PEEK&CLOPPEM
DE VEEDIEVEN
artistenhaat.
KINDERKLEEDING
burgerlijke stand
Een leus.
IJMU|DER
COURANT
VRIJDAG 16 SEPTEMBER 1932
het atelier van den schilder waren de
nden bijeen, een uitgelezen schare ver-
-*mè arti'sten, meest schilders en letter-
jü^en onder wie voornamelijk critici en
^visten. Zij lagen, zaten of stonden onge-
e n^en 'zooals zij hun meerendeels bestu-
j rde houdingen elegant pleegden te noe-
en waren een sieraad voor het vertrek,
just voor de eigen oogen. Want al
en ze daar om de eigen interessante per-
ifikheid te demonstreeren, en ieder had
SC"f daarmee z00 druk. Phil dacht aan zijn
ïnkere haar dat waaiend achterover gestre-
v moest blijven zitten, dat gaf zijn bleeke
Scht samen met de licht opgehaalde
,ct;iAii°els iets smachtends, hartstochte-
JlGUS R. Iv, rjiivi oIIa Vi ny,'InM
rfaan^^ngs" het zwarte fluweel van een
'gevoeligs te leggen en liet ze streelend
a langs het zwarte fluweel van een
'anddoek; A at scheen in overgave met zijn
t ^ebogen bovenlijf ergens vandaan een
pk°rhythme te hooren allen waren ze
ISeer onder den indruk van hun eigen
Siding van den indruk dien het op den
nder zou maken, dat niemand tijd had op
den ander te letten.
Mag ik je even een amice voorstellen",
vroeg Phil en hij wees met een energiek ge-
haar in de richting van een forschen jonge
man die wat verbaasd en geërgerd ter zijde
Sond ,Hij is een jong Duitsch schrijver,
vnorai modern tooneelwerk; in zijn jeugd
vonder een cent op zak gaan zwerven een
Lort vlucht uit de beschaving nietwaar?
!n no0- maar sinds enkele jaren weer in
Berlijn gevestigd". Dan zweeg hij, trok zijn
neusvleugels verachtelijk op, omdat de man
dien hij introduceerde niet de minste neiging
wrtoonde om zich als een smakelijk en ver
rassend voorgerecht te laten opdienen, en
nonchalant- terzijde bleef staan.
Vik". zei Niek toen nadrukkelijk, maar
w,si voor zich heen mompelend, „Vik, jij
hebt eigenlijk de laatste tijd wel bar weinig
geproduceerd". En hij keek in de richting
van een spotziek gezicht dat iets schuin,
teen den muur leunde om het licht van een
schemerlamp gelegenheid te geven juist over
zijn profiel te vallen. „En dat weinige is dam
nog miserabel. Die laatste geschiedenis van
je over Jojo bij voorbeeldbah, geen stijl,
teen dynamiek. Kerel wat scheelt je?" zijn
hand gr*0in een gebaar van kameraad
schap schouder enkel om de slankheid
van zijn vingers te toonen ..Ben jij de cri
ticus met de puntige, sarcastische pen, die
iedereen wist- te raken, die meedoogenloos
wist te haten?"
Hij zweeg, nog nadrinkend woord voor
woord wat hij gezegd had, nog naluisterend
den klank van iederen zin.
Vik schoof wat naar voren, tuurde met
half dichtgeknepen oogen door de wisselend
grijze en blauwe rook van zijn sigaret. Dan,
met zijn rug wat gebogen, zijn oogen strak
naar den grond gericht, wachtte hij het ef
fect van een klein spotlachje af, sloeg een
arm over de leuning van een in de buurt
staanden stoel, en zei met openhartig gebaar:
„Och, ik wil je dat wel zeggen. Mijn kunst is
'gebaseerd op verachting, de haat inspireert
me: ik schrijf sterk, alleen vanuit een ruime
onpersoonlijke haat en zoolang mijzelf niets
hindert, zoolang ik het leven prettig vind,
een sigaret me smaakt en de muziek in
„Germaine" vol koper en rhythme is. En,
nou ja, dat is veranderd. Natuurlijk een
vrouw. Ik hield van Lizzi. Ze was wat dom,
maar lief dacht ik. Ze lachte vriendelijk,
ik maakte illusies. Toen lachte ze hard en
draaide zich om. Voel je hoe ik haar haat!
