DE VIERDE MAN
MODERNE STRUIKROOVERIJ.
Afscheid.
ONDERSCHEIDINGEN.
ijmuider courant
DONDERDAG 1 SEPTEMBER 1932
Geraffineerde auto-overvallen in Engeland
(Van onzen Londenschen
correspondent)
Vee 1 ontsteltenis heeft postgevat in de
hntaems van automobilisten en vooral vrou-
«êufice die in Engeland in zoo grcoten ge-
Me de voorzichtigheid plegen te veronacht-
mpn en moederziel alleen van stad tot stad
Tnor bet nachtelijk land trekken, over het
Plotseling optreden van den modernen Dick
Turpin. den stnükroover, gemaskerd en ge
wapend. Bick Turpin. is een historische
fïuur in een berucht gilde, dat men uitge,-
roeid waande. Schrijvers en dichters hebber
rien schurk geïdealiseerd in ep'ische beschrij
vingen van zijn pijlsnelle ritten op zijn merrie
Biack Bess en in, desnoods nog minder
historische verhalen van zijn hoffelijkheid,
ïiehem noopte bloemen ter hand te steilten
aan de dames in de reiskoetsen alvorens
haar van geld en sieraden te berooven. Dick
Turpin was echter volgens betrouwbare ge
schiedkundige gevens een gemeene roover,
die wel verre van ridderlijkheid tegenover
rouwen te betrachten haar terroriseerde in
haar afgelegen hofsteden wanneer het man
volk afwezig was.
Het karakter van boeven verandert niet
met de eeuwen. De moderne Dick Turpins
zijn buitengewoon schurkachtige kerels, die
om te beginnen niets ondernemen zonder een
revolver waarvan het magazijn vol scherp is
p die voorts van de gangbare hoffelijkheids
code van den weg gebruik maken om hun
slachtoffers .te vangen. In twee of drie dagen
tijd hebben zich niet minder dan vijf geval
len van roof op eenzame nachtelijke wegen
vorogedaan. Behoudens een enkel geval dat
een straatarmen voetganger betrof en die
omdat hij iets had aan te bieden in den
buik werd geschoten, golden de aanvallen
automobilisten, die op een teeken dat be
duidde dat men hulp noodig had hadden
gestopt en voor hun hulpvaardigheid zeer
duur moesten betalen.
Als gevolg van dit ignobel misbruik, dat van
de kameraadschap van den weg wordt ge
maakt, heeft de Automobile Association
thans haar leden moeten aanraden in den
avond of den nacht niet te stoppen, tenzij
er mannen van de A. A. in de fourut zijn.
Door dit advies te geven wijkt de A. A. af
van den regel hoffelijkheid en wederzijd-
schen steun op de wegen .te bevorderen. Maar
de tosstand is zoo gevaarlijk geworden, dat
zij het onder de huidige omstandigheden
maar beter vindt te dwalen aan den veiligen
kant.
Inmiddels staat de politie voor de taak een
nieuwe en ernstige bedreiging af te wenden.
Hoe zeer zij daarbij haar leven in gevaar
brengt is pas gebleken, toen een politieman
op een rijwiel in den avond een eenzamen
weg af reed en een paar ongunstige indi
viduen, die bezig waren aan' een theehuis
te morrelen, hem plotseling een revolver voor
den neus hielden en hem sommeerden, in
dien zijn leven hem lief was, geen stap verder
te doen. Het bleken auto-dieven te zijn,
die de kas van het theehuis wilden lichten en
met hun gestolen auto verder wilden gaan
opereeren. De kerels maakten zich uit de
voeten en de auto werd later nabij South
ampton verlaten op den weg gevonden. Tot
heden heeft de politie nog geen arrestaties
kunnen doen. De opvatting van Scotland
Yard is dat deze moderne struikroovers waar
schijnlijk Londensche auto-bandieten zijn,
die hadden ondervonden dat Londen wat te
warm voor hen werd, als gevolg van de
werkzaamheid van de motorpolitie, en die
daarom het veiliger platteland voor hun vuig
bedrijf hebben gekozen.
