m Uit den Strijd tegen de Misdaad DE VISSCHERIJ. e Kant Verleden, heden en toekomst'. HET NIEUWE DAGBLAD ZATERDAG 12 DECEMBER 1931 door A. HEEROMA, Oud-Commississaris van Politie te Amsterdam. ALBERT DE SPEURHOND In een vorig artikel beloofde ik op de ver richtingen van den politiehond nader terug te komen en als ik daarvan spreek moet ik het hebben over Albert, den eenigen Amster- damschen speurder, waarvan je eigenlijk ooit gehoord hebt, al is er tegenwoordig een heel dure kolonie van speurhonden met dure inspecteurs en ander personeel. Haphap!, deed Albert Albert was onze hond, afgericht door een «.gent uit liefhebberij en zoodanig aan zijn baas verknocht, dat hij van verdriet gestor ven is, toen deze geruimen tijd in het gast huis verpleegd moest worden. Albert heeft een eervolle begrafenis gehad en in het Oos terpark is een gedenkteeken voor hem op gericht, waaruit blijkt, dat een politiehond na zijn dood nog meer geëerd kan worden dan een bij zijn leven gevierd kunstenaar of een gevreesd magistraat. Wie weet wordt er ook nog niet een straat naar hem vernoemd. Je zou Albert op het eerste gezicht zooveel scherpzinnigheid niet hebben gegeven, want het goede leven had van hem een weidoor - voeden hond gemaakt, die eenigszins den ken deed aan een vet varken en uit den aard der zaak waren zijn bewegingen dan ook niet bepaald kwiek of gracieus, terwijl hij door zijn lobbesachtigheid den indruk maak te, dat je met hem kon doen wat je wou. Maar daarin kon je je leelijk vergissen, wat een onzer speurders ondervond. V/e waren bezig op eeil zolder van mijn bureau Albert proeven van bekwaamheid te laten afleggen; er lag een stelletje petten op den grond, waarbij van een paar ver dachten en we hadden een paar dingen ge vonden op de plaats, waar een misdrijf was gepleegd, die vermoedelijk in het bezit van de pettendragers geweest waren. Albert be- xook die voorwerpen en moest nu zeggen bij welke pet ze behoorden. „Zoek Albert!" zei zijn Daas en Albert schommelde weg, keek eens naar den baas, alsof hij zeggen wou: „welke pet moet ik hebben?" want hij was gemoedelijk van-aard. 'en passeerde ook onzen politiedeskundige, die het experiment bijwoonde. Deze, niet deskun dig genoeg op het gebied van hondenkarak ters, streek Albert over den kop, maar dat pakte verkeerd uit. Hap, hap, deed Albert en knauwde den streeler flink in de hand, wat in hondentaal beteekende: Bemoei je met je eigen zaken; strijk ik jou over het hoofd als je met je microscopen bezig bent? En Albert vervolgde na deze terechtwijzing rus tig zijn weg. Hij bleef staan voor de pet van een der rechercheurs en rook er aan. „Albert!" zei z'n baas en Albert begreep, kwam bij de tweede pet, keek schuin naar zijn verzorger, maar die zei niets en omdat hij weer geen flater wou slaan, keerde hij terug en keek den baas aan of hij zeggen wou: 'k Zie er niets in, vandaag. Albert moest opnieuw aan de gevonden dingen ruiken; gewillig snoof hij en hij aan vaardde opnieuw zijn tocht, terwijl hij even bij den gebeten heer bleef staan, die bezig was zijn hand te verbinden, 't Was duide lijk dat hij wou zeggen: „zou je me nog niet eens aaien?" waarop de ander antwoordde: „neen, ga maar door!" Albert knikte en ging zijns weegs. Ja, met dien hond kon je spre ken. Albert scharrelde weer tusschen de petten door of trok zich van de petten niets aan en ging eens kijken wat er verder op zolder te zien was, maar dan klonk het: Albert! en Albert begreep dat hij in de buurt van de petten moest blijven. Maar die petten zeiden hem blijkbaar niet veel en nadat hij