Kerstversiering.
DE MUILTJES.
HET NIEUWE DAGBLAD
Kerstal acht.
Sneeuw over de landen en over de bergen,
sneeuw over de bosschen en de verlaten ve
nen. En een hemel vol sterren, hoog en wijd,
omvat de wereld.
Maar dan vaart er een fluistering over
het besneeuwde land, van boom naar boom,
van struik naar struik, en de wind, die
langs de flanken der bergen strijkt, zingt
het: hij komt, hij komt.
Dan snelt er een schim langs de sterren,
dan schuift er een schaduw over de sneeuw,
dan trillen de sparren, dat de sneeuw dof-
ploffend van hun doorgebogen takken glijdt.
En weg is hij weer. Machtig groot draaft
hij over de vlakten, door de breede dalen,
over de bergruggen, die zich krommen tegen
den hemel. Wijd-uit staan de blauw-lich-
tende takken van zijn forsch gewei, hoog zijn
zijn schoften, gespierd de pooten, die de
sneeuw niet beroeren. En hij draaft voort,
den ganschen langen Kerstnacht, van de bos
schen van Dalarne tot de vlakten van Lap
land, van de fjall, die naar den hemel reikt
tot de bevroren moerassen aan zijn voet.
'Rusteloos draaft hij over de witte wereld,
de reuzen-eland, om ieder, die in den Kerst
nacht een eland gaat jagen, die zoo den
Kerstnacht niet heiligt, mee te lokken, door
de dalen en over de bergen, de witte wijdheid
in, waaruit hij niet zal wederkeeren naar
zijn rood-houten hut op de helling bij de
berken.
Zoo vertelt het de oude Kerstsage van de
boeren en stroopers, de houthakkers en ko
lenbranders uit de Midden-Zweedsche bos
schen en bergen.
Begin December draaide de wind. De wol
ken, die wekenlang laag in 't dal hadden ge
hangen, en met hun onophoudelijke triesten
regen de paden en weitjes op de hellingen
hadden doorweekt, trokken weg over de ber
gen in 't Westen. Het vroor opeens een
graad of tien, de waterloopjes onder de grij
ze' elzenhagen verstomden, het laatste groen
werd bruin en hard en de sneeuw, die in den
nacht begon te vallen, maakte de stilte die
per.
Het bleef sneeuwen. Soms zakten de grootte
vlokken zacht en regelmatig en gloorde over
dag de zon er goud doorheen. Soms speelde
de storm met de sneeuw, zoodat die omhoog
vloog als branding tegen de hellingen op,
rusteloos rondedanste om de roode hoeven en
hutten en schuren van het gehucht, neer
plofte in een luwte, om even later weer op
te stuiven, een anderen kant uit, het wilde
spel opnieuw weer te beginnen.
Maar tegen Kerstmis veegde de hemel
schoon. De smalle maan stond geel-groen in
de sterren-beprikte vrieslucht, pas tegen tie
nen klaarde het boven den golvenden kam
DONDERDAG 24 DECEMBER 1931
van de bergen en nauwelijks een uur lang'
zette de bleeke zon 't besneeuwde land in een
vaal-rosse-n gloed met lange blauwe schadu
wen achter elke hoogte, elke wit-doorstoven
berk, elk ruig kreupelboschje. Maar spoedig
vloeiden de schaduwen weer in een, nóg licht
te de sneeuw onder den dieper en dieper wor
denden hemel, waarin de sterren begonnen
te flikkeren. En tegen drieën gloorde nog
slechts een hooge top in 't zuid-westen,
vreemd, geweldig, boven het verlaten land.
Strak-getrokken lag het ski-spoor langs de
helling. Er naast, nu eens links, dan weer
rechts, stonden de grove prenten van een
eland. De beide sporen verdwenen in een ber-
kenboschje, dat zich wonderlijk licht tegen
den hemel afteekende, slingerden tusschen
de stammen door, liepen over een veentje,
met kale, haast ondergesneeuwde elzen- en
wilgenstruiken, bogen dan tegen een volgen
de hoogte op, een lage' rug zonder boom of
struik, zonder staketsel of hooischuur. En
verder gleden de sporen, den door sterren
verlichten, wonderen winternacht in, telkens
weer door andere dalen, telkens weer naar
nieuwe hoogten.
