Gouden en Zilveren Zondag te Weenen.
Pas Vijftien jaar
geleden....
MijnheerVan Puffelen's
Pech.
Gulden advies.
HET NIEUWE DAGBLAD DINSDAG 22 DECEMBER 1931
Het Kerstfeest wordt voorbereid.
De zaken nog beneden de geringe verwachtingen.
(Van oneen Weenschen correspondent.)
Weenen, 17 December.
Ieder jaar, wanneer het tegen Kerstmis
gaat,.... vooral inde allerlaatste jaren
heeft deze gewoonte sterk de overhand ge
kregenhoort men hetzelfde: hoort men
de menschen tegen elkander zeggen:„we doen
er niets aan!" „Neen, we doen er dit jaar be
slist niet aan, want dat elkander van weers
kanten cadeautjes geven is allemaal maar
nonsens. Jij geeft geld uit en ik geef geld uit
en wat hebben we eraan? Dat is allemaal
maar overbodig. We blijven even goede vrien
den, ook al geven we elkander niets. Er
komt dus niet van, en daarmee basta!"
Zooals u weet is de weg naar de hel ge
plaveid met goede voornemens. Maar de weg
naar een gezellig Kerstfeest ook! Men neemt
zich voor geen cadealtjes voor anderen te
koopen en men maakt zichzelf wijs, dat men
-zelf ook niets verwacht, maar tóch, maar
tóchDe Kerstdagen naderen er lig
gen overal zulke mooie dingen in de uitstal
kasten. van de winkels en er hangt ook een
zekere stemming in de lucht, die men moei
lijk definieeren kan en die zich ook niet laat
ontleden, welke „Kerst-stemming" heet.
Kerstmis is een feest van vreugde en van
blijdschap, met Kerstmis wil men gelukkig
zijn en ook gelukkige gezichten van ande
ren om zich heen zien, of dan toch tenminste
weten, dat anderen gelukkig zijn. En dan is
het zoo'n bevredigend gevoel, wanneer men
daar zelf ook een steentje toe heeft bijgedra
gen.
De economische overwegingen schrompen
ineen, ze verdwijnen in een heel klein hoekje
van uw verstandig denkend brein om plaats
te maken voor de gevoelens van vreugde, die
het schenken u geeft, en per slot van reke
ning wordt Kerstmis toch op de gewone en
gebruikelijke wijze „gevierd"! Er komt na
tuurlijk weer een boom in uw huis, zoo'n ge
zellige groene sparreboom, die zoo lekker
riekt en ook gaat ge weer cadeautjes koopen.
Waar zijn uw voornemens gebleven van we-
doen-er-ndet-aan? Verdwenen zijn ze. Zelfs
wanneer gij nog zoo vlijtig zoekt, vindt ge
hen niet meer!
De ..Hausfrauen" zijn al sedert eenigen
tijd door de Kerstpsychose aangegrepen. Ze
schrobben en borstelen en boenen, ze wrijven
de hier in Oostenrijk gebruikelijke parket
vloeren net zoo lang, tot ze spiegelglad zijn
en wij heeren van de schepping voortdurend
in gevaar zijn er op uit te glijden en even
tueel onze hals te breken, zij sleepen de meu
'beien van de eene kamer naar het andere
vertrek en loopen den heelen dag met stof
doeken, borstel en blik rond en het is maar
het beste een beetje uit haar buurt te blijven.
Ook mijn hospita, Frau Grimm, is van
's morgens vroeg tot 's avonds laat daniig in
de weer. Waartoe dat „putzen" feitelijk goed
is weet ik niet, want de boel wordt toch weer
vuil, maar dat schijnen dingen te zijn, die
wij, mannen, toch nooit zullen begrijpen.
