Het Nieuwe Dagblad UIT HET LEVEN VAN CHARLIE CHAPLIN. HOE CHARLIE ZIJN KANS KREEG. Geïllustreerd Zondagsblad HET NIEUWE DAGBLAD ZATERDAG 7 NOVEMBER 1931 Door BERT WILLIAMS. Dat Charlie bij Karno's troep kwam, had hij aan zijn broer Syd te danken. Eens toen Syd speelde in één van Karno's stukken „The Hydro" geheeten, verscheen hij plotseling op het hoofdkwartier van Karno in Park House. „Baas" zei hij (wij allen noemden Karno altijd „baas"), „kunt u niet een plaats vinden voor mijn jongeren broer? Hij heet Charlie. En ik kan u zeggen, hij speelt beter dan ik zelf, hoewel hij eigenlijk nog een jongen is. Hij is één van de acht „Lancas hire Lads'tr De „Lads" waren een knappe troep dansers. Charlie was een buitengewoon goede danser, en een goede schaatsenrijder en hij had zoo nu en dan ook reeds een bijrol vervuld in een provincie-troep „Sherlock Holmes" ge naamd. „Haal hem hier", zei de „baas" „en laat hij eens toonen wat hij kan". Charlie verscheen stipt op tijd en speelde zijn rol uit een stuk genaamd ,De Goal- keeper" voor. Een bekende artiest Harry Wel don speelde de rol van„Stiffy" (de goal- keeper) en Charlie's rol was die van een zeer slechten jongen, die vóór de match Stiffy een bedwelmenden drank moest ingeven. Charlie speelde zijn rol zoo goed, dat Fred Karno dadelijk wat in hem zag en hem bij de „Mumming Birds" inlijfde, waar hij als eerste rol kreeg, die van een dronken man. regen het vorstelijke salaris van 3 pond per week. En hij was wat blij, dat hij het kreeg! Charlie's beroemde manier van loopen was niet origineel. Hij kwam oorspronkelijk van een zekeren Waiter Groves een bekend acteur uit die dagen. Fred Karno introduceerde het het eerst in een karakterstuk „Perkins P. C." genaamd. Fred Kitchen, den komiek van ons gezel schap, ging deze manier van loopen niet goed af, maar toen Charlie in Fred Kitchen's groote schoenen stapte en de rol over nam was het succes zóó groot, dat hij voortaan de man van de plat-voet-pas was. Dat Charlie een genie is, bleek reeds in die dagen, toen wij door Engeland's provincies rondtoerden. Dikwijls heb ik gezien, hoe Fred Karno aan eenige leden van het gezelschap trachtte uit te leggen of voor te doen hoe ze een bepaalde passage moesten spelen en wanneer hem dit na veel vergeefsche moeite dan niet lukte, kwam Charlie voor den dag. „Mag ik het eens probeeren voor te doen, baas. Ik geloof, dat ik weet wat u bedoelt". En de nog zoo jonge Charlie'kwam naar voren, een paar bewegingen, een pas, een dans, een gebaar, een grimas, een opkomen en het gezelschap begreep het al! Hij had de echte flair van een komiek, •niet een blik van zijn oogen, even trekken met zijn schouders juist voldoende om iets begrijpelijk te maken. Hij speelde zoo rustig en ernstig, zonder eenige gewildheid of zelf voldaanheid. Op tournee door de Engelsche provincies! Weet u wat dat beteekent? Een week lang spelen in oude tochtige theaters, slechte pensions in een achteraf gelegen straat, lederen Zondag met den trein reizen zitten de op je eigen koffers), leeren hoe de stugge Yorkshire man op een mop reageert, of de Uit Velsen's Ouden Tijd. NACHTELIJK AVONTUUR. gierige Schot, de opgewonden Welshman, of de critische Midi an der. Dat waren dagen! Toen Charlie's koffer op het perron te Plymouth opensprong en de inhoud over het perron rolde! Toen ik een boord van Charlie najoeg en hem tusschen de melkkannen te pakken kreeg en zoo moest lachen dat ik den trein naar Manchester bijna miste! We werkten hard in die dagen. Ongeluk ken gebeurden ook wel eens. Op een avond in Boscombe, vlak voor de voorstelling, toen we allen op het tooneel waren opgesteld, ver kleed en wel, kwam een balcon tusschen de coulissen met een smak naar beneden. De ondersteuningen waren bezweken! De acteur, die de rol van den man op het balcon speel de, raakte bekneld tusschen de vallende