MHfl Toen het volle maan was... Over den Atlantischen Oceaan. Nummert u! IJMUIDER COURANT WOENSDAG 14 DECEMBER 1932 L I De Jodenbreestraat in Paramaribo. Paramaribo. Wanneer wij, uit de loodsen der Kon. Ned. Sfcoomb. Mij. komende, voor het eerst de stad betreden, staan we zoo meteen maar in dé Joden Breestraat, die er echter wel wat an ders uitziet dan wij gewend zijn. Een prach tige rij Koningspalmen siert de breede trot toirs en werpt een wilde schaduw op het kleurige komen en gaan van de bevolking. De gezellige lichtgroen en blauw geschilder de houten huizen met hun bloemrijke bal- cons doen aan een tuinstad denken en zoo is het ook in de Heerenstraat met zijn prach tige Mahonie boom-en en nog in menig an dere buurt van deze sierlijke stad. De poor ten naast de huizen geven echter helaas geen toegang tot welonderhouden tuinen, maar bijna altijd tot de beruchte erven, waar in allerlei onverklaarbaar bewoonde houten krotten een groot deel van Paramaribo's ge kleurde bevolking huist. Daar woont de Kot- to Missie, met haar sleep kinderen, haar ka pitaal en haar ouderdomsverzorging, want de vader speelt in deze merkwaardige ge meenschap zoo goed als geen rol. Hij wordt geduld, tenminste als hij af en toe wat ver dienste thuis brengt. Anders wordt hij de laan uit gestuurd door zijn krachtige weder helft, die het gewoonlijk vertikt om in het huwelijk te treden „omdat die vent anders zeker nooit meer wat uitvoert". De statistiek leert merkwaardige dingen over dit volkje. Van de gekleurde bevolking betaalt slechts 1 pCt. inkomstenbelasting en 80 pCt. wordt op landskosten begraven. 75 pOt. der geboor ten zijn natuurlijke kinderen. De vrouwen werken hard voor den kost in Paramaribo. De mannen probeeren werk te vinden dat hun lijkt en daar zit een groot deel van het ongeluk van dit land. Al wat donker is heeft uit den slaventijd (nota bene haast drie geslachten geleden) zulke vreese- lijke herinneringen overgehouden aan al wat met d'eri landbouw verband houdt, dat geen macht ter wereld en ook geen goede raad hen bewegen kan de spade ter hand te ne men of zelfs hun zoon voor landbouwkundig ingenieur te laten studeeren. En Suriname is nu eenmaal een landbouwland, daar is niets aan te veranderen. De vrijgelaten slaaf is stadsneger geworden. Creool hooren ze liever en waarom zouden wij het dan niet zeggen. De Creolen zijn over het algemeen krachtig en goed gebouwd en lui zijn ze ook niet als er wat te sjouwen valt in de dokken of als ze een baantje kunnen krijgen bij de een of andere industrie. Liefst volgen ze hun trek naar het avontuurlijke én dat is een van de hoofdredenen dat de gouddelverij bij hen zoo in trek is. Ook het tappen der balataboom en was een zwaar werk. gepaard aan een leven vol avonturen, vol slechte kansen, maar ook met de kans op groot gewin al geldt het „zóó gewonnen, zóó geronnen" ook voor wat daar zoo zuur verdiend werd. Na de afschaffing der slavernij is door de regeering gezorgd voor immigratie van Britsch-Indiërs en later ook Javanen, om als koelie op de plantage te werken. Velen van dezen, een dertigduizendtal van elk der ge noemde volken heeft verkozen na afloop van hun contractueelen diensttijd in Suriname te blijven. De regeering helpt hen dan aan een stukje grond en geeft een uitkeering, onge veer gelijkstaande aan wat anders voor hun passage naar het vaderland terug zou moe ten worden betaald. Daarmede vestigen zij zich als kleinlandbouwers, kweeken rijst en bananen en wat cocosnooten en verzorgen de stad met tomaten, sinaasappelen, ananas, groenten enz. Zij verdienen goed geld; zij be talen hun belasting. De Britsch Indiër' sterft vaak van honger en uitputting aan den kant van den weg en dan wordt er thuis in zijn matras een zakje met duizend blanke rijks daalders gevonden. Als hij er vijftienhonderd had gehad, had hij een fijnen winkel opgezet in de stad, maar tot zoolang spaart hij zelfs het noodigste uit eigen mond en