Gouden en Zilveren Zondag te Weenen. Pas Vijftien jaar geleden.... MijnheerVan Puffelen's Pech. Gulden advies. HET NIEUWE DAGBLAD DINSDAG 22 DECEMBER 1931 Het Kerstfeest wordt voorbereid. De zaken nog beneden de geringe verwachtingen. (Van oneen Weenschen correspondent.) Weenen, 17 December. Ieder jaar, wanneer het tegen Kerstmis gaat,.... vooral inde allerlaatste jaren heeft deze gewoonte sterk de overhand ge kregenhoort men hetzelfde: hoort men de menschen tegen elkander zeggen:„we doen er niets aan!" „Neen, we doen er dit jaar be slist niet aan, want dat elkander van weers kanten cadeautjes geven is allemaal maar nonsens. Jij geeft geld uit en ik geef geld uit en wat hebben we eraan? Dat is allemaal maar overbodig. We blijven even goede vrien den, ook al geven we elkander niets. Er komt dus niet van, en daarmee basta!" Zooals u weet is de weg naar de hel ge plaveid met goede voornemens. Maar de weg naar een gezellig Kerstfeest ook! Men neemt zich voor geen cadealtjes voor anderen te koopen en men maakt zichzelf wijs, dat men -zelf ook niets verwacht, maar tóch, maar tóchDe Kerstdagen naderen er lig gen overal zulke mooie dingen in de uitstal kasten. van de winkels en er hangt ook een zekere stemming in de lucht, die men moei lijk definieeren kan en die zich ook niet laat ontleden, welke „Kerst-stemming" heet. Kerstmis is een feest van vreugde en van blijdschap, met Kerstmis wil men gelukkig zijn en ook gelukkige gezichten van ande ren om zich heen zien, of dan toch tenminste weten, dat anderen gelukkig zijn. En dan is het zoo'n bevredigend gevoel, wanneer men daar zelf ook een steentje toe heeft bijgedra gen. De economische overwegingen schrompen ineen, ze verdwijnen in een heel klein hoekje van uw verstandig denkend brein om plaats te maken voor de gevoelens van vreugde, die het schenken u geeft, en per slot van reke ning wordt Kerstmis toch op de gewone en gebruikelijke wijze „gevierd"! Er komt na tuurlijk weer een boom in uw huis, zoo'n ge zellige groene sparreboom, die zoo lekker riekt en ook gaat ge weer cadeautjes koopen. Waar zijn uw voornemens gebleven van we- doen-er-ndet-aan? Verdwenen zijn ze. Zelfs wanneer gij nog zoo vlijtig zoekt, vindt ge hen niet meer! De ..Hausfrauen" zijn al sedert eenigen tijd door de Kerstpsychose aangegrepen. Ze schrobben en borstelen en boenen, ze wrijven de hier in Oostenrijk gebruikelijke parket vloeren net zoo lang, tot ze spiegelglad zijn en wij heeren van de schepping voortdurend in gevaar zijn er op uit te glijden en even tueel onze hals te breken, zij sleepen de meu 'beien van de eene kamer naar het andere vertrek en loopen den heelen dag met stof doeken, borstel en blik rond en het is maar het beste een beetje uit haar buurt te blijven. Ook mijn hospita, Frau Grimm, is van 's morgens vroeg tot 's avonds laat daniig in de weer. Waartoe dat „putzen" feitelijk goed is weet ik niet, want de boel wordt toch weer vuil, maar dat schijnen dingen te zijn, die wij, mannen, toch nooit zullen begrijpen. De winkeliers hopen natuurlijk zooveel mo gelijk te kunnen verkoopen. Van het al of niet gunstig uitvallen van het „Weihnachts- geschaft" hangt een groot gedeelte van hun financieele omstandigheden gedurende het begin van het volgende jaar af. Om ieder in de gelegenheid te stellen op zijn gemak de étalage kasten te kunnen bekijken en rustig zijn inkoopen te doen, heeft men hier re Weenen sedert onheugelijke tijden den zoo- genaamden Zilveren en den Gouden Zon dag ingevoerd. De Zondag, welke de laatste voor het Kerstfeest is, wordt de Gouden Zon dag genoemd, en die welke een week vroeger valt, is de Zilveren Zondag. Op deze twee Zondagen hebben alle winkels volgens een oud gebruik steeds het recht gedurende een groot gedeelte van den dag open te zijn. Dan is