Het Nieuwe Dagblad
UIT HET LEVEN VAN CHARLIE CHAPLIN.
HOE CHARLIE ZIJN KANS KREEG.
Geïllustreerd Zondagsblad
HET NIEUWE DAGBLAD
ZATERDAG 7 NOVEMBER 1931
Door BERT WILLIAMS.
Dat Charlie bij Karno's troep kwam, had
hij aan zijn broer Syd te danken. Eens toen
Syd speelde in één van Karno's stukken „The
Hydro" geheeten, verscheen hij plotseling
op het hoofdkwartier van Karno in Park
House. „Baas" zei hij (wij allen noemden
Karno altijd „baas"), „kunt u niet een plaats
vinden voor mijn jongeren broer? Hij heet
Charlie. En ik kan u zeggen, hij speelt beter
dan ik zelf, hoewel hij eigenlijk nog een
jongen is. Hij is één van de acht „Lancas
hire Lads'tr
De „Lads" waren een knappe troep dansers.
Charlie was een buitengewoon goede danser,
en een goede schaatsenrijder en hij had zoo
nu en dan ook reeds een bijrol vervuld in
een provincie-troep „Sherlock Holmes" ge
naamd.
„Haal hem hier", zei de „baas" „en laat hij
eens toonen wat hij kan".
Charlie verscheen stipt op tijd en speelde
zijn rol uit een stuk genaamd ,De Goal-
keeper" voor. Een bekende artiest Harry Wel
don speelde de rol van„Stiffy" (de goal-
keeper) en Charlie's rol was die van een zeer
slechten jongen, die vóór de match Stiffy
een bedwelmenden drank moest ingeven.
Charlie speelde zijn rol zoo goed, dat Fred
Karno dadelijk wat in hem zag en hem bij
de „Mumming Birds" inlijfde, waar hij als
eerste rol kreeg, die van een dronken man.
regen het vorstelijke salaris van 3 pond per
week. En hij was wat blij, dat hij het
kreeg!
Charlie's beroemde manier van loopen was
niet origineel. Hij kwam oorspronkelijk van
een zekeren Waiter Groves een bekend acteur
uit die dagen. Fred Karno introduceerde het
het eerst in een karakterstuk „Perkins P. C."
genaamd.
Fred Kitchen, den komiek van ons gezel
schap, ging deze manier van loopen niet
goed af, maar toen Charlie in Fred Kitchen's
groote schoenen stapte en de rol over nam
was het succes zóó groot, dat hij voortaan
de man van de plat-voet-pas was.
Dat Charlie een genie is, bleek reeds in
die dagen, toen wij door Engeland's provincies
rondtoerden. Dikwijls heb ik gezien, hoe Fred
Karno aan eenige leden van het gezelschap
trachtte uit te leggen of voor te doen hoe ze
een bepaalde passage moesten spelen en
wanneer hem dit na veel vergeefsche moeite
dan niet lukte, kwam Charlie voor den dag.
„Mag ik het eens probeeren voor te doen,
baas. Ik geloof, dat ik weet wat u bedoelt".
En de nog zoo jonge Charlie'kwam naar
voren, een paar bewegingen, een pas, een
dans, een gebaar, een grimas, een opkomen
en het gezelschap begreep het al!
Hij had de echte flair van een komiek,
•niet een blik van zijn oogen, even trekken
met zijn schouders juist voldoende om iets
begrijpelijk te maken. Hij speelde zoo rustig
en ernstig, zonder eenige gewildheid of zelf
voldaanheid.
Op tournee door de Engelsche provincies!
Weet u wat dat beteekent? Een week lang
spelen in oude tochtige theaters, slechte
pensions in een achteraf gelegen straat,
lederen Zondag met den trein reizen zitten
de op je eigen koffers), leeren hoe de stugge
Yorkshire man op een mop reageert, of de
Uit Velsen's Ouden Tijd.
NACHTELIJK AVONTUUR.
gierige Schot, de opgewonden Welshman, of
de critische Midi an der.