Maar ach, wat doet dat er ook allemaal toe;
genoeg is, dat er geen ruimte meer is voor
een scherp en af en toe licht sarcasme, dat
mijn haat zich niet vrij meer kan bewegen,
en dat mijn domheid me het recht daartoe
bovendien ontneemt. Ik sta niet meer in de
wereld als een gezond hooghartig mensch,
maar als een stakker tusschen andere stak
kers. Ik was dom, mijn domheid hindert me!'
Wrevelig draaide hij zich om en over zijn rug
gleden veel medelijdende blikken.
Alleen over het gezicht van Phil's bescher
meling kwam een glimlach, hij liep tot mid
den in het vertrek, bleef daar wijdbeens
staan een keek de vriendenrij langs, zonder
ergernis, maar met wat medelijden. „Praat
toch niet over haat, je hebt nooit liefgehad,
daarom is je kunst zoo armzalig. Praat niet
over haat, je weet niet wat haat is, als je
haar bij een sigaret kunt genieten, je weet
niet wat haat is, als je een vrouw denkt te
haten."
En toen het stil bleef, ging hij door, plot
seling langzaam en nadrukkelijk: „Haat is
verschrikkelijk. Een heel klein voorval. Ik
was een jongen, ik zwierf om een reden die
ik niet meer weet, her en der, opgejaagd, en
er waren dagen dat ik zonder een pfennig
op zak rondliep. Op een van die dagen vond
FEUILLETON.
ik na een lange tocht een herbergje, waar
het eten overdadig rook, de bedden wit en
zoo om-diep-in-weg-te-zakken waren, en de
herbergier, gul en rond was. Ik wist niet- wat
ik meer verlangde: iets van het diepbruin
;ebraad streelend over mijn tong te voelen,
of weg te glijden onder die koele witte lakens,
heel ver weg. Ik stond zonder iets te zeggen
lang bij het bed stil, en liep naar het dam
pend gebraad op tafel, maar trof daar als
een onbeweeglijk blok de herbergier, die me
vastberaden naar de toonbank leidde en me
vroeg of ik geen geld meer had. Ach, geld,
wat beteekende geld nou naast de weelde
van een bodemlooze slaap, of de rijkdom van
malsch gebraden vleesch. Ik had toch geen
geld gevraagd. Maar hij graaide plotseling
zoo gul en breed in de la, hij lachte zoo veel
belovend en zijn hand kwam zoo rijk bela
den weer boven de toonbank, dat ik lachte
en mijn kleine teleurstelling vergat. Ik hield
mijn hand op van vreugde om een onver
wachte, overdadige en spontane gift
toen liet de dikke man stil lachend voor zich
heen, met zijn kleine oogen op mij gevestigd
en hoofdschuddend om mijn gretige hand,
langzaam, treiterend en stuk voor stuk tus
schen zijn vingers door het eene geldstuk na
het andere rinkelend in de la terug verdwij
nen tot op zijn uitgespreide vingers nog een
armzalige pfennig achterbleef, en één die
lang wachtte voor hij tuimelend óók naar be
neden vi.elEn de man lachte, wees op
zijn uitgestoken hand, met de eene pfennig,
die grooter en grooter werd, zoo groot voor
mijn starenden blik, dat ik hem bijna niet
meer zien kon, omdat het een dicht afgeslo
ten vlak werd voor mijn oogen, waar ik op
aanstormde. Toen vingen heftige gele gol
ven mij op en ik graaide met mijn armen in
de lucht. Veel later het blijkt naderhand
maar een twee minuten geweest te zijn
zie ik mezelf recht overeind in die lage her
berg staan, me omdraaien en weggaan en
weer wandelen, maar niet alleen. Dagen lang
was er iets wat me volgde, was er iets wat
over al het uitzicht versperde: één sroote ont
zaglijke ondoorzichtige pfennig, dagen lang
kon ik niet vrij ademhalen, omdat de wereld
helgeel voor mijn oogen danste en me ver
schrikteZiet u, slechts een heel klein
voorval, nietwaar!"