brokken en was gewond. Charlie kreeg alleen een deuk in zijn hoogen hoed. Ik, als regis seur, moest den boel hersteld zien te krij gen en de rol van den gewonde overne men. Vaak sliepen Charlie en ik op één kamer, dronken thee uit één gemeenschappelijk ge barsten kopje, zaten in de krakende pension bedden met de kin ln de handen, de ellebogen op de knieeën te praten over de komende dagen, of hoe de ontvangst van het publiek was geweest, hoe die en die zijn rol vergeten was, of over het slechte eten van onze hospita, over de stad waar we de volgende week naar toe gingen, over bekenden in onzen troep of in een anderen troep of over die collega's die heelemaal geen troep meer vormden, arme duivels! over al de intieme gebeurtenissen of schandaaltjes, die zich nu eenmaal bij iederen troep voordoen. Charlie was altijd erg gereserveerd, wan neer hij vreemden ontmoette. Sommigen vonden hem daarom hooghartig. De waarheid ls, dat hij erg gevoelig is en daarom altijd een muur van gereserveerdheid om zich heen optrekt, een bolwerk tegen het vulgaire. Tegen ons, zijn vertrouwde kameraden was hij een man van uitersten: uitgelaten den één-en dag, geheel terneergeslagen den volgen den. In zijn vrijen tijd was hij altijd aan het repeteeren, kalm en bedaard, maar plotse ling kon hij dan opspringen en uitbarsten in een of andere snakerij en ons allen aan net lachen maken. Dit was de Charlie van 1910, het zoo populaire en algemeen beminde lid van onzen troep. Zijn acteeren als dronkaard in dit stuk, was zoo overtuigend, dat het publiek er bijna altijd invloog! Het was zijn rol in een loge tegenover het tooneel te zitten, gekleed in keurige avond kleeding met hoogen hoed en daar dronkenschap voor te wenden. Hij klapte ln zijn handen, wanneer er heelemaal geen reden voor applaus was, hing over de leuning van zijai loge, deed telkens pogingen om een speech tegen het publiek te houden, riep om bijval, viel uit zijn loge, werd er weer ingezet, viel er weer uit Net zoolang tot het publiek boos werd over al deze interrupties. „Gooi hem er uit!" „Roep de politie!" Alse de menschen dan begrepen, dat het allemaal bij de voorstelling hoorde, wat kon den ze dan lachen! VREESELIJK AUTO-ONGELUK TE SOMMELSDIJK. De Achterweg in Velsen genoot in vroeger jaren maar in zeer bescheiden mate van straatverlichting trouwens het heele dorp baadde na zonsondergang in geen zee van licht. Hier en daar stond een paal met een petroleumlampje en dat werd alleen ontsto ken als de maan geen gratis licht verschafte: ze waren toen nog zuiniger met de gemeente- financiën. Het behoeft dan ook geen verwon dering te wekken, dat 't op den Achterweg met zijn zwaar geboomte, zelfs bij ontstoken verlichting aardedonker was; de enkele; lichtjes waren meer een baak, die het je mogelijk maakte de richting te houedn en verder moest je maar met je stok voelen of je niet tegen den hoogen kant optornde. Om tien uur 's avonds in den winter kwam je er geen levende ziel tegen, wat je eigenlijk geruster stemde dan dat je in de duisternis een stap hoorde, want overveilig was 't er ook niet en verhalen, die je soms hoorde van lui, die besprongen waren, droegen er niet toe bij om 's nachts bij voorkeur op stap te gaan. M'n vriend Willem woonde in Driehuizen en ik in Velsen en we brachten den avond dik wijls bij elkaar door om dan na afloop der conferenties die nog al eens lang duurden mekaar halfweegs te begeleiden. Zoo stapten we op een avond den Achter weg op, toen wij een gestalte opmerkten, die met eenigszins onvasten gang Velserbeek inschoot. ,Dat is Jaap de Slokker", zei Wil lem; ,als hij dronken is, trekt hij dadelijk zijn mes". Nu had ik alle reden om te veron derstellen, dat Jaap dronken was en ais je dan een laan passeert, die den vriendelijken naam van Doodlaan had, maakt dat alles je nu niet bepaald opgewekt. Maar ik