DE VEEDIEVEN
Kikkerjacht.
Speyer-Heidelberg-Haarlem per wherry.
ijmuider courant
- <e hebben ons te Heidelberg een iheelen
dag gewone, reizende menschen gevoeld en
alles bezichtigd, ma-ar om die schade weer
in te halen togen we dan ook Woensdag
morgen om 6 uur al o>p weg om in dien dag
Heidelberg—Mannheim-Maine 102 K.M.)
af te leggen.
Een kwartier later hadden we ons gevaar
lijkste avontuur.
Van Heidelberg af lijkt de „Staustufe ion
gau" zooals hij op de kaart aangegeven
■was een lange brug- met zes bo:gen. Ver Haal
veren uitstekend was tus&chen de eersite en
tweede boog, van stuurboordswal af een strek
dam en de stuur vrouw, denkende dat het een
brug was, docht zich heel veilig door niet de
eerste boog te nemen, waar vaaik ducdialven
zijn, maar langs den strekdam op het tweede
gat 'aan te houden. Het was mooi weer, hei-
water was mooi, ze was vroolijk en om haar
bemanning aan het schrikken te maken roep.t
Ze: „Een raderboot". De slag kijkt werkelijk
0m enziet dat we op eenige meter af
stand van de stuw naar de Neckar zitten en
er langzaam naar toe drijven. Alle drie wit
om den neus! Het bevel rondmaken wordt
gegeven en eerst nog met tegen elkaar klet
terende riemen maar dan gelukkig, rustig
wordt er rondgemaakt en als we omliggen is
het roertje nog twee meter van de stuw af.
waarachter het water met een verval van
2.80 M. naar de diepte stort. We roeien zwij
gend langs den strekdam terug, maken weer
rond en zetten koers n,aar de eerste boog.
walt het veilige kanaal blijkt te zijn waar we
Maandagavond uit waren gekomen. Recht
tegenover de stuw kan de slag niet laten
rechtop in de boot te gaan staan, het ver
val te schatten en te oomstateeren wat er
allemaal had kunnen gebeuren, daarmee de
stuurvrouw nog schuldbewuster makende dan
ze al was.
Zonder verdere avonturen bereikten we
via Mannheim Worms waar we aan de Roei
vereniging aanlegden, om iets te nuttigen en
tevens Worms te bekijken. Die pauze duurde
langer dan oorspronkelijk het plan was, want
hier werden we vergast- op regen, veel regen
en dreiging van onweer. Evenwel aangemoe
digd door twee moedige kanovaarders die van
Karlsruhe op weg naar Holland waren en
waarvan één met een paraplu op, weer weg-
peddelde, namen ook wij de riemen weer ter
hand en we bereikten Mainz, zij het laat.
De ontvangst daar overtrof, indien mogelijk
nog de vorige. Als antwoord op onze vraag
of we voor dezen nacht onze boot mochlten
herbergen hoorden we enthousiast „Gerne!"
We bleken aangeland te zijn bij een heeren-
roewereeniging.
We bleven den heelen avond op de Roei
vereeniging, die uitmuntte door gfezelligheid
en vroolijkheid en kregen tenslotte van den
voorzitter een cluibvlag mee ter herinnering.
Met trots bonden wij onze nieuwe vlag
naast ons club vaantje.
En zoo met de Hoïlandséhe vlag achterop,
de Spaarne- en de Maimer vlag zusterlijk te
zamen op de punt, vertrokken we den vol
genden dag uit Mainz. Ook dit vertrek werd
vertraagd door regen en toen we tenslotte in
den namiddag eindelijk vertrokken, moesten
we na een uur roeien al aanleggen om te
schuilen voor het onweer.
Toen het* weer een beetje begon op te
knappen togen we op weg want ons plan
was Bngen dien avond nog te halen. Maar
het stormde erg en daarbij kruisten veel
raderbooten onzen weg. Erg bang waren we
er evenwel niet meer voor, want met de
nieuwe methode kregen we zoo goed als geen
water binnen, 's Avonds werd het weer
mooier; er was nog een laat zonnetje.
Hoe we ook roeiden, we haddén hier den
beroemden tegenwind en veel golven, we
waren niet voor 8 uur in Bingen, waar we op
de gebruikelijke wijze ontvangen wei-den.