A. K. VAN R.
DE IEPENZIEKTE.
hoe zij ontstaat en zich openbaart.
In het jaar 1918 trad in ons land voor het
'eerst een ziekte in de iepen of olmen op, die
door haar hevigheid dadelijk de aandacht
trok. Plotseling verdorden groote takken
meestal in den top van den boom en vooral
jongé boomen stierven in korten tijd geheel
af. Bij oudere boomen verliep de ziekte meest
al niet zoo snel, maar vele van deze vertoon
den ook zeer duidelijk verschijnselen van ver
droging der bladeren en gingen daaraan na
eenige jaren te gronde. Deze verschijnselen
neemt men thans nog bij vele boomen waar.
In de eerste jaren werden vooral de Zuide
lijke provincies en het midden van het land
door de ziekte geteisterd, zoowel in de ste
den als daarbuiten. Vooral in Rotterdam is
de ziekte van het begin af in zeer sterke
mate opgetreden. Thans heerscht zij overal
in ons land, óók ha de Noordelijke provinciën
waar zij tot voor eenige jaren nog weinig
voorkwam. Toch zijn er nog streken, waai
de aantasting geringer is; daartoe behoort
o.a. de kuststreek.
Vrijwel tegelijk met de eerste waarnemingen
in ons land is de ziekte ook in Frankrijk,
België en Duitschland met groote heftigheid
opgetreden, terwijl zij ook in Engeland en in
Noord Italië voorkomt. Door haar snelle uit
breiding en de vele slachtoffers, die zij maakt
is de iepenziekte thans bij allen, die belang
hebben bij het behoud van den iep voor
straat-, weg- of dijkbeplantingen, zeer ge
vreesd. Van het eerste optreden af hebben
onze plantenziektenkundigen zich bezig ge
houden met het onderzoek naar de oorzaak
der ziekte, de wijze waarop zij van den eenen
boom op den andere werd overgebracht en
de roddelen, waardoor zij zou kunnen wor
den'voorkomen of bestreden. Ten einde dit
onderzoek zoo volledig en zoo stelselmatig
mogelijk te doen uitvoeren, hebben de ver
schillende wetenschappelijke instellingen en
rijks- en particuliere diensten in ons land, die
zich met plantenziektenkundig onderzoek en
met boschbouw en houtteelt bezig houden,
zich vereenigd in een comité tot bestudee
ring en bestrijding van de iepenziekte, kort
weg „Iepenziekte-Comité" genoemd. Dit co
mité heeft met behulp van geldelijke bijdra
gen van rijk, provincies, gemeenten, water
schappen en polders en van particulieren ge
durende een tweetal jaren dit onderzoek op
vrij uitgebreide schaal mogelijk gemaakt; de
resultaten daarvan zijn gepubliceerd in een
11-tal mededeelingen. Voorzitter van het co
mité is de Directeur van het Staatsboschbe-
heer, secretaris de Inspecteur, Hoofd van
den Plantenziektenkundigen Dienst en pen
ningmeester de Directeur van de Nederland-
sche Heidemaatschappij.
In eenige artikelen zullen wij onze lezers
nader inlichten over de resultaten, die dit
onderzoek naar de ziekte, de wijze waarop zij
wordt overgebracht en de middelen ter voor
koming en bestrijding, heeft opgeleverd.
In dezen tijd van het jaar ziet men in de
steden en langs de wegen weer vele zieke en
doode iepen. Die boomen zien er uit, alsof ze
verbrand zijn of van droogte te lijden heb
ben. De jonge takjes worden slap en buigen
om, de bladeren verschrompelen, worden
bruin en vallen ten slotte af. Alleen de
jongste bladeren blijven als bruine vlaggetjes
aan de omgebogen takjes hangen. Meestal
ziet men het verdorren van de bladeren in
den top van den boom beginnen. Soms is
slechts een gedeelte van den boom aange
tast, terwijl de rest nog groen blijft. Dik
wijls ziet men, dat zich aan den stam groe
ne scheuten vormen, terwijl de kroon reeds
zwaar ziek is.
