ZIJN ONZE HOTELS DUUR?
IN DEN TUIN
Pas Vijftïee jaar
Vi Rustkuur
UIT HET LEVEN VAN CHARLIE CHAPLIN.
„WILD-WEST" AVONTUREN.
HET NIEUWE DAGBLAD
MAANDAG 7 DECEMBER 1931
Een vergelijking met het buitenland.
Die voor ons goed uitvalt.
r In de komende jaren zal de wedloop om
Vreemdelingen te trekken zich nog meer toe
spitsen, dan thans reeds het geval is. Die
strijd, met een oogenschijnlijk vreedzaam ka
rakter. kent twee partijen, die daarbij een be
langrijke functie vervullen, te weten het Ho-
telbedrijf en de organisaties van Vreemdelin
genverkeer. De positie, welke het Hotelbedrijf
daarbij inneemt is in zooverre gecompliceerd,
omdat eenerzijds een buitenlandsche-, ander
zijds een binnenlandsche concurrentie over
wonnen moet worden. Tevens beijvert
„Vreemdelingenverkeer" zich om de aantrek
kelijkheden van land en stad zoo duidelijk
mogelijk te doen uitkomen en de aandacht
te vestigen op de geriefelijke accomodatie.
Maar al is het land, en a 1 is de stad nu nog
zoo mooi, een goed geoutilleerd hotel-
bedrijf is een vereischte voor een inten
sief vreemdelingenbezoek. Bovenbedoelde
strijd culmineert voorts in de vraag: is Hol
land duur, te duur misschien, of zijn wij hier
goedkooper dan in het buitenland? Een ant
woord daarop is zonder meer niet te geven.
Niets is gevaarlijker dan ten aanzien van deze
vraag te generaliseeren.
Door het bewaren van een aantal hotel-ge-
gevcns uit verschillende landen, is het mij
mogelijk geweest een inzicht te verkrijgen in
prijsverhoudingen, waarbij echter wel be
dacht moet worden, dat allerhande bijzondere
factoren het trekken van conclusies zeer be
moeilijken, zoo niet onmogelijk maken.
In April 1920 kostte een 1-persoons kamer
met badkamer op de vijfde verdieping van
Hotel Palace te Madrid, zonder ontbijt, per
nacht, zeventien Hollandsehe guldens. Men
vertelde mij, dat dit hotel als op één na het
beste van Madrid werd beschouwd. In Juli
1930 was de prijs van een 2-persoons kamer
met badkamer in Hotel Terminus te Kopen
hagen, zonder ontbijt, tien Hollandsehe gul
dens. het ontbijt kostte er per persoon 1.50,
de maaltijd 5, een half fleschje Fransche
wijn circa 8.
In hetzelfde jaar, in einde Augustus en in
de eerste dagen van September was de pen-
sionprijs per dag per persdon aan cle boule
vard in Knocke, op de 1ste verdieping, zee
zijde. circa 4 1/2 gulden. Omstreeks denzelf
den tijd, dus gedurende de bekende Antwerp-
sche tentoonstelling, waren de prijzen in de
Antwerpsche hotels geen maatstaf voor juiste
vergelijkingen. Het feit evenwel, dat men ir*
Hotel Century kon marchandeeren, zegt
boekdeelen. In Zagreb, de tweede stad van
Joego Slavië, bedroeg de prijs van een 1-per
soons kamer, zonder badkamer en zonder ont
bijt, in Hotel Esplanade, circa 10 gulden. Be
denkt men voorts, dat een 1-persoons kamer
en een 2-persoons kamer, met badkamer
zonder ontbijt, in verschillende Amerikaan -
sche hotels resp. 3 1/2 en 61/2 dollar kosten,
dan zijn deze voorbeelden het duidelijkste
bewijs, hoe voorzichtig men moet zijn met
generaliseeren.