Merkwaardig is dat op den Boven- en
Midden Rijn de Roeivereenigbugen klein zijn,
de gebouwen vrij primitief, maar het mate
riaal schitterend en de roeiers in evenredig
heid daarmee d.w.z. hun prestaties. Gezien
de krachtmenschen daar, was onze boot dan
ook spoedig in veiligheid en kreeg rust tot
den volgenden middag 1 uur. We had'tiin
expres cGiit late uur voor ons vertrek ge
kozen omdat we dezen dag het -Bingerloch"
zouden „nemen", berucht om zijn stroom
versnellingen en klippen en daardoor nauwe
passage. We hadden n.l. gehoord dat de vaart
tiaar 's morgens -het drukst was, dus achtten
wij den middag voor onze oiidernsmJnr het
FEUILLETON.
(TOM MIX SERIE.)
door
CHARLES ALDEN SELTZER.
12)
»,En n,u ga je het aan ons vertellen?"
„En nu ga ik het jullie vertellen", ant
woordde Velletje. „Maar ik vermoed, dao er
een massa van die karakters hier zijn. Je
kunt ze bij iedere rancho vinden en zij zijn
voornamelijk te herkennen aan hun gebalk
en hun lange, harige ooren."
..De jonge man keek nu glimlachend naar
ftjn^ bord, terwijl een algemeen gelach
rondom hem aangeheven werd. Door zich
zelf even belachelijk te maken als hij de
anderen gedaan had, wist de jongeman,
met goed gevolg, al de scherpte van zijn
verhaal te niet te doen en zelfs den bijval
te verwerven van hen die hij getroffen had.
Maar nu hoorde men buiten beweging en
Leviatt kwam de kamer binnen. Hij knikte
«ven en ging naar zijn plaats aan het einde
oer tafel. Een zekere reserve maakte zich
meester van de stemming in de kamer. Er
werd niet verder gesproken over het onder
werp, dat zoozeer den- lachlust opwekte,
maar verscheidene der mannen grinnikten,
over hun bord gebogen, als zij bedacht-en, in
welk verband Leviatt met dit voorval stcnd.
Onder het verloop van den maaltijd
dwaalde Leviatt's blik de tafel langs en bleef
tenslotte op Ferguson rusten. Het gelaat van
den opzichter verduisterde.
Ferguson had Leviatt zien binnenkomen;
maandag 26 september 1932
beste. Evenwel het „Looh" zelf is maar 3
K.M. Onze dagtrip zou 60 KM, bedragen
(N:eder Lahnstein was ons doel), dus had
den we om te beginnen wel wat roekeloos
met onzen tijd omgesprongen. Na grondige
studies in het reeds genoemde Rijnvaart-
reglement dat zoo ongeveer denzelfden stijl
heeft als ons beroemd Burgerlijk Wetboek,
hadden we uitgevonden dat de bol op den
Mauseturm onze gids moest zijn. Er zou een
witte of een roode bol hangen als de op
vaart. of de afvaart vrij was. hoe het precies
zou zijn konden we niet vinden. En de in
lichtingen waren veelvuldig, maar -het was
jammer dat ze allemaal verschillend waren.
Enfin, laten we zeggen dat we er -niettegen
staande onze vele inlichtingen veilig door
gekomen zijn. Ons groote voordeel daarbij
was, dat het water abnormaal hoog stond,
dus veel klippen en stroomversnellingen voor
ons geen gevaar opleverden. Evenwel ge
merkt hebben we ze wel degelijk. Uit den
trein op de heenreis hadden we uit het por
tierraampje de „strepen" in het water al
aandachtig gadegeslagen en bij ons zelf ge
zegd: „Dat zijn ze dus!" Maar uit de boot
waren ze zoo heel anders. Toen we n.l. dood
kalm in 't Loch aan 't roeien waren en
vanwege de klippen bakboords wal hielden,
zagen we plotseling de stuurvrouw verschrikte
oog-en zetten, de boeg hoorde geraisch van
water achter zich en voor er eenïg bevel
gegeven kon worden, gleden we met een flink
vaartje van een golf af en schoten eenige
meters vooruit en een eind lager. Dat was
dus een stroomversnelling, waarvan, als je
er tegen aan keek, niets te zien was. Gerust
gesteld door de wetenschap dat ons d-us niets
kon gebeuren, hielden we dezen oever verder
en de stroomversnellingen herhaalden zich
alleen met dit verschil dat- soms he- wal
groot, soms heel gering was. To. plots de
slag, bij een vrij grooten waterval, beweerde
dat zijn riem den grond ge-wak" had.
tuurlijk werd dat door de stuurvrouw niet
geloofd.