De oorzaak van deze ziekte is een zwam,
Graphium ulmi. Door de werking van deze
zwam wordt de watertoevoer van de wortels
naar de kroon belemmerd. Daardoor ziet een
aangetaste boom er uit, alsof hij verdroogt.
Snijdt men een tak af van zoo'n zieken iep,
dan ziet men op de sneevlakte bruine stip
pen in het jonge hout. Trekt men de schors
van een tak, dan kan men dikwijls in het
hout onregelmatige bruine strepen opmer
ken. Deze bruine verkleuringen zijn het ge
volg van de aantasting door Graphium ulmi.
De ziekte is besmettelijk. Is van een rij
iepen er eenmaal één aangetast, dan ziet
men in vele gevallen, dat het volgend jaar
zijn naaste buren ziek worden. Vooral boo
men op den leeftijd van 1540 jaar hebben
veel van de ziekte te lijden. In kweekerijen,
waar meestal jongere boomen staan, ziet
men de ziekte weinig. Is een iep eenmaal
aangetast, dan geneest hij slechts zelden.
Wél kan het een aantal jaren duren, vóór
hij dood gaat.
In het voorjaar is van de ziekte weinig te
bemerken. Vele zieke boomen zijn dan niet
van gezonde te onderscheiden. Het duurt tot
ongeveer midden Juni, vóór de ziektever
schijnselen weer vallen waar te nemen. De
boomen worden op iedere grondsoort even
zeer aangetast; men vindt de ziekte dus op
de klei, zoowel als op het zand, op zwaren en
op lichten grond.
Natuurlijk lijden niet alle zieke iepen aan
„de" iepenziekte. Er zijn nog andere ziekten
van iepen bekend. Deze zijn echter van zeer
weinig beteekenis. Nagenoeg alle zieke iepen
die men op het oogenblik ziet, zijn slacht
offers van „de" iepenziekte, dus van de
zwam Graphium ulmi.
Nou, daar ga je dan, Augustus,
Ook met jou is 't weer gedaan;
Vrienden, kunnen wij Augustus
Wel zoo koelweg laten gaan?
Hoort ons afscheid niet wat milder,
Na haar ongehoord festijn
Niet wat dankbaarder, en tevens,
Als zij zelf was, warm te zijn.
Nou, daar ga je (in denzelfden
Maar toch ook weer andren zin)
'k Drink je hulde met een glaasje
Kwast met tinklend ijs erin.'.
In mijn oude dictionnaire
Heb ik 't nog eens nagezocht
En Augustus is: verheven,
Naam, die zij wel hebben mocht.
Duizenden gebruinde facies
Van 't vacantiegangersheir
Kijken dankbaar voor haar weldaad,
Uitgedrukt in prachtig weer.
En wij waren van Augustus
Nu juist niet zooveel gewend,
Ditmaal voelen wij met schaamte
Hoe ze altijd is miskend.
In de Oogstmaand steeg de glorie
Van den zomer op haar hoogst,
Dankbaar hebben wij haar gaven
In gezond vermaak geoogst.
Onzen warmen dank. Augustus
En ons dringende advies,
Blijf in training in den winter,
En in drieëndertigBis!