VRIJDAG BESLISSING OVER HET PLAN-
ASJES.
Volgens de Tel. zal heden het comité vlieg
tocht Nederland-Indië een beslissing nemen
over het al of niet steun verleenen aan het
plan van den luitenant-vlieger van Soester-
berg D. L. Asjes, dat ongeveer een jaar ge
leden bekend werd. Luitenant Asjes, evenals
de luitenant-vlieger, die zou meegaan J. P.
Schouw een oud H.B.S.'er uit Haarlem zou
met een Pander-sport vliegtuig, speciaal ont
worpen door den constructeur T. E. Slot van
de Panderfabrieken, een vlucht naar Indië
maken in drie a vier dagen. De vraag is n-u
volgens de Tel. hoe de K.L.M. tegenover een
dergelijk postvlucht staat, die waarschijnlijk
niet het groote verlies van f 30.000 zou ople
veren, dat een vlucht heen en weer van de
K.L.M. veroorzaakt, en dat bijgepast wordt
door de posterijen. De vlucht met een vlieg
tuig, waarin geen passagiersaccomodatie be
hoeft te zijn opgenomen, kan wellicht ren
dabel zijn.
(TOM MIX SERIE.)
door
CHARLES ALDEN SELTZER.
4))
.,Je hebt geen reden, om zoo'n vervloekt
onschuldig gezicht te trekken", zei hij. Wan
neer je beter op je zaken gelet hadt, zou je
niet in zoo'n vervloekt rattenhol getrapt heb
ben."
De pony verwijderde zich langzaam en hij
keek hem spottend na, terwijl hij op
merkte^ „Misschien zou het ook niet ge
beurd zijn, wanneer ik beter op mijn zaken
bad gelet". Hij wendde zich weer tot den
pony. „ik geloof, dat jij dit ook wel weet,
Mustard. Je bent vrij slim".
Het dier bevond zich nu op een kleinen af
stand van de rots, waarop hij zat. Hij stond
°P en hinkte er op één voet heen, terwijl hij
den uitgetrokken schoen in zijn hand hield.
Hij dacht er over, om met een blooten voet te
rijden. Op de Two Diamond zou hij wel het
«en of andere middel vinden, dat, met be
hulp van een zwachtel, de natuur zou hel
pen in
Het passeerde en bosje mesquites de
bloote voet maakte een slingerende bewe-
pig. Een waarschuwend geratel; een platte,
bruine kop, maakte een snelle schietende
beweging.
Ferguson stond verbluft stil, hijverloor
baast zijn evenwicht door het plotselinge
van den aanval. Hij hield nog altijd zijn
laars vast, de vingers stevig er omheen, ge-
Hij zweeg, hij stond angstig rechtop in de
kamer, zijn mond was strak en daarachter
was de stem verdwenen.
Vik dacht aan Lizzi. Vlak onder zijn oogen
liet zij al zijn verwachtingen langzaam door
haar vingers glijden. Maar haar vingers
waren mooi geweest. Ze had gelachen, hij
voelde nog de beleediging ervan, maar tege
lijk kwam bij de herinnering een bewonde
rende blik op zijn gezicht.
Vik dacht aan Lizzi en aan zijn haat die
geen haat was en een kort oogenblik voor hij
een nieuwe sigaret op stak, twijfelde hij of
je een vrouw ooit werkelijk kon haten. Toen
blies hij een rookgordijn voor zijn gedachten;
en was, als altijd, gelukkig.
IN ACHT DAGEN HEEN EN
WEER NAAR INDIë.
DE HEER H. LINDEMAN BESTUURDER
VAN HET N. V. V.
