BELGISCHE IMPRESSIES. Het verraderlijke leven. MUSSOLINI ALS TOONEELSCHRIJVER. HET NIEUWE DAGBLAD ZATERDAG 19 DECEMBER 1931 DE TOEKOMST VOORSPELLEN MET X-STRALEN. Geleerden hebben een nieuwe en interes sante methode gevonden om het verleden, het heden en de toekomst van menschelijke wezens te leeren kennen door het fotogra feeren, met behulp van X-stralen, van iemands beenderenstelsel. De ontwikkeling van de beenderen van een menseh heeft een grooten invloed op zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid, op zijn bekwaamheid en op zijn kansen suc cesvol en gelukkig te zijn. X-stralen ont sluieren de juiste plaats van ieders been, het stadium van zijn groei en zijn gezond heid of ongezondheid. Bepaalde klieren, vooral de schildklier, scheiden stoffen af, die noodig zijn voor den normalen groei van de beenderen. Als deze klieren niet goed functionneeren, groeien de beenderen niet genoeg en dat kan de oorzaak, zijn van lichamelijke gebreken en een slechte gezondheid. Röntgen-foto's zeggen alles om trent den toestand van het skelet, en de Amerikaansche geleerden, die deze nieuwe methode gevonden hebben, kunnen uit die foto's meer lezen over de toekomst van de menschen, dan het bijvoorbeeld uit de lijnen van de hand mogelijk is. Het koffiedik en de glazen bollen worden tegenwoordig vervangen door meer weten schappelijke methoden: door handlijnkunde en Röntgenfotografie. De mogelij kheid en eventueele juistheid van het voorspellen van de toekomst willen wij hier niet betwisten, maar wel de waarde, die het voor de mensch- heid heeft. De lijnen van de hand en de constellatie van onze beenderen veranderen voortdurend, zoodat ook de toekomst, die daaruit op te maken zou zijn, niet onomstoo- telijk vast staat. En het „voospellen" van ons verleden heeft weinig nut; dat verdient alleen als gezelschapsspel en uit een experi menteel oogpunt aanbeveling. VEERTIG DAGEN BEGRAVEN EN NOG IN LEVEN. Dagelijks worden nieuwe records gehaald en oude gebroken. Dit opdrijven der presta ties op sportgebied bijv. wijst er op, dat het amenschelijk lichaam krachtige en getrain- der wordt. Het is ons onmogelijk' grenzen te trekken: harder dan zoo kan iemand niet loopen. Ieder jaar zwemt er weer een sneller, springt er iemand iets hooger of verder. Eén record is er echter, dat voorzoover wij weten nog ongeslagen is. I-Iet werd in 1836 gemaakt door een mdischen fakir, Sahdoe Haridas, die zich veertig dagen lang liet begraven om te toonen, welk lichamelijk uithoudings vermogen hij had. De prestatie vond plaats aan het hof van den toenmaligen Maharadja van Poendsjab in Lahore. Bij de begrafenis waren, behalve de Maha- radja ear zijn gevolg, een aantal Fransche en Engelsche doktoren aanwezig. De neusga ten en de ooren van den fakir werden met was dichtgestopt. Vervolgens werd hij in een stevige houten kist gedaan, die werd neerge laten in een kluis onder den vloer van een klein tuinhuis, dat aan alle kanten met de zegels van den Maharadja afgesloten werd. !Ten slotte wierp men nog groote hoopen aar de voor de deuren van- het huisje. De solda ten vaiï de lijfgarde hielden dag en nacht de wacht bij het huisje; lederen twee uur werden zij afgelost. Al deze voorzorgen wer den genomen, omdat de Maharadja buiten gewoon sceptisch tegenover het experiment stond. Het aparte zegel, waarmee de buiten ste deur was afgesloten, clroeg hij al dien tijd bij zich. Na veertig dagen was hetzelfde gezelschap aanwezig om den fakir weer te ontgraven. Men vond zegels en deuren onaangetast en ongeschonden. Toen de kist werd openge maakt, lag daar de fakir, wit en ineenge schrompeld. Zijn armen waren dun en stijf, zijn hoofd was op zijn