Regelmatig plantte Olie de staven, hard
kraakte de sneeuw onder de ski's, prikkelend
was de wind die hem tegenwoei, die de huid
schrijnde, het zweet in den wollen halsdoek
deed bevriezen. En snel, doorgezakt in de
knieën, 't hoofd laag gebogen, stoof Olie de
glooiing dan af, even zochten zijn oogen het
spoor van den eland: daar was-ie gegaan,
verder 't dal in, naar de sparren daar
ginds
Maar kort voor het donkere hout ging het
spoor weer naar links, wéér de helling op,
en moeizaam zwoegde Olie voort, een uur,
twee uur misschien voor hij de staven weer
kon laten slee'pen.
In 't Oosten betrok de lucht. Sneeuw? Over
'n goed uur zou dan het spoor niet meer te
volgen zijn, het mooie spoor, dat daar zoo
fijn gedrukt stond in de sneeuw. Zou die
eland er tóch nog van tusschen weten te ko
men. Zouden ze op Kerstmis tóch alleen
maar brood van meel en gemalen berkenbast
met stinkende koffie en slechte aardappelen
hebben? En Olie peinsde weer, zooals hij 't
de laatste weken zoo vaak gedaan had, over
de mislukking van den aardappelenoogst,
waardoor hij en honderden anderen in heel
het gewest geen petroleum en geen meel,
geen spek en geen gezouten haring in kon
den slaan voor den winter, over het sterk
verminderde werk in de bosschen en bij het
en bittere moeilijkheden.
Maar dan schoot het opeens door zijn kop:
Waar is-ie nu heen? Hier? Nee, ginder, prach
tig, toe maar, ga je gang', naar links een
beetje, dan blijf je boven den wind. Als nu
Berglund maar niet komt. Komt natuurlijk
niet. Zal vannacht wel met de slee naar de
kerk gaan. Mooi paard heeft-ie. En de sneeuw
houdt het best. Maar als-ie Olie in de gaten
zou krijgenWaarom lachte-n-ie zoo gis
teren? Zou-ie denken, dat oude Olie nu nog
't- er op wagen zou, voor een maand naar
Harnosand gestuurd te worden voor zoo'n
eland? Maar hij weet, dat we geen vleesch
meer hebben, hij weet dat de elanden hier
in de buurt zitten
Is-ie nu weer de hoogte in? „Jackla racka-
re!"
Olie remde. Haalde de cognac-flesch van
onder zijn jas vandaan, 'n Slok maar. Hij
voelde hoe zijn knieën trilden, hoe 't zweet
langs zijn rug liep, zijn handen waren stijf
bijna. Maar met ee'n stoot van de staven
schoot hij weer vooruit, dan een eind naar
links,- dan langzaam tegen een nieuwe hel
ling op. En daarboven, tegen de sterren, daar
bewoog zich een zwarte schim. Stil nu. Hier
langs. Waarom kraakt die sneeuw ook zoo.
Tegen de sneeuw teekende hij zich af, de
eland, 'n mannetje, 'n forsche knaap, de
breede kroon van 't gewei op den grooten
kop. Langzaam stapte hij door de sneeuw,
onder den kam van den rug. En geluidloos
stak Olie voort, de oude Noorsche dubbelloops
nu los over den schouder. Dan zwaaide de
eland den kop op, draafde rustig voort, nu
eens naar beneden, dan weer hooger op, om
eindelijk over den kam te verdwijnen.
De wolken schoven langs1 den hemel op.
Maar de maan stond nu laag in 't Zuidoosten
en de snee'uw glansde blauwig. En telkens
zag Olie den eland daar draven, 'n paar hon
derd meter ver weg, donker en groot. Hij
voelde zijn knieën, zijn beenen waren zwaar
telkens gleden de ski's onderuit, struikelde
hij bijna, zakte de buks met een smak in zijn
arm.
Het werd den ouden man wonderlijk te
moede. De sneeuw was zoo vreemd, heb land
leek zoo wijd, de sterren straalden zoo helder.
Er verschoot er een. En de eland daar ginds
in de laagte scheen groot, onwezenlijk groot,
als een dier dat over de hoogste sparren kon
springen, dat snel als de Oostenwind over de
vlakten kon gaan
Was het de....? Olie schoot de oude sage
te binnen, die hem verteld was heel vroeger,
toen hij 's zomers met de vrouwen en meis
jes naar de bergweiden ging om op de koeien
te passen, later ook, als hij in een vervallen
houthakkershut met vrienden 't vleesch van
een pas geschoten eland zat te roosteren bo
ven het rookende open vuur, de sage' van
den reuzen-eland, die in den Kerstnacht over
de witte wereld draaft.