Juist die bijzondere factoren maken een
vergelijking zoo moeilijk. Het komt bij het
vreemdelingenverkeer voor velen in de eerste
plaats aan op een zindelijke slaapkamer, be
hoorlijk eten en een zekere hotel-„service",
tegen matige prijzen. De beide eerste eischen
zijn dikwijls gemakkelijk te verwezenlijken,
bij de laatste heeft de persoonlijke apprecia
tie een overwegenden invloed. Dat men in de
seizoen-plaatsen in het algemeen duurder uit
is, dan in de stad, is duidelijk. Het hotelbe
drijf is daarbij afhankelijk van tal van in
vloeden, die het zelf niet beheerscht. Nog
daargelaten, dat het de weersomstandig
heden niet naar zijn hand kan zetten, onder
vindt het de scherpe concurrentie van wa
renhuizen en lunchrooms. Het heeft voorts
rekening te houden met de eischen van eigen
landgenooten, die gesteld zijn op een eenigs-
zins uitgebreid ontbijt en een groote keuze
van gerechten voor den middagmaaltijd.
Tevens heeft de veranderde wijze van reizen
haar invloed uitgeoefend. Door het zeer veel
vuldig gebruik van auto's is men, 's ochtends
uitgaande, gewoonlijk gemakkelijk 's avonds
weer thuis, om in den eigen kring te middag
malen. Daarbij komt dan nog, dat wij in het
algemeen onze maaltijden niet buitenshuis
plegen te gebruiken. De roep, dat onze hotels
meestentijds duur zijn, is m.i. niet juist. Ver
gelijkt men het gebodene met dat, wat men
in het buitenland krijgt, dan slaat de balans
gewoonlijk naar Nederlandsche zijde over.
De hotelkamers zijn in het algemeen goed
koop in prijs. Dat men op het bij-goed", in
den" vorm van kleine verteringen, wel eens
een te hoog winstpercentage vraagt, valt m.i.
niet te ontkennen. Toch zal de hotelier op
den duur langs dien weg zijn doei niet kun
nen bereiken.
Tevens hebben service, entourage, aanklee
ding enz. een functie van .beteekenis. Nie
mand ergert er zich aan, dat men in de loge
van den schouwburg meer voor z'n plaats be
taalt, dan op de bovenste galerij; iedereen
begrijpt, dat de bezoeker op de overdekte tri
bune bij een voetbalwedstrijd meer. heeft
moeten betalen dan de staanplaats-bezitter,
zoo is de eene hotelkamer niet gelijk aan de
andere, zoo is het publiek van de eene gele
genheid niet identiek aan dat van een andere.
Men verlangt verschil; men voelt voor selec
tie. Wie zoo denkt en zoo wenscht, moet daar
voor betalen. Het is intusschen zoo gemakke
lijk over „duurte" in onze hotels te spreken.
Het begrip „duurte" op zich zelf wil er vooral
in dezen tijd zoo goed in. Maar mijn eigen
reis-ervaringen van de laatste jaren hebben
mij de overtuiging bijgebracht, dat men in
ons land in verhouding tot andere landen
niet „duurder" behoeft te reizen. Vóór alles
zal men zich echter hebben af te vragenwat
krijg ik voor mijn geld; dan geloof ik, dat
wij, voor zoover ons land betreft, niet te kla
gen hebben,
MOLLERUS.
Groen blijvende Houtgewassen.
Deze gewassen worden in- 2 groepen ver
deeld. Namelijk in de groep der „conifeeren
of kegeldragers" (het z.g. „naaldhout") en
die der „bladhoudende heesters". Natuurlijk
verwisselen deze gewassen ook van tijd tot
tijd hun oude bladen of naalden voor nieuwe
maar het geschiedt hier lang niet jaarlijks
en op e en veel minder opvallende manier, dan
het geval is bij de boomen en heesters die
:alle winters kaal zijn".
Evenals de vruchtheesters, waar ik ver-
al eerder over schreef, moesten deze groen-
blijvende gewassen in iederen tuin worden
aangeplant. Zij zijn van de grootste beteeke-
nis gedurende den winter. Als alle andere
boomen en heesters, na de eerste flinke macht
vorst, hun bladeren hebben laten vallen,
gaan wij eens echt genieten van het blijven
de groen en de kleurige vruchtjes, die nu alle
maal pas goed tot hun recht komen.
