BELGISCHE IMPRESSIES.
Het verraderlijke leven.
MUSSOLINI ALS TOONEELSCHRIJVER.
HET NIEUWE DAGBLAD
ZATERDAG 19 DECEMBER 1931
DE TOEKOMST VOORSPELLEN
MET X-STRALEN.
Geleerden hebben een nieuwe en interes
sante methode gevonden om het verleden,
het heden en de toekomst van menschelijke
wezens te leeren kennen door het fotogra
feeren, met behulp van X-stralen, van
iemands beenderenstelsel.
De ontwikkeling van de beenderen van
een menseh heeft een grooten invloed op
zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid,
op zijn bekwaamheid en op zijn kansen suc
cesvol en gelukkig te zijn. X-stralen ont
sluieren de juiste plaats van ieders been,
het stadium van zijn groei en zijn gezond
heid of ongezondheid.
Bepaalde klieren, vooral de schildklier,
scheiden stoffen af, die noodig zijn voor den
normalen groei van de beenderen. Als deze
klieren niet goed functionneeren, groeien de
beenderen niet genoeg en dat kan de oorzaak,
zijn van lichamelijke gebreken en een slechte
gezondheid. Röntgen-foto's zeggen alles om
trent den toestand van het skelet, en de
Amerikaansche geleerden, die deze nieuwe
methode gevonden hebben, kunnen uit die
foto's meer lezen over de toekomst van de
menschen, dan het bijvoorbeeld uit de lijnen
van de hand mogelijk is.
Het koffiedik en de glazen bollen worden
tegenwoordig vervangen door meer weten
schappelijke methoden: door handlijnkunde
en Röntgenfotografie. De mogelij kheid en
eventueele juistheid van het voorspellen van
de toekomst willen wij hier niet betwisten,
maar wel de waarde, die het voor de mensch-
heid heeft. De lijnen van de hand en de
constellatie van onze beenderen veranderen
voortdurend, zoodat ook de toekomst, die
daaruit op te maken zou zijn, niet onomstoo-
telijk vast staat. En het „voospellen" van
ons verleden heeft weinig nut; dat verdient
alleen als gezelschapsspel en uit een experi
menteel oogpunt aanbeveling.
VEERTIG DAGEN BEGRAVEN EN
NOG IN LEVEN.
Dagelijks worden nieuwe records gehaald
en oude gebroken. Dit opdrijven der presta
ties op sportgebied bijv. wijst er op, dat het
amenschelijk lichaam krachtige en getrain-
der wordt. Het is ons onmogelijk' grenzen te
trekken: harder dan zoo kan iemand niet
loopen. Ieder jaar zwemt er weer een sneller,
springt er iemand iets hooger of verder. Eén
record is er echter, dat voorzoover wij weten
nog ongeslagen is. I-Iet werd in 1836 gemaakt
door een mdischen fakir, Sahdoe Haridas,
die zich veertig dagen lang liet begraven
om te toonen, welk lichamelijk uithoudings
vermogen hij had.
De prestatie vond plaats aan het hof van
den toenmaligen Maharadja van Poendsjab
in Lahore.
Bij de begrafenis waren, behalve de Maha-
radja ear zijn gevolg, een aantal Fransche
en Engelsche doktoren aanwezig. De neusga
ten en de ooren van den fakir werden met
was dichtgestopt. Vervolgens werd hij in een
stevige houten kist gedaan, die werd neerge
laten in een kluis onder den vloer van een
klein tuinhuis, dat aan alle kanten met de
zegels van den Maharadja afgesloten werd.
!Ten slotte wierp men nog groote hoopen aar
de voor de deuren van- het huisje. De solda
ten vaiï de lijfgarde hielden dag en nacht
de wacht bij het huisje; lederen twee uur
werden zij afgelost. Al deze voorzorgen wer
den genomen, omdat de Maharadja buiten
gewoon sceptisch tegenover het experiment
stond. Het aparte zegel, waarmee de buiten
ste deur was afgesloten, clroeg hij al dien tijd
bij zich.
Na veertig dagen was hetzelfde gezelschap
aanwezig om den fakir weer te ontgraven.