nog wat had rondgescharreld, besloot hij er maar een eind aan te maken, want dat eeuwige „Al- bert!" begon hem ook te vervelen, daarom nam hij het heele stelletje petten op en bracht het bij zijn baas. Ge zegt: „dat was een hond van niks?" Het vervolg zou leeren, dat Albert gelijk had gehad, want de gevonden voorwerpen waren niet van de pettendragers. Op een anderen keer echter bewees hij, dat hij kon vinden, als er wat te vinden was. In een bankinstelling was een effect ge stolen, hetgeen iemand van het personeel ge daan moest hebben, maar toen de politie een onderzoek kwam instellen en een aantal per sonen, onder wie de dader hoogstwaarschijn lijk moest zitten, gefouilleerd had, bleef het effect zoek, terwijl het ook in de lessenaars of kasten niet gevonden werd. Een paar da gen later evenwel werd het gevonden op een W.C., verstopt achter het waterreservoir en heb was te zien, dat iemand het in den zak had gedragen. Toen werd Albert opgecommandeerd. Al de bedienden, die voor den diefstal in aanmer king konden komen, moesten een portefeuille of iets anders, wat ze bij zich droegen, af staan; deze voorwerpen werden verspreid op den vloer gelegd en Albert kreeg reuk aan het effect. Zoek, Albert! De hond ging langs de op den grond liggende voorwerpen en zijn baas, van wien ik nu niet bepaald zeker was, dat hij in bepaalde gevallen de richting niet een weinig aangaf, was nu zoo stom als een visch, want we wisten niet wie we moesten verdenken. Albert snuffelde, passeerde vele zaken zonder er de minste notitie van te nemen, maar stopte bij een der portefeuilles, hij rook en rook en vatte ze toen vastberaden <m r Zoele, Albert! in den bek, waarna hij ze voor de voeten van zijn baas deponeerde. Toen werden de eige naars der goederen geroepen. Albert rook weer aan het effect en de rij der bedienden volgend bleef hij voor den eigenaar der por tefeuille staan en begon te blaffen, wat dien eigenaar niet op zijn gemak bracht, want hij werd doodsbleek en ik vermoed dat hij het dier weinig goeds toewenschte. Hij bekende den diefstal gepleegd te hebben, wat ons na tuurlijk welkom was, want ja, je mag nu nog zooveel vertrouwen in een politiehond heb ben, iemand te veroordeelen alleen op grond van het feit, dat de speurder hem heeft aan gewezen, dat zal een rechter zoo gauw niet doen en dat is maar goed ook, want ten slotte weten we toch niet of de hond door verschillende omstandigheden niet op een dwaalspoor gebracht kan worden en zich kan vergissen, hoe dikwijls vergist een mensch zich niet in datgene, wat hij heeft gehoord of gezien en zou dan de reuk van een hond onfeilbaar wezen? Als hulpmiddel kan het van dienst zijn, maar verder ook niet, wat ook verwoede dresseurs hiervan mogen zeggen. Albert was niet de eerste de beste hond en ik heb meer gevallen meegemaakt, gelijk aan dat van de portefeuille, waar hij den dader aanwees en dan bleek liet daderschap gewoonlijk uit een bekentenis en bijkomende omstandigheden. Men moet van den hond niet te veel ver langen, want de reuksporen zijn soms bij zonder zwak of met. andere geurtjes ver mengd en dan wist Albert er ook geen touw aan vast te knoopen. Zeker, hij was zeer verstandig en wou zijn baas graag ter wille zijn en zoo gebeurde het, dat hij, als hij er niet goed kon uitkomen, maar het een 01 ander in zijn bek nam en dan keek hij naar den baas met een gezicht waarop duidelijk te lezen stond: „Zal ik je dit maar brengen? Dan heb je tenminste wat!" maar de man Ik heb het gedaan! kende die goedwilligheid en liet zich niet bij den neus nemen. „Neen Albert!" was