DE VEEDIEVEN Kikkerjacht. Speyer-Heidelberg-Haarlem per wherry. ijmuider courant - <e hebben ons te Heidelberg een iheelen dag gewone, reizende menschen gevoeld en alles bezichtigd, ma-ar om die schade weer in te halen togen we dan ook Woensdag morgen om 6 uur al o>p weg om in dien dag Heidelberg—Mannheim-Maine 102 K.M.) af te leggen. Een kwartier later hadden we ons gevaar lijkste avontuur. Van Heidelberg af lijkt de „Staustufe ion gau" zooals hij op de kaart aangegeven ■was een lange brug- met zes bo:gen. Ver Haal veren uitstekend was tus&chen de eersite en tweede boog, van stuurboordswal af een strek dam en de stuur vrouw, denkende dat het een brug was, docht zich heel veilig door niet de eerste boog te nemen, waar vaaik ducdialven zijn, maar langs den strekdam op het tweede gat 'aan te houden. Het was mooi weer, hei- water was mooi, ze was vroolijk en om haar bemanning aan het schrikken te maken roep.t Ze: „Een raderboot". De slag kijkt werkelijk 0m enziet dat we op eenige meter af stand van de stuw naar de Neckar zitten en er langzaam naar toe drijven. Alle drie wit om den neus! Het bevel rondmaken wordt gegeven en eerst nog met tegen elkaar klet terende riemen maar dan gelukkig, rustig wordt er rondgemaakt en als we omliggen is het roertje nog twee meter van de stuw af. waarachter het water met een verval van 2.80 M. naar de diepte stort. We roeien zwij gend langs den strekdam terug, maken weer rond en zetten koers n,aar de eerste boog. walt het veilige kanaal blijkt te zijn waar we Maandagavond uit waren gekomen. Recht tegenover de stuw kan de slag niet laten rechtop in de boot te gaan staan, het ver val te schatten en te oomstateeren wat er allemaal had kunnen gebeuren, daarmee de stuurvrouw nog schuldbewuster makende dan ze al was. Zonder verdere avonturen bereikten we via Mannheim Worms waar we aan de Roei vereniging aanlegden, om iets te nuttigen en tevens Worms te bekijken. Die pauze duurde langer dan oorspronkelijk het plan was, want hier werden we vergast- op regen, veel regen en dreiging van onweer. Evenwel aangemoe digd door twee moedige kanovaarders die van Karlsruhe op weg naar Holland waren en waarvan één met een paraplu op, weer weg- peddelde, namen ook wij de riemen weer ter hand en we bereikten Mainz, zij het laat. De ontvangst daar overtrof, indien mogelijk nog de vorige. Als antwoord op onze vraag of we voor dezen nacht onze boot mochlten herbergen hoorden we enthousiast „Gerne!" We bleken aangeland te zijn bij een heeren- roewereeniging. We bleven den heelen avond op de Roei vereeniging, die uitmuntte door gfezelligheid en vroolijkheid en kregen tenslotte van den voorzitter een cluibvlag mee ter herinnering. Met trots bonden wij onze nieuwe vlag naast ons club vaantje. En zoo met de Hoïlandséhe vlag achterop, de Spaarne- en de Maimer vlag zusterlijk te zamen op de punt, vertrokken we den vol genden dag uit Mainz. Ook dit vertrek werd vertraagd door regen en toen we tenslotte in den namiddag eindelijk vertrokken, moesten we na een uur roeien al aanleggen om te schuilen voor het onweer. Toen het* weer een beetje begon op te knappen togen we op weg want ons plan was Bngen dien avond nog te halen. Maar het stormde erg en daarbij kruisten veel raderbooten onzen weg. Erg bang waren we er evenwel niet meer voor, want met de nieuwe methode kregen we zoo goed als geen water binnen, 's Avonds werd het weer mooier; er was nog een laat zonnetje. Hoe we ook roeiden, we haddén hier den beroemden tegenwind en veel golven, we waren niet voor 8 uur in Bingen, waar we op de gebruikelijke wijze ontvangen wei-den. Merkwaardig is dat op den Boven- en Midden Rijn de Roeivereenigbugen klein zijn, de gebouwen vrij