kon Wil lem niet aan zijn lot overlaten en we stapten vlug aan; waren we aan 't eind van Velser beek, dan kon Jaap er vermoedelijk niet zijn en dan gingen we verder ieder onze eigen helft. We hoorden niets en zagen ook niets, omdat je niets zien kon, maar opeens struikel den we en vielen allebei over iets wat dwars over den weg lag en dat iets begon te vloeken, waarop Willen zei: dat is 'm. In m'n verbeelding zag ik een mes glinste ren, maar lang wachtten we niet; Willem nam de beenen vooruit ik sprong terug over Jaap en vergrootte met bekwamen spoed den afstand. Even hield ik op om te hooren of er een me nakwam, maar ik hoorde niets, maar toen ik mijn tocht zou voortzetten, trof het geluid van vlugge stappen mijn oor, die niet in mijn richting naderden. Ik wist, dat Jaap kon loopen want hij was ons voorgeko men maar, ik was ook gauw ter been en dacht de vijftig Meter voorsprong te behouden. Mijn vervolger won echter op me en het stond te vreezen dat hij me bij de Doodlaan ingehaald zou hebben dus spande ik alle krachten in, wist den afstand zoowat te bewa ren en bereikte den hoek waar ik met veiliger voelde en mijn vaart wat minderend kreeg ik het dorp. Daar stoof mijn achtervolger ook reeds den hoek om en ik was juist van plan me te verstoppen toen ik zag, dat 't Willem was, die me was nagerend. Wat kom jij doen? vroeg ik en Willem keek even verbaasd, want hij was in den donker de kluts kwijt geraakt en denzelfden kant opgegaan als ik, mee- nende, dat mijn voetstappen hem volgden. Ik bracht hem toen een eindje terug en op de plaats waar we Jaap hadden aangetroffen, lag Jaap nog dwars over den weg en snurkte van geweld. A. HEEROMA. Twee mannen gedood, een doodelijk gewond. MIDDELHARNIS, 6 November. Te Sommels- dijk is hedenmorgen half negen een auto op een onbewaakten overweg door de stoom tram gegrepen. De auto werd geheel uit elkaar geslagen. De 43-jarige eigenaar H. v. d. Reyden uit Oud-Be ij erl and, en de 42-jarige venter II. Belj aars werden zoo zwaar gewond dat zij kort daarop zijn overleden. De 20-ja rige zoon is vermoedelijk licht gewond. De machinist heeft geen schuld, daar hij vol doende gefloten heeft. Hoewel het mistig was, gelooft men toch, dat het uitzicht vol doende was. Alweer een slachtoffer van de Röntgenproe- ven. Prof. dr. Holdknerht, leider van het Weensche Röntgeninstituut, is tengevolge van zware verbrandingen, die hij bij het experi menteeren met Röntgenstralen opgeloopen had, gestorven. NOG MEER VERDUISTERING BIJ DE HANZEBANK. 's-HERTOGENBOSCH, 6 Nov. (V. D.) Als Verdacht van verduistering van gelden ten nadeele van de Hanzebank alhier is heden aangehouden de chauffeur dier bank, die daar boven zijn woning had. Hij heeft bekend en is opgesloten. voor VelsenIJrnaiden, Beverwijk en Omstreken krijgt ook een Met gratis ongevallenverzekering. iiiiiiiiiiiÏM Het is ons een genoegen, te kunnen mededeelen, dat wij einde der volgende week onzen abonnés ook een keurig geïllustreerd Zondagsblad zullen kunnen aanbieden. Dit Zondagsblad zal zijn uitgevoerd in het bekende zeer aantrekkelijke en moderne koperdiepdruk procédé. Tevens zal er een gratis verzekering tegen ongevallen aan verbonden zijn met de navolgende ult- keeringen (gewaarborgd door de Nieuwe H. A. V. Bank te Schiedam). I 2000.bij levenslange Invaliditeit. 