De winkeliers hopen natuurlijk zooveel mo
gelijk te kunnen verkoopen. Van het al of
niet gunstig uitvallen van het „Weihnachts-
geschaft" hangt een groot gedeelte van hun
financieele omstandigheden gedurende het
begin van het volgende jaar af. Om ieder in
de gelegenheid te stellen op zijn gemak de
étalage kasten te kunnen bekijken en rustig
zijn inkoopen te doen, heeft men hier re
Weenen sedert onheugelijke tijden den zoo-
genaamden Zilveren en den Gouden Zon
dag ingevoerd. De Zondag, welke de laatste
voor het Kerstfeest is, wordt de Gouden Zon
dag genoemd, en die welke een week vroeger
valt, is de Zilveren Zondag. Op deze twee
Zondagen hebben alle winkels volgens een
oud gebruik steeds het recht gedurende een
groot gedeelte van den dag open te zijn. Dan
is het vooral in de:, binnenstad en in de voor
naamste winkelstraten van de andere Bezir-
ke, zooals bijvoorbeeld in de Mariahilfer-
strasse, altijd zwart van de menschen. Tien
duizenden, die in de buitenwijken wonen en
die op weekdagen bijna nooit in de city
kunnen komen, zijn op de been en drommen
menschen van het platteland zijn met trei
nen, trams en autobussen naar de hoofdstad
toegestroomd. Oostenrijksche boeren met me
talen knoopen op hun groene vest, met dikke
horlogekettingen met groote munten er aan
en met vedex-bossen of gemsbaardkwastjes op
him hoed, kuieren hi schommelenden gang,
al of niet in gezelschap van wederhelften eir
kroost, midden in de drukte van de wereld
stad.. Zij kunnen maar niet genoeg krijgen
van al het moois, dat zich hun aan beide
zijden aanbiedt, zij kunnen zich maar niet
aan het strikte gebod van linkshouden ge
wennen, zij loopen voortdurend gevaar bij
het oversteken van straten en stegen onder
de wielen van een auto te komen en zij sta
ren met be- en verwondering naar de druk
ke gebaren van een verkeersagent, die zijn
armen voortdurend aLs de wieken van een
molen rond laat cirkelen.
De Zilveren Zondag is een tegenvaller voor
de Weensche winkeliers geweest. Zij hadden
er weliswaar niet op gerekend buitengewoon
veel koopende klanten te zullen krijgen
aan kijkers is nooit gebrekmaar dat zij
zóó weinig verkocht hebben, neen, dat had-
Kranten-
knipsels
uit 1916.
22 December 1916.
Grondwetsherziening.
Het belangrijke feit van den dag is de aan
neming gistermiddag van de drie voor
stellen tot grondwetsherziening, wat betreft
kiesrecht, onderwijs en additioneele artike
len. Nadat in overleg van de Commissie van
rapporteurs met den Minister van Binnen-
landsche Zaken nog enkele kleine, meeren-
deels redactioneele ivijzigingen waren aan
gebracht, zijn achtereenvolgens al de drie
ontwerpen zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
IJmuiden.
Visscherijmaatschappijen. De Staatscou
rant behelst de statuten van de N.V. Vis
scherijmaatschappijen Gloria, Victoria en
Amalia met maatschappelijke kapitalen van
30.000 ieder.
den zij niet gedacht. Ook van buiten waren
minder menschen gekomen dan in vroegere
jaren het geval placht te zijn. De oorzaak
van dit alles is natuurlijk.de economi
sche crisis! De lieden willen en kunnen na
tuurlijk niet veel geld uitgeven en daarbij
komt dan.zie den aanvang van dit arti
kel.dat men de economische overwe
gingen op het oogenblik nog niet overboord
heeft geworpen! Dat komt eerst dezer dagen,
dat komt misschien eerst op den Gouden
Zondag of wellicht niet voor den dag vlak
voor den „Heiligen Abend"!
De stad is natuurlijk al vol Kerstboomen.
