r reisbrieven uit rusland. DE VEEDIEVEN Jit het leven onzer voorouders. Eén dag in Warschau. De Taveernen. Sportieve annexatie. |jMUIDER COURANT DINSDAG 13 SEPTEMBER 1932 Aan de Russische grens. Kathedraal te Warschau. Berlijn ligt slechts enkele uren van de poolsche gr is, zoodat met middernacht al de eerste Poolsche ambtenaar de pas kwam nazien. De douane liet mij ongemoeid toen ik hem mededeelde dat ik op doorreis was naar Rusland, mijn Berliner Tageblat werd even ingezien, als het communistische lectuur was geweest had men het zeker meegenomen, verzekerden mijn medepassagiers. Toen deze eenmaal gehoord hadden waar ik heen ging, had ik niet over belangstelling te klagen en vertelde men mij weinig ^oeds van Rusland, gebrek aan levensmiddelen, duurte enz. Toen ik wees op de groote kwaal van West- en Midden-Europa; de werkloos heid, kwam een medepassagier, een fabri kant van verfstoffen, uit Lodz met het be zwaar dat de prikkel om te werken, het eigen belang en de persoonlijke vrijheid ont brak in Rusland, iets wat mij nogal theore tisch leek. Hij meende dat de toestand in Rusland niet verbeterde, maar voegde er aan toe dat men in Polen, door den toestand van halve dictatuur, contact met Rusland ver mijdt en weinig berichten erover publiceert. Overigens keurde hij het af dat de anti religieuze strooming in Rusland door de re dering gesteund wordt. 'tLeek mij toe dat de Nederlander door zijn pers beter over Rusland ingelicht wordt, dan de Pool. Uit den aard der zaak zullen twee naburige landen altijd min of meer tegenover elkaar staan. Om 10 uur was ik in Warschau en daar bleek men mij in Berlijn verkeerd ingelicht te hebben omtrent mijn vertrekuur en was mijn trein al eerder naar de Russische grens vertrokken. Ik was gedwongen om tot den volgenden morgen in Warschau te blijven, welk verblijf ik gebruikt heb om de stad te zien en iets van Polen op te nemen. Het grootste deel van dit land was vóór den oor log bij Rusland, zoodat het zich goed leende vooreen vergelijking, beter dan West-Europa. West- en Oost-Europa zijn twee absoluut on vergelijkbare dingen. Wel tracht men zoowel in Polen als in Rusland de goede organisatie die er in West- en Midden-Europa bestaat na te volgen. (Weer stond ik versteld over de zindelijkheid van de treinen in Duitschland, het precies op tijd vertrekken, het beleefde optreden van de beambten). Ook in Berlijn, waar ik den Zondag door bracht viel mij de ordelijke en goed geregelde toestand weer op en ik kan mij de revolver gevechten e.d., van Nazi's en Reichsbanner- monschen, die inderdaad talrïik in uniform op de straat waren, nauwelijks voorstellen. Maar mogelijk is deze wanorde ook aan een systeem gebonden want deze week was er politieke godsvreugde om te bekomen van de vermoeidheid van de verkiezingen. In Warschau moest ik mij direct losmaken van pakjesdragers e.d. met mooie petten, zij gaven zich half voor ambtenaren uit, wensch- ten als tolk te fungeeren enz. Inderdaad viel het mij tegen dat men zoo weinig Duitsch verstond, enkele Russische woorden hielpen veel meer, want het Poolsch lijkt veel op Russisch. In den trein waren velen die Duitsch kenden, maar ook een dame die wel wat Fransch, maar geen Duitsch sprak. Het land is wat landschapschoon betreft niet te vergelijken met Duitschland, het lijkt wel iets op het traject HannoverBer lijn. Overal lagen langs den spoorweg bergjes met een steen er op. Ik dacht dat dit teekens waren voor een weg over de sneeuw in den winter, maar nadat vele passagiers gediscu- seerd hadden wat het wel mocht zijn, zeide een dat het de grens was van de gronden van de Staats-Spoorwegen. Tot slot zeide de zelfde iets waar ieder om lachte en ik had het door het woord „stoianka" dat ik opving en dat .grens" beteekent al gesnapt. Het lachen was omdat de boer, indien de steen niet op een bergje zou liggen, deze.ieder jaar een decimeter weg zou duwen, zoodat deze tenslotte tegen de rails zou komen te liggen. 