het vooral in de:, binnenstad en in de voor naamste winkelstraten van de andere Bezir- ke, zooals bijvoorbeeld in de Mariahilfer- strasse, altijd zwart van de menschen. Tien duizenden, die in de buitenwijken wonen en die op weekdagen bijna nooit in de city kunnen komen, zijn op de been en drommen menschen van het platteland zijn met trei nen, trams en autobussen naar de hoofdstad toegestroomd. Oostenrijksche boeren met me talen knoopen op hun groene vest, met dikke horlogekettingen met groote munten er aan en met vedex-bossen of gemsbaardkwastjes op him hoed, kuieren hi schommelenden gang, al of niet in gezelschap van wederhelften eir kroost, midden in de drukte van de wereld stad.. Zij kunnen maar niet genoeg krijgen van al het moois, dat zich hun aan beide zijden aanbiedt, zij kunnen zich maar niet aan het strikte gebod van linkshouden ge wennen, zij loopen voortdurend gevaar bij het oversteken van straten en stegen onder de wielen van een auto te komen en zij sta ren met be- en verwondering naar de druk ke gebaren van een verkeersagent, die zijn armen voortdurend aLs de wieken van een molen rond laat cirkelen. De Zilveren Zondag is een tegenvaller voor de Weensche winkeliers geweest. Zij hadden er weliswaar niet op gerekend buitengewoon veel koopende klanten te zullen krijgen aan kijkers is nooit gebrekmaar dat zij zóó weinig verkocht hebben, neen, dat had- Kranten- knipsels uit 1916. 22 December 1916. Grondwetsherziening. Het belangrijke feit van den dag is de aan neming gistermiddag van de drie voor stellen tot grondwetsherziening, wat betreft kiesrecht, onderwijs en additioneele artike len. Nadat in overleg van de Commissie van rapporteurs met den Minister van Binnen- landsche Zaken nog enkele kleine, meeren- deels redactioneele ivijzigingen waren aan gebracht, zijn achtereenvolgens al de drie ontwerpen zonder hoofdelijke stemming aan genomen. IJmuiden. Visscherijmaatschappijen. De Staatscou rant behelst de statuten van de N.V. Vis scherijmaatschappijen Gloria, Victoria en Amalia met maatschappelijke kapitalen van 30.000 ieder. den zij niet gedacht. Ook van buiten waren minder menschen gekomen dan in vroegere jaren het geval placht te zijn. De oorzaak van dit alles is natuurlijk.de economi sche crisis! De lieden willen en kunnen na tuurlijk niet veel geld uitgeven en daarbij komt dan.zie den aanvang van dit arti kel.dat men de economische overwe gingen op het oogenblik nog niet overboord heeft geworpen! Dat komt eerst dezer dagen, dat komt misschien eerst op den Gouden Zondag of wellicht niet voor den dag vlak voor den „Heiligen Abend"! De stad is natuurlijk al vol Kerstboomen. Groote, kleine, dikke en duxine, dure en goed- koope. Tienduizenden denne- en sparre- boompjes werden reeds van de heuvelen van den Wienenvald en van de verder af lig gende bergen gehaald en naar de „Wiener- stadt" gebracht. Op hoéken van straten en op pleinen, alsmede langs de kaden, van het Donaukanaal zijn Kerstboommarkten ge ïmproviseerd. In groote hoeveelheden staan hier de groene boompjes op houten kxuisen op de straatsteenen geplaatst. Voor een paar luttele Schillingen kan men al een aardig boompje hebben, dat, wanneer het netjes „aufgeputzt" is, een heel oi-dentelijiken in druk maakt. Eigenlijk is het gebruik om Kerstboomen in de woningen neer te zetten in Oostenrijk nog lang niet zoo langen tijd ingeburgerd als men wel zou denken. De al lereerste Kerstboom in Oostenrijk werd door het eenige Protestantsche lid van het Habs- burgsche huis, de echtgenoote van Napoleons grooten tegenstander, aartshertog Karl, prinses Henriette van Nassau-Weilburg, een dochter van den souvereinen vorst Friedrïch Wilhelm van Nassau-Weilburg, opgesteld. Zij was in September 1815 met den Oostenrijk- sclien aartshertog, die een