Dat waren dagen! Toen Charlie's koffer
op het perron te Plymouth opensprong en de
inhoud over het perron rolde! Toen ik een
boord van Charlie najoeg en hem tusschen
de melkkannen te pakken kreeg en zoo moest
lachen dat ik den trein naar Manchester
bijna miste!
We werkten hard in die dagen. Ongeluk
ken gebeurden ook wel eens. Op een avond
in Boscombe, vlak voor de voorstelling, toen
we allen op het tooneel waren opgesteld, ver
kleed en wel, kwam een balcon tusschen de
coulissen met een smak naar beneden. De
ondersteuningen waren bezweken! De acteur,
die de rol van den man op het balcon speel
de, raakte bekneld tusschen de vallende
brokken en was gewond. Charlie kreeg alleen
een deuk in zijn hoogen hoed. Ik, als regis
seur, moest den boel hersteld zien te krij
gen en de rol van den gewonde overne
men.
Vaak sliepen Charlie en ik op één kamer,
dronken thee uit één gemeenschappelijk ge
barsten kopje, zaten in de krakende pension
bedden met de kin ln de handen, de ellebogen
op de knieeën te praten over de komende
dagen, of hoe de ontvangst van het publiek
was geweest, hoe die en die zijn rol vergeten
was, of over het slechte eten van onze
hospita, over de stad waar we de volgende
week naar toe gingen, over bekenden in onzen
troep of in een anderen troep of over die
collega's die heelemaal geen troep meer
vormden, arme duivels! over al de intieme
gebeurtenissen of schandaaltjes, die zich nu
eenmaal bij iederen troep voordoen.
Charlie was altijd erg gereserveerd, wan
neer hij vreemden ontmoette. Sommigen
vonden hem daarom hooghartig. De waarheid
ls, dat hij erg gevoelig is en daarom altijd
een muur van gereserveerdheid om zich heen
optrekt, een bolwerk tegen het vulgaire.
Tegen ons, zijn vertrouwde kameraden
was hij een man van uitersten: uitgelaten den
één-en dag, geheel terneergeslagen den volgen
den. In zijn vrijen tijd was hij altijd aan het
repeteeren, kalm en bedaard, maar plotse
ling kon hij dan opspringen en uitbarsten
in een of andere snakerij en ons allen aan
net lachen maken. Dit was de Charlie van
1910, het zoo populaire en algemeen beminde
lid van onzen troep.
Zijn acteeren als dronkaard in dit stuk, was
zoo overtuigend, dat het publiek er bijna
altijd invloog! Het was zijn rol in een loge
tegenover het tooneel te zitten, gekleed in
keurige avond kleeding met hoogen hoed en
daar dronkenschap voor te wenden.
Hij klapte ln zijn handen, wanneer er
heelemaal geen reden voor applaus was, hing
over de leuning van zijai loge, deed telkens
pogingen om een speech tegen het publiek
te houden, riep om bijval, viel uit zijn loge,
werd er weer ingezet, viel er weer uit
Net zoolang tot het publiek boos werd over
al deze interrupties.
„Gooi hem er uit!"
„Roep de politie!"
Alse de menschen dan begrepen, dat het
allemaal bij de voorstelling hoorde, wat kon
den ze dan lachen!
VREESELIJK AUTO-ONGELUK
TE SOMMELSDIJK.
De Achterweg in Velsen genoot in vroeger
jaren maar in zeer bescheiden mate van
straatverlichting trouwens het heele dorp
baadde na zonsondergang in geen zee van
licht. Hier en daar stond een paal met een
petroleumlampje en dat werd alleen ontsto
ken als de maan geen gratis licht verschafte:
ze waren toen nog zuiniger met de gemeente-
financiën. Het behoeft dan ook geen verwon
dering te wekken, dat 't op den Achterweg
met zijn zwaar geboomte, zelfs bij ontstoken
verlichting aardedonker was; de enkele;
lichtjes waren meer een baak, die het je
mogelijk maakte de richting te houedn en
verder moest je maar met je stok voelen of
je niet tegen den hoogen kant optornde.