Olie lachte, nam een nieuwe slok uit de
flesc-h. Gleed weer een laagte in, verloor een
staaf, schuifelde terug, stootte zich dan weer
voort.
Daar, bij dien sneeuwval, daar stond-ie,
rustig nu, den kop geheven, 't gewei in den
ruigen nek. Maar het spoorhet spoor was
er niet meer; glad lag de sneeuw, onberoerd
rondom. En de zware takken van het gewei
schenen vaag blauwig te glanzen en het leek
of het silhouet van het zwarte dier groeide
tegen de sneeuw.
Was het tóch de reuzën-eland? Was het
dan waar, wat de menschen zeiden over dat
vreemde dier, dat meelokt wie in den heili
gen Kerstnacht op elanden jagen gaat? Olie
knielde. Twee korte schoten knalden hard in
de stilte, riepen echo's wakker achter de hel
lingen. De oude man zakte voorover in de
droge sneeuw. En de eland draafde voort,
langs de glooiing omhoog, stond even stil,
groot nu tegen de sterren. Dan was hij weg.
In den Kerstmorgen toen de zon door de
zach.t-vallende sneeuwvlokken gloorde, reed
de jachtopzichter met zijn slee naar het ge
hucht, dat daar met zijn roode huizen en
hutten lag in de dikke sneeuw De bel van het
paard rinkelde fijn in de sereene stilte. En
naast Berglund zat Olie, wat versuft nog van
de koffie en de cognac, die hij naar binnen
had gekregen, sedert Berglund hem vond.
Want toen de jachtopzichter in den nacht
naar de kerk was gereden, had hij het ver-
sche ski-spoor gezien naast de elandenpren-
ten, had hij geweten, dat niemand anders
dan Olie Petterson, vroeger de ergste stroo-
per van heel de streek, er op uit was, had hij
ook geweten, dat Olie den „reuzen-eland"
zou ontmoeten. En was hij zestig, misschien
zeventig kilometer ver langs de twee einde
loos schijnende sporen gereden.
C. G. B.
Stockholm.
ERNSTIGE AANVARING OP
HET IJ.
KINDJE VERDRONKEN.
AMSTERDAM, 23 Dec. <V.D.) Op het IJ,
nabij den IJdijk heeft een aanvaring plaats
gehad tusschen het s.s. Adriatica en een
tjalkschip. De schipper van laatstgenoemd
schip zag de aanvaring aankomen en gaf zijn
anderhalf jarig kind over aan een persoon
zich bevindende op een naast de tjalk lig
gend klipperschip. Juist op dit moment ge
schiedde de aanvaring, waardoor bedoelde
persoon en het kind te water vielen. Deze per
soon kon worden gered, doch het kind ver
dronk. Personeel der politieboot heeft ter
plaatse gedregd, doch zonder resultaat.
DEMONSTRATIE KAASHANDE
LAREN OP HET BINNENHOF.
Het Haagsch Corr. Bur. meldt:
Op het Binnenhof, waar de Eerste Kamer
vergaderde, heeft de Vereeniging van kaas
handelaren in Noord-Holland hedenochtend
een demonstratie gehouden om de aandacht
te vestigen op den deplorabelen toestand,
waarin de kaasexport verkeert door de hooge
tarieven en invoerverboden van vele landen.
Een aantal Alkmaarsche kaasdrage droe
gen hun zware berries met kaas en op groote
borden werd de toestand aangeduid.
Aanvankelijk heeft de politie dez^
zame demonstratie verboden. Toen echter
vergunning werd gevraagd, is deze ook ver
kregen en trok de stoet door een gedeelte der
Broer, de oudste, weet het nog wel,
En hij wijst het zusje aan:
Kijk eens zus, daar in het hoekje,
Komt de Kerstboom straks te staan.
Moeder heeft zoo mooie slingers,
Net of 't sneeuw is, o, zoo fijn,
En er zijn ook glazen bollen,
Zul j' eens zien hoc mooi die zijn.