broeder van kei zer Frans I was, in het huwelijk getreden en wilde door een fraai versierden „Weihnachts- baum" aan haar eigen Duitsche vaderland herinnerd worden. W. M. BEKAAR. Mijnheer van Puffelen was boekhouder: een zeer ijverig en nauwgezet man. die tot volle tevredenheid enz. Enfin, hij was al 14 jaar bij dezelfde firma. Een respectabel mensch, iemand die gauw bang was zijn pres tige te grabbel te gooien. En verder een beetje eigenwijs. Maar dat was dan ook het eenige, dat men op mijnheer van Puffelen te zeggen kon hebben. Telken jare in de zomervacantie placht het echtpaar vaxi Puffelen eenige weken op Texel door te brengen. Zij namen dan steeds in hetzelfde pension hun intrek, en hadden daar ook altijd weer dezelfde kamer, aan den voor kant boven de deur. st Was een warme dag geweest. Drukkend. Alle gasten hadden nog laat In den tuin bij een gezeten. Mijnheer van Puffelen had zijn nieeningen over de toestanden in de politiek ten beste gegeven. Hij hoorde zichzelf graag praten. En daar het te warm was om tegen te spreken, hadden zelfs de jongelui met on gewone rust naar hem geluisterd. De heer van Puffelen had zelf geen zoons en was hei melijk een beetje bang voor het vroolijke stelletje jongens, dat zich achter zijn rug wel eens grapjes over hem permitteerde. Maar dezen avond kon hij tevi-eden zijn. Hij was voortdurend zelf aan het woord geweest. En zoo geviel het, dat mijnheer van Puffe len zelfs zoo'n beetje zong onder het naar bed gaan. Zingend liet hij zijn blinkende tanden meesterstukje van techniek in zijn wa terglas zinken. Niemand wist dat van Puffe len een valsch gebit had. Hij zelf was er trotsch op, als hij complimentjes kreeg over zijn mooie gave tanden. De waarheid bleef steeds angstvallig verborgen voor de wereld. 't Was te wai'm om te slapen. En met veel moeite waren de van Puffelens zoo'n beetje ingedommeld, toen er opeens vlak onder het raam een kactengevecht begon, begeleid door het welbekende melodieuze gezang. Van Puffelen sprong woedend uit zijn bed en gooide met een reuzenzwaai een glas water over de katten uit. Toen was het gedaan met het concert. En even daarna kwam er een onweer, gevolgd door zware regens, en kon den de van Puffelens in de koelere atmosfeer weldra inslapen. Maar den volgenden morgen bleek het, dat van Puffelen in zijn verontwaardiging het verkeerde glas gegrepen had, en mèt het water zijn tanden over de katten had gestort. „Ik blijf hier", zei van Puffelen. ..Ik vertoon me niet". Zoodat Mevrouw naar beneden kon gaan en voor het ontbijt nog den heelen tuin en het pad voor het huis afzocht, doch zonder resultaat. De regens hadden waarschijixlijk haars mans tanden weggespoeld. En 't ergste was, dat iedereen behulpzaam mee wou zoeken. En ze durfde niet te zeggen, wat er verloren was. Want haar man zou haar dat nooit vergeven hebben. En dus ontweck ze iedereen, en doolde den heelen morgen al zoekend om het huis. Boven zat van Puffelen en was in een zéér slecht humeur. Zoo erg was het niet meer geweest sinds 1917, toen hij eens drie dagen had gezocht om een kas tekort van 10.13 te ontdekken. Hij had het gevonden, maar wat was hij slecht te spreken geweest die dagen! En' als een van de jonge lui de tanden vondheimelijk verdacht hij toch bijna onmogelijk. Mevrouw inmiddels zocht. En gaf ten einde raad "s middags de moed op. Vraagstuk: waar haal je op Texel nieuwe tanden vandaan? Vlak voor het eten kwam de vrachtrijder langs. Hij ging altijd 's morgens vroeg al weg, en kwam 's avonds weer langs het pension om zijn boodschappen en brieven af te geven. Zooals gewoonlijk wachtten alle gasten hem voor het huis op. Mevrouw van Puffelen zat voor het raam op hun kamer en hield haar ongelukkigen man gezelschap. Daar kwam de vrachtrijder, sprong van zijn kar en