De kegeldragers 'komen gewoonlijk het
mooist uit, wanneer zij alleen staan, of in
groepen van een of meer soorten tezamen
geplant zijn. Om tot hun volle, schoone ont
wikkeling te kunnen komen, moeten zij aan
alle zijden licht en lucht hebben, zij moeten
dus ruim geplant worden.
Dennen, sparren en jeneverbessen verte
genwoordigen wel de meest bekende conifee-
ren. Er zijn verschillende gekweekte vormen
die, vooral voor kleine tuinen, beter geschikt
zijn dan de in het wild voorkomende soor
ten.
Het is onmogelijk hier een volledig over
zicht te geven van alle conifeeren die voor
onze tuinen gebruikt kunnen worden, het
zou een lijst worden om van te duizelen.
Taxus, Thuya, Thuopsi, Pinus, Abies, Picea,
enz. zij zijn er allen in zooveel vormen en
verscheidenheden! Wel wil ik er even op
wijzen, dat ei' van bijna alle kegeldmagers
variëteiten zijn, die klein blijven, die dus
voor voortuintjes b.v. prachtig materiaal vor
men.
Juniparis nana, Picea Remonti, Pinus mon-
tana Mughus, Chamaecyparis obtusa nana en.
vele anderen.
Kent u de z.g. Apenpuzzle? (Araucaria). Deze
boom heeft misschien zijn aanfcrekkingskracht
te danken aan zijn zeer uitheemschsm vorm,
maai" juist door dien vreemden vorm is hij niet
geheel winterhard, ik kan hem niemand aan
raden.
Wie eenige conifeeren wenscht aan te plan
ten, raad ik aan een deskundige te raadplegen
omtrent de keus, veel hangt af van de
ruimte die beschikbaar is.
Bij de blad houdende gewassen is de keus
niet zoo uitgebreid, wel 'bestaan er massa's
verschillende soorten van deze groenblijvers,
doch het aantal, dat bij ons winterhard is,
is «enigszins beperkt. Nu moet men niet den
ken, dat er dus niet anders zijn dan de alom
bekende, acuba's, hulsten en laurieren. Er
zijn er toch nog zooveel, dat ik ze hier niet
allen kan bespreken!
Een voordeel voor velen, die slechts over
een klein stukje grond beschikken, is, dat de
meeste groen'blijven'de struiken langzame
groeiers zijn. Ondanks dit-feit, hebben zij be
hoefte aan een jaa.rlijksc.he flinke bemesting,
teneinde sterk genoeg te blijven om een
flinke vorst te weerstaan. Bovendien wordt
heit blad door een goede bemesting mooier
van kleur!
Voor kleine tuinen wil ik de aandacht
eens vestigen op de kruipende Evonymus
japonica radicans die zoo'n prachtige grond-
bedekking vormt.
Tot de wintergroenen kunnen wij ook ver-
verschillende Heidesoorten rekenen, daar. is bv.
de voorjaars-Heide, (Erica carnea) die zeer
aan te bevelen.is, zij bloeit in Februari
reeds.
Onder de dwergmispels (co.toneasters) zijn
er ook, die bladhoudend zijn o.a. de kruipende
Cotoneaster microphylla, die veie roode bes
sen draagt. Ook de Lavendel mogen wij niet
vergeten, de grijsblauwe kleur is een versie
ring van den winterschen tuin. Een flink
groot wordende, bladhoudende heester, is de
viburnum rhy.tidopyllum, een, struik die waar
schijnlijk haast iedereen van aanzien kent,
de bladen zijn zeer langwerpig en hangen
aan hun steel naar beneden.
Er is een groep Wintergroene^, die een
veenachtigen grond verlangen, hiertoe be-
hooren de verschillende Skimmia's Gaultreria's
Pennethia's, Rhododendrons, Azalia's, Kal-
mia's ea.
De eerste drie besprak ik in mijn artikel van
14 November. Rhododendrons en Azalia's zijn
algemeen bekend,, van de Kalmia's kan ik
Kalmia latifolia, die vuurroode bessen en een
prachtige herfsttint heeft, zeker aanraden,
deze struik kan ongeveer 1 M. hoog worden.
Tot slot een aanmaning om vooral niet te
veel verschillende soorten te planten. Een
flinke groep Heide doet het veel mooier, dan
op die zelfde oppervlakte, maagdepalm
kruipende Evonymus, dwergmispel en Heide
bij elkaar geplant T. SCHELLING.