Het roertje had n.l. geen last ondervonden
en eerst nadat wij zelfs bij een volgende
stroomversnelling met de pikhaak werkelijk
den rotsbodem gevoeld had, zetten we koers
naar de overzij, weer als zoo vaak, ernstig
filosofeerende, wat er allemaal had kunnen
gebeuren. In Overwesel rustten we, vermoeid
van het tamelijk angstige roeien, doordat de
scheepvaart ook nogal druk was geweest, op
ons gemak uit. Maar de tijd viel tegen. We
hadden gedacht veel vlugger te 1-oopen daar
het totale verval van den afstand dien we
geroeid hadden 27 M. is, maar door het vele
oversteken om den scheepvaart, hadden we
nogal tijd verloren. Of we Nieder Lahnstein
nog zouden halen was de vraag. In alle ge
val togen we moedig op weg over den hier
tamelijk smallen Rijn. Heel veel scherpe
bochten- belemmerden het uitzicht en we
staarden ons blind op de verschillende vlag
gen die ten behoeve van de groote scheep
vaart op de scherpe hoeken van de sein
huisjes wapperen. Dan weer wit, dan weer
blauw, dan beide tegelijk; we konden er niet
wijs uit worden, 't Leek ons maar het veiligst
den kant te houden, gezien dat we hier
ook weinig last hadden van kribben. Die
Sieben Jungfrauen, die ergens boven het wa
ter moesten uitsteken, konden we niet vin
den, ze schenen inmiddels gesehaakt -te zijn
en van veel kribben verderop zagen we al
leen maar de puntjes van de wilgentakken.
Later in Keulen hoorden we dat het water
abnormaal hoog was. Tegen 7 uur naderden
we Boppard en daar het aan den Rijn om 8
uur donker was, zagen we van verdere po
gingen om nog door te roeien af. Boppard
had een Roeivereeniging, zei onze kaart, en
inderdaad zagen we eenige meters van den
kant een klein vlotje in het water drijven.
Maar hier ontbraken de loopplankjes naar
den kant heelemaal, dus hoe aan wal te
komen? Goede raad was duur roepen
konden we niet want de weg lag zeer hoog
en er was geen menschelijk wezen t-e bespeu
ren. We stapten moedig uit de boot in den
Rijn en torsten met vereende krachten de
boot een klein eindje tegen een even verder
gelegen schuine steenen helling op. Daar
ging een van ons naar boven om aan de
Roeivereeniging verdere hulp te halen. Maar
helaas, er was maar één lid in deze blijkbaar
omgebouwde schuur te vinden, die hevig aan
het booten herstellen was. Een bootsman
was daar een ongekende luxe. En juist wa
ren we nu voor de eerste maal in ongerust
heid dat onze boot dit keer geen veilige
bergplaats zou vinden, toen we twee andere
wherry's zagen naderen, die meer terzake
verscheidene keeren- had hij onder het eten
gevoeld, dat Leviatt naar hem keek. Een
maal, toen de maaltijd bijna afgeloopen
was, ontmoette zijn blik openlijk -dien van
den opzichter. Leviatt's oogen glinsterden
boosaardig; Ferguson's lippen vertoonden
een licht verachtelijken trek.
En toch hadden deze mannen elkaar
slechts tweemaal ontmoet. Een man ontmoet
een ander in Noord-Amerika of in de An
tipoden. Hij kijkt hem aan, ontmoet zijn
blik en heeft oogenblikkelijk een vriend ge
wonnen of een vijand gemaakt. Misschien
zal dit niet altijd op gaan. Maar het ging be
slist op bij Ferguson en den opzichter.
Welke kracht was in Leviatt aan het werk
toen hij in Dry Bottom Ferguson beleedigde?
Welke die kracht ook was, zij had- hem ver
teld, dat de vastberaden revolver schutter
met- de kalme oogen voortaan zijn vijand was.
Vijandschap, haat, slechte bedoelingen
straalden uit zijn oogen, toen zij die van
Ferguson ontmoetten.
Behalve een licht optrekken der lippen,
toonde deze laatste geen spoor van gemoed s
beweging. En nadat zij dezen blik gewisseld
hadden, zette hij zijn maaltijd voort, blijk
baar onbewust van Leviatt's bestaan. -»
Later verlieten de mannen de slaaploods.
om buiten te gaan rooken en praten. Gp de
bank even buiten de deur zaten verscheidene
mannen anderen stonden op eenigen af
stand of bij de deuropening. Ferguson was
met Rope naar buiten gegaan en stond bij
de deur te praten.