riep vroolijk tegen Mevrouw van Puffelen: „hier heb ik nog wat voor u, dat lag vanochtend voor de deur. ik denk: zonde, ze kenne d'r op trappe, laat ik het maar zoolang meenemen". En trok een blauwe zakdoek uit zijn zak, waaruit van Puffelen's tanden te voorschijn kwamen. „Zeker van mijnheer", zei die vreeselïjke vrachtrijder nog. Drie, vier gedienstige jongelui snelden toe om de deli cate last boven te brengen. Mevrouw van Puffelen vreesde een oogenblik voor het leven van haar man. Zóó kwaad had ze hem nog nooit gezien. Den volgenden morgen reden de van Puf felens voor dag en dauw met den ongeluks- vrachti*ijder mee naar de boot. Ze hebben de rest van hun vacantie in Gelderland doorge bracht. (Na 31 December azullen geert guldens van vóór 1920 meer in betaling genomen worden). Eenendertig spoedt ten einde, 'k Maak er even van gewag, Met het oog op zie-hierboven. Het is nog maar heel kort dag. 't Is de vraag, of wij het oude Met een zucht van spijt zien gaan. Of met een verlicht gevoelen: Hè, gelukkig, dat 's gedaan. Er moet eens een einde komen Aan de crisis narigheid, Zoover reikt nog 't optimisme In dezen malaise tijd. Tweeëndertig wordt, naar velen Reeds voorspellen, 't ergste jaar. Wel, laat het dan spoedig komen. Dan is 't ook het gauwste klaar. 't Is, alsof wij langs een ladder Al maar dalen naar benêe, Onder ons is 't stikkeduister En wij zien geen laatste trée. Alle onrust zal vooi'bij zijn Als wij op den bodem staan En, een mensch kan niet stagneeren, Dan opnieuw naar boven gaan. Ja, dan gaan wij weer aan 't klimmen. Zij het langzaam, voet voor voet; Maar terwijl wij klimmen, worden Wij gesterkt door nieuwen moed. Ach, u moet mij excuseeren. Dat ik wat ben afgedwaald. 't Denkbeeld guldens heeft de crisis Weer in het geding gehaald. Onze gulden is nog veilig En hij blijve lang gespaard, Maar de gulden van voor twintig. Die is strakjes niets meer waard. Denk erom, dat u nog tijdig Die versleten oudjes slijt. Want met eenendertig eindigt Ook de oude gulden tijd. P. GASUS. OP KERSTAVOND. (Een verhaal voor de grootere jongens en meisjes.) et was een echte witte Kerstmis. Daar had Dolf van Aelst zoo naar verlangd.. Een echte Kerstmis met mooie droge sneeuw. Dan leek het of de wereld er heel anders uitzag dan anders. Dat was natuurlijk ook zoo, omdat alles met een dik pak sneeuw bedekt was. Men zag dan geen straatsteenen meer en zeffs van rt trottoir kwam alleen hier en daar, voor winkels, waar men de sneeuw had weggeruimd wat van de steentjes te zien. Maar dat was het niet wat Dolf bedoelde met „an ders". Voor hem was het net, of er een sprookjesfee door het land getrok ken was, die al het leelijke en slech te wat er op aarde te zien was, weg- getooverd had. Hoe zacht en goed en stil zag alles er toch uit, vond Dolf Tot zelfs de menschen zijn heelemaal veranderd, dacht hij. Iedereen was vroolijk en prettig gestemd. Hun stemmen klonken anders. Er lag een opgewekte en vriendelijke toon in, die je andei's niet hoorde. Hij vroeg zich af, of dat allemaal misschien alleen in zijn verbeelding bestond. Ha, het begon te sneeuwen, Nog al meer? dacht Dolf blij. Nu zal het KERSTMAN. Wie brengt er vreugd in Winter land? Wie glundert er bij kaarsen-brand? En laat de klokken luiden? Kerstman! Wie treedt met zachten tred, Over 't witte wijde bed, Van sneeuw, tot bij de menschen? Kerstman Wie lacht er vriendelijk en vroolijk? Wie schenkt zijn goede gaven oo'ijk Aan takken van denneboom en spar? Kerstman! Kerstman is zeker wat van plan! Wat zal de Kerstboom brengen? Waar droomen alle kinderen van? Van Kerstman! morgen pas geweldig gaan met de sleeën. Zou het aanhouden? Van uit de vensterbank, waar hij zat, boven op zijn kamertje, keek hij hoog over de daken van de andere omliggende huizen. Het waren nog maar