Ja, en vogeltjes van zilver,
Dennenappels en nog meer,
En in alle soorten kleuren,
Als het wordt, als vorig keer.
Als het donker is geworden,
Gaan we om den kerstboom staan,
Vader steekt dan heel voorzichtig,
O, wel duizend kaarsjes aan.
En dan gaan we liedjes zingen,
Vader, moeder, allemaal
En daarna verbelt dan vader,
Ons een prachtig kerstverhaal.
't Was van Vrede op Aarde, zie je
'k Hoop dat vader het weer doet,
Moe had tranen in haar oogen,
Ja, dat weet ik nog heel goed.
Gister stuurde mij een lezer
Een kjein pakje, en ik las,
Op 't papiertje dat erom zat,
Dat de inhoud breekbaar was.
'k Maakte het voorzichtig open,
't Bleek een kleurig ding te zijn,
Dat een kerstboom moest versieren
In den warmen kaarsenschijn.
Eerst kon ik niet al te duidelijk
Onderscheiden wat het was,
't Was wat grof opeens daar zag Ik,
't Was een Kerstkanon van glas.
Beste lezer, u verzoekt mij
In uw brief om commentaar,
Ach, wat zal ik er vaar zeggen,
We begrijpen toch elkaar.
Woorden die op zooiets passen,
Schrijf ik niet, die zijn te kras,
Enkel dit nog, ik bevestig,
Dat het werklijk breekbaarwas.
P. GASUS.
iiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
VOOR HET NATIONAAL CRISIS-
COMITé.
GROOTE GIFTEN.
Het secretariaat van het Nat. Crisis Comité
deelt mede:
Het bestuur van den Kon. Ned. Voetbal
bond heeft besloten aan de leden ter Bonds
vergadering voor te stellen een bedrag van
f 10.000 gulden ter beschikking te stellen
van het Nationaal Crisiscomité.
De Hofmaarschalk van dc Koningin heeft
aan het comité bericht dat het personeel van
het Paleis Noordeinde zich heeft verbonden
tot een periodieke bijdrage waarvan het to
taal ongeveer f 600 per maand zal bedragen.
HET MEVROUWSCHAP.
Het is niet zoo moeilijk om te trouwen;
Veel erger is het, getrouwd te zijn! Misschien
zullen de jonggetrouwde vrouwtjes onder
mijn lezeressen dit begrijpen, en het met me
eens zijn.
Trouwen gebeurt eer je 't weet. 't Is een
beetje een kwestie van handig organiseeren
bij trouwdiners en dergelijken, en van wat
tact bij het krijgen (en ruilen) van cadeau
tjes. Verder hoef je alleen maar „ja" te zeg
gen op het stadhuis, en getrouwd is Kees.
Dat ging ook allemaal van een leien dakje.
Uitzet, meubelen, alles kwam in orde. We
hebben zoowat denzelfden smaak, waren al
jaren verloofd, en zeilden zonder veel drukte
de huwelïjkszee op.
't Huis was de eerste moeilijkheid. Wij
hadden ons een vaag ideaal gemaakt van een
bohémien-leven op een groot atelier, ergens
in Amsterdam-Zuid. De familie, conservatief,
stemde voor een „aardige flat". Nu kèn ik die
flats; drie van mijn vriendinnen wonen er op,
en ik weet langzamerhand alles van gehoorige
muren, overloopende keuken als je buurman
in bad gaat, weigerende boodschappenliften
en hooge huurprijzen.
Dus géén flat. Dan een atelier. Het ideaal
bleek echter ook duur te zijn, en bovendien
practisch niet te verwarmen.
Dus verrees voor ons geestesoog een nieuw
ideaal: een snoezig ouderwetsch huis aan
Reguliers- of Leidschegracht. Zoo'n mooi,
oud geveltje, en dan een heerlijk uitzicht en
fijn dicht bij het centrum. Jawel. Kent u die
huizen? Ze hebben géén electrlsch licht,
nauwe, kronkelende trapjes, gekke scheef -
gebouwde kamers, en zijn van alle verdere
gemakken zeer schaars voorzien. Badkamers
ontbreken natuurlijk heelemaal.
En dan zien ze uit op een schilderachtige
gracht, die meestentijds een onaangenaam
soort odeur verspreidt. Schadelijk voor de
volksgezondheid. Dus overboord ideaal
nummer twee.