het dan, „je moet er niet wat van maken; goed zoeken!" En Albert deponeerde het beetgeno- mene weer op de plaats, vanwaar hij het had opgeraapt om zijn tocht voort te zet ten, die dan op niets uitliep en hij liet dui delijk blijken, dat hij geen monnikenwerk wou doen, want hij hield er mee op en zei met de oogen: laten we nu maar weggaan; 'k heb nu lang genoeg voor Jan Klaassen gespeeld. En de baas ging. Hond en dresseur waren één geheel en als er voor den hond niets viel te ruiken, kon hij toch heel goed de meening van zijn baas vertolken. Er stonden drie jongens op een rij, drie boefjes, die wat hadden uitgehaald, maar niet erg bereid waren dat te erkennen. Al- bert stond erbij en zijn baas riep op dreigen den toon, terwijl hij op een der jongens wees: „Heeft hij het gedaan!" Albert stoof op, liet zijn gaaf gebit zien, dat indrukwek kend was en blafte dreigend tegen den jongen, die de stuipen op zijn lijf kreeg en meenende, dat de hond hem verscheuren zou, uitriep; „Ja, meheer, ik heb het gedaan, haal den hond weg!" Het zij verre van mij te willen beweren, dat dit een bekentenis was ,in volle vrijheid af gelegd en ik wi ldit niet aanhalen als een voorbeeld hoe men verdachten moet behan delen; ik denk ook niet, dat het systeem de volle goedkeuring zou wegdragen, maar we deden dit ook maar een keertje voor de grap, als we wisten dat de jongens werkelijk de schuldigen waren. Het experiment was bovendien ongevaar lijk, want er was geen sprake van, dat Albert werkelijk zijn tanden zou gebruiken; daar voor was hij te wel opgevoed. Nu Albert dood is mag ik dit alles zeg gen, want leefde hij, hij zou met zijn speur neus misschien in het verhaal iets ruiken, dat voor hem een vreemde geur was en ik wenschte liever niet met hem in conflict te komen, gedachtig aan de min vriendschap pelijke behandeling, die mijn trouwe mede werker eertijds van hem had ondervonden. Een buitenman komt op het spreekuur bij den dokter, die hem naar zijn kwaal vraagt: Vertel me eens, hebt ge trek in eten? Nou, als de dokter het een of ander bij de hand heeft Zij (aan de piano); „Dat was Ase's Dood". Hij: „Dat verbaast me niets". Man (tot zijn buurman)„Ik wou, dat u dien hond van u verkocht. Gisteren moest mijn dochter haar zangles staken, omdat het beest den heelen tijd huilde". Buurman: „Dat spijt me wel. Maar uw dochter is het eerste begonnen". „Heb je het allernieuwste gehoord van de vrouwen in A.?" vroeg Smit, „Neen", zei de Bruin. „Nou, ze hebben een Geheimen-Club vormd". De Bruin begon te lachen. „Dat is een goeie mop", merkt hij op. „Vrouwen kunnen immers geen geheimen be waren!" „Dat is de bedoeling ook niet", antwoord de Smit. „Ze willen ze juist vertellen". Hoe is het visscherijbedrijf weer loonend te maken? De vlsscher. Door verschillende omstandigheden is er in de zeevisscherij in den loop der eeuwen een groote verandering gekomen. De oude ets brengt duidelijk in beeld hoe het vroeger was. Aan de kustplaatsen werd dc visscherij uitgeoefend door kleine scheepjes die 111 den regel slechts enkele mijlen zeilden om dan al de netten uit te gooien. Er was toen blijk baar aan de kust veel visch. Zelfs zooveel, dat het de moeite loonde om aan het strand netten uit te werpen. Ook Zandvoort was toen uitsluitend vis- schersdorp. De mannen bevoeren met hun bommen de zeer en de vrouwen trokken met de vischmanden op den rug naar Haarlem en de omliggende dorpen om daar de gevangen visch te verkoopen. Een trein of tram reed niet, zelfs was er geen postkoets naar het nie tige visschersdorpje. De Zandvoortsche weg