primitief, maar het mate riaal schitterend en de roeiers in evenredig heid daarmee d.w.z. hun prestaties. Gezien de krachtmenschen daar, was onze boot dan ook spoedig in veiligheid en kreeg rust tot den volgenden middag 1 uur. We had'tiin expres cGiit late uur voor ons vertrek ge kozen omdat we dezen dag het -Bingerloch" zouden „nemen", berucht om zijn stroom versnellingen en klippen en daardoor nauwe passage. We hadden n.l. gehoord dat de vaart tiaar 's morgens -het drukst was, dus achtten wij den middag voor onze oiidernsmJnr het FEUILLETON. (TOM MIX SERIE.) door CHARLES ALDEN SELTZER. 12) »,En n,u ga je het aan ons vertellen?" „En nu ga ik het jullie vertellen", ant woordde Velletje. „Maar ik vermoed, dao er een massa van die karakters hier zijn. Je kunt ze bij iedere rancho vinden en zij zijn voornamelijk te herkennen aan hun gebalk en hun lange, harige ooren." ..De jonge man keek nu glimlachend naar ftjn^ bord, terwijl een algemeen gelach rondom hem aangeheven werd. Door zich zelf even belachelijk te maken als hij de anderen gedaan had, wist de jongeman, met goed gevolg, al de scherpte van zijn verhaal te niet te doen en zelfs den bijval te verwerven van hen die hij getroffen had. Maar nu hoorde men buiten beweging en Leviatt kwam de kamer binnen. Hij knikte «ven en ging naar zijn plaats aan het einde oer tafel. Een zekere reserve maakte zich meester van de stemming in de kamer. Er werd niet verder gesproken over het onder werp, dat zoozeer den- lachlust opwekte, maar verscheidene der mannen grinnikten, over hun bord gebogen, als zij bedacht-en, in welk verband Leviatt met dit voorval stcnd. Onder het verloop van den maaltijd dwaalde Leviatt's blik de tafel langs en bleef tenslotte op Ferguson rusten. Het gelaat van den opzichter verduisterde. Ferguson had Leviatt zien binnenkomen; maandag 26 september 1932 beste. Evenwel het „Looh" zelf is maar 3 K.M. Onze dagtrip zou 60 KM, bedragen (N:eder Lahnstein was ons doel), dus had den we om te beginnen wel wat roekeloos met onzen tijd omgesprongen. Na grondige studies in het reeds genoemde Rijnvaart- reglement dat zoo ongeveer denzelfden stijl heeft als ons beroemd Burgerlijk Wetboek, hadden we uitgevonden dat de bol op den Mauseturm onze gids moest zijn. Er zou een witte of een roode bol hangen als de op vaart. of de afvaart vrij was. hoe het precies zou zijn konden we niet vinden. En de in lichtingen waren veelvuldig, maar -het was jammer dat ze allemaal verschillend waren. Enfin, laten we zeggen dat we er -niettegen staande onze vele inlichtingen veilig door gekomen zijn. Ons groote voordeel daarbij was, dat het water abnormaal hoog stond, dus veel klippen en stroomversnellingen voor ons geen gevaar opleverden. Evenwel ge merkt hebben we ze wel degelijk. Uit den trein op de heenreis hadden we uit het por tierraampje de „strepen" in het water al aandachtig gadegeslagen en bij ons zelf ge zegd: „Dat zijn ze dus!" Maar uit de boot waren ze zoo heel anders. Toen we n.l. dood kalm in 't Loch aan 't roeien waren en vanwege de klippen bakboords wal hielden, zagen we plotseling de stuurvrouw verschrikte oog-en zetten, de boeg hoorde geraisch van water achter zich en voor er eenïg bevel gegeven kon worden, gleden we met een flink vaartje van een golf af en schoten eenige meters vooruit en een eind lager. Dat was dus een stroomversnelling, waarvan, als je er tegen aan keek, niets te zien was. Gerust gesteld door de wetenschap dat ons d-us niets kon gebeuren, hielden we dezen oever verder en de stroomversnellingen herhaalden zich alleen met dit verschil dat- soms he- wal groot, soms heel gering was. To. plots de slag, bij een vrij grooten waterval, beweerde dat zijn riem