Naar Het Volk meldt is benoemd tot zesde
bezoldigde Verbondsbestuurder van het Ne-
derlandsch Verbond van Vakvereenigingen
de heer H. Lindeman te Haarlem, secretaris
van den Nederlandschen Litho-, Foto- en
Chemigrafenbond, redacteur van het vakblad
van dien bond, lid van het algemeen bestuur
van de Internationale van Litho- en Che-
migrafen, voorzitter van de afdeeling Haar
lem van het Instituut voor Arbeidersontwik
keling. De heer Lindeman is Amsterdammer
van geboorte, en is oud-lid van den Raad van
Dordrecht en van dien van Rotterdam.
BERLIJN VAN HEDEN.
Roofoverval met snelvuur op
klaarlichten das,
BEGELEIDERS VAN POSTAUTO
NEERGESCHOTEN.
BERLIJN, 15 Sept. Wolf fbureau)
Hedenochtend omstreeks negen uur is voor
het raadhuis van Charlottenburg een roof
overval gepleegd waarbij den bandieten onge
veer 40.000 mark in handen viel.
Dagelijks worden de ontvangsten van tram
en autobussen naar het stadhuis gebracht,
zoo ook heden,
Toen de beambten doende waren dit geld
uit de autobus te laden, welke het vervoert,
sprongen plotseling vier met revolvers ge
wapende jongelieden naar voren en open
den een snelvuur op de beambten, die allen
getroffen neervielen.
Vervolgens sprongen zij met een drietal
kassetten in hun auto en snelden weg.
Hoewel tijdens den overval een druk ver
keer voor het raadhuis heerschte, gelukte
het den roovers toch, onbekend te ontkomen.
Vier beambten werden gewond, waarvan
een zeer ernstig.
Inspecteur Stadsbank overleden,
Nader wordt uit Berlijn gemeld, dat de in
specteur van de Berlijnsche Stadsbank Otto
Meyer, die bij dezen roofoverval een kogel
in 'het hoofd had gekregen in den loop van
den ochtend is overleden.
RUWIELDIEF AANGEHOUDEN.
Op verzoek van de Haarlemsehe politie
heeft de politie te 's Hertogenbosch aan
gehouden en naar Haarlem overgebracht,
een 29-jarigen bóeren-arbeider uit Zeist,
die bekende in Haarlem een rijwiel gesto
len en aan een 25-jarigen chauffeur ver-
.o ,e hebben. Bij laatstgenoemde is het
karretje in beslag genomen. Tevens wordt
hij verdacht van oplichting, te Abcoude ge
pleegd. De man is in verzekerde bewaring
gesteld.
DE CHINEESCHE PIRATEN-
KONINGIN.
Een Finsche journalist, die een lange reis
gemaakt heeft door China, heeft het- zeld
zame voorxepht gehad kennis te maken met
de „Koningin van de piraten" en mocht zelf
deelnemen aan een van de gevaarlijke roof
tochten. De naam, die deze merkwaardige
vrouw draagt, is kenmerkend voor haar. Zij
heet Lai Tsjo Sjan, dat wil zeggen „Berg des
Rijkdoms". Zij bezit dan ook twaalf zwaar
bewapende schepen en heeft daarmee groote
schatten verworven.
Naar zij zelf vertelde, had haar vader
die ook al hoofd was van een bende zee-
roovers, vier zonen, die echter allen zijn ge
storven. Zij was de eenige dochter, een klein
zwak meisje, die niettemin alle reizen van
den vader langs de Chineesche kust mee
maakte.
De overheden schijnen haar zoo ongeveer
te hebben aangesteld als opzienster in haar
operatiegebied, op voorwaarde, dat zij met
•haar bende de visschersvloot beschermt.
Daarvoor heft zij een belasting van de vis-
schers en bezit tegelijkertijd het voorrecht
zoo krachtig mogelijk tegen concutreerende
benden op te treden. De min of meer erkende
piratenkoningln voert dan ook een verbit
terden strijd tegen haar concurrenten, die de
koningin haar voorrechten misgunnen en
zich wreken op de bevolking en de schepen,
door elk schip, dat zij bemachtigen kunnen
en de dorpen to plunderen. Lai Tsjo Sjan
oefent dagelijks wraak dooT den anderen
hun bezit weer t? ontnemen, waarbij zij on
barmhartig te werk moet gaan.