Om tien uur 's avonds in den winter kwam
je er geen levende ziel tegen, wat je eigenlijk
geruster stemde dan dat je in de duisternis
een stap hoorde, want overveilig was 't er ook
niet en verhalen, die je soms hoorde van lui,
die besprongen waren, droegen er niet toe bij
om 's nachts bij voorkeur op stap te gaan.
M'n vriend Willem woonde in Driehuizen en
ik in Velsen en we brachten den avond dik
wijls bij elkaar door om dan na afloop der
conferenties die nog al eens lang duurden
mekaar halfweegs te begeleiden.
Zoo stapten we op een avond den Achter
weg op, toen wij een gestalte opmerkten,
die met eenigszins onvasten gang Velserbeek
inschoot. ,Dat is Jaap de Slokker", zei Wil
lem; ,als hij dronken is, trekt hij dadelijk
zijn mes". Nu had ik alle reden om te veron
derstellen, dat Jaap dronken was en ais je
dan een laan passeert, die den vriendelijken
naam van Doodlaan had, maakt dat alles je
nu niet bepaald opgewekt. Maar ik kon Wil
lem niet aan zijn lot overlaten en we stapten
vlug aan; waren we aan 't eind van Velser
beek, dan kon Jaap er vermoedelijk niet zijn
en dan gingen we verder ieder onze eigen
helft. We hoorden niets en zagen ook niets,
omdat je niets zien kon, maar opeens struikel
den we en vielen allebei over iets wat dwars
over den weg lag en dat iets begon te vloeken,
waarop Willen zei: dat is 'm.
In m'n verbeelding zag ik een mes glinste
ren, maar lang wachtten we niet; Willem
nam de beenen vooruit ik sprong terug
over Jaap en vergrootte met bekwamen spoed
den afstand. Even hield ik op om te hooren of
er een me nakwam, maar ik hoorde niets,
maar toen ik mijn tocht zou voortzetten, trof
het geluid van vlugge stappen mijn oor, die
niet in mijn richting naderden. Ik wist, dat
Jaap kon loopen want hij was ons voorgeko
men maar, ik was ook gauw ter been en dacht
de vijftig Meter voorsprong te behouden.
Mijn vervolger won echter op me en het
stond te vreezen dat hij me bij de Doodlaan
ingehaald zou hebben dus spande ik alle
krachten in, wist den afstand zoowat te bewa
ren en bereikte den hoek waar ik met veiliger
voelde en mijn vaart wat minderend kreeg
ik het dorp. Daar stoof mijn achtervolger ook
reeds den hoek om en ik was juist van plan
me te verstoppen toen ik zag, dat 't Willem
was, die me was nagerend. Wat kom jij doen?
vroeg ik en Willem keek even verbaasd, want
hij was in den donker de kluts kwijt geraakt
en denzelfden kant opgegaan als ik, mee-
nende, dat mijn voetstappen hem volgden. Ik
bracht hem toen een eindje terug en op de
plaats waar we Jaap hadden aangetroffen,
lag Jaap nog dwars over den weg en snurkte
van geweld.
A. HEEROMA.
Twee mannen gedood, een doodelijk
gewond.
MIDDELHARNIS, 6 November. Te Sommels-
dijk is hedenmorgen half negen een auto op
een onbewaakten overweg door de stoom
tram gegrepen. De auto werd geheel uit
elkaar geslagen. De 43-jarige eigenaar H. v.
d. Reyden uit Oud-Be ij erl and, en de 42-jarige
venter II. Belj aars werden zoo zwaar gewond
dat zij kort daarop zijn overleden. De 20-ja
rige zoon is vermoedelijk licht gewond. De
machinist heeft geen schuld, daar hij vol
doende gefloten heeft. Hoewel het mistig
was, gelooft men toch, dat het uitzicht vol
doende was.
Alweer een slachtoffer van de Röntgenproe-
ven. Prof. dr. Holdknerht, leider van het
Weensche Röntgeninstituut, is tengevolge van
zware verbrandingen, die hij bij het experi
menteeren met Röntgenstralen opgeloopen
had, gestorven.