1 600.bij overlijden. f 400.bij verlies van een hand, voet of oog. f 75.bij verlies van duim of wijsvinger, f 50.bij verlies van een anderen vinger. een en ander tengevolge van een ongeval. Bij spoor- of tramongeval: f 1000.bij overlijden, f 5000.bij levenslange invaliditeit. De abonnementsprijs van dit, eiken Vrijdag te verschijnen Zon dagsblad zal slechts 5 cent per week bedragen. Het zal een bijzonder fraaie en lezenswaardige aanvulling zijn van Het Nieuwe Dagblad. Geeft u reeds thans op als abonné. Vrijdag 13 November verschijnt het eerste nummer. DE DIRECTIE. FEUILLETON 6) Het was dr. Van Buren, die het eerst eeni- germate tot kalmte kwam. Hij streek, alsof hij een afschuwelijke gedachte wilde verdrij ven, met de hand langs het voorhoofd. „Vermoord!"zei hij zachtjes. „Ver moord!op Frans' kantoor!! „Alles goed en wel" klonk gejaagd de stem van Overste Mensing, „maar wat moeten wij doen hè? Wat, ik vraag het je, wat moeten wij doen?" Als een wervelwind schoot zijn kwieke, kleine gestalte door de kamer heen en weer, handen op den rug, het hoofd ener giek opgericht, „Wat drommel Van Buren, zeg toch eens wat. Je zit daar als een kind dat geen toen kan tellen. Zèg wat, dóe wat!" „Maar beste kerel, wat wil je dat ik doe? Wat moet er überhaupt gedaan worden? Alles wat wij kónden doen is gebeurd! De politie opbellenen afwachten.' In elkaar gezakt zat hij op een der kale houten kantoorstoelen. „Afwachten, afwachten!Begrijp je dan niet dat het van het hoogste belang is, dat Frans hier komt?" „Natuurlijk begrijp ik datik zie van zelfsprekend de gevolgtrekkingen, die uit dit alles gemaakt zullen wordenMis schien is Frans op de Witte?" Aarzelend had van Buren's stem geklonken bij deze laatste veronderstelling. Hij voelde zich als een drenkeling, die zich aan een stroohalm trachtte vast te klampen. Overste Mensing had zijn ge-ijsbeer ge staakt; even vleugde er een glimp van hoop over zijn norsch gezicht: „Waarachtig, daar zeg je zoo wat.op de Witte! Natuurlijk is hij op de Witte! Waarom heb ik daar niet eerder aan gedacht.Misschien zit hij wel rustig op ons te wachten!" Maar goed ging hem het grapje niet af. Hij telefoneerde.Met een moedeloos ge^ baar belde hij af. „Hij is nog niet terug!" „Misschienthuis?" veronderstelde van Buren, elke mogelijkheid onder de oogen willende zien. „Of bij jou.... we zouden toch bij jou dineeren?" aWaanzin, nonsens" snauwde de ander- „als hij niet op de Witte geweest is, is hij i weg, hij wist dat wij daar zaten te wachten... Frans is een kerel waar je van op aan kan". „Precies wat ik dacht", zei dr. Van Buren peinzend, „precies wat ik dacht: Frans is een kerel waar je van op aan kan en daar om Hij maakte zijn zin niet.af. De deur werd met een ruk open geduwd en in de opening stond een heer, lang en ma ger, in wien zij een commissaris van politie herkenden, gevolgd door een rechercheur in politiek en een tweetal agenten. „Gooien avond, mijne heeren,U hebt ons opgebeld? Er zou hi^r een „Ja precies" viel overste Mensing hem in de rede „er is hier een moord gebeurd Kij kt u even in dat vertrek-." Het duurde even vóórdat de commissaris en de rechercheur terugkwamen. Toen zij weer het kantoor binnentraden, stonden hun gezichten ernstig. „Vermoordwaarschijnlijk met dat bronzen inesIk mag den heeren wel verzoeken voorloopig even hier te blijven?" „Natuurlijk, natuurlijk" antwoordde Over ste Mensing. „Wij zijn geheel tot uw dienst", zei Dr. van Buren. De commissaris telefoneerde. Er moest een dokter komen, een auto om het lijk té trans porteeren en iemand van de foto-afdeelln.g. Toen dit alles geregeld was, wendde hij zich tot de beide heeren. „Misschien willen de heeren nog wel even vertellen wat zij van deze historie weten?" „Geen steek weten we. er van meneer, geen steek" baste de overste, „Laat u mij even de zaak uiteenzetten" sprak Dr. van Buren, „ik zal u vertellen wat .ik weet. Mijn naam is als u misschien even wilt noteeren? Willem van Buren. 