P. GASUS.
tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau
Tli. A. Geels, bestuurslid der R.-K. School-
vereeniging te Amsterdam:
A. de Jong E.zn., directeur der Vereeniging
van Christelijke Onderwijzers en Onderwij
zeressen in Nederland en de Overzeesche Ge
westen, te 's-Gravenhage;
G. B. de Jong, voorzitter van de Vereeni
ging voor Gereformeerd Lager Onderwijs te
Oud-Beijerland;
J. B. Meijnen, oud-hoofd eener bijzondere
school voor u.l.o. te Leiden;
G. F. Rombouts (frater Sigebertus), onder
wijzer aan een bijzondere school te Goirle;
P. A. Versluys, directeur der Hervormde
kweekschool te Amsterdam;
A. P. de Wild, oud-hoofd der openbare
school, genaamd; Corn. Drebbeischool, te
Amsterdam;
A. Zuiderveld, directeur der Rijkskweek
school voor onderwijzers en onderwijzeressen
te 's-Gravenhage;
ir. D. Postma, leeraar aan het Rijksinsti
tuut tot opleiding van teekenleeraren te Am
sterdam;
J. van Roon, leeraar aan de zeevaart
school te Scheveningen;
Th. J. M. Stroucken, directeur van de am
bachtsschool en van de avondschool voor
handwerkslieden te Heerlen;
H. D. Tabak, vice-voorzitter van het
hoofdbestuur van de Vereeniging tot Bevor
dering van de Vakopleiding voor Hand
werkslieden in Nederland, te Amsterdam;
B. van der Worp Jr., directeur van de eer
ste ambachtsschool en eerste avondteeken-
school van de Maatschappij van den Wer
kenden Stand te Amsterdam;
A. D. J. W. van der Stap, baritonzanger te
Delft;
Louis van Tulder, concertzanger, te RijS'
wijk (Z.-H.)
C. de Wolf, hoofdleeraar in het orgelspel
aan het Amsterdamsch conservatorium en
organist van de Ned.-Her,. Kerk te Arnhem
wonende te Arnhem;
tot ridder in de Orde van den Nederland-
schen Leeuw:
mevrouw dr. J. S. de Jongh, weduwe van
mr. A. E. H. Goekoop, wonende op het kas
teel de Essenburgh, bij Harderwijk;
mr. L. A. Ries, administrateur bij het De
partement van Financiën;
P. C. Ligtenberg, directeur der directe be
lastingen enz. te Breda;
P. K. Sjollema, directeur der registratie en
domeinen te Leeuwarden;
dr. J. T. Bornwater, directeur van het
laboratorium van het Departement van Fi
nanciën te Amsterdam;
mr. R. Bouwman, inspecteur van den ac
countantsdienst te 's-Gravenhage.
tot officier in de Orde van Oranje-Nassau:
W. J. Hoogteyling, referendaris bij de Al-
gemeene Rekenkamer;
J. A. Willinge, referendaris bij het De
partement van Financiën;
jhr. iEE. von Bülow, inspecteur der di
recte belastingen, invoerrechten en accijnzen
te Zutphen, 1ste af deeling;
B. Moolenburgh, inspecteur der directe be
lastingen, invoerrechten en accijnzen te Lei
den, 1ste afdeeling;
B. Moolenburgh, inspecteur der directe be
lastingen, invoerrechten en accijnzen te Lei
den, 1ste afdeeling;
J. C. Bemer, inspecteur der registratie en
domeinen te Utrecht, 1ste afdeeling;
S. A. Rochat, ontvanger der invoerrechten 1
te Rotterdam;
P. A. de Jong, ontvanger der registratie en
successierechten te Amsterdam, gecentrali
seerd kant-oor;
ir. J. G. Robbers, hoofdarchitect bij den
Rijksgebouwendienst;
tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau:
J. G. H. Vandalon, hoofdcommies bij het
Departement van Financiën;
H. A. C. L. Barent-sen, hoofdcommies bij
het Departement van Financiën;
P. Schoutens. ontvanger der directe be
lastingen te Nijmegen, 1ste kantoor:
J. A. Bijlsma, ontvanger der invoerrechten
en accijnzen te Leeuwarden;
C. F. Trip, ontvanger der successierechten
te Utrecht:
C. J. de Lussanet de la Sablonière, ont
vanger der successierechten no. 2 te 's-Gra
venhage;
L. Scholten. controleur der invoerrechten
en accijnzen te Amsterdam;
tot ridder in de Orde van den Nederland-
schen Leeuw:
de schout bij nacht C. J. E. Brutel de la
Rivière en J. F. Osten;
de generaal-majoors H. G. Winkelman,
commandant der IVde divisie; M. ridder van
Rappard, inspecteur der artillerie; B. E.
Stöver, commandant der Ilde divisie en L.