&|€'ïl.!0tll'©m. 9
Kranten
knipsels
uit 1916.
7 December 1916.
IJmuiden. Eigenaardig brandsignaal.
De Hbld. berichtgever schrijft over de
hevige brand van de vorige week:
Een der leden van de brandweer zou zich
belasten met het luiden der brandklok op
de politiepost, wélke de spuitgasten moet
samengeroepen, doch hetzij dat de slinger
beweging vastgeroest zat. dan wel bij de
laatste verbouwing was vastgemetseld, er
was geen beioeging in te krijgen. De forsche
pogingen om de klok te doen luiden hadden
lot gevolg dat het touw brak en de luider
een minder aangename kennis met de vloer
maakte. De luider klom op het dak om met
den klepel tegen de klok te slaan, maar het
ijzeren oog waaraan de klepel hing was
blijkbaar doorgeroest, want de klepel gaf
mede en ontglipte aan de hand van den
klokkenistviel uit het torentje. De klokke
nist begon nu met een hamer de klok te
bewerken. Het geluid was nauioélijks eenige
honderden meters ver te hooren, zoodat de
meeste spuitgasten dan ook niets van het
signaal bemerkt hebben. Op deze eigen
aardige en meest moderne wijze werd in
een plaats van 11.000 zielen het brandsein
gegevenin plaats van dadelijk de kerk
klokken te luiden.
Ik was „overwerkt". Rust zou me goed
doen, zei de dokter. En dus trok ik naar de
binnenlanden van Brabant, zulks op invita
tie van mijn vriendin, die sinds drie maan
den getrouwd is en daar nu op een boerderij
woont.
't Was November en iedere afwisseling was
haar welkom, bovendien mocht ik geen zee
lucht hebben, dus ik was wel haast op Bra
bant aangewezen.
De reis was eindeloos en ik arriveerde
meer dood dan levend. Na drie dagen was
ik er achter, dat hier absoluut niets te bele
ven viel. Op de boerderij was niets te doen,
het huishouden liep vanzelf, het weer was
miserabel en daar we vroeg naar bed gin
gen kon ik moeilijk overdag ook nog eens
een paar uur gaan slapen. We trokken er dus
tusschen de buien maar uit en trachtten
zelfs nog te paard uit te gaan, maar dat
ging heelemaal niet. Dan maar te voet, en
eindeloos theedrinken en modeplaten kijken
en verhalen van vroeger uit Amsterdam op
halen. Ik zegende mijn gesternte, dat me
aan mijn koffergramofoontje had doen den
ken toen ik inpakte. Zonder dat ding zouden
we heelemaal desolaat zijn geweest.
Jan bracht er wel de vroolijkheid in. Maar
hij was veel weg, want behalve boer was hij
ook nog wethouder der gemeente; en daar
die gemeente uit meerdere dorpen bestond
en de burgemeester op een ander dorp
woonde dan het onze, had hij vaak allerlei
waarnemend werk te doen.
We waren zoo een week doorgekomen. Re
gen en nog eens regen. En op een middag
zaten we weer samen over Amsterdam te-
praten, de Kalverstraat 's middags en de
thee bij Winkels, toen de meid een bezoekster
aandiende. Wij blij. Dat gaf tenminste wat
vertier.
't Was een lange, schrale vrouw in een
costume anno 1910, maar keurig netjes on
derhouden. Ze sprak zeer afgemeten met
een schorrige stem en gaf zich groote moeite
om „Hollandsch" te praten, 't Verhaal dat
ze deed kwam hier op neer:
Ze was kamenier geweest bij een baronesse
hier op 't dorp, en tien jaar geleden was de
oude baron gestorven en toen was mevrouw
gaan reizen en had haar, de kamenier, af
gedankt. En nu verdiende ze een schamel
stukje brood met handwerken. En of me
vrouw wat koopen wilde.
Ze had een tasch vol kantjes en kleedjes,
en Lies en ik zochten goedig wat uit. Lies
haalde haar geldkistje uit de kast en be
taalde meteen voor ons beiden. Toen ze het
kistje weer wegsloot zag ik dat de kamenier
met groote aandacht al haar bewegingen
volgde. Ik vond daar iets onaangenaams in.