Men vond zegels en deuren onaangetast en
ongeschonden. Toen de kist werd openge
maakt, lag daar de fakir, wit en ineenge
schrompeld. Zijn armen waren dun en stijf,
zijn hoofd was op zijn borst gevallen. De
doktoren konden nauwelijks een pols- en
hartslag constateeren. Het hoofd van den
fakir was nog eenigszins warm.' Nadat men
SahdoeHaridas in een warm bad had ge
stopt en vloeibare voeding had ingegeven,
kwam hij weer langzaam bij en na een uur
was hij weer zoo frisch, dat hij zich kalm
met den Maharadja en de doktoren kon on
derhouden.
Een record dat op verbetering wacht
DE EERSTE BESTIJGING VAN
DEN MATTERHORN.
Het bergbeklimmen als georganiseerde
sport in Zwitserland, aldus Arnold Lunn in
Onze Wonderbaarlijke wereld, dateert uit de
vijftiger jaren, toen de Engelsche invasie be
gon. De Alpenclub werd in 1857 gesticht. Bij
na alle groote toppen in de Alpen werden
veroverd tijdens de vijftige'r en zestiger ja
ren. De Matterhom viel als laatste slachtof
fer der bestijgers.
In het drama van den Matterhorn zijn er
twee op den voorgrond tredende acteurs, Ed
ward Whymper en de Italiaansche gids, J. A.
Carrel. Whymper was houtgraveur en kreeg
opdracht om een boek over de Fransche Al
pen te illustreeren. Op deze wijze .kwam hij
in aanraking met de bergen. Zijn eerste po
ging voor den Matterhorn deed hij in 1861,
doch zij mislukte.
In 1865, op 8 Juli, arriveerde Whymper te
Breuil en trachtte Carrel over te halen op
den Zwitserschen kant een aanval op den
Matterhorn te ondernemen. Carrel, naijverig,
bedankte en verklaarde, dat hij gehuurd was
door een gezelschap dames. Twee dagen la
ter ontdekte Whymper, dat Carrel en 4 an
dere gidsen reeds onderweg waren: hij was
bij den neus genomen.
Er was één lichtpunt: Carrel zou waar
schijnlijk een aantal dagen noodig hebben
om de route te verkennen. In dat geval zou
Whymper hem misschien toch nog voor kun
nen zijn door een aanval van de Zwitsersche
zijde te wagen. Hij spoedde zich over den
Theodule pas naar Zermatt, waar hij zich
aansloot bij dominee Ch. Hudson, een der
moedigste amateur-bergbeklimmers uit dien
tijd. Zij braken op 14 Juli op in de scheme
ring van hun kamp op de Zwitsersche helling
en waren zeer verheugd te bemerken, da.t de
N. O. helling van den Matterhorn, die nog
nooit in ernst was aangevallen, een gemak
kelijker route naar den besneeuwden schou
der, 70 meter onder den top opleverde.
Om half twee 's middags p 14 Juli 1865 was
de Matterhorn veroverd en een droom van
j aren verwezenlij kt.
Van den Italiaan schen kant van den top
zag Whymper de 3 Italianen heelemaal in
de diepte. Een overwinningsschreeuw bezorg
de Carrel de teleurstelling van zijn leven.
Maar het ongeluk volgde de overwinning-
op de hielen. Bij de afdaling gleed één der
klimmers uit ongeveer halverwege den top
en den schouder en viel. Het touw brak en
slc-K? Whymper en de beide Taugwalders
ontsnapten aan den dood. De anderen vielen
op den Matterhorngletscher dertienhonderd
yjjftig meter diep.
door Vr. S.
„Tantetje", zei Miesje in één van haar
vertrouwelijke buien, „weet je wat Wim me
verteld heeft? Hij vindt het zoo leuk als je
voorleest, omdat hij dan aldoor oplet tot je
hand weer een blad omslaat. Dit is net als
het sein bij zijn spoor zegt hij; aldoor op
tijd komt je hand te voorschijn anders kan
het verhaal niet verder gaan. Och, niaar
Wim is nog maar zoo vreeselljk klein. Ik vind
je handen veel liever dan seinen", voegde ze
er vleiend aan toe. „Eigenlijk tan ten, vind
ik het prettigste van bij jou logeeren, dat je
me 's avonds in bed toe komt dekken en
je handen vlakbij me over het laken strijken.
Ik moet dan altijd aan witte meeuwen
denken, meeuwen boven de golven van mijn
bed. We woonden vroeger zoo dicht aan
zeeZe lachte nog even flauwtjes,
vergoelijkend tegen tante, die stil naar het
wegdroomende gezichtje keek, dan zacht
naar beneden ging.