't Was smoorheet in Warschau, bijna 90 graden Fahrenheit. Ik zocht eerst een zwem inrichting in de Weichsel wat geen moeite kostte, want de Weichseloevers aan de over zijde waren één reeks van zweminrichtingen en „vrij strand". De oevers en eilanden in de ondiepe rivier waren vol met baders en voor 11/2 Zloty (pl.m. 50 cent) kon ik een oude wherry huren en wat op en neer roeien. Daarna bezocht ik de Joodsche wijk, in Oostersche steden altijd interessant, 't Was Maria Hemelvaart, een Zondag voor het Ka tholieke Polen, alles was gesloten, maar in het Ghetto was het één en al leven, ook al mochten de winkels daar niet open zijn. De Joden dragen er nog dikwijls een speciale kleeding, een soort pet en lange jas, die aan den drager een statig en eerbiedwaardig voorkomen geeft. Meestal waren het bejaar de menschen die het droegen. Soms ook jongere, 't Was een merkwaardig gezicht, de conversatie van de bewoners, vooral wanneer ze nog de Joodsche kleeding droegen. De winkeltjes waren soms niet breeder dan 11/2 a 2 M. Ik at ergens een soort zoete sappige meloen. Ik ben ook een woning binnengegaan, d.w. z. een binnenplaats op. De huizen zijn name lijk als kazernes in vierkanten gebouwd, met een poort en een binnenplaats, waar zich dan allerhande zaken bevonden: een heele en kapotte vrachtauto, een stal met koeien en vlak daarbij een reeks W.C.'s waar de on zindelijkheid meer dan erg was en die waar schijnlijk vlak bij den stal gemaakt waren om de vliegen toch vooral tot een bezoek uit te noodigen voor ze zich naar de koeien zou den begeven, waar de menschen hun melk vandaan krijgen. Laat ik er echter aan toevoegen dat in Moskou 70% van de menschen in het geheel geen W.C. ter beschikking heeft. Aan het slot van den dag bezocht ik den Botanischen tuin en deze vormde een waar dig besluit van den dag. Zelden zag ik een tuin waar men zoo degelijk verschillende plantenassociaties bijeen gebracht had. In Warschau was het verkeer goed gere geld, het leven vrij duur, de politie in goede nieuwe uniformen, het leger het troetelkind van de natie. Ontzettend veel soldaten waren er in de stad en in den trein. Het Fransche geld wordt daaraan besteed, de werkloosheid is daarmee natuurlijk minder groot, maar als men zich beperkte tot een kleiner leger was dat zeker in het belang van een betere ver standhouding met de buren. Ik schreef reeds dat het land zoo half on der dictatuur is, communistische vereenigïn- gen mogen niet bestaan en ieder contact met Rusland wordt vermeden. De trein waarin ik reisde was als een groot huishouden van zeer gemengden aard: een Italiaan, een Amerikaan, veel Duitschers, 2 Hongaren, 1 Hollander en een enkele Rus. Dit alles converseerde met elkaar, al of niet ge holpen. De Italiaan had het wel erg saai, kende niet één andere taal. Hij vertelde mij dat hij beambte zou worden aan de Italiaan- sche Ambassade in Moskou. Ik vermoed dat men in Rome niet gaarne snuggere landge- nooten naar Moskou zendt. Drie keer heb ik hem moeten helpen, twee keer aan de Russi sche grens waar hij ook een kwitantie moest i schrijven voor geld dat er voor hem klaar lag en nog eens op het station Moskou waar de Intourist hem 2 Am. Dollar 5) wilde laten betalen voor een rit met- een auto, wat ik hem afraadde. Gelukkig kwam juist een landgenoot hem halen. Over die geschiedenis van