53 jaar, doctor in de Qostersche letteren, adres: Bezuidenhout 260. Ik was tot voor kort docent in de Oostersche talen aan de Leidsche Universiteit. Mijn vriend daar „Jan Mensing" vulde de ander afgebeten aan „gepensionneerd luitenant-kolonel van het Indisch leger, 56 jaar, adres Mauritskade 48." „Dank u, mijne heeren, gaat u verder dr. vanvan Buren". „Vanmiddag speelden overste Mensing, Mr. Frans Veraart, wiens kantoor dit is, en ik ons dagelijksch partijtje bridge in de Witte. Na verloop van tijd werd Mr. Veraart door zijn bediende weggeroepen naar hij ons mede deelde zat er op zijn kantoor iemand op hem te wachten." „Wie is die bediende?" „Tja, dat weet ik waarachtig niet, maar d'r zal hier toch ergenswacht". Naast de schrijfmachine lag een notitieboekje. „Ik geloof dat ik hier iets hebHenk Over steeg, Casuarisstraat 83:: dat zal 'm wel zijn." „Agent" zei de comnilssaris. Ce agent na- wel degelijk hiermee in verband staat. Trou- derde, de commissaris gaf fluisterend een kort bevel. „Gaat u verder, Dr. van Buren." „Zooals ik u zei, werd Mr. Veraart weg geroepen. Hij veronderstelde echter dat hij wel binnen een kwartier terug zou zijn. Toen hij meer dan een half uur weg was, begon het ons te vervelen en wie weet, misschien werden wij wel wat ongerust „Ongerust?" onderbrak de commissaris, was daar eenige reden voor? Mr. Veraart zou toch niet in zeven sloten tegelijk loo pen?" „Er was voor ongerustheid geen enkele reden, commissarismaar Mr. Veraart be loofde ons spoedig terug te komen en hij is 'n man die z'xi belofte houdt, ziet u". „Misschien wilt u zich aan de feiten hou den. Dr. van Buren?" „Met genoegenMensing en ik beslo ten naar Veraart's kantoor te gaan om hem te halen. De deur beneden stond open en.... wij vinden wat u zoo juist gezien hebt." „Precies zoo?" „Natuurlijk", antwoordde overste Mensing, „wij hebben niets aangeraakt en onmid dellijk u gewaarschuwd." „Ik ben u ten zeerste verplicht, mijne heerenHa. Prachtig dokter, ben u daar... wilt u mij even volgen?" De commissaris en de dokter verdwenen in het privé-vertrek, even later volgde de fotograafer flitste bliksemlichtDan kwamen zij terug. „Commissaris", Overste Mensing kon zich niet langer bedwingen, „wat denkt u er van?" „Wat moet ik er van denken? De zaak lijkt op het eerste gezicht volkomen duidelijk Weet een van de heeren waar Mr. Veraart kan zijn?" Beiden maakten een ontkennend gebaar. „Op de Witte is hij nietik heb zooeven nog getelefoneerdbegon de overste. „En hij had beloofd daar terug te ko men?" „Pertinent." '„Dus?" e „TjaWe hebben hem niet meer ge zien „Precies, mijne heeren, hoogstwaarschijn lijk is Mr. Veraart verdwenen." „Ik verzoek u, commissaris, niet te insi- nueeren", bulderde de oud-militair, zijn ge zicht vertrokken van woede, met de gebalde vuist op tafel slaande. „Wind u zich niet op", zei de ander, „daar is geen reden voor. Ikinsinueer niet-, overste begrij.pt u? Ik constateer en wat ik consta teer is erg genoeg. Op Mr. Veraart's kantoor ligt een vermoord man. Mr. Veraart is niet teruggekomen op de Witte, terwijl hij anders toch stipt was, of niet?" „Ja, ja-zeker, heel stipt." „Wist Mr. Veraart niets van deze historie af, dan zou er geen enkele reden zijn om zich niet aan zijn afspraak te houden. Het vermoeden is dusgewettigd dat Mr. Veraart wens ik heb gronden om zulks niet in twij fel te trekken „En die zijn?" Een agent kwam het gesprek storen. Hij fluisterde den commissaris iets in het oor. Deze glimlachte en zei: „Breng het lijk naar het bureau. De foto moet dadelijk ontwikkeld wordenMijne heeren", wendde hij zich tót dr. Van Buren een overste Mensing, „u kunt mij wellicht Mr. Veraart beschrijven?" „Beschrijven?" „Wilt u een signalement?" „Natuurlijk wil ik een signalement!" Van Buren en Mensing voldeden aan het verzoek. Hun gesprek werd afgebroken. Men droeg den vermoorde door de kamer heen naar benedenZwaar viel plotseling de stilte, toen het in een. wit laken gehulde stof felijk overschot langs hen ging Overste Mensing stond stram-militair' overeind en ook Dr. van Buren was van zijn stoel verrezen. „Arme bliksem" mompelde overste Mensing schor, om plotseling daarna den commissaris bruusk te vragen; „En die gronden? „Ten eerste: dat beiden vrij uitgaat." „Haal je de weerga," mopperde