uit die van vrouwen en kinderen. De Javaan daarente gen voert zich zelf en zijn vrouwtje en zijn kinders bol en ronden vergokt de rest, aartsdobbelaar als hij is. Maar ze leven, wer ken en zijn gelukkig en vormen zoowat het belangrijkste deel van de bevolking van Su riname. En zoo komen wij van zelf op de plantage. Rondom Paramaribo liggen thans overal koffieplantages. Vroeger was het allemaal cacao, maar er kwam een ziekte, die in een paar jaar tijd alle cacaoboomen velde. Daar na plantte men bananen, en dat ging best, maar er kwam een ziekte, die in een paar jaar tijd de heele cultuur vernietigde. Toen probeerde men het met koffie en het ging uitstekend, maar er kwam weer een ziekte, die de jonge loten der boomen doodde. En toen kwam er een kleine professor en hij zocht en vond den verwekker van de ziekte en de diertjes die de ziekte overbrachten en nu hebben wij alle hoop, dat professor Stahel van den Cultuurtuin de middelen zal weten aan te geven om de koffiecultuur van den ondergang te redden. Een paar groote suikerplantages heeft Su riname ook, vooral Mariënburg even beneden de stad, maar het is wel een heele toer om in dit land van zeer dure arbeidskrachten te concurreeren met landen als Nederlandsch- Indië en Cuba bijvoorbeeld, waar de loonen op de vrije arbeidsmarkt zoo verbazend veel lager zijn. En thari's staan dè kranten -weer'vol van allerlei andere plannen. Dat doen de Surina mer,s graag: plannen maken; liefst van an dermans geld, het allerliefst zoo, dat de re geering de stroppen heeft. Wij krijgen nu weer ananascultuur, sinaasappelcultuur, rijst cultuur en misschien nog wel meer, als liet gouvernement tenminste nog meer zaken steunen wil. Want door samenwerking is in Suriname nog nooit iets bereikt. En dat is een reusachtig nadeel, want voor één si naasappelplantage kan men geen koelpak- huizen bouwen en voor één ananasplantage geen blikfabriek. En ook in een machinaal rijstbedrijf schuilen groote gevaren, omdat juist de belasting betalende kleinlandbouwers van Suriname als hoofdproduct ook rijst kweeken. Maar als'het lukt om'deze men- schen betere zaairijst te verschaffen en ze wat beter te laten bemesten en wat beter toe te zien op de pellerij, dan kan een groot bedrijf door opkoopen van een gelijkmatig product van de kleine landbouwers zelf zeer sterk in beteekenis winnen en bovendien de bevolking.een vast afzetgebied waarborgen. Laten wij nog eens even op zoo'n plantage gaan kijken. Ook Suriname ligt, althans wat de kuststrook betreft onder den hoogwater stand van zee en rivieren. Dijken bescher men den polder tegen hooge rivierstanden en dijken zijn ook noodig aan de landzijde om het zoogenaamde boschwater te weren. De hoofdvaart van den polder is de hoofdweg door de plantage en het boschwater wordt in droge tijden ingelaten om de vaarten be vaarbaar te houden. Eigenlijke irrigatie is er haast nergens en toch is die soms in droge 1 tijden noodig, niettegenstaande een jaarlijk- schen regenval van 2500 mJVL, soms van 850 m.M. per maand, dat is ruim drie maal zooveel als hier in October viel. De koffiesoort, die in Suriname wordt ver bouwd, de Liberia koffie, is grover en grooter van bes dan de koffie van Java en uit de Lampongs. Maar de bloemen zijn weer zuiver wit en geuren heerlijk ep boven de flinke struiken verheffen zich overal schaduwboo- men, de koffiemama's, die de plant moeten beschermen tegen af te felle zonnestralen. Want koffie hoort eigenlijk een 1000 meter hoog te groeien, waar de temperaturen altijd heel wat lager zijn. Zal de koffie voor den sinaasappel moeten plaats maken? Misschien wel- Er groeien in Suriname enkele goede sinaasappelsoorten tusschen veel slechte. Als het gelukt uitsluitend de goede door stek ken 'te vermenigvuldigen en daarmee groote oppervlakten te beplanten door samenwer- 1 king der verschillende plantages onderling, dan heeft de sinaasappelcultuur in Suriname evenveel toekomst als in