het Amerikaan- sche geld in Rusland volgt meer in het vol gende artikel, dat is een meer dan verwarde geschiedenis. Zoo tegen vier uur kwam er spanning In den trein; we zouden de Russische grens naderen. Men waarschuwde mij dat er over de spoorbaan een boog gebouwd was, met op schrift en eindelijk in een bocht, nadat we een Poolsche infanteriepost gepasseerd wa ren, Verscheen de boog waarop ik het woord „proletariërs" herkende. Een soldaat met het geweer in den aan slag loerde of er soms iemand onder den trein hing, een andere stond op een toren op het dak te loeren en even verder reden we het keurige station Negorolejewo binnen. Tot slot van dit artikel een opvallend ver schil tusschen Polen en Rusland. Er was in den trein een Hongaarsch inge nieur, die in Warschau met zijn talrijke ba gage naar een hotel moest. Hij betaalde aan een witkiel 8 Zloty 3) voor dezen dienst. Op het station Negorolejewo zijn witkielen in uniform, die 50 Kopek (nominaal 621/2 cent) maar in werkelijkheid veel minder) rekenen van iederen passagier die him diensten noo- die heeft. Zoo wordt in Polen de afzetterij, de woeker, het winstbejag gesanctionneerd, in ieder ge val toegelaten, in het nieuwe Rusland wordt dit ten strengste veroordeeld en tegengegaan. De bevolking mag slecht gekleed zijn, het leven duur de soldaten met slechter unifor men dan in Polen, het pricipieele verschil is duidelijk en ieder beschaafd mensch, zal in dit opzicht partij trekken voor het Russische systeem. C. SIPKES. DE EX-KEIZER EEN WEEKEND WEG GEWEEST. De Duitsche ex-keizer is Zaterdag uit Zand- voort naar Doorn vertrokken en Maandagmor gen kwart over elf weer in Zandvoort gearri veerd. SOUTHEND'S GEMEENTEBESTUUR IN NEDERLAND Het gemeentebestuur van Southend on Sea dat ook Haarlem bezocht heeft: is Zaterdag te Rotterdam aangekomen. Het gezelschap is ten stadhuize ontvangen, waar de burge meester het in het Engelsch heeft toege sproken. Hij gewaagde zelfs van oude ban den, die bestaan hebben tusschen Southend en Nederland, toen van 1620 tot 1630 Neder landers het Canvey Island hebben droog ge maakt. De burgemeester van Southend de heer Tattersall heeft deze rede beantwoord, waarbij hij een gedeelte van zijn toespraak in de Nederlandsche taal hield. Daarna over handigde hij burgemeester Droogleever For- tuyn een vlag met het wapen van Southend on Sea. Toen het gezelschap het stadhuis be zichtigde speelde het muziekkorps van het Leger des Heils uit Southsea, dat toevallig in ons land vertoeft, op de binnenplaats. Ver volgens is de stad bezichtigd, waarbij onder leiding van den burgemeester een rondvaart door de havens gemaakt werd. 's Middags vertrok het gezelschap naar Den Haag. In den Haag hoeft het gezelschap de In dische tentoonstelling bezocht. Ook is een tocht naar het Westland gemaakt. Zondag vertrokken de bezoekers naar Haarlem. Het gemeentehes tuur van het Mecklenburg sche stadje Bad Doberan doopte een nieuwe straat met den naam van den Duitschen Nazileider. Is het geen merkwaardig verschijnsel, dat naast de zucht naar vooruitgang zich telkens weer een soort heimwee openbaart naar het verleden, dat landhuizen worden opgetrokken in oud-Hollandschen stijl, dat men onder het stadhuis weer een raadskelder opent, waar het gemoedelijk toegaat zonder jazzband of strijkje? Straks verrijst hier of daar misschien nog eens een oud-Hollandsche taveerne, waar van Bredero eenmaal zei: „Heb ick niet in de kroegen en tavarens mijn leven meest ver sleten?" In den regel vond men de taveernen ïn de nabijheid van de stadspoorten en van vele dier inrichtingen maakte het haai' roem en glorie uit, welke vorstelijke en