NOG MEER VERDUISTERING
BIJ DE HANZEBANK.
's-HERTOGENBOSCH, 6 Nov. (V. D.) Als
Verdacht van verduistering van gelden ten
nadeele van de Hanzebank alhier is heden
aangehouden de chauffeur dier bank, die
daar boven zijn woning had.
Hij heeft bekend en is opgesloten.
voor VelsenIJrnaiden, Beverwijk en Omstreken
krijgt ook een
Met gratis ongevallenverzekering.
iiiiiiiiiiiÏM
Het is ons een genoegen, te kunnen mededeelen, dat wij einde
der volgende week onzen abonnés ook een keurig geïllustreerd
Zondagsblad zullen kunnen aanbieden. Dit Zondagsblad zal zijn
uitgevoerd in het bekende zeer aantrekkelijke en moderne
koperdiepdruk procédé. Tevens zal er een gratis verzekering
tegen ongevallen aan verbonden zijn met de navolgende ult-
keeringen (gewaarborgd door de Nieuwe H. A. V. Bank te
Schiedam).
I 2000.bij levenslange Invaliditeit.
1 600.bij overlijden.
f 400.bij verlies van een hand, voet of oog.
f 75.bij verlies van duim of wijsvinger,
f 50.bij verlies van een anderen vinger.
een en ander tengevolge van een ongeval.
Bij spoor- of tramongeval:
f 1000.bij overlijden,
f 5000.bij levenslange invaliditeit.
De abonnementsprijs van dit, eiken Vrijdag te verschijnen Zon
dagsblad zal slechts 5 cent per week bedragen.
Het zal een bijzonder fraaie en lezenswaardige aanvulling zijn
van Het Nieuwe Dagblad.
Geeft u reeds thans op als abonné.
Vrijdag 13 November verschijnt het eerste nummer.
DE DIRECTIE.
FEUILLETON
6)
Het was dr. Van Buren, die het eerst eeni-
germate tot kalmte kwam. Hij streek, alsof
hij een afschuwelijke gedachte wilde verdrij
ven, met de hand langs het voorhoofd.
„Vermoord!"zei hij zachtjes. „Ver
moord!op Frans' kantoor!!
„Alles goed en wel" klonk gejaagd de stem
van Overste Mensing, „maar wat moeten wij
doen hè? Wat, ik vraag het je, wat moeten
wij doen?" Als een wervelwind schoot zijn
kwieke, kleine gestalte door de kamer heen
en weer, handen op den rug, het hoofd ener
giek opgericht, „Wat drommel Van Buren,
zeg toch eens wat. Je zit daar als een kind
dat geen toen kan tellen. Zèg wat, dóe
wat!"
„Maar beste kerel, wat wil je dat ik doe?
Wat moet er überhaupt gedaan worden?
Alles wat wij kónden doen is gebeurd! De
politie opbellenen afwachten.'
In elkaar gezakt zat hij op een der kale
houten kantoorstoelen.
„Afwachten, afwachten!Begrijp je
dan niet dat het van het hoogste belang is,
dat Frans hier komt?"
„Natuurlijk begrijp ik datik zie van
zelfsprekend de gevolgtrekkingen, die uit
dit alles gemaakt zullen wordenMis
schien is Frans op de Witte?" Aarzelend had
van Buren's stem geklonken bij deze laatste
veronderstelling. Hij voelde zich als een
drenkeling, die zich aan een stroohalm
trachtte vast te klampen.
Overste Mensing had zijn ge-ijsbeer ge
staakt; even vleugde er een glimp van hoop
over zijn norsch gezicht: „Waarachtig, daar
zeg je zoo wat.op de Witte! Natuurlijk is
hij op de Witte! Waarom heb ik daar niet
eerder aan gedacht.Misschien zit hij wel
rustig op ons te wachten!" Maar goed ging
hem het grapje niet af.
Hij telefoneerde.Met een moedeloos ge^
baar belde hij af.
„Hij is nog niet terug!"