enkele vlokjes, die hij omlaag zag dwarrelen Even opletten of het sterker wordt, mompelde Dolf bij zich zelf. Ja, de macht vlokken groeide gestadig aan en enkele minuten later sneeuwde het zoo dicht, dat je geen zes meter voor je uit kon zien. Wat een grap pig gezicht was dat. Al die witte balletjes, die over en langs elkaar heen dwarrelden. Hij sprong op en riep over de trapleuning: Het sneeuwt weer! Geweldig sneeuwt 't. Kijk es naar buiten! Meteen liep hij vlug de trap af. Mevrouw van Aelst stond in de huiskamer en hield het gordijn een beetje opzij. Neem aai*, wat een weer, riep ze zachtjes uit. Nou! Reuze fijn hè Moeder, riep Dolf enthousiast. Glimlachend keek Mevrouw van Aelst haar jongen eens aan. Ja, voor jou misschien wel, maar heb je er wel aan gedacht, dat het niet voor iedereen zoo prettig is? Toen werd ze plotseling- ernstiger. We hadden je er mee willen verrassen Dolf en daarom hebben we je er niets van verteld- Vader komt vanavond thuis. Toch thuis! Je weet, dat er eerst geen sprake van zou zijn, dat hij Kerstmis thuis zou kunnen vieren. De dringende zaak waarvoor hij naar Italië moest, vergde zooveel tijd van hem, dat het in den beginne vrijwel als een on mogelijkheid moest worden be schouwd, dat hij vanavond thuis zou kunnen komen. Vanmorgen heeft Vader een telegram gestuurd, waarin hij me vertelde, dat hij on derweg was naar ons toe, en zoo doende toch op Kerstavond thuis zou zijn. Hoera, hoera! riep Dolf blij verrast. Nu wordt het pas heele maal heerlijk! Net als andere ja ren, hè Moeder. Wanneer kan hij hier zijn? We zullen den kerstboom aansteken voor hij komt en als hij dan hier binnenstapt, vindt hij Kerstmis ineens in zijn volle glorie. We zullen moeten afwachten j ongelief, wanneer Vader hier kan zijn. En dat is nu juist, wat ik je wilde vertellen. Die sneeuwjacht zal het hem niet gemakkelijker maken. Ik vrees zelf, dat hij stukken per vliegmachine zal afleggen en uit Rottei-dam per auto hier naar toe zal moeten komen. Als dat zoo is, wat ik bijna zeker geloof, dan ben ik er heelemaal niet zoo gerust op, dat Vader hier zoo heel erg vroeg zijn zal. Misschien wordt het wel heel erg laat in den nacht, om nog niet eens te durven denken aan al les wat er met een automobiel in zulk een weer gebeui-en kan. Dolfs gezicht betrok. Daar had hij hee'emaal niet aan gedacht. Moeder had natuurlijk gelijk. Hij had dien middag nog zelf staan kijken naar een groote vrachtautomobiel, die bijna niet over den weg kon komen. Eerst toen men ook nog zware ket tingen om de banden had geslagen, kon de wagen vooruit komen. Hij keek zijn Moeder eens aan en toen hij het angstige en verdrietige gezicht zag, waarmede zij naar bui ten stond te zien, sloeg hij zijn ar men troostend om haar hals en kuste haar. Kom Moedertje, geen muize nissen voor den tijd, U zult zien, over een kwartiertje is Vader hier en dan is alles immers in orde. Mevrouw van Aelst* schudde be zorgd het hoofd, maar daar zij bij voorbaat den avond voor Dolf niet wilde vergallen, deed ze maar alsof ze aan zijn optimistische woorden geloofde en ging van het raam weg, om nog het een en ander in de huis kamer te beredderen. Dolf schoof de suitedeuren van elkaar, om nogeens naar den prach- tigen Kerstboom te gaan kijken, die daar stond opgesteld. Hij had hem met behulp van Moeder en Annet de meid, heelemaal zelf versierd. Vier pakjes kaarsen waren in den boom verspreid. O, als die eens allemaal zouden branden, wat een prachtig gezicht zou dat niet moeten zijn! O Moeder, riep hij naar de voor kamer nu kunnen we de pakjes voor Vader er toch ook inhangen? Waar zijn ze? Zullen we het even samen doen? Ja, dat is een idee, zei Mevrouw van Aelst en een oogenblik later kwam ze met een paar pakketjes in haar handen bij den kerstboom. Ik zal even