hooggeplaatste personen ze met een bezoek hadden vereerd. Wapneer de Prins of een ambassadeur de stad bezocht, dan werd hun in „De Engel", in „Het Varken" of in „De Gulden Roemer" de eerewijn aangeboden. In diezelfde taveer nen hielden ook de rederijkers en de gilden hun gelagen en feesten en de aanzienlijke burgers waren er de trouwe stamgasten. Zoo kon men in Leiden de hoogleeraren dagelijks de herbergen zien bezoeken, om er hun vaantje (zetter maak er geen „vaatje" van) bier of wijn te gebruiken. Zoowel mannen als vrouwen waren trouwe bezoekers van de herbergen, want de 17e eeuw wat niet bepaald de eeuw der matig heid. Onder de kluchtspelen uit die dagen zijn er verschillende, die een blik werpen op de toen allesbehalve ideale toestanden op het gebied van drankgebruik en Bredero kon dan ook terecht in zijn „Moortje" zeggen: „Kindt, mijdt u voor den drank, wat doet g'er me in 't lijf. Staet lelyck voor een man. nog lelycker voor 't wijf". Ter Gouw noemt het zitten in de taveernen onder de volksvermaken en in den regel was er dan ook eei. vroolijk gezelschap bijeen: vreemde kooplui, die zeldzame en kostbare dingen mee brachten, reizende vreemdelin gen, die wisten te vertellen over verre landen en andere zeden, de rondtrekkende kunste naars, die er muziek maakten, zoodat in de dagen, dat de kranten nog zeldzaam waren en zeker niet door iedereen gelezen werden, de taveerne in zekeren zin ook tot de alge- meene ontwikkeling heeft bijgedragen. Het was dan ook een straf, niet ïn de her berg te mogen komen, zooals een burger, die een van de leden der Regeering had belee- digd, in 1595 te Zutfen veroordeeld werd in geen gelag te mogen komen, waar een van de Heeren van de wet zich bevond. Natuurlijk had men taveernen en taveernen. Het „scharebiersvolk" dat dun, slecht bier dronk, had weer heel andere gelegenheden, dan die waar de leden van de Regeering, de gilden, de polderbesturen en heemraden hun feestmalen hielden. Hier was alles in de puntjes ingericht en hier zou men ook niet hooren over den waard, die soms servetten in de bierkan stopte en die den wijn ver- valschte, door ze „rood te artificeeren met tornesol". en die met dubbel krijt rekende! Wat men in die dagen 'dronk? De jenever, door Robbert Henneboom be zongen en verheerlijkt, maar door den hoog leeraar Van Geuns een „drinkbaar vuur" ge noemd, werd alleen door de lagere standen gebruikt en heette in 1667 nog „jenever- water". In de eerste helft van de 17e eeuw behoor den de jeneverstokerijen dan ook volstrekt, niet tot een van de voornaamste bronnen van bestaan in ons land. Eerst in het begin van de volgende eeuw nam het gebruik van je never meer en meer toe, vooral in de dagen van den beruchten actie-handel. Toch werd het gebruik in het openbaar nog lang als niet passend beschouwd en een student, die prijs stelde op zijn naam, zou zich wel wachten in het publiek om een glas jenever te vragen. Dit nam echter niet weg, dat er in 1804 in Den Haag. Scbeveningen en Eik- en Duinen achttienhonderd huizen waren waarin met medeweten van de ambtenaren jenever ge schonken werd! In 1828 werden alleen te Leiden aan de tappers zeven honderd paten ten uitgereikt. De brandewijn viel bij de meesten meer in den smaak. Hij zou omstreeks het jaar 1000 in Arabië zijn uitgevonden en aanvankelijk behoord hebben tot de dranken, welke men in een apotheek verkocht. In de taveernen dronk men hem uit pimpeltjes, een soort li keurglaasjes, en nog thans kent onze volks taal de karakteristieke uitdrukking: „hij (of zijl) heeft stevig gepimpeld" en een drinke broer draagt nog altijd den naam van „pim pelaar". „De vroolijke drinkervan Frans