Groote, kleine, dikke en duxine, dure en goed-
koope. Tienduizenden denne- en sparre-
boompjes werden reeds van de heuvelen van
den Wienenvald en van de verder af lig
gende bergen gehaald en naar de „Wiener-
stadt" gebracht. Op hoéken van straten en
op pleinen, alsmede langs de kaden, van het
Donaukanaal zijn Kerstboommarkten ge
ïmproviseerd. In groote hoeveelheden staan
hier de groene boompjes op houten kxuisen
op de straatsteenen geplaatst. Voor een paar
luttele Schillingen kan men al een aardig
boompje hebben, dat, wanneer het netjes
„aufgeputzt" is, een heel oi-dentelijiken in
druk maakt. Eigenlijk is het gebruik om
Kerstboomen in de woningen neer te zetten
in Oostenrijk nog lang niet zoo langen tijd
ingeburgerd als men wel zou denken. De al
lereerste Kerstboom in Oostenrijk werd door
het eenige Protestantsche lid van het Habs-
burgsche huis, de echtgenoote van Napoleons
grooten tegenstander, aartshertog Karl,
prinses Henriette van Nassau-Weilburg, een
dochter van den souvereinen vorst Friedrïch
Wilhelm van Nassau-Weilburg, opgesteld. Zij
was in September 1815 met den Oostenrijk-
sclien aartshertog, die een broeder van kei
zer Frans I was, in het huwelijk getreden en
wilde door een fraai versierden „Weihnachts-
baum" aan haar eigen Duitsche vaderland
herinnerd worden.
W. M. BEKAAR.
Mijnheer van Puffelen was boekhouder:
een zeer ijverig en nauwgezet man. die tot
volle tevredenheid enz. Enfin, hij was al 14
jaar bij dezelfde firma. Een respectabel
mensch, iemand die gauw bang was zijn pres
tige te grabbel te gooien. En verder een beetje
eigenwijs. Maar dat was dan ook het eenige,
dat men op mijnheer van Puffelen te zeggen
kon hebben.
Telken jare in de zomervacantie placht het
echtpaar vaxi Puffelen eenige weken op Texel
door te brengen. Zij namen dan steeds in
hetzelfde pension hun intrek, en hadden daar
ook altijd weer dezelfde kamer, aan den voor
kant boven de deur.
st Was een warme dag geweest. Drukkend.
Alle gasten hadden nog laat In den tuin bij
een gezeten. Mijnheer van Puffelen had zijn
nieeningen over de toestanden in de politiek
ten beste gegeven. Hij hoorde zichzelf graag
praten. En daar het te warm was om tegen
te spreken, hadden zelfs de jongelui met on
gewone rust naar hem geluisterd. De heer
van Puffelen had zelf geen zoons en was hei
melijk een beetje bang voor het vroolijke
stelletje jongens, dat zich achter zijn rug wel
eens grapjes over hem permitteerde. Maar
dezen avond kon hij tevi-eden zijn. Hij was
voortdurend zelf aan het woord geweest.
En zoo geviel het, dat mijnheer van Puffe
len zelfs zoo'n beetje zong onder het naar bed
gaan. Zingend liet hij zijn blinkende tanden
meesterstukje van techniek in zijn wa
terglas zinken. Niemand wist dat van Puffe
len een valsch gebit had. Hij zelf was er
trotsch op, als hij complimentjes kreeg over
zijn mooie gave tanden. De waarheid bleef
steeds angstvallig verborgen voor de wereld.
't Was te wai'm om te slapen. En met veel
moeite waren de van Puffelens zoo'n beetje
ingedommeld, toen er opeens vlak onder het
raam een kactengevecht begon, begeleid door
het welbekende melodieuze gezang. Van
Puffelen sprong woedend uit zijn bed en
gooide met een reuzenzwaai een glas water
over de katten uit. Toen was het gedaan met
het concert. En even daarna kwam er een
onweer, gevolgd door zware regens, en kon
den de van Puffelens in de koelere atmosfeer
weldra inslapen.
Maar den volgenden morgen bleek het, dat
van Puffelen in zijn verontwaardiging het
verkeerde glas gegrepen had, en mèt het
water zijn tanden over de katten had gestort.
„Ik blijf hier", zei van Puffelen. ..Ik vertoon
me niet". Zoodat Mevrouw naar beneden kon
gaan en voor het ontbijt nog den heelen tuin
en het pad voor het huis afzocht, doch zonder
resultaat. De regens hadden waarschijixlijk
haars mans tanden weggespoeld.