het trapje krijgen, Dolf, Vader is zoo groot, dat zijn cadeautjes wel het hoogste kunnen hangen. Voorzichtig bond hij, terwijl zijn Moeder het trapje vasthield, de pakjes in den rijk Versierden boom. Nauwelijks waren ze er mede ge reed, of er werd gebeld. Ha, daar is ie! schreeuwde Dolf verrukt en ook Mevrouw van Aelst spoedde zich naar den voordeur. Een besteller, een telegram, riep Dolf, die door het ruitje keek en hij zag de doodehjke bleekheid niet, welke zich over het gezicht van zijn Moeder verspreidde Mevrouw van Aelst's voorgevoelens bleken maar al te waar te zijn. Het telegram behelsde een bericht, dat haar man op zijn autotocht door den sneeuwstorm overvallen was en een ongeluk gekregen had. Zwaar ge wond was hij in het ziekenhuis te 's Gravenhage opgenomen. Haar overkomst was dringend gewenscht. Zonder een woord te spreken liep Mevrouw van Ae.'st naar de huiska mer en bereikte nog juist in tijd en wankelend een groote stoel, waar zij in bezwijmde. Dolf, die het doods- bleeke gezicht van zijn Moeder zag. die daar nu als levenloos in den stoel lag, uitte een doordringende gil. Annette kwam verschrikt uit de keuken aangeloopen. Zij was ccn oude gedienstige en een f'inke kor date vrouw. Na over haar eerste schi-ik heen gekomen te zijn, bracht zij haar mevrouw met behulp van Dolf, die zij eens flink toegesproken had, naar de divan, waar zij Me vrouw van Aelst neerlegde. Toen werd er getelefoneerd om den dok ter. Zoo verkeerde de avond, die zich zoo feestelijk en vreugdevol had la ten aanzien, in een avond van ver driet en droefenis. De dokter ver bood Mevrouw van Aelst op reis te gaan en liet de noodige orders bij zijn vertrek achter. Wat voe'de Dolf zich eenzaam. Bleek en stil lag Moe der in het groote bed. Haar oogen gesloten. Zwijgend paste Annet bij haar op. De kerstboom zou dien avond niet branden. Stil zocht Dolf zijn kamertje op en ging naar bed. Hij begroef zijn gezicht in de kus sens en rijkelijk vloeiden de tranen. Zoo viel hij in slaap en droomde. Hij liep op een langen witten landweg en de sneeuw zwiepte hem in het gezicht. Plotseling hoorde hij het getjingel van bellen achter zich en toen hij omkeeK zag hij dat een groote arreslee met twee prachtige witte paarden ervoor hem achter op kwam rijden. Vlak bij hem hield de slee stil en in den dik-ingepakten koetsier herkende hij Kerstmannetje Zoo alleen op den wandel? vroeg Kerstmannetje. Ja, zei Dolf verdrietig, ik ben op weg naar den Haag, mijn Vader ligt in het hospitaal en zc zijn bang dat hij dood zal gaan. Tot zijn eigen verwondering sprak hij met een vaste en kalme stem en hij huilde niet, toen hij Kerstmannetje het treurige nieuws vertelde. Kunt U mij niet helpen, Kerst man? vroeg hij toen hoopvol. Maar Kerstman schudde beden kelijk het hoofd en zei: Stap in. dan zullen we samen zien of er wat aan te doen is. In pijlsnelle vaart schoot de groote slee vooruit, door den j achtenden sneeuwstorm. Zoo kwamen ze bij een heel groot wit huis, dat eenzaam op een ontzettend wijde sneeuwvlakte lag. Ga daar binnen, zei Kerstman en zie wat je er doen kunt. Verder kan ik je nu niet meer helpen. Al leen één ding nog. Vergeet niet, dat ik hier op je blijf wachten om je straks weer terug te brengen. Han del dus snel en kom gauw weerom. Aan het witte huis zat een groote gouden belknop- Dolf trok eraan en op hetzelfde oogenblik zwaaide de deur open. De gang was echter ge heel verlaten en er was niemand te zien. Hij ging binnen en de zware deur s'oot geluidloos achter hem dicht. De gang voerde naar een an- dere deur, waarachter zich een rui me kamer bevoixd. Dolf ging binnen en schrok toen hij in een der uiter ste hoeken een stokoude man zag zitten, die opkeek, toen de jongen binnenkwam. Dolf herkende hem dadelijk. Het was Vader Tijd, zijn