Brazilië bijv., dat i in de laatste jaren al een goed millioen K.C. van die heerlijke vruchten op onze markt heeft gebracht. Wij kunnen niet over Paramaribo schrij ven zonder even over zending en Missie te spreken. Katholieken zijn in Paramaribo I ongeveer even talrijk, dank zij het onver moeide werken van de Hernhutters en van Monseigneur Verstraelen en zijn staf. De j Hernhutters con centreer en zich om het groo i te handelshuis Kersten en Co. Van begin af aan toen de eerste broeders zich als kleer- maker vestigden is het zendingswerk betaald uit de winsten, die het bedrijf opleverden en thans is dat nog zoo. En dat zendingswerk is zeer veel omvattend. De eigenlijke zending, het verspreiden der leer onder de heidenen is geheel bijzaak geworden. Onderwijs, ge neeskundige hulp, melaatsehenïnrichting, kin dertehuis, dat zijn de groote werken, die de aandacht van zending en missie vragen en hebben. En, daar wordt met overleg ge werkt. Zoowel de Katholieken als de Hern hutters geven tegenwoordig landbouwonder wijs. In hun internaten leven de jongens even primitief en eenvoudig als thuis, maar hun wordt geleerd land en vee goed te ver zorgen. De meisjes leeren alles wat in koestal en keuken te doen valt, daarbij natuurlijk wat hygiëne en eenvoudig huishouden. Dat is verbazend mooi werk, juist in dit land, waar zoo verbazend veel menschen de han den verkeerd hebben staan voor eiken ar beids. Zending en Missie hebben elk een melaat scheninrichting, het Gouvernement heeft er ook een en zoo gaat in Suriname heel veel in triplo, wat soms wel heel jammer is. En de Surinamer wil nog altijd niet van ons geloo- ven, dat melaatschheid besmettelijk is. De Geneeskundige dienst heeft door het gebrek aan medewerking bij de bevolking een bui tengewoon zware taak. Maar er wordt veel en met liefde gedaan voor het Surinaamsche volk door Gouvernement, Missie en Zendini En dat volk is er dankbaar voor gelukkig! Dr. W. G. N. VAN DER SLEEN HET ONGEVAL MET H.M. „KRAKATAU". BATAVIA, 13 Dec. (Aneta). Het Depar tement der Marine in Nederland deelt mede dat het rapport van de commissie van onder zoek inzake Hr. .Ms. mijnenlegger Krakatau overkomen ongeval om advies in handen is gesteld van den advocaat-fiscaal van Hr. Ms. Zee en Landmacht, bij het Hoog Militair Ge rechtshof in Nederland. (De jongste wijziging in de Motor- en Rijtoielwet -nood zaakt thans alle automobilis ten zich stipt aan de voorge schreven modellen der num merplaten te houden.) Waarde lezer, zijt g' een nummer In den zin der Motorwet? Dan van heden af eens extra Op uw goed model gelet. Gij moogt niet te lang of kort en Niet te breed of hoog ook zijn, 't Nieuwste in nummer modeplaten Eischt een uniforme lijn. Ook uw kleur is zeer belangrijk, Zuiver wit en donkerblauw, Wit, symbool van blanke onsehuid, Blauw, van ondemulsche kou. Ook uw letter naar de Ietter Van de wet, die u gebiedt. Vóór u met een scheiding, of wel Midden boven, anders niet. En gij moogt niet in een lijstje, Ook al is dat smetloos wit, Alle Nederlandsche nummers Worden van gelijken snit Waarde lezer, hèbt g' een nummer? Denk dan aan de Motorwet, Opdat gij niet onplezierig. Op uw nummer wordt gezet P. GASUS. AANGETEEKEND STUK GESTOLEN TE GRONINGEN. MET EEN WAARDE VAN i'. 20.000.- Maandagmorgen kwam men te Groningen tot de ontdekking, dat uit een postzak van het postkantoor te Winschoten een aange- t eekend stuk met een geldswaarde van 20.000.was verdwenen, Deze postzak was 's morgens per trein van Winschoten naar Groningen verzonden Het betreffende stuk was afkomstig van den directeur van het postkantoor te Winschoten en was bestemd voor den directeur van het postkantoor te Groningen. De justitie heeft een onderzoek ingesteld. MINISTER RUYS DE BEERENBROUCK BELEEDIGD. IN DEN RAAD VAN OPSTERLAND. In de Maandag gehouden vergadering van den raad der gemeente Opsterland heeft de communist Douma zich scherp geuit over het beleid van de regeering en