Het was een luchtig gesprek, de gewone
voorvallen van het dagelijksch werk betref
fende dingen, die het cowboy-leven zoo
eentonig maken.
Nu kwam Leviatt naar buiten en voegde
zich bij de groep. Hij stond vlak bij Ferguson
en vermengde zijn stem met die der anderen.
Een- poosje vlotte het gesprek goed en men
hoorde dikwijls lachen. Toen klonk plotseling
een norsch woord boven 't vroolijk gebabbel
uit. Oogenblikkelijk stokten de andere stem
kundig waren dan wij, direct bij aankomst
in het water stapten hun boot opnamen
en naar boven droegen, 't Bleken roeiers uit
Honnef te zijn, die ook voor dezen nacht
onderdak kwamen halen om den volgenden
dag huistoe te gaan. Ons hulpeloos aan den
kant vindende, lieten ze dadelijk him eigen
bullen in den steek en met- zes man sterk
werd onze boot hooger opgeheschen en de
bagage in veiligheid gebracht. Zeer dank
baar voor de hulp namen we afscheid, na
afgesproken te hebben den volgenden dag
gezamenlijk, dus in convooi van drie wher
ry's, den tocht naar Honnef te ondernemen.
Ze noodigden ons uit in Honnef bij him
Roeivereeniging de boot te leggen, daar in
Königswinter, onze volgende pleisterplaats,
geen vereeniging was. Natuurlijk namen we
dat aanbod dankbaar aan en z-oo vertrokken
we den volgenden dag om 9 uur, wat slechts
half 10 werd, gezamenlijk van Boppard. Dat
„gezamenlijk" liep eigenlijk een beetje mis,
want ze hielpen ons eerst heelemaal slag
klaar, wat geen peuleschilletje was met zoo'n
boot, die al een flink eind in 't water ligt
en toen wij rustig verder dobberden, moesten
zij hun tenten enz. nog inpakken. Daardoor
gebeurde wat niet de bedoeling was: we zou
den n.l. gezamenlijk de schipbrug in Koblenz
„nemen" en door onzen voorsprong waren
we er veel eerder dan onze vrienden. Ook
hier waren we helaas weer verkeerd inge
licht. Dat hij voor een simpel roeibootje niet
open ging wisten we, dus ons plan was op
een sleep te wachten en daar achteraan te
roeien. Dat dit wachten niet zou kunnen be
staan in maar zoolang stroomop te roeien,
hadden we ondervonden; dus maakten we
het plan eenige honderden meters vóór de
brug een ligplaats te zoeken.
Denkende dat de opening der schipbrug
aan stuurboordzijde was, kropen we in een
haventje tamelijk dicht bij de schipbrug.
Maar tot onze ontsteltenis zien we net als
we daar goed en wel liggen, de schipbrug
precies aan den anderen kant opengaan, en
achter een afzakkende sleep onze roeiers uit
Honnef, haast je, rep je, door de brug glip
pen. Daarna sloot het monster zich weer on
verbiddelijk. We lagen daar dus glad ver
weerd en oversteken was niet mogelijk, om
dat we veel te kort voor de brug zaten en
er dan dus onherroepelijk tegen aan zouden
slaan. Wel probeerden we het nog om al
overstekende achter een volgende sleep aan
te gaan. maar we dreven vlug op de brug
aan maakten toen maar gauw weer rond
en lagen na een poosje opnieuw in het ha
ventje. Er zat niets anders op dan een flink
eind stroomop te roeien, dan over te steken
en aan den overkant eén ligplaats te zoeken.
Alle krachten werden bijgezet en met korte
slagen en in een flink tempo roeiden we op.
Gelukkig was het lot ons gunstig, want toen
we een tamelijk eind opgeroeid hadden, kwam
er opnieuw een sleep aan, die de brug door-
wilde. We lieten de sleep passeeren, staken
over, gooiden de boot om en toen als hazen
achter de laatste schuit aan de brug door.
De brugwachter lachte vriendelijk bij het
passeeren, wij slaakten een zucht van ver
lichting. Op de Hammersteinerwerth, een
pracht eiland midden in den Rijn, ontmoet
ten wij onze vrienden weer, die daar hun
tenten hadclen opgeslagen en met de toe
bereidselen voor het middagmaal bezig wa
ren.