Het mensch vertrok met veel bedankjes,
maar hield ons in de gang nog even staan
de met een relaas over haar 'fatsoenlijke
armoede, en ondertusschen zag ik weer, hoe
haar scherpe grijze oogjes alles om zich
heen goed opnamen.
Ik vertelde dit later aan Lies, maar die
lachte er om.
We hadden nu tenminste een verhaal om
Jan mee op te v rooi ij ken bij zijn thuiskomst,
maar het kwam niet heelemaal tot z'n recht,
want Jan had nog een veel mooier nieuwtje.
Hij zei alleen op ons relaas, dat het mensch
ons had bedrogen, want de bewuste familie
leefde nog en een kamenier was er op t
kasteel nooit geweest.
Ze wist zeker dat Lies niet uit de streek
kwam en had haar toen dit maar verteld om
een klinkenden naam achter zich te hebben.
Maar 't verhoogde de antipathie nog, die ik
tegen, de juffrouw had.
Jan kwam met het nieuwtje, dat de be
ruchte Jef Pastoor weer terug was in de
streek. Jef Pastoor was een inbreker, uit het
dorp afkomstig, en sinds eenige jaren in Bel
gië werkzaam. Maar nu was hij weer terug,
en alle boeren lieten hun waakhonden los
loopen. Jef was z'n voornaam, en Pastoor
werd hij genoemd om zijn groot vertoon van
vroomheid.
Van dit verhaal kwam Jan. op smokkel-
histories, en toen bovendien de pastoor (de
échte) nog op bezoek kwam en ook erg op
z'n praatstoel bleek te zijn, vloog de avond
om.
't Was al laat, toen Jan de oude map naar
de pastorie terugbracht en wij naai' bed
konden gaan. De waakhond liep nu los om
't huis en Jan had z'n revolver geladen. Wij
zagen dit alles eenigszins ironisch aan. Maar
Jan geloofde, dat we nog afwisseling genoeg
zouden kunnen krijgen nu Jef Pastoor te
rug was.
Midden in den nacht een helsch lawaai.
In 'n paar seconden waren we de trap af en
't huis door naar de achterdeur. Daar hoor
den we een hevig gevloek, vermengd met ge
gromen toen Jan de deur opendeed, zagen
we een kluwen liggen dat uit Wodan de waak
hond bestond en een lafcge magere kerel.
Binnen een paar minuten hadden we tele-
phonisch den veldwachter te pakken en Jan
had den man inmiddels onder Wodan's bewa
king in de bijkeuken opgesloten. Toen hij
werd weggeleid, zagen we z'n gezicht, en
toen bleek hij niemand anders te zijn dan de
kamenier. De heele comedie was op touw ge
zet om het huis van binnen eens te verken
nen, en vandaar ook die begeerige blik op
het geldkistje.
„Ken je hem?" vroegen we Jan, en die
zei: ,,'t Is Jef Pastoor".
Den volgenden nacht werd ik wakker door
een zacht gerommel ergens beneden in het
huis. Mijn eerste gedachte was: Jef Jastoor is
losgebroken, en komt nu wraak nemen. Het
gerommel werd sterker; ik ging m'n bed uit
en kwam op de gang Lies en Jan tegen, die
hetzelfde dachten als ik.
Jan had een oude windbuks gegrepen (zijn
revolver lag n.l. beneden) en zoo trokken we
de trap af. De buks stak daarbij recht ach
teruit, zoodat we elk moment een schot in
onze beenen konden krijgen. Maar we waren
te zeer geëmotioneerd om daarop te letten.
Het geluid kwam wéér uit de bijkeuken, en
buiten hoorden we Wodan verwoed blaffen.
Toen we de gang doorsloopen, Jan met z'n
inmiddels gevonden revolver voorop, dan
Lies met de buks en tot slot ik met een
boksbeugel, was het opeens zoo'n lawaai dat
het wel leek of het huis instortte. We open
den behoedzaam de deur van de bijkeuken,
en loerden om den hoek-iets zachts en
vlugs ontsnapte langs onze beenen, terwijl
halverwege de muur een paar groene licht
jes flonkerden.