W. van Hoek, gepensionneerd kolonel met
den titulairen rang van generaal-majoor:
zijn bevorderd:
tot officier in de Orde van Oranje-Nassau
(met de zwaarden):
de kapitein ter zee D. Vreede en de kapi
tein-luitenants ter zee H. Ferwerda en G. W.
Stöve
zijn benoemd:
tot officier in do Orde van Oranje-Nassau
(met de zwaarden):
de kapitein Ier zee R. H. Arntzenius;
de gepensionneerde kolonels K. van Dru-
nen en J. R. L. Jans;
de luitenants-kolonel F. H. Keuvelink, com
mandant van het 20ste regiment infanterie;
H. J. A. Hagdorn, commandant van het 15de
regiment infanterie; J. P. de Man, van den
staf van het wapen der artillerie; J. J. Mac-
Kenzie, van het dienstvak der militaire ad
ministratie; J. Harberts, van den generalen
staf. en J. M. Ridder van Rappard, comman
dant van het regiment kust-artillerie;
de dirigeerend paardenarts met den rang
van luitenant-kolonel dr. R. H. J. Gallandat
Huet;
de majoor W. Schutte, van het dienstvak
der intendance;
de dirigeerend officier van gezondheid der
derde klasse N. A. A. van de Roemer;
de reserve-luitenants-kolonel J. F. Boekholt
en L. de Ridder;
is benoemd:
tot officier in de Orde van Oranje-Nassau:
de vloot-aalmoezenier H. J. M. M. Alink;
zijn benoemd:
tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau
(met de ziwaarden)
de luitenants ter zee der eerste klasse D.
de Josselin de Jong en G. G. Bozuwa;
de kapitein der mariniers H. F. J. M. A. von
Frijtag Drabbe;
de officieren van den marinestoomvaart
dienst der eerste klasse L. W. Zaaijer en W.
Moree;
de officier van gezondheid der eerste klas
se W. Reilingh;
de officier van administratie der eerste
klasse C. Jansen;
de kapitein W. H. Schukking, van het wa
pen der genie; W. baron van Ittersum, van
het regiment jagers; G. Dekker, van het 4de
regiment veld-artlllerie; J. Detmar. van het
5de regiment infanterie; G. E. A. Themann,
van de school voor reserve-officieren der in
fanterie; W. F. K. Bisschoff, van Heemskerck
en J. Dwars, beiden van den generalen staf;
H. Keppel Hesselink, commandant van de
school voor reserve-officieren der bereden
artillerie, en L. Ezerman. lid van de commis-
ie van proefneming; de reserve-kapitein A.
A. Schilleman, van het 11de regiment infan
terie, en
LEONARDO DA VINCI.
schilder, beeldhouwer,
wiskunstenaar, uitvinder.
Deze Florentijnsche schilder, die van 1452
tot 1519 leefde, was niet alleen een der groot
ste meesters der Hooge Renaissance, maar
ook beroemd als beeldhouwer, bouwmeester,
ingenieur en geleerde op bijna elk gebied. De
Italiaansche ingenieurs na 1450 begonnen te
rekenen op papier en beter te meten. Ze gaven
het hellend vlak z'n congé en vervingen het
door hefwerktuigen als het blok en takel, de
windas en de kraan veel gelijkend op die,
welke in onze dagen nog bij klein construc
tiewerk worden gebruikt. Maar Leonardo,
misschien wel het grootste genie ooit op aarde
geboren en zeker de bekwaamste ingenieur,
die ooit geleefd heeft, bleef hier niet bij
staan. Hij drong door tot hoogten, die de
twintigste eeuw nog maar vluchtig kan zien.
Een krachtig bewijs van zijn volmaaktheid
ligt in de eenvoudige lijst van sommige, door
hem in zijne notitieboeken beschreven me
chanismen. Zijn aanteekenboeken staan vol
van dergelijke beschrijvingen. Alleen al door
hun schetsen en teekeningen zijn deze boe
ken goud waard. Hel is interessant om een
boek met oude ingenieurs-teekenïngen door
te lezen zonder aarzelen kan men er die
van Leonardo uit oppikken.