bestond ook nog niet, die is eerst ruim een eeuw geleden aangelegd, toen Zandvoort ging droomen eens een badplaats te zullen worden! Het visschersbedrijf uit vroeger eeuwen De visschersvrouwen uit de 15e, 16e, 17e en 18e eeuw trokken naar Zandvoort over het zoogenaamde visscherspad, dat dwars door de duinen liep en ongeveer ter hoogte van de ontspanning „Kraantjelek" op den grooten weg langs „Elswoud" uitkwam. Het was onge twijfeld zwaar werk om beladen met de man den visch door het mulle zand zijn weg te zoeken Ik herinner mij nog uit mijn kinderjaren, dat de Zandvoortsche visschers, vooral dc garnalenverkoopers, nog van dit pad gebruik maakten. Zij liepen steeds op bloote voeten. De bommen van de Zandvoorters waren plat van onder, omdat het daardoor mogelijk was de scheepjes op strand te sleepen voor den winterslaap. Men vond zulke bommen niet alleen te Zandvoort, maar ook in Kat wijk, Noordwijk en Egmond. De bommen die ter haringvangst voeren bleven 8 a 12 weken weg. De haring werd aan boord meteen ingezouten. Op schol en schelvisch werd nog weinig gevischt, omdat er geen ijs meegenomen kon worden om de visch te bewaren. Omstreeks 1898, dus 33 jaar geleden kwam de stoomtrawler. Daardoor was het mogelijk nog verder zee in te stoomen, wat ook wel noodig was, omdat de visch steeds verder weg trok. Nu is het geen zeldzaamheid als een trawler 2 a 3 weken van huis is. Door de fabricage van ijs is het mogelijk geworden om de gevangen visch in behoorlijken staat in IJmuiden af te leveren. De eerste trawler die uit IJmuiden ter visscherij ging was de „Betsy" van de reederij Groen. Die trawler is nu nog onder den naam „Kamperduin" bij een andere onderneming in de vaart. Trawlers die op IJsland varen voor zoute visch zijn 3 a 5 weken onderweg. Haarlem had vroeger een vischmarkt die van beteekenis was. Zij werd gehouden aan het Spaarne bij de Melkbrug, die toen Visch- brug heette. In de 17e eeuw werd de visch markt naar de Groote Markt overgebracht, waar zij gedurig in beteekenis achteruitging, zoodat zij nu niet veel anders is, dan eeii open winkel van eenige vischhandelaars. B. en W. willen de vischmarkt sloopen om dat de grond uitstekend voor de verbetering van het verkeer gebruikt kan worden, maai de Schoonheidscommissie is er op tegen om de kerk te bevrijden van de daartegen gezette kleine gebouwen. Het kleine visscherijbedrijf zooals men dat te Zandvoort kende, is geheel ten gronde ge gaan. De laatste Zandvoortsche botter is als merkwaardigheid door het gemeente oestuur aangekocht en tentoongesteld in het wandel park Kostverloren. Zandvoort is nu geheel badplaats geworden. De mannen die nog als vlsscher het brood verdienen varen op de trawlers te IJmuiden. IJmuiden, dat nog niet bestond toen Zand voort visschersdorp was, bestaat nu voor een zeer groot deel van de visscherij. De groote visschershavcn is modern ingericht met zijn groote door het rijk gestichte vischhallen. Te betreuren is, dat de visscherij thans een crisis doormaakt, waardood het grootste deel der trawlers opgelegd is, waardoor honder den visscherlieden tot werkloosheid gedoemd zijn. Er ls een staatscommissie benoemd om een onderzoek in te stellen naar de mogelijk heid om het visscherijbedrijf weer tot nieuwen bloei te brengen. IJmuiden verlangt sterk naar een succesvol resultaat van die bemoeiingen. Wij hoorden verluiden, dat er naar ge streefd moet worden om de visscherij, nog meer te volmaken. De trawlers die thans in de vaart zijn moeten nog te klein zijn om loo- nende resultaten op te leveren. De toekomst is zoo werd ons