De „kóningin" is, naar zijzelf vertelt, ge
huwd geweest. Doch na een twist over een
kleine huiselijke aangelegenheid heeft Bij
haar man gedood. Zij heeft twee zoons; de
oudste studeert in Sjanghai en moet koop
man worden; de ander bevindt zich op een
van haar schepen en zal later de „onderne
ming" erven.
De „bemanning" van de
„American Nurse", het vlieg
tuig, dat van New York
gestart is voor een Oceaan-
vlucht met bestemming naar
Rome. Men verkeert in on
gerustheid over hun lot. V.l.
n. r. de piloot Ulrich de
verpleegster miss Newco
mer en dr. Pisculli.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
ZEER RUIME SORTEERING
ZEER VOORDEELIGE PRIJZEN
klemd. Hij hief hem op, een zuiver onwille
keurige beweging, alsof hij hem naar zijnarg
listigen vijand wilde slingeren.Maar hij deed
het niet. De arm zonk langs zijn zijde en zijn
gelaat verbleekte langzaam. Versuft en onbe
grijpelijk staarde hij naar de lenige ge
daante die geruischloos weggleed door het,
verwarde gras.
Hij had er nooit over gedacht, dat een
ratelslang hem zou kunnen bijten. Hij had
er zooveel gezien, dat hij ze enkel be
schouwde als een doelwit, om op te schieten,
wanneer hij zich wilde oefenen .En nu was hij
gebeten.
Het onwezenlijke van het geval verbaasde
hem. Hij keek in het rond naar de zwijgen
de heuvels, naar de zon, die stond boven de
bergtoppen, die zich boven hem welfde. Heu-
veus, lucht en zon, alles leek zoo onwerkelijk.
Het was alsof hij overgebracht was in een
droomenland.
Maar plotseling besefte hij zijn gevaarlij
ken toestand en hij keerde weer terug tot
de werkelijkheid. Hij keek neer op zijn
voet. Een vurig wondje, zoo groot als een
speldeknop teekende zich af op het vleesch
naast de welving van den voet. Een klein
bloedstroompje kwam er uit te voorschijn.
Hij vergat de pijn van zijn verstuikten enkel
en stond op beide voeten, zijn lichaam plot
seling verstijfd, zijn gelaat rood van een
plotselinge heftige woede, terwijl hij zijn ge
balde vuist schudde tegen de verdwijnende
ratelslang.
„Jou vervloekte gluiper!" riep hij met schrille
stem.
Tegelijkertijd had hij een van zijn zware
revolvers getrokken en zwaaide deze boven
zijn hoofd. De krakende knal werd gevolgd
door een plotseling geschuifel tusschen het
gras en hij hinkte naderbij, waarop hij nog
drie kogels op het stuiptrekkende bruine
lichaam afschoot. Hij stond een oogenblik er
overheen gebogen, terwijl hij in een woesten
grijns zijn tanden liet zien..
„Je zult niemand anders meer bijten, ver
vloekt beest!" riep hij uit.
Onmiddellijk trof hem de zwakheid van
zijn optreden. Hij bloosde en liet zijn hoofd
hangen, terwijl een grimmige lach lang
zaam de uitdrukking van schrik op zijn-
gelaat verving. Zelden veroorloofde hij zijn
gevoelens, om zich zoo duidelijk te openba
ren. Maar de snelle aanval van den ratel
slang, de verrassing, terwijl hij heelemaal
niet aan zooiets dacht, het feit, dat hij ver
verwijderd was van hulp en dat zijn leven in
gevaar was dit alles had een verstorenden
invloed op zijn zelfbeheersching. En toch ver
ried deze glimlach, dat hij nog meester
was van zichzelf.