borst gevallen. De doktoren konden nauwelijks een pols- en hartslag constateeren. Het hoofd van den fakir was nog eenigszins warm.' Nadat men SahdoeHaridas in een warm bad had ge stopt en vloeibare voeding had ingegeven, kwam hij weer langzaam bij en na een uur was hij weer zoo frisch, dat hij zich kalm met den Maharadja en de doktoren kon on derhouden. Een record dat op verbetering wacht DE EERSTE BESTIJGING VAN DEN MATTERHORN. Het bergbeklimmen als georganiseerde sport in Zwitserland, aldus Arnold Lunn in Onze Wonderbaarlijke wereld, dateert uit de vijftiger jaren, toen de Engelsche invasie be gon. De Alpenclub werd in 1857 gesticht. Bij na alle groote toppen in de Alpen werden veroverd tijdens de vijftige'r en zestiger ja ren. De Matterhom viel als laatste slachtof fer der bestijgers. In het drama van den Matterhorn zijn er twee op den voorgrond tredende acteurs, Ed ward Whymper en de Italiaansche gids, J. A. Carrel. Whymper was houtgraveur en kreeg opdracht om een boek over de Fransche Al pen te illustreeren. Op deze wijze .kwam hij in aanraking met de bergen. Zijn eerste po ging voor den Matterhorn deed hij in 1861, doch zij mislukte. In 1865, op 8 Juli, arriveerde Whymper te Breuil en trachtte Carrel over te halen op den Zwitserschen kant een aanval op den Matterhorn te ondernemen. Carrel, naijverig, bedankte en verklaarde, dat hij gehuurd was door een gezelschap dames. Twee dagen la ter ontdekte Whymper, dat Carrel en 4 an dere gidsen reeds onderweg waren: hij was bij den neus genomen. Er was één lichtpunt: Carrel zou waar schijnlijk een aantal dagen noodig hebben om de route te verkennen. In dat geval zou Whymper hem misschien toch nog voor kun nen zijn door een aanval van de Zwitsersche zijde te wagen. Hij spoedde zich over den Theodule pas naar Zermatt, waar hij zich aansloot bij dominee Ch. Hudson, een der moedigste amateur-bergbeklimmers uit dien tijd. Zij braken op 14 Juli op in de scheme ring van hun kamp op de Zwitsersche helling en waren zeer verheugd te bemerken, da.t de N. O. helling van den Matterhorn, die nog nooit in ernst was aangevallen, een gemak kelijker route naar den besneeuwden schou der, 70 meter onder den top opleverde. Om half twee 's middags p 14 Juli 1865 was de Matterhorn veroverd en een droom van j aren verwezenlij kt. Van den Italiaan schen kant van den top zag Whymper de 3 Italianen heelemaal in de diepte. Een overwinningsschreeuw bezorg de Carrel de teleurstelling van zijn leven. Maar het ongeluk volgde de overwinning- op de hielen. Bij de afdaling gleed één der klimmers uit ongeveer halverwege den top en den schouder en viel. Het touw brak en slc-K? Whymper en de beide Taugwalders ontsnapten aan den dood. De anderen vielen op den Matterhorngletscher dertienhonderd yjjftig meter diep. door Vr. S. „Tantetje", zei Miesje in één van haar vertrouwelijke buien, „weet je wat Wim me verteld heeft? Hij vindt het zoo leuk als je voorleest, omdat hij dan aldoor oplet tot je hand weer een blad omslaat. Dit is net als het sein bij zijn spoor zegt hij; aldoor op tijd komt je hand te voorschijn anders kan het verhaal niet verder gaan. Och, niaar Wim is nog maar zoo vreeselljk klein. Ik vind je handen veel liever dan seinen", voegde ze er vleiend aan toe. „Eigenlijk tan ten, vind ik het prettigste van bij jou logeeren, dat je me 's avonds in bed toe komt dekken en je handen vlakbij me over het laken strijken. Ik moet dan altijd aan witte meeuwen denken, meeuwen boven de golven van mijn bed. We woonden vroeger zoo dicht aan zeeZe lachte nog even flauwtjes, vergoelijkend tegen tante, die stil naar het wegdroomende gezichtje keek, dan zacht naar beneden ging. Wonderlijk