En 't ergste was, dat iedereen behulpzaam
mee wou zoeken. En ze durfde niet te zeggen,
wat er verloren was. Want haar man zou haar
dat nooit vergeven hebben. En dus ontweck
ze iedereen, en doolde den heelen morgen al
zoekend om het huis. Boven zat van Puffelen
en was in een zéér slecht humeur. Zoo erg
was het niet meer geweest sinds 1917, toen
hij eens drie dagen had gezocht om een kas
tekort van 10.13 te ontdekken. Hij had het
gevonden, maar wat was hij slecht te spreken
geweest die dagen! En' als een van de jonge
lui de tanden vondheimelijk verdacht hij
toch bijna onmogelijk.
Mevrouw inmiddels zocht. En gaf ten einde
raad "s middags de moed op. Vraagstuk: waar
haal je op Texel nieuwe tanden vandaan?
Vlak voor het eten kwam de vrachtrijder
langs. Hij ging altijd 's morgens vroeg al weg,
en kwam 's avonds weer langs het pension om
zijn boodschappen en brieven af te geven.
Zooals gewoonlijk wachtten alle gasten hem
voor het huis op. Mevrouw van Puffelen zat
voor het raam op hun kamer en hield haar
ongelukkigen man gezelschap.
Daar kwam de vrachtrijder, sprong van
zijn kar en riep vroolijk tegen Mevrouw van
Puffelen: „hier heb ik nog wat voor u, dat lag
vanochtend voor de deur. ik denk: zonde, ze
kenne d'r op trappe, laat ik het maar zoolang
meenemen". En trok een blauwe zakdoek uit
zijn zak, waaruit van Puffelen's tanden te
voorschijn kwamen. „Zeker van mijnheer",
zei die vreeselïjke vrachtrijder nog. Drie, vier
gedienstige jongelui snelden toe om de deli
cate last boven te brengen. Mevrouw van
Puffelen vreesde een oogenblik voor het leven
van haar man. Zóó kwaad had ze hem nog
nooit gezien.
Den volgenden morgen reden de van Puf
felens voor dag en dauw met den ongeluks-
vrachti*ijder mee naar de boot. Ze hebben de
rest van hun vacantie in Gelderland doorge
bracht.
(Na 31 December azullen geert
guldens van vóór 1920 meer in
betaling genomen worden).
Eenendertig spoedt ten einde,
'k Maak er even van gewag,
Met het oog op zie-hierboven.
Het is nog maar heel kort dag.
't Is de vraag, of wij het oude
Met een zucht van spijt zien gaan.
Of met een verlicht gevoelen:
Hè, gelukkig, dat 's gedaan.
Er moet eens een einde komen
Aan de crisis narigheid,
Zoover reikt nog 't optimisme
In dezen malaise tijd.
Tweeëndertig wordt, naar velen
Reeds voorspellen, 't ergste jaar.
Wel, laat het dan spoedig komen.
Dan is 't ook het gauwste klaar.
't Is, alsof wij langs een ladder
Al maar dalen naar benêe,
Onder ons is 't stikkeduister
En wij zien geen laatste trée.
Alle onrust zal vooi'bij zijn
Als wij op den bodem staan
En, een mensch kan niet stagneeren,
Dan opnieuw naar boven gaan.
Ja, dan gaan wij weer aan 't klimmen.
Zij het langzaam, voet voor voet;
Maar terwijl wij klimmen, worden
Wij gesterkt door nieuwen moed.
Ach, u moet mij excuseeren.
Dat ik wat ben afgedwaald.
't Denkbeeld guldens heeft de crisis
Weer in het geding gehaald.
Onze gulden is nog veilig
En hij blijve lang gespaard,
Maar de gulden van voor twintig.
Die is strakjes niets meer waard.
Denk erom, dat u nog tijdig
Die versleten oudjes slijt.
Want met eenendertig eindigt
Ook de oude gulden tijd.
P. GASUS.
OP KERSTAVOND.
(Een verhaal voor de grootere
jongens en meisjes.)
et was een echte witte
Kerstmis.