Hals. Vooral ook was men in de 17e eeuw ver zot op ratafia of vruchtenbrandewijn en la ten we tenslotte de ontelbare soorten bier en wijn niet vergeten. Daar het in die dagen geen gewoonte was, dat men in zijn eentje in een herberg zat maar van .selschop" hield, was de waard ook dikwijls van de partij en .1 heel gauw werd er gedobbeld, getroefd of etrictact en dan bleef het meestal niet bij één glaasje. Het was de groote taak van den waard den naam van zijn taveerne hoog te houden en velen hebben dit in den loop der eeuwen ook gedaan, zoodat hun huis zelfs een internatio nale reputatie kon verwerven Doch daar tegenover lezen we herhaalde lijk over de gierigheid en inhaligheid van anderen, die den naam van hun inrichting hebben bedorven door ..Stanck voor vis" en ..rotte cool voor warmoes" op te disschen! W. S. (Op het eiland Urk heeft voor de eerste maal een voetbalioed- strijd plaats gevonden Zelfs in 't verst en donkerst hoekje, Komt per slot het licht nog wel, Urk had d'eersten voetbalwedstrijd Urk staat niet meer buitenspel Urk wist niets van reuzekanjers, Schuivers, taters of een kei. Doffers, hakspatoeters, pillen, Kortom, Urk was lang niet bij Keepers, backs en middenspelers. Spillen, vleugels enzoovoort, Waren voor den Urker slechts een Buitenurksche menschen soort. Kornerkikken en pinanties. Hens en senters en ofseit, Out, friekikken, lense spelers, Scheidsrechterspartijdigheld Waren Urksche onbekenden, Men was zelfs niet in den waan, Dat geen eene club in Holland Onze Urkers kon verslaan. Maar die donkere periode Heeft het eiland nu gehad. Urk schrijft verder zijn historie Op een nieuw, moderner blad. Voortaan staat nu ook de Urker Binnen of wel langs de lijn, Weet hij, dat een bal geen stormbal, Net geen vischnet hoeft te zijn. Spoedig zal ook hij ervaren. Waar 't per slot op aard om gaat. En waarom de Zondagmiddag In den winter ook bestaat. Urk krijgt ook zijn van der Meulens En zijn Lagendaals in spé, Straks doet nog een Urkerbroekje Tegen 't Belgisch elftal mee Urk heeft zich op eigen bodem Aan het voet-ballet gelaafd, En we mogen constate eren: Urk is eindelijk beschaafd P. GASUS. FEUILLETON. (TOM MIX SERIE.) door CHARLES ALDEN SELTZER. HOOFDSTUK I. Een vreemdeling in Dry Bottom. Van den top van Three Mile Slope kon de i^an op den pony de stad Dry Bottom zien liggen o-p den grauwen bodem der vlakte; haar lage, ineengedoken gebouwen zagen er uit als even zooveel oude doozen die een dar tele wind daar neergeblazen had, of die er, zonder eenige plichtpleging, waren neerge- smakt door een onverschillig noodlot en daar onachtzaam, achtergelaten, om den indruk van verlatenheid te versterken. he ruiter had blijkbaar geen haast, want teen de pony den top bereikte en de stad Plotseling in het gezicht kwam, stak het öeine dier zijn ooren op en versnelde zijn png, om echter plotseling te voelen, hoe de teugels aangetrokken werden, terwijl de stem van den ruiter norsch kalmte gebood.Gehoor- zaam stapte de pony omzichtig voort en haande zich, ongeduldig op het gebit knab belend behoedzaam een weg over de hobbe- u?e heuvels van steenen en cactus, waarbij "Hechter steeds het pad volgde. 