„Misschienthuis?" veronderstelde van
Buren, elke mogelijkheid onder de oogen
willende zien. „Of bij jou.... we zouden
toch bij jou dineeren?"
aWaanzin, nonsens" snauwde de ander-
„als hij niet op de Witte geweest is, is hij i
weg, hij wist dat wij daar zaten te wachten...
Frans is een kerel waar je van op aan kan".
„Precies wat ik dacht", zei dr. Van Buren
peinzend, „precies wat ik dacht: Frans is een
kerel waar je van op aan kan en daar
om
Hij maakte zijn zin niet.af.
De deur werd met een ruk open geduwd en
in de opening stond een heer, lang en ma
ger, in wien zij een commissaris van politie
herkenden, gevolgd door een rechercheur in
politiek en een tweetal agenten.
„Gooien avond, mijne heeren,U hebt
ons opgebeld? Er zou hi^r een
„Ja precies" viel overste Mensing hem in
de rede „er is hier een moord gebeurd
Kij kt u even in dat vertrek-."
Het duurde even vóórdat de commissaris
en de rechercheur terugkwamen. Toen zij
weer het kantoor binnentraden, stonden hun
gezichten ernstig.
„Vermoordwaarschijnlijk met dat
bronzen inesIk mag den heeren wel
verzoeken voorloopig even hier te blijven?"
„Natuurlijk, natuurlijk" antwoordde Over
ste Mensing.
„Wij zijn geheel tot uw dienst", zei Dr. van
Buren.
De commissaris telefoneerde. Er moest een
dokter komen, een auto om het lijk té trans
porteeren en iemand van de foto-afdeelln.g.
Toen dit alles geregeld was, wendde hij
zich tot de beide heeren.
„Misschien willen de heeren nog wel even
vertellen wat zij van deze historie weten?"
„Geen steek weten we. er van meneer,
geen steek" baste de overste,
„Laat u mij even de zaak uiteenzetten"
sprak Dr. van Buren, „ik zal u vertellen
wat .ik weet. Mijn naam is als u misschien
even wilt noteeren? Willem van Buren.
53 jaar, doctor in de Qostersche letteren,
adres: Bezuidenhout 260. Ik was tot voor
kort docent in de Oostersche talen aan de
Leidsche Universiteit. Mijn vriend daar
„Jan Mensing" vulde de ander afgebeten
aan „gepensionneerd luitenant-kolonel van
het Indisch leger, 56 jaar, adres Mauritskade
48."
„Dank u, mijne heeren, gaat u verder dr.
vanvan Buren".
„Vanmiddag speelden overste Mensing, Mr.
Frans Veraart, wiens kantoor dit is, en ik ons
dagelijksch partijtje bridge in de Witte. Na
verloop van tijd werd Mr. Veraart door zijn
bediende weggeroepen naar hij ons mede
deelde zat er op zijn kantoor iemand op hem
te wachten."
„Wie is die bediende?"
„Tja, dat weet ik waarachtig niet, maar
d'r zal hier toch ergenswacht". Naast
de schrijfmachine lag een notitieboekje. „Ik
geloof dat ik hier iets hebHenk Over
steeg, Casuarisstraat 83:: dat zal 'm wel
zijn."
„Agent" zei de comnilssaris. Ce agent na-
wel degelijk hiermee in verband staat. Trou-
derde, de commissaris gaf fluisterend een
kort bevel. „Gaat u verder, Dr. van Buren."
„Zooals ik u zei, werd Mr. Veraart weg
geroepen. Hij veronderstelde echter dat hij
wel binnen een kwartier terug zou zijn. Toen
hij meer dan een half uur weg was, begon
het ons te vervelen en wie weet, misschien
werden wij wel wat ongerust
„Ongerust?" onderbrak de commissaris,
was daar eenige reden voor? Mr. Veraart
zou toch niet in zeven sloten tegelijk loo
pen?"
„Er was voor ongerustheid geen enkele
reden, commissarismaar Mr. Veraart be
loofde ons spoedig terug te komen en hij is
'n man die z'xi belofte houdt, ziet u".
„Misschien wilt u zich aan de feiten hou
den. Dr. van Buren?"