den grond ge-wak" had. tuurlijk werd dat door de stuurvrouw niet geloofd. Het roertje had n.l. geen last ondervonden en eerst nadat wij zelfs bij een volgende stroomversnelling met de pikhaak werkelijk den rotsbodem gevoeld had, zetten we koers naar de overzij, weer als zoo vaak, ernstig filosofeerende, wat er allemaal had kunnen gebeuren. In Overwesel rustten we, vermoeid van het tamelijk angstige roeien, doordat de scheepvaart ook nogal druk was geweest, op ons gemak uit. Maar de tijd viel tegen. We hadden gedacht veel vlugger te 1-oopen daar het totale verval van den afstand dien we geroeid hadden 27 M. is, maar door het vele oversteken om den scheepvaart, hadden we nogal tijd verloren. Of we Nieder Lahnstein nog zouden halen was de vraag. In alle ge val togen we moedig op weg over den hier tamelijk smallen Rijn. Heel veel scherpe bochten- belemmerden het uitzicht en we staarden ons blind op de verschillende vlag gen die ten behoeve van de groote scheep vaart op de scherpe hoeken van de sein huisjes wapperen. Dan weer wit, dan weer blauw, dan beide tegelijk; we konden er niet wijs uit worden, 't Leek ons maar het veiligst den kant te houden, gezien dat we hier ook weinig last hadden van kribben. Die Sieben Jungfrauen, die ergens boven het wa ter moesten uitsteken, konden we niet vin den, ze schenen inmiddels gesehaakt -te zijn en van veel kribben verderop zagen we al leen maar de puntjes van de wilgentakken. Later in Keulen hoorden we dat het water abnormaal hoog was. Tegen 7 uur naderden we Boppard en daar het aan den Rijn om 8 uur donker was, zagen we van verdere po gingen om nog door te roeien af. Boppard had een Roeivereeniging, zei onze kaart, en inderdaad zagen we eenige meters van den kant een klein vlotje in het water drijven. Maar hier ontbraken de loopplankjes naar den kant heelemaal, dus hoe aan wal te komen? Goede raad was duur roepen konden we niet want de weg lag zeer hoog en er was geen menschelijk wezen t-e bespeu ren. We stapten moedig uit de boot in den Rijn en torsten met vereende krachten de boot een klein eindje tegen een even verder gelegen schuine steenen helling op. Daar ging een van ons naar boven om aan de Roeivereeniging verdere hulp te halen. Maar helaas, er was maar één lid in deze blijkbaar omgebouwde schuur te vinden, die hevig aan het booten herstellen was. Een bootsman was daar een ongekende luxe. En juist wa ren we nu voor de eerste maal in ongerust heid dat onze boot dit keer geen veilige bergplaats zou vinden, toen we twee andere wherry's zagen naderen, die meer terzake verscheidene keeren- had hij onder het eten gevoeld, dat Leviatt naar hem keek. Een maal, toen de maaltijd bijna afgeloopen was, ontmoette zijn blik openlijk -dien van den opzichter. Leviatt's oogen glinsterden boosaardig; Ferguson's lippen vertoonden een licht verachtelijken trek. En toch hadden deze mannen elkaar slechts tweemaal ontmoet. Een man ontmoet een ander in Noord-Amerika of in de An tipoden. Hij kijkt hem aan, ontmoet zijn blik en heeft oogenblikkelijk een vriend ge wonnen of een vijand gemaakt. Misschien zal dit niet altijd op gaan. Maar het ging be slist op bij Ferguson en den opzichter. Welke kracht was in Leviatt aan het werk toen hij in Dry Bottom Ferguson beleedigde? Welke die kracht ook was, zij had- hem ver teld, dat de vastberaden revolver schutter met- de kalme oogen voortaan zijn vijand was. Vijandschap, haat, slechte bedoelingen straalden uit zijn oogen, toen zij die van Ferguson ontmoetten. Behalve een licht optrekken der lippen, toonde deze laatste geen spoor van gemoed s beweging. En nadat zij dezen blik gewisseld hadden, zette hij zijn maaltijd voort, blijk baar onbewust van