Daar had Dolf van Aelst zoo
naar verlangd.. Een echte
Kerstmis met mooie droge sneeuw.
Dan leek het of de wereld er heel
anders uitzag dan anders. Dat was
natuurlijk ook zoo, omdat alles met
een dik pak sneeuw bedekt was. Men
zag dan geen straatsteenen meer en
zeffs van rt trottoir kwam alleen hier
en daar, voor winkels, waar men de
sneeuw had weggeruimd wat van de
steentjes te zien. Maar dat was het
niet wat Dolf bedoelde met „an
ders".
Voor hem was het net, of er een
sprookjesfee door het land getrok
ken was, die al het leelijke en slech
te wat er op aarde te zien was, weg-
getooverd had. Hoe zacht en goed
en stil zag alles er toch uit, vond Dolf
Tot zelfs de menschen zijn
heelemaal veranderd, dacht hij.
Iedereen was vroolijk en prettig
gestemd. Hun stemmen klonken
anders. Er lag een opgewekte en
vriendelijke toon in, die je andei's
niet hoorde. Hij vroeg zich af, of dat
allemaal misschien alleen in zijn
verbeelding bestond.
Ha, het begon te sneeuwen, Nog
al meer? dacht Dolf blij. Nu zal het
KERSTMAN.
Wie brengt er vreugd in Winter
land?
Wie glundert er bij kaarsen-brand?
En laat de klokken luiden?
Kerstman!
Wie treedt met zachten tred,
Over 't witte wijde bed,
Van sneeuw, tot bij de menschen?
Kerstman
Wie lacht er vriendelijk en vroolijk?
Wie schenkt zijn goede gaven oo'ijk
Aan takken van denneboom en spar?
Kerstman!
Kerstman is zeker wat van plan!
Wat zal de Kerstboom brengen?
Waar droomen alle kinderen van?
Van Kerstman!
morgen pas geweldig gaan met de
sleeën. Zou het aanhouden? Van uit
de vensterbank, waar hij zat, boven
op zijn kamertje, keek hij hoog over
de daken van de andere omliggende
huizen. Het waren nog maar enkele
vlokjes, die hij omlaag zag dwarrelen
Even opletten of het sterker wordt,
mompelde Dolf bij zich zelf. Ja, de
macht vlokken groeide gestadig aan
en enkele minuten later sneeuwde
het zoo dicht, dat je geen zes meter
voor je uit kon zien. Wat een grap
pig gezicht was dat. Al die witte
balletjes, die over en langs elkaar
heen dwarrelden. Hij sprong op en
riep over de trapleuning: Het
sneeuwt weer! Geweldig sneeuwt 't.
Kijk es naar buiten! Meteen liep hij
vlug de trap af.
Mevrouw van Aelst stond in de
huiskamer en hield het gordijn een
beetje opzij.
Neem aai*, wat een weer, riep
ze zachtjes uit.
Nou! Reuze fijn hè Moeder,
riep Dolf enthousiast.
Glimlachend keek Mevrouw van
Aelst haar jongen eens aan.
Ja, voor jou misschien wel,
maar heb je er wel aan gedacht, dat
het niet voor iedereen zoo prettig is?
Toen werd ze plotseling- ernstiger.
We hadden je er mee willen
verrassen Dolf en daarom hebben we
je er niets van verteld- Vader komt
vanavond thuis. Toch thuis! Je
weet, dat er eerst geen sprake van
zou zijn, dat hij Kerstmis thuis zou
kunnen vieren. De dringende zaak
waarvoor hij naar Italië moest,
vergde zooveel tijd van hem, dat het
in den beginne vrijwel als een on
mogelijkheid moest worden be
schouwd, dat hij vanavond thuis
zou kunnen komen. Vanmorgen
heeft Vader een telegram gestuurd,
waarin hij me vertelde, dat hij on
derweg was naar ons toe, en zoo
doende toch op Kerstavond thuis
zou zijn.