De hoof daf deeling Zoetwater-
visscherij van de Nederland-
sche Heide Maatschappij heeft
aan de Kroon dispensatie ge
vraagd van .de bescherming
van den groenen kikvorsch in
enkele afdeelingen.)
Arme vederlooze zanger,
Arm-e boerennachtegaal,
Komt men jou ook al bedreigen,
't Is een ongekend schandaal.
Word je, zonder vogelvrijheid.
Zoo maar vogelvrij verklaard?
Gunt de mensch je het bestaan niet
Naar je ingeboren aard?
Nog is 't vonnis niet geteekènd,
Duik nog weg, voor het geval
Je, in 't grijpend net gevangen
Van de sloot raakt op den wal
Nimmer had jij kunnen denken,
Dat men jou dit aan zou doen
In je eigen kikkerlandje,
Ach, waarom ben je zoo groen.
Menschen zijn zoo onbarmhartig,
Dat zelfs jou te wachten staat,
Dat je, kaalgeplukte stakker,
In den strijd een veertje laat.
Maar het ergste nog van alles
Is, dat men probeeren wil,
Je als voedsél uit te voeren
In den vorm van kikker-hm!
Groene kikvorsch, wees gewaarschuwd
Kwaker, let op wat ik zeg,
Blijf een tijdje onder water,
Houd je van de menschen weg.
Zoek je toekomst op het water,
Kikker niet meer op het land,
Ga op plompenblaren zitten,
Voor je, hm! je.... voedsel brandt.
P. GASUS.
men en de mannen uit de groep vestigden
hun blik op den opzichter want het norsche
woord was uit zijn mond -gekomen. Hij had
staan praten met 'n man, Tuscon geheeten
en tot dezen laatste had. hij n>u het waprd
gericht.
„Er zijn een massa ratelslangen in deze
streek", had hij gezegd.
Blijkbaar was deze bewering niet toepas
selijk, want Tucson wierp een vnagenden
blik op Leviatt's gelaat. Maar Leviatt wachtte
niet op een antwoord.
„Een man kan makkelijk beweren, dat hij
door een hunner gebeten werd" vervolgde
hij met koude stem.
De mannen van de groep zaten in gespan
nen aandacht te luisteren en trachtten dit
geheim te doorgronden, dat plotseling een
eind had gemaakt aan hun gesprekken. Kal
me oogen onderzochten ieders gelaat om
den man te ontdekken, waarop de opzichter
doelde. Zij ontdekten hem niet. Ferguson
stond vlak bij Leviatt, op een armlengte af
stand, zijn handen op zijn heupen. Misschien
waren zijn oogen iets vuriger dan die der
andere mannen, zijn lippen iets strakker get
trokken. Maar schijnbaar wist hij niet
meer van dit geheim af dan een der ande
ren.
Nu verhief zich Leviatt's stem weer, belee-
diger.-d en met een bepaald persoonlijke toe
passing.
„Stafford heeft een knecht gehuurd om
verdwaalde dieren te zoeken" zei hij hoo
iend. „Die knecht beweert, dat hij door een
ratelslang werd gebeten en bleef 's nachts
in de woning van Ben Radford waar hij
Mary Radford het hof maakte."
Ferguson draaide zijn hoofd een weinig
om en keek den opzichter met een koelen,
scherpen blik aan.
„Een poosje geleden" zei hij kalm. .hoorde
ik daarbinnen een man vertellen, hoe som
migen der jongens een lesje leeren van- een
m eisje daarginds in Bear Flata Ik zou zeg
gen, Leviatt, dat jij er ook geweest bent, om
HELDEN DER WETENSCHAP.
ronald ross en crassi.
Sir Ronald Ross.
Onlangs wijdden wij een artikel aan Sir
Ronald Ross, op 75-jarigen leef
tijd te Londen overleden malariabestrijder.
Hij vond, na harden en gestagen arbeid,
onder zeer moeilijke omstandigheden in
Britsch-Indlë, met groot gevaar voor zijn
leven, den overbrenger van de malaria-
mierobe en de wijze van overbrenging.
In 1899 gaven Ross en de Italiaansche me
dicus Battista Grassi beiden het bewijs, dat
één bijzonder soort mug de verwekker dei-
malaria was bij mensch en dier.