Leviatt's bestaan. -» Later verlieten de mannen de slaaploods. om buiten te gaan rooken en praten. Gp de bank even buiten de deur zaten verscheidene mannen anderen stonden op eenigen af stand of bij de deuropening. Ferguson was met Rope naar buiten gegaan en stond bij de deur te praten. Het was een luchtig gesprek, de gewone voorvallen van het dagelijksch werk betref fende dingen, die het cowboy-leven zoo eentonig maken. Nu kwam Leviatt naar buiten en voegde zich bij de groep. Hij stond vlak bij Ferguson en vermengde zijn stem met die der anderen. Een- poosje vlotte het gesprek goed en men hoorde dikwijls lachen. Toen klonk plotseling een norsch woord boven 't vroolijk gebabbel uit. Oogenblikkelijk stokten de andere stem kundig waren dan wij, direct bij aankomst in het water stapten hun boot opnamen en naar boven droegen, 't Bleken roeiers uit Honnef te zijn, die ook voor dezen nacht onderdak kwamen halen om den volgenden dag huistoe te gaan. Ons hulpeloos aan den kant vindende, lieten ze dadelijk him eigen bullen in den steek en met- zes man sterk werd onze boot hooger opgeheschen en de bagage in veiligheid gebracht. Zeer dank baar voor de hulp namen we afscheid, na afgesproken te hebben den volgenden dag gezamenlijk, dus in convooi van drie wher ry's, den tocht naar Honnef te ondernemen. Ze noodigden ons uit in Honnef bij him Roeivereeniging de boot te leggen, daar in Königswinter, onze volgende pleisterplaats, geen vereeniging was. Natuurlijk namen we dat aanbod dankbaar aan en z-oo vertrokken we den volgenden dag om 9 uur, wat slechts half 10 werd, gezamenlijk van Boppard. Dat „gezamenlijk" liep eigenlijk een beetje mis, want ze hielpen ons eerst heelemaal slag klaar, wat geen peuleschilletje was met zoo'n boot, die al een flink eind in 't water ligt en toen wij rustig verder dobberden, moesten zij hun tenten enz. nog inpakken. Daardoor gebeurde wat niet de bedoeling was: we zou den n.l. gezamenlijk de schipbrug in Koblenz „nemen" en door onzen voorsprong waren we er veel eerder dan onze vrienden. Ook hier waren we helaas weer verkeerd inge licht. Dat hij voor een simpel roeibootje niet open ging wisten we, dus ons plan was op een sleep te wachten en daar achteraan te roeien. Dat dit wachten niet zou kunnen be staan in maar zoolang stroomop te roeien, hadden we ondervonden; dus maakten we het plan eenige honderden meters vóór de brug een ligplaats te zoeken. Denkende dat de opening der schipbrug aan stuurboordzijde was, kropen we in een haventje tamelijk dicht bij de schipbrug. Maar tot onze ontsteltenis zien we net als we daar goed en wel liggen, de schipbrug precies aan den anderen kant opengaan, en achter een afzakkende sleep onze roeiers uit Honnef, haast je, rep je, door de brug glip pen. Daarna sloot het monster zich weer on verbiddelijk. We lagen daar dus glad ver weerd en oversteken was niet mogelijk, om dat we veel te kort voor de brug zaten en er dan dus onherroepelijk tegen aan zouden slaan. Wel probeerden we het nog om al overstekende achter een volgende sleep aan te gaan. maar we dreven vlug op de brug aan maakten toen maar gauw weer rond en lagen na een poosje opnieuw in het ha ventje. Er zat niets anders op dan een flink eind stroomop te roeien, dan over te steken en aan den overkant eén ligplaats te zoeken. Alle krachten werden bijgezet en met korte slagen en in een flink tempo roeiden we op. Gelukkig was het lot ons gunstig, want toen we een tamelijk eind opgeroeid hadden, kwam er opnieuw een sleep aan, die de brug door- wilde. We lieten de sleep passeeren, staken over, gooiden de boot om en toen als hazen achter de laatste schuit aan de brug door. De brugwachter lachte vriendelijk bij het