Hoera, hoera! riep Dolf blij
verrast. Nu wordt het pas heele
maal heerlijk! Net als andere ja
ren, hè Moeder. Wanneer kan hij
hier zijn? We zullen den kerstboom
aansteken voor hij komt en als hij
dan hier binnenstapt, vindt hij
Kerstmis ineens in zijn volle glorie.
We zullen moeten afwachten
j ongelief, wanneer Vader hier kan
zijn. En dat is nu juist, wat ik je
wilde vertellen. Die sneeuwjacht zal
het hem niet gemakkelijker maken.
Ik vrees zelf, dat hij stukken per
vliegmachine zal afleggen en uit
Rottei-dam per auto hier naar toe
zal moeten komen. Als dat zoo is,
wat ik bijna zeker geloof, dan ben
ik er heelemaal niet zoo gerust op,
dat Vader hier zoo heel erg vroeg
zijn zal. Misschien wordt het wel
heel erg laat in den nacht, om nog
niet eens te durven denken aan al
les wat er met een automobiel in
zulk een weer gebeui-en kan.
Dolfs gezicht betrok. Daar had hij
hee'emaal niet aan gedacht. Moeder
had natuurlijk gelijk. Hij had dien
middag nog zelf staan kijken naar
een groote vrachtautomobiel, die
bijna niet over den weg kon komen.
Eerst toen men ook nog zware ket
tingen om de banden had geslagen,
kon de wagen vooruit komen.
Hij keek zijn Moeder eens aan en
toen hij het angstige en verdrietige
gezicht zag, waarmede zij naar bui
ten stond te zien, sloeg hij zijn ar
men troostend om haar hals en
kuste haar.
Kom Moedertje, geen muize
nissen voor den tijd, U zult zien,
over een kwartiertje is Vader hier
en dan is alles immers in orde.
Mevrouw van Aelst* schudde be
zorgd het hoofd, maar daar zij bij
voorbaat den avond voor Dolf niet
wilde vergallen, deed ze maar alsof
ze aan zijn optimistische woorden
geloofde en ging van het raam weg,
om nog het een en ander in de huis
kamer te beredderen.
Dolf schoof de suitedeuren van
elkaar, om nogeens naar den prach-
tigen Kerstboom te gaan kijken, die
daar stond opgesteld. Hij had hem
met behulp van Moeder en Annet de
meid, heelemaal zelf versierd. Vier
pakjes kaarsen waren in den boom
verspreid. O, als die eens allemaal
zouden branden, wat een prachtig
gezicht zou dat niet moeten zijn!
O Moeder, riep hij naar de voor
kamer nu kunnen we de pakjes voor
Vader er toch ook inhangen? Waar
zijn ze? Zullen we het even samen
doen?
Ja, dat is een idee, zei Mevrouw
van Aelst en een oogenblik later
kwam ze met een paar pakketjes in
haar handen bij den kerstboom.
Ik zal even het trapje krijgen,
Dolf, Vader is zoo groot, dat zijn
cadeautjes wel het hoogste kunnen
hangen.
Voorzichtig bond hij, terwijl zijn
Moeder het trapje vasthield, de
pakjes in den rijk Versierden boom.
Nauwelijks waren ze er mede ge
reed, of er werd gebeld.
Ha, daar is ie! schreeuwde Dolf
verrukt en ook Mevrouw van Aelst
spoedde zich naar den voordeur.
Een besteller, een telegram,
riep Dolf, die door het ruitje keek
en hij zag de doodehjke bleekheid
niet, welke zich over het gezicht van
zijn Moeder verspreidde
Mevrouw van Aelst's voorgevoelens
bleken maar al te waar te zijn. Het
telegram behelsde een bericht, dat
haar man op zijn autotocht door den
sneeuwstorm overvallen was en een
ongeluk gekregen had. Zwaar ge
wond was hij in het ziekenhuis te
's Gravenhage opgenomen. Haar
overkomst was dringend gewenscht.