Terloops hebben wij er reeds de aandacht
op gevestigd, dat Ross in zijn strijd werd bij
gestaan door den ouden dokter Patrick Man-
son die vroeger in Sjanghai had gewerkt en
met wien hij te Londen had kennis gemaakt.
Wij willen thans nadere bijzonderheden
mededeelen over deze samenwerking.
Manson had naam gemaakt- door te ont
dekken, dat Muskieten wormpjes kunnen
overbrengen uit het bloed van Chineezen en
zelfs dat deze wormpjes zich in de maag van
een muskiet kunnen ontwikkelen.
Te Londen maakte Manson Ross deelge
noot van zijn veronderstelling, dat muskie
ten de malaria overbrachten. ..De muskie
ten". zoo meende hij. '„zuigen het bloed van
malarialijders, waarin de malaria-parasieten
voorkomen. Zij komen dus in de maag van
de muskiet. De muggen sterven, vallen in
het water en zoo krijgen de menschen de
malarie-kiemen binnen".
Het was een geniale veronderstelling van
den ouden dokter en zij bleek later niet ge
heel juist te zijn, maar zij zette Ross aan
het denkenen aan het werk. Als hij eens
kon bewijzen, dat muskieten of muggen
de afschuwelijke ziekte verspreidden!
Wij hebben al medegedeeld, hoeveel tegen
werking Ross in Indië bij zijn werk onder
vond, maar hij zette door. Hij liet door ma
laria aangetasten door muggen bijten en
onderzocht daarna de magen dier muggen.
Geen spoor van malaria-microben vond hij
evenwel. Hij ging voort met zijn proefnemin
gen, ook met andere insecten en hield daar
bij voortdurend voeling met Manson te Lon
den, die hem brief op brief schreef met aan
wijzingen en goede raadgevingen, waarbij
o.m. deze was: „Probeer het eens met vo
gels; ook vogels krijgen malaria! De mala
ria-microbe van vogels gelijkt zelfs zeer veel
op die van den mensch!"
Zoo gezegd, zoo gedaan, Ross verschafte
zich musschen, leeuweriken en kraaien en
ontdekte, na tallooze nauwkeurige proef
nemingen dat, wanneer een mug het bloed
van een ernstig door malaria aangetasten
vogel had opgezogen, de maagwand van die
mug geheel bezet was met- kringetjes vol pig
ment. Naarmate de»mu°gen langeren tijd na
de besmetting „geslacht" waren, groeiden de
kringetjes tot kleine wratten uit en daar
binnen waren helder gekleurde stipjes zicht
baar: jonge malaria-microben. De vraag
was nu, wat er met de microben gebeurde,
nadat ze door de openspringende wratten
in de maag van de mug waren gestort Ook
dit raadsel werd opgelost. In een mug die 7
dagen te voren besmet was. zag hij het open
springen van een wrat. Hij zag. hoe de jonge,
spoelvormige wezentjes zich verspreidden en
zichzelf tenslotte onhoopten in de speeksel
klier van de mug. Daar wachtten ze op een
gelegenheid om door het holle steek- en zuig-
orgaan naar buiten te gaan, zoodra de mug
een ander dier prikte.
Het geheim was dus ontdekt: zoodra de
muggen staken, brachten ze de malaria-mi
croben over op haar slachtoffer.
Aan Ross mocht het niet gelukken; te b e-
w ij z e n dat, wat opging voor vogels, ook
voor menschen gold.
Dit was weggelegd voor den Italiaan Gio
vanni Battista Grassi.
Hij had voor dokter gestudeerd te Pavia,
het jouwe te leeren. En nu je deze jongens
verteld hebt
Het was niet méér dan een geritsel een
slangachtige beweging. En toen was Fer
guson's revolver getrokken; de koude loop
diep in Leviatt's maag gedrukt en Fergu
son's linkerhand drukte Leviatt's rechter-
tegen zijn zijde terwijl de hand van den op
zichter de kolf van zijn half getrokken wa
pen nog omklemde. Toen werd Ferguson's
stem weer gehoord, droog en vol diepen
ernst:
„Ik zal je niet bezeeren je benit nog
een beetje groen in het behandelen van een
revolver. Ik wilde -deze jongens maar laten
zien dat je geschreeuw niets om te lijf
heeft. Ik denk wel dat zij het nu weten.