„Met genoegenMensing en ik beslo
ten naar Veraart's kantoor te gaan om hem
te halen. De deur beneden stond open en....
wij vinden wat u zoo juist gezien hebt."
„Precies zoo?"
„Natuurlijk", antwoordde overste Mensing,
„wij hebben niets aangeraakt en onmid
dellijk u gewaarschuwd."
„Ik ben u ten zeerste verplicht, mijne
heerenHa. Prachtig dokter, ben u daar...
wilt u mij even volgen?"
De commissaris en de dokter verdwenen
in het privé-vertrek, even later volgde de
fotograafer flitste bliksemlichtDan
kwamen zij terug.
„Commissaris", Overste Mensing kon zich
niet langer bedwingen, „wat denkt u er
van?"
„Wat moet ik er van denken? De zaak lijkt
op het eerste gezicht volkomen duidelijk
Weet een van de heeren waar Mr. Veraart
kan zijn?" Beiden maakten een ontkennend
gebaar. „Op de Witte is hij nietik heb
zooeven nog getelefoneerdbegon de
overste.
„En hij had beloofd daar terug te ko
men?"
„Pertinent."
'„Dus?" e
„TjaWe hebben hem niet meer ge
zien
„Precies, mijne heeren, hoogstwaarschijn
lijk is Mr. Veraart verdwenen."
„Ik verzoek u, commissaris, niet te insi-
nueeren", bulderde de oud-militair, zijn ge
zicht vertrokken van woede, met de gebalde
vuist op tafel slaande.
„Wind u zich niet op", zei de ander, „daar
is geen reden voor. Ikinsinueer niet-, overste
begrij.pt u? Ik constateer en wat ik consta
teer is erg genoeg. Op Mr. Veraart's kantoor
ligt een vermoord man. Mr. Veraart is niet
teruggekomen op de Witte, terwijl hij anders
toch stipt was, of niet?"
„Ja, ja-zeker, heel stipt."
„Wist Mr. Veraart niets van deze historie
af, dan zou er geen enkele reden zijn om
zich niet aan zijn afspraak te houden. Het
vermoeden is dusgewettigd dat Mr. Veraart
wens ik heb gronden om zulks niet in twij
fel te trekken
„En die zijn?"
Een agent kwam het gesprek storen. Hij
fluisterde den commissaris iets in het oor.
Deze glimlachte en zei:
„Breng het lijk naar het bureau. De foto
moet dadelijk ontwikkeld wordenMijne
heeren", wendde hij zich tót dr. Van Buren
een overste Mensing, „u kunt mij wellicht Mr.
Veraart beschrijven?"
„Beschrijven?"
„Wilt u een signalement?"
„Natuurlijk wil ik een signalement!"
Van Buren en Mensing voldeden aan het
verzoek. Hun gesprek werd afgebroken. Men
droeg den vermoorde door de kamer heen
naar benedenZwaar viel plotseling de
stilte, toen het in een. wit laken gehulde stof
felijk overschot langs hen ging
Overste Mensing stond stram-militair'
overeind en ook Dr. van Buren was van zijn
stoel verrezen. „Arme bliksem" mompelde
overste Mensing schor, om plotseling daarna
den commissaris bruusk te vragen;
„En die gronden?
„Ten eerste: dat beiden vrij uitgaat."
„Haal je de weerga," mopperde overste
Mensing.
„U behoeft niet zoo heftig te worden" was
het kalm gegeven antwoord. „Wij politie
ambtenaren moeten elke mogelijkheid onder
de oogen zien. U zou dezen moord even goed
gepleegd kunnen hebben. De dokter heeft
echter geconstateerd, dat de man ruim een
uur geleden gestorven moet zijn. Op dat
oogenblik zat u beiden nog rustig op de
Witte. De agent, die mij zooeven onderbrak,
heeft daarnaar geïnformeerd". Voldaan
lachend keek de commissaris rond.
„Mooi, u gaat niet over één nacht ijs, com
missaris" complimenteerde Dr. Van Buren,
„maar misschien wilt u uw verhaal vervol
gen? U begrijpt met welk een spanning wij
luisteren."