't Slot was een „wel aardig" klein beneden
huis in West. En toen dat goed en wel inge
richt was, en de stadhuis-scène achter den
rug, en de huwelijksreis veel te gauw voorbij,
toen begon de periode, die me deed verzuch
ten dat getrouwd zijn een heele toer is.
Want toen kwam de practijk des huwelijks.
Dat was: Hans 's ochtends om 7 urn- op, dus
ik ook. Hij om 8 uur de deur uit-, en ik alleen
met mijn huishouden tot 6 uur 's avonds. En
dat valt niet mee.
De eerste onaangename ontdekking is, dat
de heele buurt plus de leveranciers schik in
je hebben. En dat is vervelend. Ik verbeeldde
me al, dat ik er uitzag als minstens 4 jaar
getrouwd, en vind. het vrééselijk, dat iedereen
aan mijn neus zag, dat het niet 4 jaar maar
4 weken waren.
Hoewel ik wittebroodsdemonstraties als
daar zijn: nawuiven aan de deur en onstui
mige avondbegroetingen) angstvallig ver
meed, vond de linkerbuurvrouw het noodig
ons onmiddellijk „de parkietjes" te doopen,
terwijl de rechterbuurdame me al den eersten
dag toevertrouwde, dat ze een uitstekend
kookboek voor me had, want „dat is nog niks
makkelijk, koken als je 't niet gewend bent".
Ik deed erg ervaren, zei, dat ik al jaren
thuis had gekookt, maar of ze 't geloofde? In
ieder geval, dienzelfden middag liet ik de
panneköcken verbranden. Het stonk erg
(excusez le mot), en de brandlucht woei na
tuurlijk direct over de schutting naar rechts,
pen volgenden dag keek buurvrouw me min
of meer spottend aan.
En dan de leveranciers. Hoeveel vleesch en*
brood heb je noodig met z'n tweeën? Eerst
nam ik met een stalen gezicht twéé broodon,
ontdekte toen, dat dat wel een beetje veel
was. En toen ik bij den slager anderhalf pond
biefstuk bestelde, vroeg hij me met een vader
lijke grijns of ik me niet vergiste.„of eet
meneer soms niks dan vleesch".
Het huis was zóó kraakzindelijk in orde,
dat er eerst niets schoon te maken viel. Bleef
ik thuis voor de huishouding, dan was er niets
te doen. Ging ik zitten lezen, dan vergat ik
den tijd en stond Hans voor mijn neus, zon
der dat ik nog aan koken gedacht had. Ging
ik uit, dan miste ik altijd een tram of kwam
een kennis tegen, 2oodat ik weer te laat
kwam. En bovendien bespiedde de heele buurt
met interesse mijn gangen. Er zal in het be
gin wel wiat afgepraat zijn over die onverant
woordelijke jonge vrouwtjes van tegenwoor
dig.
En menig keertje hebben we in de stad ge
geten!
Dan de werkster. Die nam me doodeenvou
dig niet au sérieux. Ze bracht het, gelukkig,
nog wel tot „mevrouw" zeggen. Dat was een
teer punt voor me. Maar verder? „Laat u
m ij n maar begaan, ik heb daar meer ver
stand van dan u". Ja, en het was tenslotte
zoo!
Hans en ik hebben in onze zes verlovings
jaren veel oneenigheden gehad; ik heb vaak
genoeg loopen tobben. Maar nog nooit heb ik
zóó'n wanhopig-kinderachtig en onbeholpen
gevoel gehad als in de eerste maanden van
mijn huwelijk.
Gelukkig trok dat langzamerhand weg. Ik
ben nu een jaar getrouwde-en weet precies
wat er bij bakker, slager en kruidenier noodig
is. De werkvrouw begint te ontdekken dat me
vrouw niet alles doet wat ze zegt en er bok een
eigen wil op na houdt. Er waaien geen pan-
nekoek-brandlucliten meer door de buurt.
Hans wordt zienderoogen dikker, van het
goede eten. En zelfs dien ik een pas-getrouw
de vriendin in de buurt met raad inzake
huishoudkwesties
Maar de eerste tijd van het mevrouwschap
neen, dat valt niet mee!