Wonderlijk vreemd leken plotseling haar
handen la,ngs de trapleuning te gaan. Kleine
bewegelijke handen dacht ze, waarmee ze
steeds samen was geweest, 't meest eigene
wat ze bezat en wat ze toch nooit had kun
nen beheerschen. Haar handen waren ge
gaan, waar zij nog weifelde, ze hadden ge
daan waar haar wil zich tegen verzette, ze
hadden verraden wat ze achter rust verbor
gen hield. Vreemde verraderlijke handen.
Toen ze in de verlatenheid van haar kamer
een stoel naar het vuur schoof en dacht aan
wat Miesje vertelde, leken de magere, ge
spannen handen in haar schoot als thuisge-
keerde kinderen. Rustig luisterde ze naar het
verhaal van hun leven, een lang verbrokke
lend verhaal.
Weet je nog? Ja, ze wist nogEen viool
les lang geleden. Tenger meisjes in de ru
moerige volte van een artistenkamer, dat
ineens in een klein melodietje Iets meer vond
dan een oefening, een lesje. Meteen was een
groot grof hoofd dichtbij en volgde het
beven van een kleine hand op de snaren,
die dan bedeesd weggleed en stom werd
Huilend had ze thuis gevraagd niet meer
naar die vreeselijke man te hoeven gaan.
Niemand had er iets van begrepen en de
leeraar zelf had het zijn plicht genoemd op
haar vingertechniek te letten. Zij zelf had
het anders geweten, ze besefte iemand op
het spoor naar een intiem geheim, wat ze
zelf nog slechts vermoedde en ze weigerde
een buitenstaander die ontdekking. Later
had ze steeds duidelijker gemerkt: een dui-
velsche afspraak hadden die handen met
haar ziel gemaakt, iedere trilling, iedere
emotie grepen de vingers en heschen haar
als een vlag in de lucht, die onmiddellijk de
aandacht trok. Vaak als ze dat merkte, ver
dween plotseling het begeleidend gebaar van
de handen uit een verhaal dat ze deed en
dat ze dan levenloos en dor verder vertelde.
Vaak ook kropen ze schuw weg haai* handen
den. Zoo slaan menschen hun oogen neer
of wenden hun gezicht af om een plotselinge
ontroering te verbergen.
Ja, ze wist nogFrits! In een over
gave, een vertrouwen, dat nu bijna onbegrij
pelijk leek, had ze haar handen uitgestrekt,
misschien ook de zijne gegrepen, niemand
die dat kan bewijzen. Ze waren spoedig ge
trouwd. Zijzelf had de deceptie niet willen
erkennen, 'had er van willen maken, wat ze
er zich van voorgesteld had. Maar haar han
den wilden niet... Steeds weer waren ze tus
schen hen beiden gekomen: gebiedend, af
werend. En hij was bang geweest voor die
handen en dankbaar en rustig, dat ze ze met
zich meenam toen ze tenslotte maar weg
was gegaan.
Weet je nog?
Ach nee, waarom niet aan het verleden te
laten wat het aan hunkering, aan teleur
stelling- had opgeslokt. Waarom terug te
roepen wat het genomen had? Ze lachte,
gooide 'n jong blok hout op 't vuur, dat er
eerst mee speelde, er om heen streelde voor
het 't greep en verteerde. En terwijl ze de
eerste vlam eruit op zag laaien, dacht ze aan
een avond, dat een mensch in vele en moei
lijke zinnen haar zijn wanhoop was komen
vertellen, dacht ze aan het oogenblik dat
ze hem weg zag gaan langs de donkere
gracht en ze hem plotseling had ingehaald,
bij zijn pols genomen en zonder bedenken
weer binnen haar veilige vier wanden ge
bracht. 't Waren toch haar handen ge
weest, die hem in het leven terugbrachten
toen hij het zelf al verlaten had.
Van het knetterende hout sprongen wat
brandende vonken. Ze stak begeerend haar
handen er naar uit, trachtte even zoo'n ver
schietend gloeiend ding te raken wat was
het ook weer, wat schreef haar oude vrien
din, die het geluk in verre landen had ge
zocht en nu na twintig jaar nog niet ge
vonden? Wat stond er in dien laatsten brief?
