dubbeltje, welk voorval Veraart eenigen tijd aan het denken bracht.. ,Nou vooruit, voor den drommel, schiet op" baste de overste enthousiast, „wordt er nog gespeeld vandaag of niet?" „Zou je Veraart niet eerst wat laten be stellen?" vroeg Dr. van Buren voorzichig. „Hij doet al z'n uitersten best dien peinzenden Ganymedes in deze richting te laten kijken. Jij hebt toch óok eerst wat genomen?" ,,'t Tja, ja" zei de overste en trok aan z'n knevel, „daar heb je gelijly in". Hij keek even Veraart aan en brulde toen in de richting van den kellner. „Hé, die ober daar!" De verschrikte kellner schoot ijlings toe. „Wat zal je gebruiken, Veraart, ik geef een rondje! Maar nou ook spelen, hoor!" Even later speelden ze. Veraart deed z'n best zijn gedachten bij' het spel te houden. Maar het lukte niet. Ieder oogenblik was hij afwezig; hij kon de kaarten nauwelijks volgen en/ speelde maar blindelings en vrijwel op goed geluk af. „Je bent niet goed op dreef", zei dr. Van Buren zachtzinnig, toen Veraart een fout be ging. „Let er maar niet op", verzocht de advo caat. Maar even later was het weer mis. „Verduiveld'begon de overste dritig. Maar dr. van Buren gaf hem onder de tafel een trap, zoodat hij de rest maar inslikte. „Je ziet er moe en bleek uit" merkte Dr. van Buren op. „Heb je te hard gewerkt? Voel je je goed? Je kunt toch niet ziek zijn? Ik heb zoo'n gevoel dat je je den laatsten tijd overwerkt hebt Veraart glimlachte mat: „Ik ben werkelijk erg moe. Maar niet van 't werken hoor! In tegendeel! Ik heb gisteren gefuifd en dat zit me nu dwars. Doe me een genoegen en let er niet op; ik zal nu heusch beter spelen". Dr. van Buren legde zijn kaarten neer. ,Neen vriendje" begon hij, „daar kom je zoo makkelijk niet af. Dat je een kater hebt, gelooven we graag, dat je niet genoeg ge slapen hebt gelooven we óók, maar dat je daarom al een heele serie dagen bij ons zit met een somber gezicht, dat is iets waarvoor jóuw fuifje geen excuus lean zijn. Er is iets anders. Je hebt zorgen, je hebt verdriet en dat verberg je voor ons; dat is niet goed." Veraart keek verrast op. Dien toon was hij van den'altijd gemoedelijken taalgeleerde niet gewend. Er trilde even idts in hem; had den ze waarlijk gemerkt dat hijMaar neen. dat had hij toch zorgvuldig verborgen gehouden voor iedereenten minste dat dacht hij. „Het was niet goed, niet goed!" viel de overste uit. „Als je een paar goede vrienden hebt en je zit in de zorgen, dan móét je ze om raad vragen, dat ben je tegenover hen en jezelf verplicht." „Kom, kom," suste dr. van Buren. „Ik kan me best voorstellen dat een flinke jonge kerel zooals jij niet gauw voor den dag wil komen met een zwaarmoedig gezicht. Maar dacht je dat Mensing en ik het al niet lang door hadden? Dan heb je 't leelijk mis hoor! Maar nu ik je hier zoo zie zitten met je ver moeide gezicht, nu geloof ik dat je je toch niet langer katers op je hals hoeft te halen om je zorgen te vergeten: Vertel ons nu eens liever wat je scheelt en hoe we je helpen kunnen. Kom vpor den dag er mee." „Jaen gauw ook" vulde de Overste aan. Veraart bracht even de hand aan het voorhoofd, ,,'t Is héél vriendelijk", begon hij langzaam, héél vriendelijk, maar „Zit nou geen beleefdheden te zeggen, die op niets uitdraaien, maar vertel ons wat er is" drong Overste Mensing aan. „Is het een vrouwen-affaire?" informeerde dr. van Buren, maar de overste viel hem in de rede: „Ach wat vrouwen. Vrouwen? Dat zijn affaire's waar je nooit een somber ge zicht bij hoeft te zetten. Vrouwen-affaires zijn alleen maar vroolijk!" (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1931 | | pagina 6