overste Mensing. „U behoeft niet zoo heftig te worden" was het kalm gegeven antwoord. „Wij politie ambtenaren moeten elke mogelijkheid onder de oogen zien. U zou dezen moord even goed gepleegd kunnen hebben. De dokter heeft echter geconstateerd, dat de man ruim een uur geleden gestorven moet zijn. Op dat oogenblik zat u beiden nog rustig op de Witte. De agent, die mij zooeven onderbrak, heeft daarnaar geïnformeerd". Voldaan lachend keek de commissaris rond. „Mooi, u gaat niet over één nacht ijs, com missaris" complimenteerde Dr. Van Buren, „maar misschien wilt u uw verhaal vervol gen? U begrijpt met welk een spanning wij luisteren." „Ten tweede: wordt het hoe langer hoe waarschijnlijker, dat Mr. Veraart weg is. Ik heb telefonisch laten informeeren: hij is niet op de Witte, niet thuis en noch bij een van u beiden. U ziet: ik ga zorgvuldig te werk. Ten derde: zou het niet zoo vreemd zijn dat de jeugdige advocaat spur los ver- senkt is, want „Want, commissaris?" „Er zijn sterke vermoedens tegen hem. Kent u dit mes, mijne heeren?" De commis saris legde het bronzen, scherpe mes voor zich op tafel. „Ja, natuurlijk, daarmee is de kerel ver moord", begon overste Mensing.. „Weet u dat zeker? Weet u zeker dat het dit mes was?" „Natuurlijk." „Weet u aan wien dit mes hoort?" „Ik heb het," klonk dr. Van Buren's be dachtzame stem, „aan Veraart gegeven na, een van mijn Indisch^ reizen. Het la altijd op zijn bureau, hij gebruikte het als vouwbeen, meen ik". „Precies, dat vermoedde ik reeds Welnu mijne heeren, het ongelukkige slacht offer is gedood door een krachtigen stee\ van dit mes, een steek, die het hart heeft geraakt; dat heeft onze medicus geconsta teerd. Dit mes behoorde aan Mr. Veraart, Mr. Veraart is verdwenen eneven zweeg de commissaris, als om de spanning te ver- hoogen, „en, mijneheeren, wat nog een aan wijzing te meer is: Mr. Veraart is niet al leen verdwenen, ook zijn boeken en papieren zijn weg". Er heersche even een pijnlijke stilte in het vertrek. „Ja, maar", begon dr. Van Buren, „com missaris kijk eens, dat alles is toch nog geen bewijs?" „Bewijs niet, maar u zult mij toch moeten toegeven dat de schijn in ieder geval tegen Mr. Veraart is." „Veraart was een flinke vent", viel overste Mensing eensklaps uit. „En waarom", klonk minzaam de stem van den politie-ambtenaar, „en waarom, als hij zoo'n flinke vent is, geeft hij zich dan niet aan? Het kan haast niet anders of hij moet van de zaak afweten. Een kantoor bediende belt hem op en verzoekt hem te komen. Hij gaat heen en zegt met een kwartier terug te keeren. Hij komt niet terug, maar laat een doode achter. Als hij een doode gevonden had en de klerk had den moord begaan, dan had hij ons bij aankomst in zijn kantoor onmiddellijk gewaarschuwd. Als de klerk den moord beging, nadat Mr. Veraart vertrok, zou de advocaat weer bij n gekomen zijn. Ik zal niet dadelijk beweren dat hij den moord beging, maar ik vraag u alleenwaarom vertoont hij zich niet als er niets bijzonders met hem aan het handje is? Ik moet u eerlijk zeggen, dat ik er het mijne van denk „En u denkt?...." „Ik denk. mijne heeren, dat deze mooTd gepleegd is door Mr. Veraart." „Maar waarom? Waarom?" „Dat geheim zult u waarschijnlijk kunnen vinden in de verdwenen boeken." „Commissaris" vroeg, nadat het even stil was geweest, dr. van Buren, „commissaris, wie is de vermoorde?" „Onbekend, er zijn geen papieren op hem gevonden. Sterker zelfs: alle zakken van den man waren leeg. Voorloopig staan wij hier nog voor een raadsel. Misschien dat de klerk wat dit betreft eenige opheldering kan geven. Wellicht mag ik intusschen de heeren verzoeken mij naar het bureau Alexander- veld te volgen. Vermoedelijk zult u mij nog van dienst kunnen zijn, Ik geloof niet, dat wij hier nog iets kunnen uitrichten. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1931 | | pagina 3