GEZELLIGHEID IN DEN WINTER
Dc wintertijd j's dc tijd om uw woning zoo
warm en vro olijk mogelijk te maken. Er most
overvloedige gezelligheid in huis zijn, zoodat
men vergeten kan, hoe luguber het buiten
is!
Er zijn van die details in onze woningen
die wonderen kunnen verrichten mits ze an et
smaak zijn gekozen. U moet eens opletten,
hoe een donkere, ongezellige kamer, met
strakke, stemmige meubelen plots verleven
digd kan worden door ©enige feurige zijden
of fluweeien kussens! Een oude, ongezieUa-g-
uitziende canapé worde er door orngettooverd
in een behageiijk zitje. Op de eerste plaats
denken we aan de keuze der kleuren.
We kunnen in den winter 'alle herfsttinten
gebruiken, die doen zoo warm en behageiijk!
'Vindt u goudgeel, roodbruin, vlam-rood,
en beukenblad-kleur ook niet verrukkelijk om
telkens naar te kijken? Stel u maar eens een
zonsondergang voor in een herfstlbosch en
•raap in uw gedachten al de kleunen bijeen,
weike u daar te aanschouwen kreeg, dan
hebt u een overvloed van prachtige tinten,
•voor iedere sombere kamer als voorbestemd
om in e entooverpaleis herschapen te wor
den!
Kies nooit voor uw meubel-bekte eding die
kleuren, welke bij kunstlicht vaal worden,
zooals: zaeht-lla, blauw, staal-blauw; even
min zacht groene tinten, maar die kleuren
welke een heerlijke gloed .geven, 'bij kunstlicht
•of beschenen door het haardvuur,, zoo-als
nuanceer-ende kleuren rose, oranje, saumon,
goudgeel, lakrood en bruin.
Zijden of satijnen kussens zullen de meeste
gezelligheid in huis brengen door hun glans.
Fluweeien kussens daarentegen zijn warmer
van toon. Als dan -de wind giert, de regen
klettert tegen de 'ruiten, nestellen wij ons in
een gezéllig' haardhoek je, overladen met een
weelde van veelkleurige kussens, van ver
schillend materiaal.
De Inhoud onzer gesprekken.
Zoo onze naaste omgeving het belieft, zoo
zullen wij in vrede leven, maar de beste van
ons kan dit niet, zoo het den boezen buur
man niet belieft.
Er zijn nog -altijd die van oudsher beruchte
babbelkousen, de soort van het tradlUon-e-el-e
kopje koffie, waar de wandelende informatie-
b-ureaux hun nieuwtjes komen verzamelen en
ttitdeelen.
Ma-ar -de -tijd van het. berucht kopjes-bof fie-
gebabbel is voorbij. Tegenwoordig zijn- tea's
en cocktail fuifjes, bridgepartijen en schaak-
avonden in de plaats getreden van biet vorige-
ee>u-wsche-koffi-e-bezoekMaar of de 'begelei
dende -gesprekken er beter op zijn geworden?
En -of het heden -enkel oude vrouwen zijn, die
altijd wat te 'babbelen hebben?
Als men hier of daar oip 'bezoek is en
men kijkt eens om zich heen,, men luistert
eens meer aandachtig', dan komt rnien tot de
betreurenswaardige slotsom, dat helt mensch-
-dicrn niet veranderd is in den loop der tijidien.
Helt maakt zich nog altijd schuldig aam het
zelfde kwaad: lasteren en kwaad spreken.
Ach, als men eens wist hoe het bestaan van
in-goede menschen vergiftigd wordt, hoe fijn
gevoelige naturen -te gronde gaan in een at
mosfeer van bespied- en becritiseerd worden,
zeker zouden er -meer gevonden worden die
in gezelschap waar wordt gebabbeld en kwaad
gesproken, flink de partij kozen van de af
wezige slachtof f ers-der - git tige -tongen
Toegegeven, dat vele van -die liefldcJooz-e ge
sprekken niet opzettelijk als kwaadspreken
bedoeld zijn, maar -meer voortvloeien uit een
kleingeestig -genoegen van menschen, wier
horizon niet verder reikt dan buurmiam's
tafel; (toch is het kwaad -tegen de naasten
liefde in caau hetzelfde. Wamt merkwaardig
genoeg zijn het nooit de goede en gunstige
dingen, die men bespied heeft, maar altijd
deze zaken, die -den betrokkene in een on
gunstig 'licht plaatsen.