„Ik denk hier nog dikwijls aan jouw hand
druk toen we afscheid namen, aan het wui
ven van je hand toen de trein wegreed en
het maakt me minder eenzaam". Electrisch
noemde ze het en ze sprak van een trillende
spanning. Vreemd nog die herinnering na
twintig jaren. In haar schoot bogen zich
haar vingers, trok haar hand hol als een
vragende, twijfelende mond. Ze haaden veel
gegrepen wat ze niet konden vasthouden,
maar hier en daar ook gegeven, zonder liet
zelf te begrijpen misschien, t Was niet alles
om niets geweest dacht ze dan en rustig
gleden haar handen even langs de leuning
van de stoel
Boven droomde Miesje van hongerige, flad
derende meeuwen, die boven de golven aten.
Soms zweven ze even op witte vlerken, val
len dan weer snel omlaag om een vermoede
buit, soms drijven ze op de golven, wiegend
en deinend
HELDEN VAN PET WITTE
DOEK.
Janet Gaynor,
onlangs in Engeland aangekomen voor een
plezierreis, zeide dat zij begonnen is op een
kantoor, doch zij was daar zoo opgesloten,
dat ze overging naar de film.
„Ik rook nooit", vertelde ze „lk verafschuw
het."
Zij is een beetje bijgeloovig, en wel op dit
eene punt, dat zij altijd haar rechterschoen
eerst aantrekt. Zij houdt meer van een rustig
leven dan van het drukke gedoe in de mo
derne, vroolijke wereld.
Zij is gehuwd met Lydell Peck, een jong
advocaat uit San-Francisco.
Adolphe Menjou
is óók in Engeland aangekomen, echter niet
voor plezier, doch voor het spelen van een
film in Engeland: „Twee blanke armen".
Buitendien zal hij in Londen op het tooneel
verschijnen.
Men jou spreekt Fransch, Duitsch, Spaansch.
en Engelsch vloeiend, terwijl hij het Ita-
liaansch en Russisch wel zóó machtig is, dat
hij in die talen kan tooneelspelen.
Ook Gloria Swanson
is naar Europa gereisd, met de Bremen. Haar
vierde echtgenoot, Michael Farmer, een rijk
Iersch sportman vergezelt haar, evenals Glo
ria's dochtertje. Farmer, die zich misschien
zal laten naturaliseeren tot Amerikaan, wil
aan zijn vrouw de schoonheden van zijn va
derland toonen.
Elissa Landi,
een nieuwe verschijning in het I-Iollywoodsche
filmland, is een kind van gravin Zanardi
Land, een niet erkende dochter van keizerin
Elisabeth, de ongelukkige echtgenoote van
keizer Franz Joseph. Eerst was zij aan het
tooneel verbonden, en speelde o.a. In De Storm
van Shakespeare. In October 1930 kreeg zij.
een contract bij de Fox Film. Haar eerste pro
ductie daar was „Body and Soul", een spion-
nage-geschiedenis, met Charles Farrell, toen
kwam „Wicked" met Victor Maclaglen en „The
Yellow Ticket" met Lionel Barrymore.
Haar lievelingscomponist is Wagner, zij
speelt uitmuntend piano en heeft balletstu
dies bij het Russische ballet gemaakt.
Norma Shearer,
ofdewel mevr. Irwïng Thalberg, heeft een
nieuw huis betrokken aan het strand te Santa
Monica, welk huis zij tezamen met den chef
van de kunst-afdeeling der M. G. M. film
maatschappij ontworpen heeft. Opdat de
baby het geluid van de branding niet za.
hooren, heeft zij in de kinderkamer geluid-
werende wanden en ramen laten aanbrengen.
Zij heeft, evenals vele andere sterren, haar
eigen theater- en bioscoopzaal thuis.
Nancy Carroll,
de Paramount-ster met rood haar, heeft ont
dekt dat, als zij zes uur per dag de heete zon
op haar haar laat branden, dat haar mooier
en rooder wordt. Dit in tegenspraak met de
verhalen van velen, als zou de zon de haar
kleur verbleeken.'
Een dag naar Antwerpen.
Langs de modderige wegen van het Vlaam-
sclie land ploeter ik naar liet dorp. Eer je aan
de tram voor de stad bent moet je een heele
expeditie achter den rug hebben.
De weg is slecht. Een voetpad is er niet.
Blijft me de keus tusschen middenweg (kin
derhoofdjes) en fietspad (modder). Ik kies
het laatste, maar moet dan telkens uitwijken
voor de velo's, die geen handbreedte opzij
gaan.