vreemd leken plotseling haar handen la,ngs de trapleuning te gaan. Kleine bewegelijke handen dacht ze, waarmee ze steeds samen was geweest, 't meest eigene wat ze bezat en wat ze toch nooit had kun nen beheerschen. Haar handen waren ge gaan, waar zij nog weifelde, ze hadden ge daan waar haar wil zich tegen verzette, ze hadden verraden wat ze achter rust verbor gen hield. Vreemde verraderlijke handen. Toen ze in de verlatenheid van haar kamer een stoel naar het vuur schoof en dacht aan wat Miesje vertelde, leken de magere, ge spannen handen in haar schoot als thuisge- keerde kinderen. Rustig luisterde ze naar het verhaal van hun leven, een lang verbrokke lend verhaal. Weet je nog? Ja, ze wist nogEen viool les lang geleden. Tenger meisjes in de ru moerige volte van een artistenkamer, dat ineens in een klein melodietje Iets meer vond dan een oefening, een lesje. Meteen was een groot grof hoofd dichtbij en volgde het beven van een kleine hand op de snaren, die dan bedeesd weggleed en stom werd Huilend had ze thuis gevraagd niet meer naar die vreeselijke man te hoeven gaan. Niemand had er iets van begrepen en de leeraar zelf had het zijn plicht genoemd op haar vingertechniek te letten. Zij zelf had het anders geweten, ze besefte iemand op het spoor naar een intiem geheim, wat ze zelf nog slechts vermoedde en ze weigerde een buitenstaander die ontdekking. Later had ze steeds duidelijker gemerkt: een dui- velsche afspraak hadden die handen met haar ziel gemaakt, iedere trilling, iedere emotie grepen de vingers en heschen haar als een vlag in de lucht, die onmiddellijk de aandacht trok. Vaak als ze dat merkte, ver dween plotseling het begeleidend gebaar van de handen uit een verhaal dat ze deed en dat ze dan levenloos en dor verder vertelde. Vaak ook kropen ze schuw weg haai* handen den. Zoo slaan menschen hun oogen neer of wenden hun gezicht af om een plotselinge ontroering te verbergen. Ja, ze wist nogFrits! In een over gave, een vertrouwen, dat nu bijna onbegrij pelijk leek, had ze haar handen uitgestrekt, misschien ook de zijne gegrepen, niemand die dat kan bewijzen. Ze waren spoedig ge trouwd. Zijzelf had de deceptie niet willen erkennen, 'had er van willen maken, wat ze er zich van voorgesteld had. Maar haar han den wilden niet... Steeds weer waren ze tus schen hen beiden gekomen: gebiedend, af werend. En hij was bang geweest voor die handen en dankbaar en rustig, dat ze ze met zich meenam toen ze tenslotte maar weg was gegaan. Weet je nog? Ach nee, waarom niet aan het verleden te laten wat het aan hunkering, aan teleur stelling- had opgeslokt. Waarom terug te roepen wat het genomen had? Ze lachte, gooide 'n jong blok hout op 't vuur, dat er eerst mee speelde, er om heen streelde voor het 't greep en verteerde. En terwijl ze de eerste vlam eruit op zag laaien, dacht ze aan een avond, dat een mensch in vele en moei lijke zinnen haar zijn wanhoop was komen vertellen, dacht ze aan het oogenblik dat ze hem weg zag gaan langs de donkere gracht en ze hem plotseling had ingehaald, bij zijn pols genomen en zonder bedenken weer binnen haar veilige vier wanden ge bracht. 