groote scherpe zeis stond achter hem tegeix den muur en een zware zandlooper stond op den tafel voor hem. De grijsaard schreef in een zwaar en dik boek met een ouder- wetschen ganzepen. Waar kom je voor? vroeg de grijze man somber. Vader Tijd, ik kom U vragen om het niet te willen laten gebeuren Laat Vader nog bij ons blijven. Moeder en ik kunnen hem niet mis sen. Vader Tijd schudde echter het hoofd en zei: Wat je vraagt is on mogelijk. Mijn boeken moeten k'op pen. Kijk hier links staan alle ge boorten en hier rechts alle gestor venen. Dolf boog zich voorover en met een ontzettenden schrik zag hij op den laatsten regel staan Jaques van AeVaders naam. Door zijn binnenkomen had de schrijver moe ten ophouden met schrijven en zoo kwam het dat de heele naam nog niet ingeschreven was. Smeekena viel de knaap voor den schrijver op de knieën en vroeg hem den naam te willen doorhalen. Dat is onmogelijk, zei Vader Tijd nogeens verdrietig, mijn boeken moeten kloppen. Tenzij O, riep Dolf hoopvol, zeg mij wat ik doen kan om Vader te be houden. Vader Tijd zweeg en keek den ver- drietigen knaap heel ernstig aan. Alleen, als er in zijn plaats een andere naam kan komen te staan, kan ik er veraixdering in brengen Maar dat moet dan snel en geheel vrijwi'lig gebeurenEn de grijze man in de lange bruine pij reikte Dolf den ganzenveder Een oogenblik schrok Dolf angstig achteruit. Hij beefde over zijn gan- sche lijf. Toen greep hij met sidde rende hand de ganzeveer. Door een raam zag hij Kei'stman in zijn groote slee zitten. Hij wenkte naar Dolf, dat hij vlug voort moest ma ken Toen was het besluit genomen. Dolf doopte de pen diep in den dikken inktpot en haalde met ccn i er men haal den naam van zijix Vader door, om er zijn eigen naam voor in de plaats te zetten. Ineens zat hij weer naast den Kerst man in de slee, die vliegensvlug dooi de sneeuw gleed, harder en harder, de paarden renden over den weg. Er kwam een groote gouden poort aan het einde van den weg en daar reden ze pijlsnel op af. De slee schoot onder de poort door en Dolf schrok wakker. Het was ochtend en zijn Moeder stond bij zijn bed. Ik ga naar Vader toe Dolf, zul je goed oppassen? vroeg ze en ze kuste hem vaarwel. De dokter had tenslotte zijn toestemming voor de reis kunnen geven. Na een uitste kende nachtrust had Mevrouw van Aelst haar krachten nagenoeg weer geheel en al teruggewonnen. Ik zal goed oppassen Moeder, zei Dolf, gaat U maar gerust. Alles zal In orde komen, dat zult U zien- Mevrouw van Aelst glimlachte zwakjes en vertrok. Natuurlijk zijn droomen maar droomendoch zeker is, dat Dolf vast in het herstel van zijn Vader geloofde. Dagen en dagen achter een bleef hetgeen hij gedroomd had levendig in zijn geheugen bewaard. Enhij kreeg gelijk. Mevrouw van Aelst begreep niets van de zekerheid, waarmede Dolf de goede berichten uit 't hospitaal opnam. Zij wist niets van zijn vast vertrouwen al", want Dolf bewaarde zijn droom, als een stil geheim voor zichzelven. Mijnheer van Aelst herstelde ge heel en kwam twee maanden later thuis in den familiekring. Ook aan zijn Vader vertelde Dolf nooit van den droom. Waarom, dat wist hijzelf niet ZOEKPLAATJE. Ieder had wat uit de takken van de goedgeefsche denneboom gekre gen. Behalve kleine broer! Met zijn heldere oogjes zocht hij de verlichte takken af, om te ontdekken of er nu nergens ook iets voor hem te bespeuren was. Natuur'ijk had men hem niet ver geten! Alleen was zijn geschenk wat diep tusschen de takken verborgen geraakt. Ach, zijn gezichtje staat er heele maal sip van en o wee. zijn onder lipje begint te trillen. Help hem eens gauw, vriendjes en vriendinnetjes! 't Is een leuke Ted dy-beer, die op broer hangt te wach ten! Wie ziet hem?

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1931 | | pagina 5