Op het marktplein, waar volgens beschrij
ving de tram moet stoppen,'is niets van een
halte te bespeuren. Gelukkig is er een café
„in de Tramstatie" en daar er rails langs
loopen, veronderstel ik dat de tram daar
stoppen zal.
Ik vraag voor alle zekerheid in mijn beste
Vlaamsch nog eens aan een ouden man, of
de tram op de markt stopt. Hij weet "net niet.
Dan zie ik de kerk openstaan en besluit, aan
den pastoor te gaan vragen, wanneer het
ding rijdt. Want je kunt maar ééns per half
uur naar Antwerpen. Maar heeroom steekt
juist het plein over naar den schoenmaker
met een paar reusachtige trijpen pantoffels
in zijn hand. Dus ik wacht op goed geluk, be
kijk voor de zooveelste maal de kerk en word
bij mijn beschouwingen opeens verschrikt
door een helsch gepiep en geknars. Daar is
de tram, een wankele gele doos, deftig ver
deeld in twee klassen. Er is maar één tarief.
We stappen in. Schokken een paar keer voor-
en achteruit en rijden dan. Publiek: moeders
met kinderen, een soldaat, twee werklui. Een
paar juffrouwen achter me doen confideuties.
De velden zijn regengrauw en eindeloos. Heel
in de verte doemen de silhouetten van de
Noordelijkste havens op: kranen en stoom
pijpen. Achter me hoor ik een verhaal van
een kies die zoo'n zeer deed. Maar ze durfde
niet naar den „tandist". De andere vertelt
haar als troost, dat de tandist de boel „ver-
doeft, met morfien", Een paar kinderen
drenzen.
We rijden nu Antwerpen-Dam binnen,
groote voorstad, waar veel werklui wonen. Ik
vermaak me met de diverse opschriften op
de winkels en de vele, vele cafés. „In het
sport" heet er een. Een rijwielzaakje heeft
een groot bord buiten hangen: nieuwe en
occasie banden aan de goedkoopste prijzen.
Dan passeeren we café „bij den coureur",
alwaar de landsverdediger uitstapt om er
eentje te vatten, en dank zij zijn lange bee-
nen bij de volgende halte (pardon: stilstand)
weer instapt. We rijden door eindelooze
grauwe straten. Mijn oriënteeringsvermogen
laat me langzamerhand in den steek. Op een
schutting hebben kinderen gekalkt: Zot die
dit leest. Ze zijn overal eender.
De buurten waar we doorrijden worden
lichter, vroolijker en minder rommelig. We
naderen het centrum. Ik veeg met vaardige
hand mijn bemodderde schoenen af aan het
vieze gordijntje onder de bank (sinds ikdat
een paar keer heb zien doen, neem ik aan dat
zulks hier gewoonte is) en stijg met keurig
schoone schoenen bij de Italiëlei uit.
En daar sta ik dan opeens op die mooiste
van alle leien, waar hooge blanke huizen stil
en deftig-gesloten staan achter de ranke
boonien, en waar in het midden, op het bree-
de wandelpad, een geweldige pantoffelparade
plaats heeft, op mooie zomerdagen. Nu ligt
alles verlaten. Ik flaneer stadwaarts en over
denk, dat Antwerpen de stad is met de dui
zend gezichten. Er zijn hier altijd wonderlijke
contrasten, altijd nieuwe verrassingen voor
wie de stad tracht te leeren kennen. En wie
eens van haar houdt, komt er telkens weer
terug.
Linksom, de Keizerlei af, en bij de Midden
statie pak ik dan lijn twee en rijd naar Wil
rijk. 't Is een heel eind. We gaan eerst het
diamantkwartier door. Hier geen Fransche of
Vlaamsche namen, Er wonen verbazend veel
Silberstelns, die handelen in manufacturen
en gros, edelsteenen of koekjes. Oostersche
gestalten met lange rossigen zwarte baarden
staan in groepjes te onderhandelen. Een lieel
oude Jood gaat voorbij, in kaftan en kalotje,
en met voor ieder oor een lange krul. Dit is
ook een deel van Antwerpen.
Langs de vroolijke Van Rijswijckleï nade
ren we het terrein van de wereldtentoon
stelling van 1930. Het ligt verlaten onder den
grijzen hemel. Tusschen ijzeren loodsen en
hoopen afbraak steekt een moskee haar
blanke koepels op. En dan weer verder, over
stappen bij een spoorwegovergang, en dan:
Wilrijk. Er wordt veel nieuw gebouwd hier.