't Waren toch haar handen ge weest, die hem in het leven terugbrachten toen hij het zelf al verlaten had. Van het knetterende hout sprongen wat brandende vonken. Ze stak begeerend haar handen er naar uit, trachtte even zoo'n ver schietend gloeiend ding te raken wat was het ook weer, wat schreef haar oude vrien din, die het geluk in verre landen had ge zocht en nu na twintig jaar nog niet ge vonden? Wat stond er in dien laatsten brief? „Ik denk hier nog dikwijls aan jouw hand druk toen we afscheid namen, aan het wui ven van je hand toen de trein wegreed en het maakt me minder eenzaam". Electrisch noemde ze het en ze sprak van een trillende spanning. Vreemd nog die herinnering na twintig jaren. In haar schoot bogen zich haar vingers, trok haar hand hol als een vragende, twijfelende mond. Ze haaden veel gegrepen wat ze niet konden vasthouden, maar hier en daar ook gegeven, zonder liet zelf te begrijpen misschien, t Was niet alles om niets geweest dacht ze dan en rustig gleden haar handen even langs de leuning van de stoel Boven droomde Miesje van hongerige, flad derende meeuwen, die boven de golven aten. Soms zweven ze even op witte vlerken, val len dan weer snel omlaag om een vermoede buit, soms drijven ze op de golven, wiegend en deinend HELDEN VAN PET WITTE DOEK. Janet Gaynor, onlangs in Engeland aangekomen voor een plezierreis, zeide dat zij begonnen is op een kantoor, doch zij was daar zoo opgesloten, dat ze overging naar de film. „Ik rook nooit", vertelde ze „lk verafschuw het." Zij is een beetje bijgeloovig, en wel op dit eene punt, dat zij altijd haar rechterschoen eerst aantrekt. Zij houdt meer van een rustig leven dan van het drukke gedoe in de mo derne, vroolijke wereld. Zij is gehuwd met Lydell Peck, een jong advocaat uit San-Francisco. Adolphe Menjou is óók in Engeland aangekomen, echter niet voor plezier, doch voor het spelen van een film in Engeland: „Twee blanke armen". Buitendien zal hij in Londen op het tooneel verschijnen. Men jou spreekt Fransch, Duitsch, Spaansch. en Engelsch vloeiend, terwijl hij het Ita- liaansch en Russisch wel zóó machtig is, dat hij in die talen kan tooneelspelen. Ook Gloria Swanson is naar Europa gereisd, met de Bremen. Haar vierde echtgenoot, Michael Farmer, een rijk Iersch sportman vergezelt haar, evenals Glo ria's dochtertje. Farmer, die zich misschien zal laten naturaliseeren tot Amerikaan, wil aan zijn vrouw de schoonheden van zijn va derland toonen. Elissa Landi, een nieuwe verschijning in het I-Iollywoodsche filmland, is een kind van gravin Zanardi Land, een niet erkende dochter van keizerin Elisabeth, de ongelukkige echtgenoote van keizer Franz Joseph. Eerst was zij aan het tooneel verbonden, en speelde o.a. In De Storm van Shakespeare. In October 1930 kreeg zij. een contract bij de Fox Film. Haar eerste pro ductie daar was „Body and Soul", een spion- nage-geschiedenis, met Charles Farrell, toen kwam „Wicked" met Victor Maclaglen en „The Yellow Ticket" met Lionel Barrymore. Haar lievelingscomponist is Wagner, zij speelt uitmuntend piano en heeft balletstu dies bij het Russische ballet gemaakt. Norma Shearer, ofdewel mevr. Irwïng Thalberg, heeft een nieuw huis betrokken aan het strand te Santa Monica, welk huis zij tezamen met den chef van de kunst-afdeeling der M. G. M. film maatschappij ontworpen heeft. Opdat de baby het geluid van de branding niet za. hooren, heeft zij in de kinderkamer geluid- werende wanden en ramen laten aanbrengen. Zij heeft, evenals vele andere sterren, haar eigen theater- en bioscoopzaal thuis. Nancy Carroll, de Paramount-ster met rood haar, heeft ont dekt dat, als zij zes uur per dag de heete zon op haar haar laat branden, dat haar mooier en rooder wordt. Dit in tegenspraak met de verhalen van velen, als zou de zon de haar kleur verbleeken.' Een dag naar Antwerpen. Langs de modderige wegen van het Vlaam- sclie land ploeter ik naar liet dorp. Eer je aan de tram voor de stad bent moet je een heele expeditie achter den rug hebben. De weg is slecht. Een voetpad is er niet. Blijft me de keus tusschen middenweg (kin derhoofdjes) en fietspad (modder). Ik kies het laatste, maar moet dan telkens uitwijken voor de velo's, die geen handbreedte opzij gaan. Op het