passeeren, wij slaakten een zucht van ver lichting. Op de Hammersteinerwerth, een pracht eiland midden in den Rijn, ontmoet ten wij onze vrienden weer, die daar hun tenten hadclen opgeslagen en met de toe bereidselen voor het middagmaal bezig wa ren. De hoof daf deeling Zoetwater- visscherij van de Nederland- sche Heide Maatschappij heeft aan de Kroon dispensatie ge vraagd van .de bescherming van den groenen kikvorsch in enkele afdeelingen.) Arme vederlooze zanger, Arm-e boerennachtegaal, Komt men jou ook al bedreigen, 't Is een ongekend schandaal. Word je, zonder vogelvrijheid. Zoo maar vogelvrij verklaard? Gunt de mensch je het bestaan niet Naar je ingeboren aard? Nog is 't vonnis niet geteekènd, Duik nog weg, voor het geval Je, in 't grijpend net gevangen Van de sloot raakt op den wal Nimmer had jij kunnen denken, Dat men jou dit aan zou doen In je eigen kikkerlandje, Ach, waarom ben je zoo groen. Menschen zijn zoo onbarmhartig, Dat zelfs jou te wachten staat, Dat je, kaalgeplukte stakker, In den strijd een veertje laat. Maar het ergste nog van alles Is, dat men probeeren wil, Je als voedsél uit te voeren In den vorm van kikker-hm! Groene kikvorsch, wees gewaarschuwd Kwaker, let op wat ik zeg, Blijf een tijdje onder water, Houd je van de menschen weg. Zoek je toekomst op het water, Kikker niet meer op het land, Ga op plompenblaren zitten, Voor je, hm! je.... voedsel brandt. P. GASUS. men en de mannen uit de groep vestigden hun blik op den opzichter want het norsche woord was uit zijn mond -gekomen. Hij had staan praten met 'n man, Tuscon geheeten en tot dezen laatste had. hij n>u het waprd gericht. „Er zijn een massa ratelslangen in deze streek", had hij gezegd. Blijkbaar was deze bewering niet toepas selijk, want Tucson wierp een vnagenden blik op Leviatt's gelaat. Maar Leviatt wachtte niet op een antwoord. „Een man kan makkelijk beweren, dat hij door een hunner gebeten werd" vervolgde hij met koude stem. De mannen van de groep zaten in gespan nen aandacht te luisteren en trachtten dit geheim te doorgronden, dat plotseling een eind had gemaakt aan hun gesprekken. Kal me oogen onderzochten ieders gelaat om den man te ontdekken, waarop de opzichter doelde. Zij ontdekten hem niet. Ferguson stond vlak bij Leviatt, op een armlengte af stand, zijn handen op zijn heupen. Misschien waren zijn oogen iets vuriger dan die der andere mannen, zijn lippen iets strakker get trokken. Maar schijnbaar wist hij niet meer van dit geheim af dan een der ande ren. Nu verhief zich Leviatt's stem weer, belee- diger.-d en met een bepaald persoonlijke toe passing. „Stafford heeft een knecht gehuurd om verdwaalde dieren te zoeken" zei hij hoo iend. „Die knecht beweert, dat hij door een ratelslang werd gebeten en bleef 's nachts in de woning van Ben Radford waar hij Mary Radford het hof maakte." Ferguson draaide zijn hoofd een weinig om en keek den opzichter met een koelen, scherpen blik aan. „Een poosje geleden" zei hij kalm. .hoorde ik daarbinnen een man vertellen, hoe som migen der jongens een lesje leeren van- een m eisje daarginds in Bear Flata Ik zou zeg gen, Leviatt, dat jij er ook geweest bent, om HELDEN DER WETENSCHAP. ronald ross en crassi. Sir Ronald Ross. Onlangs wijdden wij een artikel aan Sir Ronald Ross, op 75-jarigen leef tijd te Londen overleden malariabestrijder. Hij vond, na harden en gestagen arbeid, onder zeer moeilijke omstandigheden in Britsch-Indlë, met groot gevaar voor zijn leven, den overbrenger van de malaria- mierobe en de wijze van overbrenging. In 1899 gaven Ross en de Italiaansche me dicus Battista Grassi beiden het bewijs, dat één bijzonder soort mug de verwekker dei- malaria was bij mensch en dier. Terloops hebben