Hoe komt dat toch eigenlijk?
Waarom hooren wij zoo zelden den lof zin-
gien van de personen, welke het onderwerp
van gesprek zijn? Is misschien 'het lofwaar
dige ons niet interessant of sensationeel ge
noeg? Of zouden wij diurvon beweren, dat er-
zoo weinig lofwaardigs valt te vertellen van
-onze evennaasten? Neen, niet w-aar! Geluk
kig -dat er in ieder meiTsch juist nog zooveel
goeds is om het minder goede voorbij to
kunnen zien.
En daarnaar te streven is het verlangen
van ieder edeldenkend mensch. Laten wij
onszelf niet omlaag haten door anderen met-
modder te gooien, want wie een onder met
slijk werpt, besmeurt zieh-zelf.
Den vorigeh keer beloofde ik u ©enige mo
dellen te laten zien van de allernieuwste
muiltjes, die bij een moderne pyama of ki
mono gedragen worden.
Het materiaal der muiltjes is veelal van
zijde of fluweel en gekozen in de kleur van
ons toilet of daarbij zeer goed harmoniee
rend.
pus. -prentje no. 1 geeft u zoo'n zijden muil
tje versierd met een rand struisveeren in, de
zelfde kleur. No. 2 is een leeren muiltje, waar
van het teenstuk open is. Het wreefstuk be
staat uit twee kleuren leer en als verviering
is ee'n gesp van „strasz" gebruikt.
Het derde exemplaar is van lichtgekleurd
glacéleer van bijzonder sierlijken pasvorm en
kan daardoor elke verdere versiering missen.
Ons vierde en laatste model is het thans zoo
veel geziene muiltje met den hielband waar
door deze bij het loopen gemakkelijker blijft
zitten. Het materiaal is zwarte zijde, van
binnen met wit glacéleer gevoerd.
Er is een groote keuze in de muiltjes, waar
van de fabrikanten tegenwoordig ware ju
weeltjes maken, hetgeen trouwens, ook van
ons ondergoed en nachtgoed gezegd kan wor
ONZE KAPSELS.
Ons haar is wel een van de -belangrijkste
onderdeel-en van ons toilet, waaraan wij n-ie-t
alleen de uiterste zorg moeten besteden, maar
waarbij het ©r vooral op aan komt, -dat men
de vorm, golven, spelden enz, laat aanpas
sen bij het gelaat van de draagster. Vete
vrouwen gaan naar den kapper, laten (haar
-korte haar permanenten en daarna water
golven op de manier, zoo-als de kapper dat
eigenlijk tedere daan© doet. Het ©enige ver
schil mag eens bestaan in de scheiding links,
recht of het haar achterover, maar daar
blijft het vrijwel bij. Zoo ziet -u b.v. -in den
schouwburg al heel sterk dat de -meesite
v-rouwen het haar eender dragen onverschil
lig of heit haar slaat o-f na-et. Welnu, dat be
hoeft toch heeLemaal niet. De eene vrouw,
moet het haar in breede goJven gelegd, een
ander gekroesd, een derde weer bijna glad
dragen, dat hangt heelemaal af van den
vorm van het gezicht en de kleur der haren.
Onze teeken-ing geeft een twaalftal verschil
lende kapsels weer, behoorende bij geheel
verschillende gezichten, En iedereen foeg-rij.pt
dat er nog vele andere mogelijkheden z-ijn
zoowel van golvende als van steile haren, ter
wijl ponni-e daa-renboven een haardracht is,
di© maar zeer enkele vrou wen kunnen dragen
-en dan nog over'het algemeen degene molt
zwart of zeer donker haar. De jongenskop is
'bijna geheel verdwenen, nog een enk-?la m-aal
merkt men deze soms op, maar dan toch uit
sluitend bij heel-e jonge meisjes, wat een
gunstig toeken is, daar de vrouwen momen
teel weer zeer „vrouwelijke" Ikia-psels drogen.,
vooral nu het haar tets langer wordt -gedra
gen -en in den nek naar fouaitien omgekruld
zoo diat het -achterhaar een ról v-ormt.
Het is dus zaak er zelf op to Jatten en -den
karper aan te erven hoe het hoar geve.-'e.r-
§oUd of gcondule-erd moet worden -om er
-de coupe in te krijgen, die het best bij ons
gelaat komt.