marktplein, waar volgens beschrij ving de tram moet stoppen,'is niets van een halte te bespeuren. Gelukkig is er een café „in de Tramstatie" en daar er rails langs loopen, veronderstel ik dat de tram daar stoppen zal. Ik vraag voor alle zekerheid in mijn beste Vlaamsch nog eens aan een ouden man, of de tram op de markt stopt. Hij weet "net niet. Dan zie ik de kerk openstaan en besluit, aan den pastoor te gaan vragen, wanneer het ding rijdt. Want je kunt maar ééns per half uur naar Antwerpen. Maar heeroom steekt juist het plein over naar den schoenmaker met een paar reusachtige trijpen pantoffels in zijn hand. Dus ik wacht op goed geluk, be kijk voor de zooveelste maal de kerk en word bij mijn beschouwingen opeens verschrikt door een helsch gepiep en geknars. Daar is de tram, een wankele gele doos, deftig ver deeld in twee klassen. Er is maar één tarief. We stappen in. Schokken een paar keer voor- en achteruit en rijden dan. Publiek: moeders met kinderen, een soldaat, twee werklui. Een paar juffrouwen achter me doen confideuties. De velden zijn regengrauw en eindeloos. Heel in de verte doemen de silhouetten van de Noordelijkste havens op: kranen en stoom pijpen. Achter me hoor ik een verhaal van een kies die zoo'n zeer deed. Maar ze durfde niet naar den „tandist". De andere vertelt haar als troost, dat de tandist de boel „ver- doeft, met morfien", Een paar kinderen drenzen. We rijden nu Antwerpen-Dam binnen, groote voorstad, waar veel werklui wonen. Ik vermaak me met de diverse opschriften op de winkels en de vele, vele cafés. „In het sport" heet er een. Een rijwielzaakje heeft een groot bord buiten hangen: nieuwe en occasie banden aan de goedkoopste prijzen. Dan passeeren we café „bij den coureur", alwaar de landsverdediger uitstapt om er eentje te vatten, en dank zij zijn lange bee- nen bij de volgende halte (pardon: stilstand) weer instapt. We rijden door eindelooze grauwe straten. Mijn oriënteeringsvermogen laat me langzamerhand in den steek. Op een schutting hebben kinderen gekalkt: Zot die dit leest. Ze zijn overal eender. De buurten waar we doorrijden worden lichter, vroolijker en minder rommelig. We naderen het centrum. Ik veeg met vaardige hand mijn bemodderde schoenen af aan het vieze gordijntje onder de bank (sinds ikdat een paar keer heb zien doen, neem ik aan dat zulks hier gewoonte is) en stijg met keurig schoone schoenen bij de Italiëlei uit. En daar sta ik dan opeens op die mooiste van alle leien, waar hooge blanke huizen stil en deftig-gesloten staan achter de ranke boonien, en waar in het midden, op het bree- de wandelpad, een geweldige pantoffelparade plaats heeft, op mooie zomerdagen. Nu ligt alles verlaten. Ik flaneer stadwaarts en over denk, dat Antwerpen de stad is met de dui zend gezichten. Er zijn hier altijd wonderlijke contrasten, altijd nieuwe verrassingen voor wie de stad tracht te leeren kennen. En wie eens van haar houdt, komt er telkens weer terug. Linksom, de Keizerlei af, en bij de Midden statie pak ik dan lijn twee en rijd naar Wil rijk. 't Is een heel eind. We gaan eerst het diamantkwartier door. Hier geen Fransche of Vlaamsche namen, Er wonen verbazend veel Silberstelns, die handelen in manufacturen en gros, edelsteenen of koekjes. Oostersche gestalten met lange rossigen zwarte baarden staan in groepjes te onderhandelen. Een lieel oude Jood gaat voorbij, in kaftan en kalotje, en met voor ieder oor een lange krul. Dit is ook een deel van Antwerpen. Langs de vroolijke Van Rijswijckleï nade ren we het terrein van de wereldtentoon stelling van 1930. Het ligt verlaten onder den grijzen hemel. Tusschen ijzeren loodsen en hoopen afbraak steekt een moskee haar blanke koepels op. En dan weer verder, over stappen bij een spoorwegovergang, en dan: Wilrijk. Er wordt veel nieuw gebouwd hier. Zooals leder nieuw stadsdeel, ruikt ook hier De Honderd Dagen (Van onzen Parijsehen correspondent). 