Leviatt trok een hoonend gezicht. Er was
eenige beweging achter Ferguson. Tucson's
revolver was halverwege uit zijn holster. En
toen verhief zich Rope's stem, toen deze zijn
wapen trok en Tucson bedreigde.
„Een spel met drieën is altijd leelijk, Tuc
son", zei hij kalm. Wanneer het op schie
ten aankomt, dat wij dan in ieder geval een
gelijke partij hebben".
Tucson's hand gleed weg van zijn holster,
hij stapte achteruit naar de deur, weg van
den opzichter en Ferguson.
Leviatt's gelaat was vuurrood. „Misschien
ging ik een beetje te ver begon hij.
„Dat komt wei weer terecht", zei Fergu
son.
Hij stak zijn revolver weg en keerde Leviatt
vastberaden den rug toe. Deze laatste stond
een oogenblik zwijgend te kijken, waarbij zijn
gelaat geleidelijk verbleekte. Toen liep hij
naar de plek waarheen Tucson zich terugge
trokken had en ging met zijn vriend de slaap
loods binnen. In een oogwenk verhief zich
weer het vroegere gepraat en gelach, maar
menige heimelijke blik gleed naar Ferguson,
die rustig'met Rope stond te praten.
Den volgenden morgen kwam Stafford bij
Rope, toen deze laatste bij het hek van de
corral zijn pony zadelde.
maar nauwelijks had hij zijn diploma of hij
begon met. dierkundige onderzoekingen. Toen
hij nog maar 29 jaar was, dus vóórdat Ross
er aan dacht, zich aan wetenschappelijk on
derzoek te gaan wijden, was Grassi reeds pro
fessor. Vóórdat Ross eenig idee had van de
noodlottige werkzaamheid van muskieten of
muggen bij het overbrengen van malaria,
had hij er zelfs een reeks van proeven mee
genomen, maar daar hij die toevallig had
gedaan met de verkeerde soort mug, was hij
niet geslaagd.
Voor den Politierechter.
DE ONVERSCHILLIGE
Dat was in de oogen van den reclassee-
ringsambte-naar of wie het dan moge zijn,
die het rapport opstelde, een onvergeeflijke
fout: de man was onverschillig en daarom
zal hij het gevang in moeten. Maar ik vraag
U: is onverschilligheid een ondeugd, alleen
met gevangenisstraf te verhelpen? Wordt
het niet veelal als een groote deugd aange
merkt?
„Och," zegt het vrouwtje, „ik heb zoo'n
besten man. Toen we nog met mekaar gin
gen. kon 't hem niets schelen als hij 's avonds
uren op me moest- wachten, voor ik uit mijn
betrekking kwam. 't Kan hem niets schelen,
of hij er 's nachts uit moet, als de kleine
schreeuwt; het is hem onverschillig of hij
Zaterdags een boterham krijgt in plaats van
middageten, als ik het druk heb met me
werk!"
„Dat is nog eens een ambtenaar," zegt de
chef. „Die staat niet vijf minuten voor vie
ren al met zijn hoed op; 't is hem onverschil
lig of hij een uurtje langer moet werken."
„Dat is pas een goed vaderlander," zegt
minister de Geer als hij hoort, dat 't- iemand
onverschillig is of er vijftig of honderd op
centen op de belasting komen; bij de eerst
volgende uitdeeling van ridderorden zal ik
om hem denken."
Ik laat het bij deze weinige voorbeelden,
waarmee ik onomstootelijk heb bewezen, dat
onverschilligheid als een groote deugd wordt
aangemerkt en waar de reclasseerder dit als
een doodzonde beschouwt, dient hij met
deugdelijke bewijzen te komen, wat hem,
dunkt mij, zwaar moet vallen, want de jonge
man, die terecht stond, toonde er zich gansch
niet onverschillig voor of hi.i voorwaardelijk
of onvoorwaardelijk zou krijgen. Men vond
het laakbare onverschilligheid, dat hij, toen
zijn zaak voor de eerste maal diende, niet
was verschenen, maar zelfs als 't waar was,
wat heel niet bleek, dat hij gezegd zou heb
ben: ,,'t Kan me niet schelen, wat ze me
geven", dan zou zulks nog beschouwd kun
nen worden als een blindelings vertrouwen
in de rechtvaardigheid der justitie.
Hij zei, dat hij niet was gekomen, omdat hij
werk had gehad, een uitzonderingsgeval in
zijn werkloosheid; dit wijst er op, dat hem
het werk niet onverschillig was.