Wat was het nu? er lag hout, voor het
keukenfornuis, opgeslagen in de bijkeuken,
's Nachts waren de katten op dat hout aan
het vechten gegaan, en hadden eerst een
paar blokken naar beneden gegooid, en toen
meerdere. We kwamen juist op het moment
dat de overwinnaar zijn tegenpartij van de
berg afgooide, begeleid door minstens twin
tig blokken. En dat was alles.
Ik heb, geloof ik, al verteld dat ik hier ge
komen was om rust te nemen. Ook, dat v,
ons zoo vreeselijk verveelden. Maar toen v:
eenmaal wisten dat Jef Pastoor het op or
huis had voorzien, en toen goedige dorp
lingen ons vertelden dat het toch zoo
wraakzuchtig mannetje was, en toen we no
eens flink geschrokken waren van die kat
tentoen kreeg ik langzamerhand genoeg
van emoties.
Er ging een week voorbij van mooi weer.
lange wandelingen en veel buitenlucht. Jef
Pastoor zat opgesloten onder den toren. En
ik voelde me gezond worden.
Maar toen ontsnapte Jef, en allerwege lie
pen weer de honden los.
Het slot was, dat ik eens in mijn spoor
boekje ging kijken, of er misschien een goe
de verbinding was met Amsterdam. En Lies
zag er zóó ongelukkig uit, dat Jan decre
teerde. wij brengen haar samen naar de
stad terug, en knoopen "er een paar dagen
aan vast.
„En Jef Pastoor?" vroegen wij. „Die is al
weer gepakt", zei Jan!
Maar daarom sprong gelukkig de reis naar
Amsterdam niet af. En toen we 's middags
gezellig bij Winkels zaten, knikten Lies en.
ik elkaar eens toe: heb jij nog last van ze
nuwen? neen, maar het is hier ook zoo heer
lijk rustig!
Door BERT WILLIAMS.
Philadelphia! wij 'hielden' van Philadel
phia, hoofdzakelijk, omdat het de eerste
Amerikaansche stad was, die we bezochten,
waar men niet op Zondag behoefde te werken!
Wij speelden daar één maand, twee weken in
het Park-theater en twee weken in het Nixon-
theater. Toen wij voor de eerste maal in het
Nixon-theater kwamen, ging Charlie eens
een kijkje in de zaal nemen.
„Hé, Bert!" zei hij op verbaasden toon. „er
is geen een zitplaats in deze zaal!"
„Wat zeg je nou?" Ik stond er paf van en
over zijn schouder kijkend zag ik, dat het
waar was! Het geheele theater was leeg, geen
stoel te bekennen en dienzelfden avond
moesten wij de openingsvoorstelling geven!
Maar, de directeur van dit theater wist
raad en spoedig stroomde een vloed van
werklieden door de deuren naar binnen en
begonnen als waanzinnigen te werken. Wij
konden onszelf nauwelijks hooren spreken
bij de repetitie, tengevolge van het gehamer
en lawaai. Tegen den avond was iedere stoel
geplaatst en wij speelden voor een „uitver
kocht huis".
Chicago was daarna aan de beurt. Hier
traden wij in samenwerking met bekende
artiesten als Harry Louder, George Lashwood,
Vesta Victoria en anderen, op! Drie herinne
ringen aan Chicago staan mij nog voor den
geest. Ten eerste, dat Charlie én ik ratten in
onze slaapkamer vonden, ten tweede, dat wij
des nachts na afloop der voorstelling midden
over de straten naar huis liepen met het oog
op de „gangsters" (dievenbenden), en ten
derde de komische avond, toen Charlie en
Albert Austin op onze kamer in een artiesten
pension een worstelwedstrijd ten beste gaven!
Opnieuw gingen we op reis en de lange
Pullman wagens, met hun ijswater in paple
ren bekers, met hun slaapwagens en neger
bedienden brachten ons snel naar het Noor
den. Dulreth, Milwaukee, Minneapolis, St.