in het bijzonder over dat van minister Ruys de Beerenbrouck. Tot driemaal toe verzocht de voorzitter hem de beleedigende uitdrukkingen terug te ne men, wat geweigerd werd. Ook weigerde hij de vergadering te verlaten, waarop hij door de politie verwijderd werd. De publieke tri bune moest ook driemaal ontruimd worden en de vergadering tweemaal geschorst, al dus lezen we in het Alg. Hbld. Te Stockholm heeft dezer dagen de plechtige uitreiking der Nobelprijzen plaats gehad door koning Gustaaf Vdien men op de foto op den achtergrond ziet. Rechts voor aan een der winnaars, n.l. prof. Sherrington uit Oxford. In het midden kroonprins Gustaaf Adolf en zijn echtgenoote. FEUILLETON Naar het Engelseh van JEFFERY FARNOL. 1) HOOFDSTUK I. Het eerste en het kortste van het verhaal. Toen Syllvia Marchmont op reis ging naar Europa (onder geleide van een oudere gezell schapsdame en den aanhang van die), viel het zoo, dat George Bellew zich juist een nieuw yacht had aangeschaft, dat hij wilde „invaren". Hij zeilde dus óók naar Europa, en hun wederkeerige vrienden in New-York, Newport en andere plaatsen, verwachtten eiken dag tijding te zullen krijgen van hun verloving. Men stelle zich derhalve hun ver bazing voor, toen de tijding kwam van Syl via's aanstaand huwelijk met den hertog van Ryde. Bellew was jong en rijk, en had dienten gevolge veel vrienden. En die vrienden wa ren allen zeer met zijn lot begaan, maar het er tevens roerend over eens, dat Sylvia, on danks Bellew's millioen, geen domheid be gaan had, in aanmerking genomen het feit, dat een hertog een hertog is, vooral in Amerika Er waren ook verscheidene dames van middelbaren leeftijd in New-York en New port, meest huismoeders en vermaard om haar distinctie, den praal van haar recep ties, haar prachtige huizen, haar j.uweelen en haar dochters, die veel gedachten wisselden over de vraag, hoe Beillew zich houden zou onder deze teleurstelling. Sommigen zeiden, dat hij zich direct een kogel door het hoofd zou jage'n, anderen waren van meening, dat hij dadelijk een nieuwe ontdekkingsreis zou aanvaarden, (hij had er al een paar gemaakt in Amerika), om zijn einde te vinden; op de sneeuwtoppen van den Himalaya of zich te laten verscheu ren door leeuwen of tijgers; terwijl weer an deren beweerden dat „je zien zoudt" dat hij uit dépit met het- eerste beste „schepsel" zou trouwen, dat niemand kende en waarmee niemand zou kunnen omgaan In hoeverre deze dames het bij het rechte eind hadden, moge blijken uit de rest van dit verhaal, als ge de moeite wilt nemen het uit te lezen. HOOFDSTUK II. George Bellew gaat te rade met zijn kamerdienaar. George ontving het bericht, dat al zijn ho- jfën en verlangen den bodem insloeg, toen hij op een morgen op zijn kamers in de St. Jamesstreet te Londen aan zijn ontbijt zat. Het was een briefje van den volgenden in houd Lieve George! Ik schrijf je dezen brief om je to vertellen, dat ik je zóó graag mag, dat ik nooit met je trouwen kan. Het zou belachelijk zijn. Iemand graag mogen, zie je, George, is heel iets anders dan iemand liefhebben. Liefde is iets heel aparts en zeldzaams, hoewel ze, vol gens mijn bescheiden meening, eigenlijk hee- lemaal uit de mode is geraakt met de crino lines van onze overgrootmoeders. En daarom heb ik maar besloten, lieve George, met den hertog van Ryde te trou wen. De plechtigheid zal over drie weken plaats hefcÊen in de St. Georgekerk op het Hannoverplein en ze komen natuurlijk alle maal kijken. Als je zin hebt om te komen, zul je heel erg welkom zijn. Ik zal niet zeg gen dat ik hoop dat je me vergeten zult, want dat doe ik niet; maar ik ben vast overtuigd, dat je iemand anders zult vinden, die je zal kunnen troosten, want je ben zoo'n goede, lieve jongen en zoo belachelijk rijk. Dag George, ik ben en blijf altijd Je liefhebbende vriendin SYLVIA. Als Bellew onder deze omstandigheden troost en vergetelheid had gezocht bij de flesch of op ee'n der vele .wegen, die recht streeks en zonder hindernissen naar het ver derf leiden, dan zouden al zijn kennissen hun hoofd meewarig geschud en hem be klaagd hebben; want het schijnt- dat teleur stelling (vooral in de liefde) het recht geeft tot veel domme en booze'daden en minstens evenveel zonden bedekt als de liefdadigheid. Maar Bellew was niet bekend met die soort van „temperament'. Hij was eigenlijk maar een heel gewone jonge'n, en dus wendde hij zich niet tot Wijntje of Trijntje, maar stak zijn pijp op, las den brief nog eens door en belde zijn lijfknecht Baxter. Baxter was een klein, mager mannetje, glad geschoren, met vlugge oogjes en ge- ruischlooze bewegingen, in het kort; het puik van alle kamerdienaars,van de onberispe lijke scheiding in zijn peper- en zou bh aar af tot de zolen van zijn blinkend gepoetste schoenen. Baxter was, zooals gezegd, zijn lijfknecht en hij was voordien zijns vaders lijfknecht geweest. Hij was tusschen de veer tig en vijftig jaar oud en had een trouw hart. Hij bleef bij de tafel staan met één wenk brauw opgetrokken en wachtte wat Bellew te zeggen had. „Baxter". „Ja meneer" „Ga zitten". Baxter ging met kalme waardigheid zit ten. .Baxter, ik wou je raad inwinnen". „Een raad tusschen heer en knecht, me neer?" „Van man tot man, Baxter". „Best, meneer George". „Ik zou graag weten, Baxter, wat volgens jou de aangewezen weg is voor iemand, die teleurgesteld is inede liefde". „Bedoelt u... een gebroken hart, meneer George, of alleen maar een blauwtje?" „Wat voor verschil is daartusschen?" „Een groot verschil, meneer". „Laten we dan zeggen allebei, Baxter". „Zoo meneer", begon Baxter met een rim pel in zijn voorhoofd, „voor zoover ik mij herinneren kan, gedragen ongelukkige min naars zich gewoonlijk op vier verschillen de manieren". „Welke manieren?" „Vooreerst wat ik zou willen noemen „wraakoefning" dat wil ze'ggen „trou wen" „Trouwen?" „Ja, met een ander natuurlijkop grond van het feit, dat er nog goede visch genoeg in de zee blijft, al maken andere visschers goede vangst. U begrijpt me, meneer?" „Jawelga voort". „Danhet leger, meneer; ik heb heel wat militaire loopbanen zien beginnen met een teleurgestelde liefde. Het leger is zeer gewild, meneer". „Zoo", zei Bellew, en drukte de tabak in zijn pijp vast met een zoutóepelt-je. „Ga door, Baxter". „En ten derde zijn er afgewezen minnaars, meneer George, die genoegen nemen met een voudigweg te verdwijnen". „Hm!" zei Bellew. „Ten laatste meneer, hoewel het gewoon lijk het eerste is. zijn er Wijntje en „Juist!" knikte Bellew. „En zeg nu eens, Baxter (je kent me en je kent me heel goed) welke van de vier zou je mij aanraden?" Voor den Politierechter. TOOVERIJ. Als indc-rtijd de heer Bosch In zijn tent cip de kermis op het tooneefl. verscheen, onbe rispelijk gekleed en 'n toespraak tot 't publiek ging houden alvorens zijn wondere toeren te beginnen, trok hij behoedzaam zijn linker handschoen uit en deze verdween, opgelost in de lucht, Evenz-oo ging het de rechterhand schoen en terwijl wij. jongens stom waren van verbazing, deed de lieer Bosch, alsof het de meest gewon? zaak van de wereld was, dat je handschoenen, als je ze had uitge trokken niet meer bestonden. Waarom ik dab vertel? Wel, wat ïlk bij den politierechter hoorde, bracht ons als vanzelf den heer Bosch voor den geest. In IJmuiden was een juffrouw een manu facturenwinkel binnen gekomen, waar ze iets gekocht had of niet gekocht, maar in allen gevalle was er na het vertrek der juffrouw een stuk kant weg, dat d? juffrouw niet ge kocht had. D? winkelierster ging naar de politie en die pikte de bezoekster op. als verdacht van diefstal van kant. Tot zoover is 't gewoon. De aangehoudene ontkende den diefstal gepleegd te hebben, waarop zij gefouilleerd moest worden; er kwam een visiteuse, die constat?erde dat het stuk kant zich onder de kleeding der juffrouw bevond en ze wiilde het grijpen foetsie wa.s het, net als de handschoen van meneer Bosch. D? visiteuse was niet minder verbaasd dan wij vroeger in de kermistent-, ja misschien nog meer, want zij mocht zoeken, waar cle kant gebleven was, maar hoe ae ook zocht de kant was foetsie. Onnoodig te zeggen, dat de twee juf frouwen in een vertrekje waren, waar nie mand anders was. Ja. de verdacht/e juffrouw mocht zich weer aankleeden. maar toen dat geschied was, ha-d de visiteuse de stout moedige gedachte om de juffrouw nogmaals te fouilleeren en toen vond ze warempel het stuk kant, waar ze het eerst ook had gezien en nu wist ze liet te grijpen. 