„Ten tweede: wordt het hoe langer hoe
waarschijnlijker, dat Mr. Veraart weg is.
Ik heb telefonisch laten informeeren: hij is
niet op de Witte, niet thuis en noch bij een
van u beiden. U ziet: ik ga zorgvuldig te
werk. Ten derde: zou het niet zoo vreemd
zijn dat de jeugdige advocaat spur los ver-
senkt is, want
„Want, commissaris?"
„Er zijn sterke vermoedens tegen hem.
Kent u dit mes, mijne heeren?" De commis
saris legde het bronzen, scherpe mes voor
zich op tafel.
„Ja, natuurlijk, daarmee is de kerel ver
moord", begon overste Mensing..
„Weet u dat zeker? Weet u zeker dat het
dit mes was?"
„Natuurlijk."
„Weet u aan wien dit mes hoort?"
„Ik heb het," klonk dr. Van Buren's be
dachtzame stem, „aan Veraart gegeven na,
een van mijn Indisch^ reizen. Het la
altijd op zijn bureau, hij gebruikte het als
vouwbeen, meen ik".
„Precies, dat vermoedde ik reeds
Welnu mijne heeren, het ongelukkige slacht
offer is gedood door een krachtigen stee\
van dit mes, een steek, die het hart heeft
geraakt; dat heeft onze medicus geconsta
teerd. Dit mes behoorde aan Mr. Veraart, Mr.
Veraart is verdwenen eneven zweeg
de commissaris, als om de spanning te ver-
hoogen, „en, mijneheeren, wat nog een aan
wijzing te meer is: Mr. Veraart is niet al
leen verdwenen, ook zijn boeken en papieren
zijn weg". Er heersche even een pijnlijke
stilte in het vertrek.
„Ja, maar", begon dr. Van Buren, „com
missaris kijk eens, dat alles is toch nog geen
bewijs?"
„Bewijs niet, maar u zult mij toch moeten
toegeven dat de schijn in ieder geval tegen
Mr. Veraart is."
„Veraart was een flinke vent", viel overste
Mensing eensklaps uit.
„En waarom", klonk minzaam de stem
van den politie-ambtenaar, „en waarom,
als hij zoo'n flinke vent is, geeft hij zich dan
niet aan? Het kan haast niet anders of hij
moet van de zaak afweten. Een kantoor
bediende belt hem op en verzoekt hem te
komen. Hij gaat heen en zegt met een
kwartier terug te keeren. Hij komt niet terug,
maar laat een doode achter. Als hij een
doode gevonden had en de klerk had den
moord begaan, dan had hij ons bij aankomst
in zijn kantoor onmiddellijk gewaarschuwd.
Als de klerk den moord beging, nadat Mr.
Veraart vertrok, zou de advocaat weer bij n
gekomen zijn. Ik zal niet dadelijk beweren
dat hij den moord beging, maar ik vraag u
alleenwaarom vertoont hij zich niet als
er niets bijzonders met hem aan het handje
is? Ik moet u eerlijk zeggen, dat ik er het
mijne van denk
„En u denkt?...."
„Ik denk. mijne heeren, dat deze mooTd
gepleegd is door Mr. Veraart."
„Maar waarom? Waarom?"
„Dat geheim zult u waarschijnlijk kunnen
vinden in de verdwenen boeken."
„Commissaris" vroeg, nadat het even stil
was geweest, dr. van Buren, „commissaris,
wie is de vermoorde?"
„Onbekend, er zijn geen papieren op hem
gevonden. Sterker zelfs: alle zakken van
den man waren leeg. Voorloopig staan wij
hier nog voor een raadsel. Misschien dat de
klerk wat dit betreft eenige opheldering kan
geven. Wellicht mag ik intusschen de heeren
verzoeken mij naar het bureau Alexander-
veld te volgen. Vermoedelijk zult u mij nog
van dienst kunnen zijn, Ik geloof niet, dat
wij hier nog iets kunnen uitrichten.
(Wordt vervolgd.)