wij er reeds de aandacht op gevestigd, dat Ross in zijn strijd werd bij gestaan door den ouden dokter Patrick Man- son die vroeger in Sjanghai had gewerkt en met wien hij te Londen had kennis gemaakt. Wij willen thans nadere bijzonderheden mededeelen over deze samenwerking. Manson had naam gemaakt- door te ont dekken, dat Muskieten wormpjes kunnen overbrengen uit het bloed van Chineezen en zelfs dat deze wormpjes zich in de maag van een muskiet kunnen ontwikkelen. Te Londen maakte Manson Ross deelge noot van zijn veronderstelling, dat muskie ten de malaria overbrachten. ..De muskie ten". zoo meende hij. '„zuigen het bloed van malarialijders, waarin de malaria-parasieten voorkomen. Zij komen dus in de maag van de muskiet. De muggen sterven, vallen in het water en zoo krijgen de menschen de malarie-kiemen binnen". Het was een geniale veronderstelling van den ouden dokter en zij bleek later niet ge heel juist te zijn, maar zij zette Ross aan het denkenen aan het werk. Als hij eens kon bewijzen, dat muskieten of muggen de afschuwelijke ziekte verspreidden! Wij hebben al medegedeeld, hoeveel tegen werking Ross in Indië bij zijn werk onder vond, maar hij zette door. Hij liet door ma laria aangetasten door muggen bijten en onderzocht daarna de magen dier muggen. Geen spoor van malaria-microben vond hij evenwel. Hij ging voort met zijn proefnemin gen, ook met andere insecten en hield daar bij voortdurend voeling met Manson te Lon den, die hem brief op brief schreef met aan wijzingen en goede raadgevingen, waarbij o.m. deze was: „Probeer het eens met vo gels; ook vogels krijgen malaria! De mala ria-microbe van vogels gelijkt zelfs zeer veel op die van den mensch!" Zoo gezegd, zoo gedaan, Ross verschafte zich musschen, leeuweriken en kraaien en ontdekte, na tallooze nauwkeurige proef nemingen dat, wanneer een mug het bloed van een ernstig door malaria aangetasten vogel had opgezogen, de maagwand van die mug geheel bezet was met- kringetjes vol pig ment. Naarmate de»mu°gen langeren tijd na de besmetting „geslacht" waren, groeiden de kringetjes tot kleine wratten uit en daar binnen waren helder gekleurde stipjes zicht baar: jonge malaria-microben. De vraag was nu, wat er met de microben gebeurde, nadat ze door de openspringende wratten in de maag van de mug waren gestort Ook dit raadsel werd opgelost. In een mug die 7 dagen te voren besmet was. zag hij het open springen van een wrat. Hij zag. hoe de jonge, spoelvormige wezentjes zich verspreidden en zichzelf tenslotte onhoopten in de speeksel klier van de mug. Daar wachtten ze op een gelegenheid om door het holle steek- en zuig- orgaan naar buiten te gaan, zoodra de mug een ander dier prikte. Het geheim was dus ontdekt: zoodra de muggen staken, brachten ze de malaria-mi croben over op haar slachtoffer. Aan Ross mocht het niet gelukken; te b e- w ij z e n dat, wat opging voor vogels, ook voor menschen gold. Dit was weggelegd voor den Italiaan Gio vanni Battista Grassi. Hij had voor dokter gestudeerd te Pavia, het jouwe te leeren. En nu je deze jongens verteld hebt Het was niet méér dan een geritsel een slangachtige beweging. En toen was Fer guson's revolver getrokken; de koude loop diep in Leviatt's maag gedrukt en Fergu son's linkerhand drukte Leviatt's rechter- tegen zijn zijde terwijl de hand van den op zichter de kolf van zijn half getrokken wa pen nog omklemde. Toen werd Ferguson's stem weer gehoord, droog en vol diepen ernst: „Ik zal je niet bezeeren je benit nog een beetje groen in het behandelen van een revolver. Ik wilde -deze jongens maar laten zien dat je geschreeuw niets om te lijf heeft. Ik denk wel dat zij het nu weten. Leviatt trok een hoonend gezicht. Er was