Hij was de vooriooper van Copernicus op
het gebied van de bewegingen der planeten
en van Newton met betrekking tot de zwaar
tekracht.
Hij vermoedde, dat de aarde draaide.
Hij ontdekte de glans van de aarde op het
donkere deel van de maan.
Hij reconstrueerde dieren uit gevonden
fossielen.
Hij analyseerde de moleculaire samenstel
ling van water.
Hij werkte een theorie uit over de golfbe
weging en de undulatiet-heorie van licht en
warmte.
De eerste plus- en minteekens werden door
hem gebruikt.
Hij leidde af, dat het vuur zich voedt met
een element uit de lucht.
Hij werkte formules uit voor het water, dat
noodig is om een kanaal te vullen.
Hij mat- de dichtheid van gassen.
De getijden bracht hij in verband met de
zon.
Hij vond den barometer uit en ontwierp den
thermometer.
Hij verbeterde het kompas en de balans.
Hij gebruikte wormwielen, kettingen, tand
wielen, pallen.
Een door hem uitgevonden steenzaag wordt
nog steeds in de marmergroeven van Carrara
gebruikt.
Hij ontwierp een stoomboot, een stoom
pomp en een stoomhamer.
Hij ontwierp duik-apparaten, bakens en
reddingsboeien.
Hij ontwierp kranen, garenmachines, draai
banken, buigmachines, multiplex kleerensnij-
ders, baggermolens, en een machine om ijze
ren staven te rollen en te trekken.
Automatische machines om naalden te slij
pen en goud te pletten waren hem niet on
bekend.
Hij ontwierp catapulten, ballista's, kruis
bogen, gespannen door windassen, artillerie-
wagens, achterlaadkanonnen, meerloopsgewe
ren.
Hij kende het gebruik van de parachute.
Hij ontwierp vliegmachines en helicopte-
ren.
Maar hij bracht het niet tot de fabricage
van nauwsluitende ijzeren platen en dus
moest de Eeuw van de Machine nog tweehon
derd jaar wachten
G. Duyckinc 1c Sander, oud-directeurvan de
Visscherijschool te IJmuiden is benoemd tot
Ridder in de Orde van Oranje Nassau.
f
Leest U reeds een ochtendblad?
Neem er dan
IJMUIPER COURANT
als avondblad bij.
FEUILLETON.
(Een geval uit de praktijk van Inspecteur
Sanders, lid der Centrale Recherche)
do.or UDO VAN EWOUD.
Nadruk verboden.
34)
„Meneer-ezij wierp een blik op
het kaartje, dat ze nog steeds in de hand
hield en waarmee ze, tijdens het betoog van
den vreemden bezoeker eenigszins nerveus op
haar welverzorgde nagels had getrommeld
„meneer Fedorra, ik ben u zeer erkentelijk
voor de geboden steun, maar tot m'n spijt zal
ik daarvan geen gebruik kunnen maken".
De heer Fedorra trok een gezicht, alsof dat
antwoord wel het laatste was, dat hij ver
wacht had.
..Ons tehuis biedt alles, wat een jonge dame
als u slechts verlangen kan" zei hij, min of
meer beleedigd.
..-Daaraan twijfel ik geen moment", ant
woordde de verpleegster, „maar uw vriende
lijk aanbod komt in dit geval helaas te
laat....»
De oude heer schrok op.
„Te laatEr lag werkeljjk iets van
oprecht medelijden en zelfverwijt in den blik
waarmee hij de verpleegster aanstaarde.
Doch deze hielp hem met een spottend glim
lachje uit den droom.
„Ja, ik denk namelijk over een uur Düssel
dorf te verlaten".
Den heer Fedorra ontsnapte een zucht van
yerlichting.
i «Ah.... zoo", zei hij. „Maar mag ik u dan
misschien vragen waar u heen denkt te gaan,
opdat ik u het adres van ons thuis in die
plaats kan verstrekken?"