Vastberaden keerde hij terug naar de rots
waarop hij gezeten had, trok zijn jas uit en
scheurde de mouw uit zijn wollen hemd. Hij
draaide deze mouw ineen, bij wijze van een
ruw koord en bond dit losjes om zijn been,
juist boven den enkel. Toen stak hij zijn
mes tusschen dit geïmproviseerde koord en
het been, zoodoende een soort tourniquet
vormende. Vervolgens bevestigde hij het mes,
door het hecht onder het koord te stoppen.
Zijn bewegingen waren zeer beslist en zeker
geweest en een paar minuten later hinkte
hij naar zijn pony en sprong in het zadel.
Hij had menschen gezien, die door een
ratelslag waren gebeten had ze zien ster
ven. En hij wist, dat het, wanneer hij niet
binnen een half uur hulp kreeg, vrijwel nut
teloos zou zijn, om er nog iets aan te doen.
Binnen een half uur zou het gif zoover in
zijn lichaam zijn doorgedrongen, dat het,
practisch gesproken, nutteloos zou zijn om
gebruik te maken van een der tegengiften,
die de bewoners xan het land kenden.
Door navraag te doen in Dry Bottom, was
hij tot de ontdekking gekomen, dat de Two
Diamond ranche ongeveer dertig mijlen van
die stad verwijderd lag.. Wanneer hij acht
mijlen per uur gereden had dan .had hij nu
ongeveer vierentwintig mijlen van dien af
stand afgelegd. Dus bleven er nog ongeveer
zes over. En hij mocht niet hopen om deze
HAARLEM, 15 September.
Ondertrouwd 14 September: J. C. Klees en
R. Teeuwen;; J. Boere en A. K. Scharmann;;
J. J. C. de Best en J. C. E. van Empel; W. F.
J. de Graaf en E. Maijer, C. van Mierlo en
W. A. H. Kreuger; A. Z. J. Panbakker en M.
Durczak; T. Gorter en G. Schaap; J. F. H.
Toeset en K. J. C. Bruel; H. J. Schutte en
G. J. Brussé.
Getrouwd 14 September; P. A. Boelsma en
M. H. Blokker; J. Dirks en C. J. Verdam; B.
Bonsma en E. Stirzer; P. v. d. Bos en J. A.
van Zutphen; H. Kol en G. Buur; J. C. A.
Drost en S. J. Spaargaren.
Bevallen 12 September: B. Makkes v. d.
DeijlKuneman, 2 d.; 13 September: A. A.
de VogelCramer, z.; M. Wijlackervan
Essen, z.; H. W. Oor—Bliim, z.
Overleden 13 September: M. C. Hora
Schiltman, 80 j., Corn, van Noordestraat.
zes mijlen tijdig genoeg af te leggen, om nog
baat te vinden bij een tegengif.
Zijn lippen verstijfden, grimmig staarde hij
naar een sombere heuvelrij, die zich aftee-
kende tegen de lucht. In Dry Bottom had
den ze hem vertelid, dat de Two Diamond
rancho ergens daarginder in een groot bas
sin tusschen deze heuvels lag.
„Ik geloof niet, dat ik er ooit zal komen,"
zei hij hardop sprekende.
Daarop reed hij in norsche stemming ver
der, zich zoo veel mogelijk in bedwang hou
dende want hij had menschen gezien die
door een ratelslang waren gebeten en die
alle zelfbeheersching verloren hadden en
het was geen aangenaam gezicht geweest. Er
hing veel van af, dat hij kalm bleef; hij had
wel eens gehoord, dat het heel slecht was,
wanneer men, nadat men gebeten was, in
de eerstvolgende oogenblikken te stork in
spande; opwinding maakte, dat het gif zich
nog sneller door het lichaam verspreidde.
Daarom reed hij kalm aan, vermeed zorg
vuldig ruwe gedeelten, maar bleef toch zoo
dicht mogelijk bij het pad.
„Wanneer het niet zoo'n diamantrug was
geweest en vijf voet lang dan zou het
koord, dat ik om mijn been gebonden heb,
voldoende zijn," zei hij eenmaal hardop.
Maar ik vrees, dat zij mij te pakken heeft".