eenige beweging achter Ferguson. Tucson's revolver was halverwege uit zijn holster. En toen verhief zich Rope's stem, toen deze zijn wapen trok en Tucson bedreigde. „Een spel met drieën is altijd leelijk, Tuc son", zei hij kalm. Wanneer het op schie ten aankomt, dat wij dan in ieder geval een gelijke partij hebben". Tucson's hand gleed weg van zijn holster, hij stapte achteruit naar de deur, weg van den opzichter en Ferguson. Leviatt's gelaat was vuurrood. „Misschien ging ik een beetje te ver begon hij. „Dat komt wei weer terecht", zei Fergu son. Hij stak zijn revolver weg en keerde Leviatt vastberaden den rug toe. Deze laatste stond een oogenblik zwijgend te kijken, waarbij zijn gelaat geleidelijk verbleekte. Toen liep hij naar de plek waarheen Tucson zich terugge trokken had en ging met zijn vriend de slaap loods binnen. In een oogwenk verhief zich weer het vroegere gepraat en gelach, maar menige heimelijke blik gleed naar Ferguson, die rustig'met Rope stond te praten. Den volgenden morgen kwam Stafford bij Rope, toen deze laatste bij het hek van de corral zijn pony zadelde. maar nauwelijks had hij zijn diploma of hij begon met. dierkundige onderzoekingen. Toen hij nog maar 29 jaar was, dus vóórdat Ross er aan dacht, zich aan wetenschappelijk on derzoek te gaan wijden, was Grassi reeds pro fessor. Vóórdat Ross eenig idee had van de noodlottige werkzaamheid van muskieten of muggen bij het overbrengen van malaria, had hij er zelfs een reeks van proeven mee genomen, maar daar hij die toevallig had gedaan met de verkeerde soort mug, was hij niet geslaagd. Voor den Politierechter. DE ONVERSCHILLIGE Dat was in de oogen van den reclassee- ringsambte-naar of wie het dan moge zijn, die het rapport opstelde, een onvergeeflijke fout: de man was onverschillig en daarom zal hij het gevang in moeten. Maar ik vraag U: is onverschilligheid een ondeugd, alleen met gevangenisstraf te verhelpen? Wordt het niet veelal als een groote deugd aange merkt? „Och," zegt het vrouwtje, „ik heb zoo'n besten man. Toen we nog met mekaar gin gen. kon 't hem niets schelen als hij 's avonds uren op me moest- wachten, voor ik uit mijn betrekking kwam. 't Kan hem niets schelen, of hij er 's nachts uit moet, als de kleine schreeuwt; het is hem onverschillig of hij Zaterdags een boterham krijgt in plaats van middageten, als ik het druk heb met me werk!" „Dat is nog eens een ambtenaar," zegt de chef. „Die staat niet vijf minuten voor vie ren al met zijn hoed op; 't is hem onverschil lig of hij een uurtje langer moet werken." „Dat is pas een goed vaderlander," zegt minister de Geer als hij hoort, dat 't- iemand onverschillig is of er vijftig of honderd op centen op de belasting komen; bij de eerst volgende uitdeeling van ridderorden zal ik om hem denken." Ik laat het bij deze weinige voorbeelden, waarmee ik onomstootelijk heb bewezen, dat onverschilligheid als een groote deugd wordt aangemerkt en waar de reclasseerder dit als een doodzonde beschouwt, dient hij met deugdelijke bewijzen te komen, wat hem, dunkt mij, zwaar moet vallen, want de jonge man, die terecht stond, toonde er zich gansch niet onverschillig voor of hi.i voorwaardelijk of onvoorwaardelijk zou krijgen. Men vond het laakbare onverschilligheid, dat hij, toen zijn zaak voor de eerste maal diende, niet was verschenen, maar zelfs als 't waar was, wat heel niet bleek, dat hij gezegd zou heb ben: ,,'t Kan me niet schelen, wat ze me geven", dan zou zulks nog beschouwd kun nen worden als een blindelings vertrouwen in de rechtvaardigheid der justitie. Hij zei, dat hij niet was gekomen, omdat hij werk had gehad, een uitzonderingsgeval in zijn werkloosheid; dit wijst er op, dat hem het werk niet