00 to an zat ongedwongen in het zadel, zijn «achtig, goedgebouwd lichaam in sierlijke paging zijn oogen, die beschaduwd werden aoor den rand van zijn hoed, werden licht attend en belangstellend, een weinig dicht- doot geknepen, toen hij onafgebroken naar de staid keek, die voor hem lag. „Ik vermoed, dat dit Dry Bottom is", zei hij eindelijk terwijl hij zijn blik liet rond gaan. „Wanneer dit zoo is, heb ik nog maar twintig mijlen af te leggen". Halverwege de helling gekomen en nog an derhalve mijl van de stad verwijderd, bracht de ruiter de pony tot staan. Hij wierp de teu gels over den hoogen zadelknop, trok zijn beide revolvers, de eene na de andere, liet de cylinders draaien en stak de revolvers weer in hun holsters. Hij had iets hooren vertel len van Dry Bottom's reputatie en het on derzoek van zijn revolvers was niets dan een voorbereiding voor onverwachte mogelijkhe den. Nadat hij de wapens weggeborgen had, bleef hij een oogenblik rustig in het zadel zitten. Toen maakte hij de teugels los, sprak den pony aan en het dier zette zijn weg in kalmen draf voort. Een ironisch reiziger, die in vroeger dagen Dry Bottom bezocht, had beweerd dat de stad bekend zou staan als „droog" terwille van het feit, dat van de zeven gebouwen waarop zij kon bogen, er vier herbergen wa ren; en dat „bodem" een heel geschikt toe voegsel was, omdat uit den aard der zaak, men van een stad van zeven- gebouwen, waar van vier herbergen waren, redelijkerwijze kon verwachten, dat zij afgedaald was tot de diepste diepten van zedelijk verval. De ironische reiziger had met profetische wijsheid gesproken. Dry Bottom deed haar best om zich, zoo diep zij kon, te wentelen in de diepten der zonde. Onaantrekkelijk, ver vuild, verstoken van eenïgen plantengroei, neergesmakt op 'n zandvlakte in 'n boomlooze woestenij, tusschen cactussen, stugge yuccas, schorpioenen, gehoornde kikvorschen en ra telslangen, had Dry Bottom haar zedenleer vergeten, haar principes verzaakt of verwaar loosd. Toen de ruiter de stad tot op een paar honderd meter genaderd was, merkte hij een plotselinge opschudding. Hij hield zijn pony een weinig in tot deze in stap verder ging, terwijl zijn wakkere blik de oorzaak van deze opschudding trachtte te ontdekken. Hij behoefde niet lang op de verklaring te wachten. Een man was uit de deur van een der her bergen gekomen en liep langzaam een twintig voet voort naar 't midden van de straat. An dere mannen volgden hem op den voet. Maar deze kwamen niet verder dan juist buiten de deur. Om de een of andere reden-, die den rui ter niet duidelijk was, lieten zij den eersten man overvloed van ruimte. De ruiter kon de gezichten der mannen niet onderscheiden en hij keek belangstellend naar den man, die het eerst uit de deur der herberg geko men was. De man was lang bijna even lang als de ruiter en elk zijner bewegingen bewees, dat hij zeker was van zichzelf. Hij was nog vrij jong, oogenschijnïijk om en bij de vijf en dertig, had sluwe, brutale oogen en een wree- den mond, waarvan de lippen op dit oogen blik vertrokken werden in een zelfgenoeg- zamen glimlach. De ruiter was hem nu tot op vijftig voet genaderd en liet zijn paard halt houden aan het uiterste eind van de heining, die aan de voorzijde der herberg stond. Hij zat ach teloos in het zadel, terwijl zijn blik op den man gevestigd was. De mannen, die den eersten naar buiten wa ren gevolgd, een twaalftal, waren blijkbaar zeer nieuwsgierig, ofschoon zij duidelijk hun- ongeloof te kennen gaven. korte, dikke kerel, die bij de deur der herberg -tond, keek met een licht honenden glimlach toe. Verscheidene anderen lachten zachtjes. Een lange man, die aan het uiterste einde van het groepje stond, vlak bij den ruiter., keek met ernstigen blik naar den man in de straat. De gezichten der anderen vertoonden allerlei uit drukkingen. Maar allen zwegen. Niet zoo de man die op de straat stond. Blijkbaar stond hier de verwaandheid in per soon en wel een verwaandheid, die gepaard ging met een overgroote brutaliteit. De uitdrukking van zijn gezicht verkondigde aan een ieder dat, wat hij ging doen, de diepste aanidacht