„Ook daarmee kunt u mij helaas niet van
dienst zijn, meneer Fedorra. want ik keer
terug naar mijn woonplaats, Brussel, waar
het tehuis van uw vereeniging mijn ouder
lijke woning zeke'r niet zal kunnen vervan
gen".
De oude heer stond glimlachend op.
„Zóó ver strekt de hulp van onze vereeni
ging zich niet uit", zei hij. „Waar ouderlijke
zorg de jeugd omringt, is onze steun overbo
dig. Maar belooft u mij", zoo besloot hij,
haar de hand ten afscheid reikend, „dat u bij
een volgend bezoek aan Düsseldorf onze ver
eeniging niet zult vergeten".
„Dat beloof ik u gaarne, meneer Fedorra",
antwoordde de verpleegster plechtig en ter
wijl ze' den ouden heer naar de deur verge
zelde, voegde ze er, niet zonder ironie aan
toe: „al meen ik dan ook, dat er waarschijn
lijk vele anderen zijn. die uw hulp meer van
noode zullen hebben
Het perceel in de oude stad.
De avond was reeds gevallen, oen inspec
teur Sanders, nu weer in zijn gewone gedaan
te hotel Eden verliet en even aan den uitgang
toefde om den man, die tot taak had zijn
gangen na te gaan, gelegenheid te geven zich
van zii.n vertrek te overtuigen.
Hij zag zijn achtervolger niet. maar noch
tans voelde hij, dat in zijn onmiddellijke om
geving een paar oogen hem scherp observeer
de en hun geen enkele zijner bewegingen
ontging.
Na het onderhoud, dat hij als de oude heer
Fedorra met Josephine Portelle in „Zwei-
brückenhof" had gehad, had hij zich naar
het hoofdbureau begeven, waar in een kort
gesprek met den commissaris het plan was
opgebouwd, aan welks uitvoering nu door
ihem de eerste hand werd gelegd.
Met den vastberaden tred van den man,
die recht op zijn doel afgaat en met het ern
stige voornemen zich daarbij door niets te
laten weerhouden, liep hij de Schadowstrasse
uit en daarna de Corneliusplatz dwars over
stekend, bevond hij zich al spoedig in de
oude stad, waar het op dit uur zoo levendig
toevoeging, dat hij zich slechts met moeite een
weg door de menigte kon banen. Bij het wa
renhuis „Hartog", dat juist een groote uitver
koop annonceerde, verdrongen zich honder
den mannen en vrouwen voor den ingang en
de étalages, zóó begeerig naar de koopjes, die
er te halen waren, dat de veiligheid van het
verkeer er door in gevaar werd gebracht.
Tram- en autosignalen waren niet-van de
lucht en Sanders was dan ook blij, toen hij
de zijstraat ontdekte, welke toegang gaf tot
een warnet van slopjes en steegjes, welke aan
het oriënteeringsvermogen van een vreemde
ling hooge eischen stelden. Dat was een deel
van Düsseldorf dat door de bezoekers van
Heinrich Heine's geboorteplaats gewoonlijk
zorgvuldig vermeden wordt. Hier en daar
klonken kijvende vrouwestemmen, vermengd
met het geschrei van kinderen die wel in zeer
groote getale in de bouwvallige, van ontucht
en misdaad sprekende huizen, schenen te
hokken. De spaarzame verlichting, hier en
daar versterkt door het schijnsel van een
lamp, dat door een geopende deur of het
slechts ten deele door een rolgordijn bedekte
raam van een kroegje naai buiten viel, ver
mocht het armzalige sinistre karakter van
deze omgeving slechts te accentueeren.
Sanders had ook hier zijn stap vertraagd.