Zooals leder nieuw stadsdeel, ruikt ook hier
De Honderd Dagen
(Van onzen Parijsehen correspondent).
9>
Mussolini.
Men moet de volle beteekenis van het
Fransche woord ,cabotinage" kennen om pre
cies de juiste qualificatie te vinden voor het
litteraire product „De Honderd dagen", dat,
geteekend door niemand minder dan Benito
Mussolini, thans in Parijs wordt opgevoerd.
Een „cabotin" is een lid van een „smieren-
gezelschap" en 't woord dat we hierboven
aanwendden voor 't tooneelstuk van den Ita
liaan schen Duce verklaart zich nu van zelf.
't Is wel typisch dat de man, wiens groot-s te
plezier het is om Napoléon-netje te spelen
getracht heeft om het drama van den wereld
veroveraar ten tooneele te brengen, en het
stuk toe te vertrouwen aan een Parijsch
theater. Wat de bedoeling eigenlijk ervan
was, we durven er wel naar te gissen
doch het is beter niet op de details in te
gaan.
Van een man als Mussolini hadden we ten
minste mogen verwachten dat hij ons een
Napoléon in al zijn grootheid zou schetsen;
de Italiaansche dictator is er slechts in ge
slaagd een Napoleon te teekenen zooals hij
misschien leeft in de verbeelding van de la
gere klasse die het niet verder bracht dan de
laagste klasse van een lage're school, maar
die voor beter-ingelichten een potsierlijke
kermis-klant en marskramer wordt. Men
moge over den invloed van Bonaparte den
ken hoe men wil. zijn verschijnen op het we-
reldtooneel verwensehen of toejuichen, maar
voor- en tegenstanders zullen zich buigen
voor zijn genie. Mussolini nu, die tracht in
alles Napoleon te imiteeren, heeft zich, toen
hij begon zijn stuk te schrijven, niet- de
moeite gegeven om één ernstige historische
studie over het Napoleontische tijdperk te
raadplegen; in de honderd dagen, tusschen
Elba en Waterloo, laat hij den Keizer, Lae-
titia, Hortense, zijn generaals en ministers
z.g. „gevleugelde woorden" zeggen, welke ze
jaren te voren zeiden. Josephine wordt als
een overledene genoemd, terwijl ze in werke
lijkheid nog leefde toen Napoleon afstand
deed van zijn rechten; het beroemde „pour-
vou que ca doure" van "Madame-Mère hooren
we den dag van het vertrek naar Rochefort
zeggen; ministers en generaals zijn in het
stuk getuige van scènes waarbij ze in wer
kelijkheid .nooit aanwezig waren. De histori
sche nonsens wordt gespekt met liefelijkhe
den (waaraan Napoleon zich nooit heeft ge
waagd) als: „Er moet nog heel wat bloed
vloeien alvorens het volk begrijpen zal', Mus
solini, die altijd een zwak voor Romeinsche
imperators heeft gehad, laat per ongeluk Na
poleon zeggen: Grouchy, Grouchy, wat heb
je van mijn leger gemaaktwaar zijn
mijn legioenen? (Varus, Varushij geeft
het rekengenie woorden in den mond als „we
hebben zestig op de veertig procent overwon
nenen" (oh, Bartjes); Napoléon zegt: „Ik heb
mezelf Majesteit gemaakt", de opperceremo-
niemee'ster, de Ségur, spreekt Madame-Mère
dan weer eens met Hoogheid, dan weer met
Majesteit, dan weer met Prinses aan, Car-
not geeft een volslagen idioot en onjuist en
onhistorisch verslag van den slag van Wa
terloo en zoo zou men van het begin tot het
einde van de drie bedrijven en twaalf tafe-
reelen de eene absurditeit na de andere kun
nen opteekenen. Neem alleen maar eëns zoo'n
scènetje: Hortense geeft haar collier aan Na
poleon, voor 't geval hij geld noodig zou kun
nen hebben (historisch wel juist)maar
dan schrijft de keizer.... een chèque, om 't
haar te vergoeden.