Zonder een woord te spreken liep
Mevrouw van Ae.'st naar de huiska
mer en bereikte nog juist in tijd en
wankelend een groote stoel, waar zij
in bezwijmde. Dolf, die het doods-
bleeke gezicht van zijn Moeder zag.
die daar nu als levenloos in den
stoel lag, uitte een doordringende
gil. Annette kwam verschrikt uit de
keuken aangeloopen. Zij was ccn
oude gedienstige en een f'inke kor
date vrouw. Na over haar eerste
schi-ik heen gekomen te zijn, bracht
zij haar mevrouw met behulp van
Dolf, die zij eens flink toegesproken
had, naar de divan, waar zij Me
vrouw van Aelst neerlegde. Toen
werd er getelefoneerd om den dok
ter.
Zoo verkeerde de avond, die zich
zoo feestelijk en vreugdevol had la
ten aanzien, in een avond van ver
driet en droefenis. De dokter ver
bood Mevrouw van Aelst op reis te
gaan en liet de noodige orders bij
zijn vertrek achter. Wat voe'de Dolf
zich eenzaam. Bleek en stil lag Moe
der in het groote bed. Haar oogen
gesloten. Zwijgend paste Annet bij
haar op. De kerstboom zou dien
avond niet branden. Stil zocht Dolf
zijn kamertje op en ging naar bed.
Hij begroef zijn gezicht in de kus
sens en rijkelijk vloeiden de tranen.
Zoo viel hij in slaap en droomde.
Hij liep op een langen witten
landweg en de sneeuw zwiepte hem
in het gezicht. Plotseling hoorde hij
het getjingel van bellen achter zich
en toen hij omkeeK zag hij dat een
groote arreslee met twee prachtige
witte paarden ervoor hem achter
op kwam rijden. Vlak bij hem hield
de slee stil en in den dik-ingepakten
koetsier herkende hij Kerstmannetje
Zoo alleen op den wandel?
vroeg Kerstmannetje.
Ja, zei Dolf verdrietig, ik ben
op weg naar den Haag, mijn Vader
ligt in het hospitaal en zc zijn bang
dat hij dood zal gaan. Tot zijn eigen
verwondering sprak hij met een
vaste en kalme stem en hij huilde
niet, toen hij Kerstmannetje het
treurige nieuws vertelde.
Kunt U mij niet helpen, Kerst
man? vroeg hij toen hoopvol.
Maar Kerstman schudde beden
kelijk het hoofd en zei: Stap in.
dan zullen we samen zien of er wat
aan te doen is.
In pijlsnelle vaart schoot de groote
slee vooruit, door den j achtenden
sneeuwstorm. Zoo kwamen ze bij een
heel groot wit huis, dat eenzaam op
een ontzettend wijde sneeuwvlakte
lag.
Ga daar binnen, zei Kerstman
en zie wat je er doen kunt. Verder
kan ik je nu niet meer helpen. Al
leen één ding nog. Vergeet niet, dat
ik hier op je blijf wachten om je
straks weer terug te brengen. Han
del dus snel en kom gauw weerom.
Aan het witte huis zat een groote
gouden belknop- Dolf trok eraan en
op hetzelfde oogenblik zwaaide de
deur open. De gang was echter ge
heel verlaten en er was niemand te
zien. Hij ging binnen en de zware
deur s'oot geluidloos achter hem
dicht. De gang voerde naar een an-
dere deur, waarachter zich een rui
me kamer bevoixd. Dolf ging binnen
en schrok toen hij in een der uiter
ste hoeken een stokoude man zag
zitten, die opkeek, toen de jongen
binnenkwam. Dolf herkende hem
dadelijk. Het was Vader Tijd, zijn
groote scherpe zeis stond achter
hem tegeix den muur en een zware
zandlooper stond op den tafel voor
hem. De grijsaard schreef in een
zwaar en dik boek met een ouder-
wetschen ganzepen.
Waar kom je voor? vroeg de
grijze man somber.
Vader Tijd, ik kom U vragen
om het niet te willen laten gebeuren
Laat Vader nog bij ons blijven.
Moeder en ik kunnen hem niet mis
sen.
Vader Tijd schudde echter het
hoofd en zei: Wat je vraagt is on
mogelijk. Mijn boeken moeten k'op
pen. Kijk hier links staan alle ge
boorten en hier rechts alle gestor
venen.