waardig was. Hij was de as, waarom de belangen van het heelal rond draaiden. Hij was zich bewust van de aan dacht, die hij trok. Van het andere einde der straat naderden nog meer mannen en voeg den zich bij de groep, die voor de herberg stond die, zooals de ruiter nu opmerkte, de „Zilveren Dollar" heette. De nieuwaangeko- menen vroegen wat er aan de hand was; zij spraken op zachten toon tegen de mannen, die vlak vóór hen waren gekomen en vroe gen belangstellend naar de oorzaak. Maar de man op de straat scheen zich niets aan te trekken van het toenemend pu bliek. Hij stond op de plek, die hij uitgeko zen had, zijn brutale oogen dwaalden over de verzamelde menigte, terwijl zijn dunne, veel zeggende lippen zich een weinig openden, om eenige woorden door te laten. „Mannen" zei hij, „nu zul je eens zien schieten! Ik vertelde jelui in de Zilveren Dollar, dat ik een blik omhoog kon gooien en het vijfkeer treffen, eer het weer beneden is. Sommige van jelui zeiden zooiets van het te willen zien voor je het geloofde. Nu zal ik het je laten zien, voor je het geloofde. Nu het je laten zien. Hij bukte zich ten nam een blik op, dat aan zijn voeten had gelegen en nam het roo- de bedrukte etiquet er af, waarop in het midden, een groote tomaat stond. Het blik was nu schoon en schitterde in het wit te zonlicht. De man nam het blik in zijn lin kerhand en trok met de rechter zijn revol ver. Toen wierp hij het blik omhoog. Terwijl het nog omhoog ging, knalde het wapen, het blik maakte krampachtige bewegingen en kantelde heelemaal om. Toen volgde in een snelle .reeks nog vier knallen, de laatste juist even voor het blik den grond bereikte. De man lachte, terwijl hij de rookende revolver nog in de hand hield. De lange man, die aan de buitenzijde dei groep had gestaan, trad nu naar voren en onderzocht het blik, terwijl verscheidene andere mannen zich om hem heen schaar den om te kijken. Uitroepen van verbazing werden gehoord. Het was verwonderlijk om te zien, hoe snel het ongeloof plaats maakte voor geestdrift en ontzetting. „Hij heeft het klaargespeeld, jongens!" riep de lange man, terwijl hij het blik omhoog hield. „Op vijf plaatsen doorboord!" Hij stond rechtop en keek de menigte aan. „Mij dunkt dat dit nog eens schieten is!" Nu wierp hij een uitdagenden blik in het rond. „Ik durf er honderd dollars onder ver wedden dat er hier in de stad geen tweede man is, die dat doen kan!" Verscheidene mannen probeerden het, maar niemand kon den eersten man evenaren. De meesten konden het blik relfs niet raken. De eerste man stond naar hun proeven te kijken, terwijl een spottende glim lach om zijn lippen speelde, toen het man na man mislukte. Spoedig had iedereen het geprobeerd. De ruiter, die aandachtig toekeek, zag een lichte teleurstelling op het gelaat van den langen man. De ruiter was de eenige, die zijn be drevenheid met het pistool nog niet had ge toond en de man, die op de straat stond, keek nu naar hem, terwijl zijn oogen, bru taal tartend, glinsterden. Als bij toeval, keek de ruiter juist naar den schutter, toen deze laatste zijn blik naar hem opsloeg. Hun oogen ontmoetten elkander met vorschen- den blik, terwijl die van den schutter een stillen hoon verrieden. De ruiter glimlachte, een licht spot glinsterde in zijn oogen. Blijkbaar was de vreemdeling er niet op gesteld, om zijn bedrevenheid te toonen. Hij zat nog altijd achteloos in het zadel, terwijl hij langzaam zijn blik liet gaan over de me nigte. Deze laatste verwachtte blijkbaar niet anders, dan dat hij mee zou doen en werd ongeduldig over zijn werkeloosheid. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1932 | | pagina 3