We praten nog niet van de meer dan mise
rabele opvoering (Napoleon in een Louis XV-
ameublementje van een uitdragerswinkel, een
„Napoleon" die zich zoo niet 't eerste, dan
toch zeker het tweede keizerrijk herinnert,
en een serie werkloozen, die voor deze gele
genheid tot maarschalk werden gebombar
deerd) maar toonen ons méér verwonderd dat
een man als Mussolini, zelfs wannee'r hij nu
als tooneelschrijver optreedt „des aneries"
durft te zeggen als die welke hij, over politiek
over vrijheid van drukpers, over parlemen
taire stelsels aan een Napoleon en aan een
schranderen bandiet als Fouché in den
mond legt. Van die kroeg-politiek als: wan
neer er oorlog mocht komen dan moest
men de keizers en koningen maar ieder een
knuppel geven om 't samen uit te vechten..."
Maar is een Mussolini niet de meest aange
wezene om te begrijpen dat een hand in vest,
een dribbelpas, een vuistslag-op-tafel en een
snauwnog geen Napoléon-le-Grand
maakt?De banneling van Sint-Helena
heeft 't zelf zoo goed begrepen, toen hij in
zijn testament, voor zijn zoon, zei: „tracht
me nooit na te bootsen, want anders zou .ie
iijken opeen aap".
HENRY LESTURGEQN.
alles naar krullen, verf, nieuw hout en regen.
Gebouwd wordt er in de bekende blokken
doosstijl. Dat doen wij toch een tikje beter.
Ik lees overal op borden dat ik huizen kan
koopen „met groot gemak van betalen" of
„aan gemakkelijke voorwaarden". Erg aan
lokkelijk is liet niet om hier te vonen.
Dan ga ik op bezoek in een huis waarvan de
gang tweemaal zoo breed is als de kaniers, en
waar een imposante bronzen deur precies de
helft van de voorgevel beslaatmet alleen
een ongelukkig klein raampje er naast.
Na een uurtje sta ik weer op de Meirplaats,
en volg de stroom wandelaars naar de Schel
de. Nu is Antwerpen weer heelemaal wereld
stad. Groote gebouwen, leelijk maar imponee
rend, groote winkels, etalages met juweelen.
Veel verkeer, nog veel drukker lijkend door
dat het slecht geregeld is, en Iedereen boven
dien links en rechts naar willekeur op de
trottoirs gaat.
Midden tusschen de imposante banken cn
magazijnen staat op de schoenenmarkt een
heel oude kapel, waar in een wit en gouden
nis het wonderdoende Mariabeeld prijkt. De
heele achterwand is bedekt met ex-voto's, en
voortdurend komen en gaan er menschen.
Als ik weer buiten kom, stopt een sandwich
man me een strooibiljet voor een cinema in
mijn hand.
In 't postkantoor help ik een Luxemburger,
die zich niet verstaanbaar kan maken aan
het loket. Is er dan geen tolk? Ik kijk rond,
en ontdek een leege bank, bezaaid met si
naasappelschillen en sigaretteneindjes. Er
boven een bordje: ïnterprète Taalman.
Graag had ik dien taalman eens gezien (zoo
iets als een medicijnman), maar hij is on
vindbaar.
Boven in den wolkenkrabber worden dc
lichten aanrrestoken: de Groenplaats is
prachtig geïllumineerd door al de winkels
rondom. De banken in het plantsoen zijn al
verlaten. De bloemenvrouwen ruimen hun
manden weg.
Het slaat half vijf; de deur van de kathe
draal gaat open en als ik binnenga, is de
heele groote ruimte gevuld met het onwezen
lijke licht van den stervenden dag, en lijkt de
ruimte nog veel grooer dan overdag. De was-
kaarseh branden vertrouwd in de zijbeuken
en langzamerhand neemt liun schijn bezit
van de donkerb gewelven, terwijl het laatste
daelicht langzaam wegtrekt.
Half zes. De Schelde is één en al beweging.
Er liegen drie groote Duitsclie booten langs
de kade. en bij twee ervan wordt nog gelost.
Uit de hoogte kijk ik neer op het gedoe met
takels en kranen, in 't felle licht van de
groote lampen. De schepen zelf liggen met
hun dek ongeveer op gelijke hoogte, als de
kade (die hier vrij hoog boven het water ligt)
en er wordt een geanimeerde conversatie
gevoerd tusschen de Duitsche bemanning en
Antwerpen's baliekluivers.