9> Mussolini. Men moet de volle beteekenis van het Fransche woord ,cabotinage" kennen om pre cies de juiste qualificatie te vinden voor het litteraire product „De Honderd dagen", dat, geteekend door niemand minder dan Benito Mussolini, thans in Parijs wordt opgevoerd. Een „cabotin" is een lid van een „smieren- gezelschap" en 't woord dat we hierboven aanwendden voor 't tooneelstuk van den Ita liaan schen Duce verklaart zich nu van zelf. 't Is wel typisch dat de man, wiens groot-s te plezier het is om Napoléon-netje te spelen getracht heeft om het drama van den wereld veroveraar ten tooneele te brengen, en het stuk toe te vertrouwen aan een Parijsch theater. Wat de bedoeling eigenlijk ervan was, we durven er wel naar te gissen doch het is beter niet op de details in te gaan. Van een man als Mussolini hadden we ten minste mogen verwachten dat hij ons een Napoléon in al zijn grootheid zou schetsen; de Italiaansche dictator is er slechts in ge slaagd een Napoleon te teekenen zooals hij misschien leeft in de verbeelding van de la gere klasse die het niet verder bracht dan de laagste klasse van een lage're school, maar die voor beter-ingelichten een potsierlijke kermis-klant en marskramer wordt. Men moge over den invloed van Bonaparte den ken hoe men wil. zijn verschijnen op het we- reldtooneel verwensehen of toejuichen, maar voor- en tegenstanders zullen zich buigen voor zijn genie. Mussolini nu, die tracht in alles Napoleon te imiteeren, heeft zich, toen hij begon zijn stuk te schrijven, niet- de moeite gegeven om één ernstige historische studie over het Napoleontische tijdperk te raadplegen; in de honderd dagen, tusschen Elba en Waterloo, laat hij den Keizer, Lae- titia, Hortense, zijn generaals en ministers z.g. „gevleugelde woorden" zeggen, welke ze jaren te voren zeiden. Josephine wordt als een overledene genoemd, terwijl ze in werke lijkheid nog leefde toen Napoleon afstand deed van zijn rechten; het beroemde „pour- vou que ca doure" van "Madame-Mère hooren we den dag van het vertrek naar Rochefort zeggen; ministers en generaals zijn in het stuk getuige van scènes waarbij ze in wer kelijkheid .nooit aanwezig waren. De histori sche nonsens wordt gespekt met liefelijkhe den (waaraan Napoleon zich nooit heeft ge waagd) als: „Er moet nog heel wat bloed vloeien alvorens het volk begrijpen zal', Mus solini, die altijd een zwak voor Romeinsche imperators heeft gehad, laat per ongeluk Na poleon zeggen: Grouchy, Grouchy, wat heb je van mijn leger gemaaktwaar zijn mijn legioenen? (Varus, Varushij geeft het rekengenie woorden in den mond als „we hebben zestig op de veertig procent overwon nenen" (oh, Bartjes); Napoléon zegt: „Ik heb mezelf Majesteit gemaakt", de opperceremo- niemee'ster, de Ségur, spreekt Madame-Mère dan weer eens met Hoogheid, dan weer met Majesteit, dan weer met Prinses aan, Car- not geeft een volslagen idioot en onjuist en onhistorisch verslag van den slag van Wa terloo en zoo zou men van het begin tot het einde van de drie bedrijven en twaalf tafe- reelen de eene absurditeit na de andere kun nen opteekenen. Neem alleen maar eëns zoo'n scènetje: Hortense geeft haar collier aan Na poleon, voor 't geval hij geld noodig zou kun nen hebben (historisch wel juist)maar dan schrijft de keizer.... een chèque, om 't haar te vergoeden. We praten nog niet van de meer dan mise rabele opvoering (Napoleon in een Louis XV- ameublementje van een uitdragerswinkel, een „Napoleon" die zich zoo niet 't eerste, dan toch zeker het tweede keizerrijk herinnert, en een serie werkloozen, die voor deze gele genheid tot maarschalk werden gebombar deerd) maar toonen ons méér verwonderd dat een man als Mussolini, zelfs wannee'r hij nu als tooneelschrijver optreedt „des aneries" durft te zeggen als die welke hij, over politiek over vrijheid van drukpers, over parlemen taire stelsels aan een Napoleon en aan een schranderen bandiet als Fouché in den mond legt. Van die kroeg-politiek als: wan neer er oorlog mocht komen dan moest men de keizers en koningen maar ieder een knuppel geven om 't samen uit te vechten..." Maar is een Mussolini niet de meest aange wezene om te begrijpen dat een hand in vest, een dribbelpas, een vuistslag-op-tafel en een snauwnog geen Napoléon-le-Grand maakt?De banneling van Sint-Helena heeft 't zelf zoo goed begrepen, toen hij in zijn testament, voor zijn zoon, zei: „tracht me nooit na te bootsen, want anders zou .ie iijken opeen aap". HENRY LESTURGEQN. alles naar krullen, verf, nieuw hout en regen. Gebouwd wordt er in de bekende blokken doosstijl. Dat doen wij toch een tikje beter. Ik lees overal op borden dat ik huizen kan koopen „met groot gemak van betalen" of „aan gemakkelijke voorwaarden". Erg aan lokkelijk is liet niet om hier te vonen. Dan ga ik op bezoek in een huis waarvan de gang tweemaal zoo breed is als de kaniers, en waar een imposante bronzen deur precies de helft van de voorgevel beslaatmet alleen een ongelukkig klein raampje er naast. Na een uurtje sta ik weer op de Meirplaats, en volg de stroom wandelaars naar de Schel de. Nu is Antwerpen weer heelemaal wereld stad. Groote gebouwen, leelijk maar imponee rend, groote winkels, etalages met juweelen. Veel verkeer, nog veel drukker lijkend door dat het slecht geregeld is, en Iedereen boven dien links en rechts naar willekeur op de trottoirs gaat. Midden tusschen de imposante banken cn magazijnen staat op de schoenenmarkt een heel oude kapel, waar in een wit en gouden nis het wonderdoende Mariabeeld prijkt. De heele achterwand is bedekt met ex-voto's, en voortdurend komen en gaan er menschen. Als ik weer buiten kom, stopt een sandwich man me een strooibiljet voor een cinema in mijn hand. In 't postkantoor help ik een Luxemburger, die zich niet verstaanbaar kan maken aan het loket. Is er dan geen tolk? Ik kijk rond, en ontdek een leege bank, bezaaid met si naasappelschillen en sigaretteneindjes. Er boven een bordje: ïnterprète Taalman. Graag had ik dien taalman eens gezien (zoo iets als een medicijnman), maar hij is on vindbaar. Boven in den wolkenkrabber worden dc lichten aanrrestoken: de Groenplaats is prachtig geïllumineerd door al de winkels rondom. De banken in het plantsoen zijn al verlaten. De bloemenvrouwen ruimen hun manden weg. Het slaat half vijf; de deur van de kathe draal gaat open en als ik binnenga, is de heele groote ruimte gevuld met het onwezen lijke licht van den stervenden dag, en lijkt de ruimte nog veel grooer dan overdag. De was- kaarseh branden vertrouwd in de zijbeuken en langzamerhand neemt liun schijn bezit van de donkerb gewelven, terwijl het laatste daelicht langzaam wegtrekt. Half zes. De Schelde is één en al beweging. Er liegen drie groote Duitsclie booten langs de kade. en bij twee ervan wordt nog gelost. Uit de hoogte kijk ik neer op het gedoe met takels en kranen, in 't felle licht van de groote lampen. De schepen zelf liggen met hun dek ongeveer op gelijke hoogte, als de kade (die hier vrij hoog boven het water ligt) en er wordt een geanimeerde conversatie gevoerd tusschen de Duitsche bemanning en Antwerpen's baliekluivers. Naast het ranke witte Steen de