onverschillig was. Hij had brood bezorgd voor een bakker en het geld. daarvoor ontvangen, niet behoorlijk afgedragen, doch het gebruikt om naar Am sterdam te gaan, teneinde deel t-e nemen aan een demonstratie van werkloozen, wat er op wijst, dat hij gevoel van saamhoorieheid be zat en het lot zijner medemenschen hem gansch niet onverschillig was De eenige on verschilligheid was dan. dat het hem niet kon schelen of de bakker zijn geld kreeg dan wel dat het voor de demonstratie, dus ten algemeenen nutte werd besteed, maar daarover moest de rechter oordeelen en niet de reclasseerder. Er moesten dus andere, laakbare, onverschilligheden zijn. die de weegschaal naar onvoorwaardelijk moesten doen overhellen: welke waren die? Wij weten het niet en zullen het nooit weten, maar ze zullen er zeker zijn geweest, want- waarom zou anders de jonge man, die nog noo't straf had gehad en een onnoozele acht vulden niet had afgedragen, terstond voor een maand naar het gevang zijn verwezen? AMOKMAKFR MAAKT 11 SLACHTOFFERS. MAKASSAR, 23 September (Anef-a). Te Garascng otwder afd. Takalar, afd. So-eng- goemiïnasa Celebes en onderhooritgiheden heeft een amokmaker vier inlanders gedcod en 7 gewond, waarna hij door een der ge wonden werd neergelegd. „Ik hoorde zooiets dat er ongenoegen ge weest was tusschen Dave Leviatt en den nieuwen knecht", zei Stafford. „Het was toch niets ernstigs?" Rope keek hem ernstig aan. „Och kom", antwoordde hij, „ik geloof niet, dat het iets was, Dave", vervolgde hij met een spottenden trek om de lippen, „heeft den nieuwen knecht alleen maar aan den tand gevoeld." Stafford lac-htte barsch. „Hoe narn dié dat op?" vroeg hij, terwijl hij zijn aandacht bepaalde zij den zadelriem. HOOFDSTUK VUL Het vinden van het weesje. Gedurende de eerste paar dagen, in dienst van de Two Diamond, was Ferguson tot het besluit gekomen, dat het goed zou zijn, wan neer hij zich voldoende tijd gunde om op de hoogte van den toestand te komen, vóór hij iets ondernam. Hij was nu twee weken op de Two Diamond geweest en hij had Rajford zelfs niet gezien. Evenmin had hij een half dozijn woorden met Stafford gesproken. De eigenaar had zekere teekenen opgemerkt, die hem overtuigden dat het onnoodig en nutteloos was om met den nieuwen knecht te praten. Wanneer hij van- plan was om lest te doen dan zou hij dit- te zijner tijd en op zijn manier doen. Stafford kwam heimelijk tot de overtuiging, dat zijn knecht, die op de verdwaalde dieren moest letten-, „wist wat hij wilde." Het personeel was weer vertrokken met den wagen ditmaal de rivier af. Rope Jones was meegegaan en zoodoende was Ferguson beroofd van het gezelschap van een man die onverwacht zijn partij had getrok ken en voor wien hij een groote genegen heid had opgevat. (Wordt vervolgd!. n. Gevaarlijke avonturen. Maar toch had hij al lang bemerkt, dat- al leen d i e streken van Italië verpest waren door malaria, weer veel muggen voorkwa men. En hij was voor zichzelf overtuigd, dat „anopheles claviger" de schuldige was. Tenslotte werd dit bewezen door proeven met een patiënt van hét Hospitaal van den Heiligen Geest. Deze patient. Sola, die nooit malaria gehad bad, werd verpleegd op de bovenste verdieping van genoemde zïeken- inrichting, die op een der hoogste heuvels van Rome is gebouwd. Hier kwamen de muggen nooit. Maar Grassi bracht ze er (de vrouwelijke exemplaren) en deed den heer Sola met haar „kennis maken". Toen kreeg de heer Sola malaria. En na nog tal van andere proefnemingen durfde Grassi de verklaring aan: „Alleen de muskiet, die het bloed van een malarialijder opzuigt, kan een gezond mensch malaria be zorgen!"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1932 | | pagina 5