Dolf boog zich voorover en met
een ontzettenden schrik zag hij op
den laatsten regel staan Jaques van
AeVaders naam. Door zijn
binnenkomen had de schrijver moe
ten ophouden met schrijven en zoo
kwam het dat de heele naam nog
niet ingeschreven was.
Smeekena viel de knaap voor den
schrijver op de knieën en vroeg hem
den naam te willen doorhalen.
Dat is onmogelijk, zei Vader
Tijd nogeens verdrietig, mijn boeken
moeten kloppen. Tenzij
O, riep Dolf hoopvol, zeg mij
wat ik doen kan om Vader te be
houden.
Vader Tijd zweeg en keek den ver-
drietigen knaap heel ernstig aan.
Alleen, als er in zijn plaats een
andere naam kan komen te staan,
kan ik er veraixdering in brengen
Maar dat moet dan snel en geheel
vrijwi'lig gebeurenEn de grijze
man in de lange bruine pij reikte
Dolf den ganzenveder
Een oogenblik schrok Dolf angstig
achteruit. Hij beefde over zijn gan-
sche lijf. Toen greep hij met sidde
rende hand de ganzeveer. Door een
raam zag hij Kei'stman in zijn
groote slee zitten. Hij wenkte naar
Dolf, dat hij vlug voort moest ma
ken
Toen was het besluit genomen.
Dolf doopte de pen diep in den
dikken inktpot en haalde met ccn
i er men haal den naam van zijix
Vader door, om er zijn eigen naam
voor in de plaats te zetten.
Ineens zat hij weer naast den Kerst
man in de slee, die vliegensvlug dooi
de sneeuw gleed, harder en harder,
de paarden renden over den weg.
Er kwam een groote gouden poort
aan het einde van den weg en daar
reden ze pijlsnel op af. De slee
schoot onder de poort door en
Dolf schrok wakker.
Het was ochtend en zijn Moeder
stond bij zijn bed.
Ik ga naar Vader toe Dolf, zul
je goed oppassen? vroeg ze en ze
kuste hem vaarwel. De dokter had
tenslotte zijn toestemming voor de
reis kunnen geven. Na een uitste
kende nachtrust had Mevrouw van
Aelst haar krachten nagenoeg weer
geheel en al teruggewonnen.
Ik zal goed oppassen Moeder,
zei Dolf, gaat U maar gerust. Alles
zal In orde komen, dat zult U zien-
Mevrouw van Aelst glimlachte
zwakjes en vertrok.
Natuurlijk zijn droomen maar
droomendoch zeker is, dat Dolf
vast in het herstel van zijn Vader
geloofde. Dagen en dagen achter
een bleef hetgeen hij gedroomd had
levendig in zijn geheugen bewaard.
Enhij kreeg gelijk.
Mevrouw van Aelst begreep niets
van de zekerheid, waarmede Dolf
de goede berichten uit 't hospitaal
opnam. Zij wist niets van zijn vast
vertrouwen al", want Dolf bewaarde
zijn droom, als een stil geheim voor
zichzelven.
Mijnheer van Aelst herstelde ge
heel en kwam twee maanden later
thuis in den familiekring.
Ook aan zijn Vader vertelde Dolf
nooit van den droom.
Waarom, dat wist hijzelf niet
ZOEKPLAATJE.
Ieder had wat uit de takken van
de goedgeefsche denneboom gekre
gen. Behalve kleine broer!
Met zijn heldere oogjes zocht
hij de verlichte takken af, om te
ontdekken of er nu nergens ook iets
voor hem te bespeuren was.
Natuur'ijk had men hem niet ver
geten! Alleen was zijn geschenk wat
diep tusschen de takken verborgen
geraakt.
Ach, zijn gezichtje staat er heele
maal sip van en o wee. zijn onder
lipje begint te trillen.
Help hem eens gauw, vriendjes en
vriendinnetjes! 't Is een leuke Ted
dy-beer, die op broer hangt te wach
ten! Wie ziet hem?