door een ingewijde verze kerd aan den grooten motor trawler, die naar de modernste eischen ingericht is. De visch moet dadelijk als zij gevangen is aan booi'd verwerkt worden tot filé en daarna verpakt in doozen in de koelkamers opgesla gen worden, zoodat zij, dadelijk als de boot in de haven aankomt, ln koelwagens verzon den kan worden naar het binnen- en buiten land. Nu gaat de visch die in het ruim ge gooid wordt en alleen door wat ijs tegen be derf beschermd wordt,, niet in de allerbeste conditie naar de markt, terwijl de visch tij dens het vervoer nog meer achteruitgaat. Als zoo zei onze zegsman de stedeling de visch eens op tafel kreeg zooals zij met die technische hulpmiddelen te leveren is. dan zou er veel meer visch gegeten worden. Nu is het visscherijbedrijf te IJmuiden hoofdzake lijk ingericht voor de export naar het buiten land, maar als meer aandacht gewijd zou worden aan de distributie naar het binnen land, zou IJmuiden voor een belangrijk deel al kunnejj bestaan van de afneming in het binnenland. Wij kregen den indruk, dat de bedoelde rijks commissie niet alleen haar aandacht wijdt aan de inrichting van de schepen, maar ook aan de distributie van de visch in ons eigen land. Gaat het in de toekomst den kant uit zoo als wij hierboven schetsten, dan zal de bewer king van de visch, die nu in IJmuiden ge schiedt, in het vervolg voor een groot deel aan boord plaats hebben. Maar de mensclien die daarmede nu in IJmuiden het brood verdie nen, zullen dan op de groote motor-trawlers moeten meevaren. De echte IJmuidenaar is evenwel niet bang voor de zee. FEUILLETON Verbaasder nog dan zij reeds waren lieten zij zich door den - politie-commissaris voor stellen. Een kort, haastig gesprek volgde. Mr. Webston wees op een klein huis, vlak bij de hangars. De sneeuwstorm werd steeds hevi ger; striemend en verblindend streepten de dwarrelende vlokken omlaag. Gebogen en moeilijk ademhalend op een rij achter elkaar, liepen zij dwars het witte veld over naar het huisje. Webston opende de deur en zij gin gen een klein vertrek binnen, half club, half restaurant. „Dit is het particuliere vliegveld van een Engelsche-n bankier, die op verschillende punten in Britt-annie en bij zijn villa's in Frankrijk, België en Duïtsehland landingster reinen heeft laten maken", legde de com missaris haastig uit, „prachtig, er brandt een heerlijk vuur in don haard en als ik mij niet vergis, zie ik al een flesch whiskywe zullen toch even uit kunnen rusten, hoop ik." „Wilt u een whisky-soda?* informeerde de correcte bediende, die in een eenvoudige livrei achter de breede clubfauteuils plaats nam, waarin zij waren neergevallen. Een andere bediende serveerde snel en geruischloos een haastig ge'ïrnproviseerden maaltijd; sandwiches, koude kip, ham en eieren. t „Het is me of ik droom", zei van. Buren zacht tot zijn vriend. „Dat hadden we van morgen in Den Haag ook niet kunnen den ken 's morgens 'n inval in Hoeng Tsi Lang's huis in Amsterdam en 's avonds, nog maar ekele. uren later... zitten we aan. den an deren kant van het Kanaal. Ik ben perplex!" Overste Mensing keek naar de gedekte tafel: „Ik heb al lang opgehouden me te verbazen" zei hij. „Ik geloof dat ik volkomen immuun geworden ben voor iedere emotie. Het eenige wat ik voel is een rammelende honger! Sinds vanmorgen hebben we niets meer gegeten." Het was alsof Sir Edward zijn verlangen voelde; „Misschien willen de heeren aan ta fel gaan?" vroeg hij, „ik zal in dien tus schen tijd u enkele mededeelingen doen, die u belang zullen inboezemen.' 