Hij had brood bezorgd voor een bakker en
het geld. daarvoor ontvangen, niet behoorlijk
afgedragen, doch het gebruikt om naar Am
sterdam te gaan, teneinde deel t-e nemen aan
een demonstratie van werkloozen, wat er op
wijst, dat hij gevoel van saamhoorieheid be
zat en het lot zijner medemenschen hem
gansch niet onverschillig was De eenige on
verschilligheid was dan. dat het hem niet
kon schelen of de bakker zijn geld kreeg
dan wel dat het voor de demonstratie, dus
ten algemeenen nutte werd besteed, maar
daarover moest de rechter oordeelen en niet
de reclasseerder. Er moesten dus andere,
laakbare, onverschilligheden zijn. die de
weegschaal naar onvoorwaardelijk moesten
doen overhellen: welke waren die? Wij weten
het niet en zullen het nooit weten, maar ze
zullen er zeker zijn geweest, want- waarom
zou anders de jonge man, die nog noo't straf
had gehad en een onnoozele acht vulden niet
had afgedragen, terstond voor een maand
naar het gevang zijn verwezen?
AMOKMAKFR MAAKT 11
SLACHTOFFERS.
MAKASSAR, 23 September (Anef-a). Te
Garascng otwder afd. Takalar, afd. So-eng-
goemiïnasa Celebes en onderhooritgiheden
heeft een amokmaker vier inlanders gedcod
en 7 gewond, waarna hij door een der ge
wonden werd neergelegd.
„Ik hoorde zooiets dat er ongenoegen ge
weest was tusschen Dave Leviatt en den
nieuwen knecht", zei Stafford. „Het was
toch niets ernstigs?"
Rope keek hem ernstig aan. „Och kom",
antwoordde hij, „ik geloof niet, dat het iets
was, Dave", vervolgde hij met een spottenden
trek om de lippen, „heeft den nieuwen
knecht alleen maar aan den tand gevoeld."
Stafford lac-htte barsch. „Hoe narn dié
dat op?" vroeg hij, terwijl hij zijn aandacht
bepaalde zij den zadelriem.
HOOFDSTUK VUL
Het vinden van het weesje.
Gedurende de eerste paar dagen, in dienst
van de Two Diamond, was Ferguson tot het
besluit gekomen, dat het goed zou zijn, wan
neer hij zich voldoende tijd gunde om op de
hoogte van den toestand te komen, vóór hij
iets ondernam. Hij was nu twee weken op de
Two Diamond geweest en hij had Rajford
zelfs niet gezien. Evenmin had hij een half
dozijn woorden met Stafford gesproken. De
eigenaar had zekere teekenen opgemerkt,
die hem overtuigden dat het onnoodig en
nutteloos was om met den nieuwen knecht
te praten. Wanneer hij van- plan was om lest
te doen dan zou hij dit- te zijner tijd en op
zijn manier doen. Stafford kwam heimelijk
tot de overtuiging, dat zijn knecht, die op de
verdwaalde dieren moest letten-, „wist wat
hij wilde."
Het personeel was weer vertrokken met
den wagen ditmaal de rivier af. Rope
Jones was meegegaan en zoodoende was
Ferguson beroofd van het gezelschap van een
man die onverwacht zijn partij had getrok
ken en voor wien hij een groote genegen
heid had opgevat.
(Wordt vervolgd!.
n.
Gevaarlijke avonturen.
Maar toch had hij al lang bemerkt, dat- al
leen d i e streken van Italië verpest waren
door malaria, weer veel muggen voorkwa
men. En hij was voor zichzelf overtuigd, dat
„anopheles claviger" de schuldige was.
Tenslotte werd dit bewezen door proeven
met een patiënt van hét Hospitaal van den
Heiligen Geest. Deze patient. Sola, die nooit
malaria gehad bad, werd verpleegd op de
bovenste verdieping van genoemde zïeken-
inrichting, die op een der hoogste heuvels
van Rome is gebouwd. Hier kwamen de
muggen nooit. Maar Grassi bracht ze er (de
vrouwelijke exemplaren) en deed den heer
Sola met haar „kennis maken". Toen kreeg
de heer Sola malaria.
En na nog tal van andere proefnemingen
durfde Grassi de verklaring aan: „Alleen de
muskiet, die het bloed van een malarialijder
opzuigt, kan een gezond mensch malaria be
zorgen!"