burcht van Antwerpen ligt de kolossale Léonold- ville gemeerd. De geweldige Kongoboot steekt boven het fijne kasteeltje uit. Van de brug af zou je, dunkt me, zóó op de ranke torentjes kunnen stappen. Aan de overzijde van de Schelde gloeien de lichten van St. Anneke. En dat zwaaiende lichtje voor de Royal Yachting Club. dat is het toplicht van een achtmeter, die van middag onverstoorbaar tusschen de oceaan - stoomers, sleepbooten en pontveren op en neer heeft gekruist. Achter hst Steen, tusschen Schelde en Groote Markt, zijn lugubere buurten vol vischlucht en modder. Er zijn daar nog oude gevels genoeg te vinden, en wonderlijke kron kelsteegjes met trapjes op-en-af. Echt een buurt voor bestormingen en oproer. De „Bloedberg" heet het karakteristiek. Heele maal veilig is het er 's avonds niet. Maar ik moet er tocli gedeeltelijk door om het Rus sische restaurant te vinden, waar ik met ken nissen eten zal. Het is zeer druk en vol, en je hoort er alle mogelijke en onmogelijke talen- We vinden elkaar op het afgesproken uur en ondergaan ook een stormachtig weerzien van een paar Vlaamsche vrienden, die ons als af gereisd beschouwden. Door de warmte en de goede consumptie wordt de conversatie (on derwerp natuurlijk: Vlaamsche kwestie) zeer levendig en bijna revolutionnair. Bij deze gelegenheid kom ik tot de ontdekking- dat een van de Vlamingen nog wel een vooraanstaand man in de beweging in ernst denkt dat Goes in Brabant ligt, en be pleit direct uitwisseling van Hollandsche en Vlaamsche schooljeugd en uitbreiding van het aantal Vlaamsche jeugdherbergen, dat tot nu toe één bedraagt. Enfin, dat zijn alle maal van die plannen waar je op een gegeven moment warm voor loopt. Als er nu maar iets van blijft hangen, genoeg 0111 het initiatief te nemen, is het al goed. Warm en gloeiend staan we dan weer bul ten. Een stijve bries waait ons tegen. In het verlaten straatje wankelt een aangeschoten neger en zingt. Hoog boven ons tingelt ergens een carillon, dan voert de wind de klanken weer mee. Elf uur. Ik pak de laatste bus naar het dorp terug. Dies is de bus stampvol. Volgens voor schrift mogen er 10 menschen staan en 38 zitten. Wij brengen het tot resp. 16 en 42. En een noodluik zie ik nergens. Je leert in zoo'n bus doodsverachting, en je schikt je tevens in het onvermijdelijke. Rijden we dood, dan rij den we dood. Een agent houdt de bus tegen bij een brug, opent de deur en telt: ien, twie, tot 16 staan ders en 42 zitters toe. Nu zullen er wel moeten uitstappen. Maar neen, hij zegt laconiek: ,,'t Is de laatste" en laat ons doorrijden. De chauffeur zet er vaart achter. We pas seeren sleeperskarren waarvan de paarden lichtjes op hun kop dragen, gewoon kleine lantarentjes. Heel praktisch. Er fluiten boo ten in de verte. Het werkleven van een ha venstad gaat nacht en dag door. Dan zijn wij op den vrijen weg, en terwijl de lichten van de havens achter ons verdwij nen. vliegt de bus brommend en gonzend het duistere land in. WIE HET MEESTE TE ZEGGEN HEEFT. Men heeft nagegaan welke rollen in de stukken van Shakespeare het meest te zeg gen hebben. Hamlet wint het van allen. Hij moet 1.569 regels uit zijn hoofd leeren om naar behoo- ren zijn rol te spelen. Dan volgt Richard de Derde met 1.161 regels. Jago, in „De Moor van Venetië" 1117, Othello zelf maar 888 regels, Goriolanus 880, Timon van Athene 863, Antonius in „Cleopatra" 329, Koning Lear 770. Richard IT 75-5. Brutus iv JpliOs Caesar 727. Macbeth 705, Cleopatra 670. Proppero in ..Do Storm" 655. Romeo 618. Petl'uchio m de „Getemde Feeks" 585. Aan de vrouwenrollen waren «peel minder regels toebedeeld.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1931 | | pagina 3