Een oogenblik kwam er een woest licht in
zijn oogen. „Maar ik heb haar ook te pak
ken. Zij was nog wel zoo brutaal om te den
ken dat zij zich uit de voeten kon maken,
nadat zij haar haken in mijn vleesch had ge
slagen."
Plotseling viel zijn oog op het saffraan
gele licht, dat straalde aan den Westelijken
hemel. Hij lachte in grimmigen spot.
„Ik heb hooren beweren, dat een slang niet
sterft voor zonderondergang hoe erg zij
ook gewond is. Wanneer dat waar is en ik
geen plaats bereik, waar ik hulp kan vinden,
- denk ik dat het een wedstrijd wordt tusschen
ons beiden, wie het eerst afreist".
Even later liet hij Mustard stilhouden,,
(Een onzer tooneelgezelscïiapperè
heeft verklaard het nieuwe
seizoen te beginnen onder de
leuze: werken en niet praten.1
Onze tijd is arm aan daden,
(Is dat heusch al eens beweerd?)".
Onze tijd is rijk aan praten,
(Is dat eerder geponeerd?)
Onze tijd is zwaar van zorgen,
(Heeft u dat zelfs al gehoord?)1
Onze tijd brengt weinig vreugden,
(Kom ik daarmee laat aan 't woord?)]
Onze tijd is sterk in zwakheid,
(Is dat werklijk al gezegd?)
Onze tijd is zwak in sterkte,
(Is dat feit al vastgelegd?)
Onze tijd nee, er komt nu iets,
Dat u niet heeft overdacht,
Onze tijd is rijk aan leuzen
En deviezen, vol van kracht.
Zit niet bij de pakken neder,
Zet den kop er tegenin,
Klemt de tanden op elkander
En nog meer in dezen zin.
Als dus een tooneelgezelschap
Moedig voor het voetlicht stapt
Met een daverende leuze,
Wordt er nog niet hard geklapt.
Maar toch is er iets bijzonders.
Naar ik meen. in deze leus,
Ik vind niet, dat het gezelschap
Slaagde in zijn woordenkeus.
Want dit: werken en niet praten,
Past heel goed, haast overal,
Toch lijkt: spelen en wel praten,
Wel zoo goed in d i t geval.
P. GASUS.
richtte zich rechtop in het zadel en vestigde
zijn blik op een groeten katoenboom, die
naast het pad stond.Zijn hart bonsde vreese-
lijk en, ondanks alle moeite, die hij deed,
voelde hij, dat hij heen en weer zwaaide. Hij.
had meermalen een ratelslang dit zien doen
de platte, leelijlke kop opgeheven boven het
gekronkelde lichaam, de gevorkte tong uit
gestoken, met boosaardig glinsterende
oogen, terwijl de kop en een gedeelte van het
lichaam zich boven de kronkels verhief en
sierlijk heen en weer zwaaide. Ja sierlijk,
want ondanks haar afzichtelijk uiterlijk,
had een ratelslang een zekere, ontstellende
gemakkelijkheid van beweging een glij
dende golvende beweging, die verborgen
kracht en ingehouden energie verried.
Meermalen werd hij, wanneer hij naar ze
keek, geboeid door haar sierlijkheid en nu,
terwijl hij in het zadel zat, vroeg hij zich af,
of de invloed van een beet groot genoeg kon
zijn, dat een gebeten persoon de slang na
ging doen. Hij lachte, toen deze gedachte
hem trof en drukte zijn sporen krachtig te
gen Mustard's flanken, waarna hij voortreed
langs den katoenboom, waarop hij had staan
staren.
„Duivels!" riep hij uit, toen hij den boom
passeerde, „wat een gekke gewaarwording".
Maar hij kon de „gewaarwording" niet kwijt
worden en vijf minuten later, toen hij pro
beerde om weer stil te blijven zitten, merkte
hij, dat het zwaaien nog sterker geworden
was. Het zadel scheen met hem heen een
keer te schuiven, al klemde hij zijn ongewon-
den voet nog zoo stijf in den stijgbeugel, hij
kon het heen en weer slingeren niet verhin
deren.
(Wordt vervolgd).