5 De commissaris, overste Mensing en Dr. van Buren zetten zich aan tafel. Sir Edward en Mr. Webston bleven in hun fauteuils zit ten en de eerste, die voorzichtig zijn spitse, magere vingers tegen elkaar plaatste, alsof hij bang was dat ze breken zouden, begon het volgende verhaal, ter Wijl hij gemakkelijk achterover leunde en de oogen gesloten hield. Onze geheime informatiedienst had reeds sedert eenigen tijd vage en onzekere mede deelingen gekregen over een groote confe rentie die ergens in Indië zou plaats vinden men noemde verschillende steden en waar een plan zou worden beraamd om het geheele Oosten te binden in een saamhoo- ï'igen en plotselingen opstand, die een einde moest maken aan de Europeesche overheer- sching. Wij lieten overal onze relaties wer ken, maar vandaag kregen wij de meest ver rassende bijzonderheden te hooren en dat wel telefonisch van het Nederlandsche de partement van Buitenlandsche Zaken uit Den Haag. Zekere Hoeng Tsi Lang was uit Amsterdam gevlucht, had zich per water vliegtuig aan boord van het jacht „Kreml" begeven en was in het bezit van een tot in de fijnste details uitgewerkt plan, waarin de groote Oostersche opstand nauwkeurig was voorbereid en aangegeven, terwijl hierin tevens de namen der leiders genoemd werden en de verschillende genootschappen en yer- eenigingen die zich tegen het Europeesch be wind hadden verbonden". De commissaris keek verrast op. „Dat wist ik niet!" zei hij. „Neen" ging Sir Edward verder, „dat hebt u niet kunnen weten, omdat wij zelf pas een uur geleden uit Den Haag deze mededeeling ontvingen. De Nederlandsche regeering wist alléén, dat de ontvluchte en door de politie gezochte Hoeng Tsi Lang in het bezit was van politieke papieren van min of meer be langrijken aard." „Juist" knikte de hoofdcommissaris. „Maar zij werd gewaarschuwd door de Ohi- r.eesche legatie in Den Haag. De Chineesche informatiedienst was op de hoogte, zij heeft alle mogelijke moeite gedaan om de gevaar lijke papieren in handen te krijgen, maar toen Hoeng Tsi Lang ontsnapte, deelde zij de regeering in Den Haag mee: wees op uw hoede. En die waarschuwde op haar beurt óns weer. Wij werden daardoor opmerkzaam gemaakt op de „Kreml" en een code-telegram dat anders wellicht onze aandacht ontsnapt zou zijn, is nu door den informatiedienst ontcijferd. Het was voor een adres in de Londensche Chineezenwijk bestemd. De commissaris sprong op. „En?..., vroeg hij ademloos. Mr. Webston grinnikte breed om het enthousiasme van zijn Hollandschen collega. „De rat loopt in de val" zei hij. „Hoeng Tsi Lang, die bang is dat de poli tie zijn spoor machtig wordt,, heeft een bolsjewistischen Ghinees, houder van een der grootste boardmghouses van Londen meege deeld dat hij vannachte of liever tegen het aanbreken van den morgen, op een stil ge deelte van de kust denkt te landen. Hij wil zich eenigen tijd schuil houden in de Chinee- zenstad en daarna met zijn papieren verdwij nen." „U weet de plaats waar hij landt?" vroeg overste Mensing snel. Sir Edward knikte: „Wij weten de plaats. Als de heeren klaar zijn met hun maaltijd, gaan we per auto naar de kust, het is nog een heel eind weg. Maar we hebben den tijd yoor het geval de „Kreml" eerder aankomt en Hoeng Tsi Lang zijn landingspoging doet liggen enkele van de beste mannen van Scot land Yard al klaar om hem welkom te hee- ten. Zijn de heeren gereed?" De drie mannen stonden tegelijk op. Van Buren en de overste keken elkaar aan, één ondeelbaar oogenblik maar. In hun oogen lag een nieuw vuur. „Wij gaan met. u mee, Sir Edward" zei de overste. Zijn stem klonk alsof hij