Het ongelijke plaveisel, dat op sommige
plaatsen geheel aan het oog onttrokken werd,
maakte het trouwens onmogelijk snel te loo-
pen. Hij had eenige straatjes doorkruist, toen
een nauwelijks waarneembaar fluitsignaal
hem plotseling op zijn schreden deed terug-
keeren. Tot dusver had hij niet de moeite ge
nomen zich te overtuigen, of hij gevolgd werd
doch nu ontdekte hij op ongeveer vijftig me
ter afstand een man, die in zijn richting
kwam. Het was te donker in het straatje om
op dezen afstand de gelaatstrekken van den
man te onderscheidden en eerst toen zij
elkaar wat meer genaderd waren, zag hij,
dat het niet dezelfde persoon was, die hem
's middags zoo hardnekkig had achtervolgd
en zich tenslotte tegenover Hotel Eden had
opgesteld. Nu passee'rde de man een steegje;
nog slechts enkele schreden en ze zouden
elkaar voorbij gaan, doch plotseling zag
Sanders uit het duister van dit slop twee an
dere gedaanten te voorschijn komen, die
zich zonder een oogenblik te bedenken, op
zijn achtervolger wierpen en dezen vóórdat
hij van den eersten schrik was bekomen, de
handboeien hadden aangelegd.
Sanders had den onverwachten overval
zwijgend gadegeslagen. Toen alles achter den
rug was en de gevangene, knarsetandend van
woede en machteloosheid, onder veilige be
waking door een zijner aanvallers werd weg
geleid, trad de andere op Sanders oe, tikte
even aan zijn slappen hoed en zei: „Alles is
in orde, meneer. Het eerste bedrijf heeft, zoo
als u gezien hebt. een vlot verloop gehad.
Het wachten is slechte op u
De inspecteur volgde nu den man die nie
mand anders bleek te zijn dan een recher
cheur van het hoofdbureau, wederom door
eenige straatjes, tot deze plotseling zijn hand
op Sanders' arm legde en hem fluisterend
toevoegde: ..Hier begint het tweede bedrijf.
Onze mannen hebben zich in de onmiddel
lijke omgeving van het huis opgesteld en
zuilen ons volgen, zoodra we naar binnen
gaan. De hoofdinspecteur, die er ook bij is.
zal zich bij ons aansluiten. Laat u alles maar
aan hem over, 't is hem toevertrouwd".
Zwijgend liepen zij nu verder de straat in.
die gunstig afstak bij de nauwe sloppen, die
Sanders zooeven alleen had doorkruist. Er
bevond zich hier tenminste een behoorlijk
trottoir, terwijl de huizen een minder ver
waarloosden indruk maakten dan de schier
onbewoonbare krotten, welke hij alleen was
gepasseerd. Men zag hier zelfs een enkele
huurkazerne, welker bewoners zich ook min
der door schelden en schreien kenbaar ble
ken te maken, doch ook deze gebouwen gin
gen zij voorbij tot zij aan een perceel kwa
men dat onmiddellijk opviel door de gunstige
wijze, waarop het zich van de andere huizen
in deze omgeving onderscheidde. De oud-
Germaansche stijl, waarin het was opgetrok
ken bewees, dat het een der eerste ééngezins
woningen was, welke hier voor jaren, toen
dit stadsdeel nog niet tot de volkswij ken'van
Düsseldorf behoorde, waren gebouwd. Het
had twee ramen aan de straat, welke niet
verlicht waren en drie op elk der beide étages
waarvan evenmin eenig teeken van leven
naar buiten doordrong.
Op hetzelfde moment, dat Sanders en de
rechercheur aanstalten maakten te onder
zoeken of de deur gesloten was trad uit het
duister van een aangrenzend poortje een ge
daante te voorschijn, die zonder een woord
te zeggen, een looper in het slot stak, waarna
dit onmiddellijk met een zachte klik open
sprong.
Nog steeds zwijgend trad het drietal in
een donkere gang, waar de geheimzinnige
gedaante, in wien Sanders den hoofdinspec
teur vermoedde, even bleef staan. Een enkele
biik overtuigde hen, dat zich in de op deze
gang uitkomende vertrekken geen enkel
menschèlijk wezen bevond. Geruïschloos
klommen zij daarom de donkere trap op,
waarvan de uitgesleten treden bewezen, dat
wellicht duizenden voor hen reeds dezen
tocht hadden ondernomen.
(Wordt vervolgd).