Naast het ranke witte Steen de burcht
van Antwerpen ligt de kolossale Léonold-
ville gemeerd. De geweldige Kongoboot steekt
boven het fijne kasteeltje uit. Van de brug af
zou je, dunkt me, zóó op de ranke torentjes
kunnen stappen.
Aan de overzijde van de Schelde gloeien de
lichten van St. Anneke. En dat zwaaiende
lichtje voor de Royal Yachting Club. dat is
het toplicht van een achtmeter, die van
middag onverstoorbaar tusschen de oceaan -
stoomers, sleepbooten en pontveren op en
neer heeft gekruist.
Achter hst Steen, tusschen Schelde en
Groote Markt, zijn lugubere buurten vol
vischlucht en modder. Er zijn daar nog oude
gevels genoeg te vinden, en wonderlijke kron
kelsteegjes met trapjes op-en-af. Echt een
buurt voor bestormingen en oproer. De
„Bloedberg" heet het karakteristiek. Heele
maal veilig is het er 's avonds niet. Maar ik
moet er tocli gedeeltelijk door om het Rus
sische restaurant te vinden, waar ik met ken
nissen eten zal. Het is zeer druk en vol, en je
hoort er alle mogelijke en onmogelijke talen-
We vinden elkaar op het afgesproken uur en
ondergaan ook een stormachtig weerzien van
een paar Vlaamsche vrienden, die ons als af
gereisd beschouwden. Door de warmte en de
goede consumptie wordt de conversatie (on
derwerp natuurlijk: Vlaamsche kwestie)
zeer levendig en bijna revolutionnair. Bij
deze gelegenheid kom ik tot de ontdekking-
dat een van de Vlamingen nog wel een
vooraanstaand man in de beweging in
ernst denkt dat Goes in Brabant ligt, en be
pleit direct uitwisseling van Hollandsche en
Vlaamsche schooljeugd en uitbreiding van
het aantal Vlaamsche jeugdherbergen, dat
tot nu toe één bedraagt. Enfin, dat zijn alle
maal van die plannen waar je op een gegeven
moment warm voor loopt. Als er nu maar iets
van blijft hangen, genoeg 0111 het initiatief te
nemen, is het al goed.
Warm en gloeiend staan we dan weer bul
ten. Een stijve bries waait ons tegen. In het
verlaten straatje wankelt een aangeschoten
neger en zingt. Hoog boven ons tingelt ergens
een carillon, dan voert de wind de klanken
weer mee.
Elf uur. Ik pak de laatste bus naar het dorp
terug. Dies is de bus stampvol. Volgens voor
schrift mogen er 10 menschen staan en 38
zitten. Wij brengen het tot resp. 16 en 42. En
een noodluik zie ik nergens. Je leert in zoo'n
bus doodsverachting, en je schikt je tevens in
het onvermijdelijke. Rijden we dood, dan rij
den we dood.
Een agent houdt de bus tegen bij een brug,
opent de deur en telt: ien, twie, tot 16 staan
ders en 42 zitters toe. Nu zullen er wel moeten
uitstappen. Maar neen, hij zegt laconiek:
,,'t Is de laatste" en laat ons doorrijden.
De chauffeur zet er vaart achter. We pas
seeren sleeperskarren waarvan de paarden
lichtjes op hun kop dragen, gewoon kleine
lantarentjes. Heel praktisch. Er fluiten boo
ten in de verte. Het werkleven van een ha
venstad gaat nacht en dag door.
Dan zijn wij op den vrijen weg, en terwijl
de lichten van de havens achter ons verdwij
nen. vliegt de bus brommend en gonzend het
duistere land in.
WIE HET MEESTE TE ZEGGEN
HEEFT.
Men heeft nagegaan welke rollen in de
stukken van Shakespeare het meest te zeg
gen hebben.
Hamlet wint het van allen. Hij moet 1.569
regels uit zijn hoofd leeren om naar behoo-
ren zijn rol te spelen. Dan volgt Richard de
Derde met 1.161 regels. Jago, in „De Moor
van Venetië" 1117, Othello zelf maar 888
regels, Goriolanus 880, Timon van Athene 863,
Antonius in „Cleopatra" 329, Koning Lear
770. Richard IT 75-5. Brutus iv JpliOs Caesar
727. Macbeth 705, Cleopatra 670. Proppero in
..Do Storm" 655. Romeo 618. Petl'uchio m de
„Getemde Feeks" 585.
Aan de vrouwenrollen waren «peel minder
regels toebedeeld.