Paul, Winnipeg, wij speelden er overal, gin
gen dan weer met de „International Boun
dary" naar het Zuiden. Billings, Montana, om
tenslotte in het echte cowboygebied te ko
men. De „wilde" periode van het Westen liep
toen bijna ten einde, maar de Montana-vee-
drijvers waren nog ruwe klanten. Eenmaal
van de boerderij, met wat geld op zak, fuif
den zij er in de plaatselijke gelegenheden lus
tig op los.
Wij leerden ze onder dramatische omstan
digheden kennen. Het was de Zaterdagavond
van onze eerste week te Billings en de meeste
jongelieden van ons gezelschap waren van
het kleine theater naar een amusements
gelegenheid met veel spiegels aan den wand
afgezakt.
Een golf van blauwe rook kwam ons tege
moet, toen we door de klapdeur binnenkwa
men. De bar was stampvol met pratende
mannen, en een geroezemoes van stemmen
steeg er uit op.
„Laten we in dien hoek gaan zitten", zei
Charlie, en wij baanden ons een weg naar een
stollen!
vacante tafel. Nauwelijks hadden we onze
bestelling gekregen of we hoorden buiten het
geluid van vele hoefslagen en een serie kre
ten, die iemand het bloed in de aderen deed
Iedereen hield op met praten en keek naar
de deur.
„Pas op, jongens!" riep iemand uit het ge-
zeilschap Cowboys in de stad.
Tegelijk met deze woorden kwam een cow
boy, een ruigharige pony aan den teugel mee
voerend, door de klapdeuren naar binnen ge
drongen. Ik zie hem nog voor mij, lachend,
zoodat al zïjii fel-witte tanden in zijn door de
zon gebruinde gezicht zichtbaar werden, een
groote, breed gerande sombrero stond onver
schillig op zijn hoofd, een roode zakdoek was
om zijn hals geknoopt.
Met een zwaai zijn hoed afnemend opende
hij zijn mond en stootte de begroetings'Kreet,
de „coyote-roep" der koedrijvers uit. Een wil
de, krijschende kreet, die je deed huiveren.
Zijn handen grepen naar zijn zijden! En met
twee revolvers stond hij voor ons.
Pang! Pang! Pang!
Drie flesschen rinkelden omlaag achter
het hoofd van den barhouder
„Daar zijn wij!" zei onze nieuwe kennis en
drong met zijn pony naar het buffet om wat
te drinken! De spanning was gebroken, en
toen meer cowboys door de deur naar binnen
drongen, dit keer te voet, begon het gelach
en gepraat opnieuw.
Een dergelijke ondervinding hadden dé 1
mannen van de „Mummings Birds" in Butte,
Montana in de „Dog's nose Saloon". Hier wa
ren onder de geregelde bezoekers veel men-
schen uit Cornwall, die in de mijnen kwamen
werken. De eigenaar was een Engelschman
uit Portsmouth. Wij zaten juist wat te drin
ken en te kijken naar de grimmig uitziende
pokerspelers aan de kleine tafeltjes, toen
plotseling twee Cornwallsche mijnwerkers be
gonnen te razen en temidden van de dadelijk
toeschietende menigte over den vloer rolden,
als wilde beesten, trappend en bijtend, slaand-
en vechtend, en voortdurend vloekénd.
Dat konden we niet meer aanzien!
„Laten we ze uit elkaar halen", zei ik tof
Charlie en de anderen en we baanden ons een
weg door de menigte om dit te gaan doen.
„Laat ze begaan, heeren", riep de eigenaar,
toen hij zag wat wij van plan waren. „Geen
van beiden heeft nog gepiept." Tenslotte
„piepte" één van hen, en meteen stonden "de
beide kemphanen op, sloegen hun kleeren af
en liepen broederlijk gearmd naar de toon
bank, namen er nog ééntje en waren weer de
beste vrienden!
Geloof me, we verdienden weinig geld in die
dagen, maar we zagen iets van het leven.
Iedere pagina van dit blad is
interessant
En zoo blijft het!
In sludic. De Engelsche pantomimes, die bij gelegenheid der Kerstdagen worden op
gevoerd. zijn beroemd en de repetities daar voor worden met de noodige accuratesse
verzorgd Een jeugdige groep deelneem stertjes tijdens de oefeningen.