tien jaar jonger geworden was. Mr. Webston drukte den commissaris de hand: „Ik ken uw naam!" glimlachte hij. „Uit de zaak van den Kroonjuweelen en den moord op Sir Philip Worries inhoe heette het ook weer?" „Wassenaar" vulde de emmissaris aan, ter wijl hij in zijn jas schoot, die de bediende op hield. „U hebt prachtig gewerkt van daag. Good gracious, weet u dat u de halve Britsche marine in opschudding hebt gebracht met uw telegram? U hebt hem naar alle kanten den weg afgesloten." „Dat deed ik niet alléén!" lachte de com missaris. „Er was nog een Amsterdam,sch collega, die ook een groot aandeel had in het werk!" „Never mind" antwoordde de man van Scotland Yard. „Ik maak me sterk dat u beiden over een paar dagen een prachtige decoratie in handen krijgt!" „Voorloopig zullen we tevreden zijn als we Hoeng Tsi Lang in handen hebben" zei de commissaris rustig. „Gaat u mee heeren?" vroeg Sir Edward. Hij opende de deur. Een harde wind blies een wolk van sneeuw naar binnen. Zij verlie ten snel het vertrek. Buiten wachtte een groote glanzende auto. Webston nam plaats naast den chauffeur. De vier anderen gingen een voor een naar binnen. De commissaris zat naast Sir. Edward; Mensing en de overste zetten zich voor hen neer. Het portier sloeg dicht. Even ronkte de mo tor, dan verdween de buigende bediende en het huis; zij gleden geruischloos langs de donkere hangars passeerden een steenen hek, dat dik in de sneeuw stond, draaiden een broeden landweg op, en oven later schoot Een kijkje in de visschershaven te IJmuiden. Iedere pagina van dit blad is interessant En zoo blijft het! de wagen in een duizelingwekkende vaart voort. In het licht der stralende schijnwer pers doemden plotseling besneeuwde huizen, boomen en velden te voorschijn en schoten voorbij als de grillig verlichte décors van een "vreemd en fantastisch tooneel Dr. Van Buren was langzaam ingedom meld. Hij had nog eenige woorden gewisseld met Mensing, daarna had het zachte brom men van den motor hem slaperig gemaakt. Doezelig was hij gaan verzitten en na een paar vergeefsche pogingen om wakker te blijven, zakte hij langzaam tegen den over ste aan in een lichten sluimer, waarin hij de stemmen der anderen soms even hoorde, ver en onwezenlijk, alsof hij met hun spreken niets te maken had en waarin af een toe een auto-signaal tot hem doordrong. Daarna viel hij in een vasten slaap, waaruit hij ten slotte door een lichten schok wakker werd. De auto stond stil. „W-w-wat is er? Waar ben ik?" stotterde hij ,nog half slaperig. Verbaasd keek hij om zich heen. Alles was donker. Ook de schijn werpers en de lichten waren gedoofd. Naast hem zat, kaarsrecht en zwijgend, de over ste. Vóór hem zag hij den dikken ulster van den Engelschen detective en daarnaast het grijze uniform van den chauffeur. Even verbluft keek van Buren om zich heen. Hij moest een oogenblik tot zich zelf komen.Hij had het gevoed dat de tocht heel lang geduurd had, maai' eenig begrip van tijd' had hij niet: het kon vier kwartier, het kon ook vier uren geweest zijn. „We zijn er", zei een stem achter hem. Het was Sir Edward. Webston was uitgestapt en opende het por tier. Dr. van Buren huiverde. Koude en sneeuw vlokken woeien naar binnen. „Please" zei de detective. „Wilt u maar uitstappen? Brrr! Het is je reinste hondenweer. Een complete sneeuwstorm, ik ben bijna bevroren." Hij stampvoette en sloeg zijn armen met harde slagen over elkaar; de sneeuw klonterde aan zijn schoenen tot plompe witte klompen. (Wordt vervolgd.);

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1931 | | pagina 5