't Was wel jammer, dat de verdachte juf frouw er niet was, want die had 'het geval kunnen verklaren maar 't zou inconsequent van haar geweest zijn om te verschijnen; ze bleef in haar rol was spoorloos, zooals de Officier zei. verdwenen, maar dat ver hinderde hem niet, drie maanden gevange nisstraf te vragen, gezien de geraffineerdheid der verdachte. De rechter gaf ze. ONBETAALDE SLOOPERS. Het schijnt, dat hier in Haarlem den laat- sten tijd een soort opruimingsgeest in een zeker deel der bevolking is gevaren, waar van B. en W. misschien bij het doen ver dwijnen van onbewoonbare woningen wat eigenlijk een tegenspraak is profijt kon den trekken, maar waarmee ik overigens niet veel op heb. Als een huis door een of andere omstandigheid geen bewoner meer kan krij gen, mag dit voor dien eigenaar aanleiding zijn om dat huis te verkoopen, desnoods om het te laten afbreken, maar ik zie niet in, dat een ander dan de eigenaar hetzelfde zou mogen doen. Als ik een pak heb, dat me te klein is geworden, heeft mijn buurman nog geen recht o-m daar gaten in te knippen of het met verf te besmeren, 't Schijnt, dat een zeker deel der burgerij en nog wel het deel, dat de hoop des vaderlands wordt gen oemd, er andere begrippen op na houdt en zoo vernemen we dan .soms uit de krant, hoe een leegstaande villa kan verworden. Speci fiek Haarlemsch is dit trouwens niet, want in Amsterdam is indertijd de heele Parkschouw burg leeg geplunderd. We hadden weer een staaltje van die plun- derziekte toegepast op een leege villa op het Kennemerplein. waar een drietal jongelin gen, zoo om en nabij de twintig, zich onge vraagd naar het dak hadden begeven en daar lood uit de goten of de snijdingen had den weggesneden, om het mee te nemen, naar den zolder. Een der drie vond, dat het beter was, zich verder niet met het lood te bemoeien en vertrok; de anderen waren meer aan het lood gehecht, maar konden geen uiting aan die gehechtheid geven, door dat een agent, die iets verdachts merkt, ook eens in de villa kwam kijken met de bedoeling een teveel aan bezoekers mee te nemen. Die agent zag het lood op zolder in- plaats van op het dak en zag twee jongens ook op zolder, inplaats van op de straat en hij maakte zijn conclusies, wat alweer ten gevolge had, dat de drie jongens voor den politierechter moesten verschijnen. De of ficier was nog al clement: ieder f 20 boete, de jongens zeiden, dat ze niet konden betalen, wat dan zou beteekenen*. zitte-n, maar de rechter wil nog eens kijken of er nog voor waardelijk uit te halen is en zal rapporten vragen, wat natuurlijk heelemaal niet be- teekent, dat iemand, die een leegstaand huis vernielt, er altijd met voorwaardelijk zal af komen. „U wilt toch niet ze'ggen, meneer George, dat u vergeef me in de onaangename situatie verkeert van een teleurgestelde liefde?" „Ja Baxter, een blauwtje en een gebroken hart". „Jongen!" „Juffrouw Marchmont trouwt over een paar weken met den hertog van Ryde, Baxter" „Wel! wel!" „En je weet dat juffrouw Marchmont en ik zoo goed als veriloofd waren?" „Dat had ik meenen op te merken, me neer". „En waarom ben je dan niet ontsteld, Baxter? voor den duivel!" „Ik ben erg ontsteld, meneer!" zei Baxter, terwijl hij zich voorover boog om het zout- lepeitje op te rapen, dat op den grond ge vallen was. „Dus je begrijpt dat ik.wanhopig ben, Baxter". „Ja meneer". „Ik ben vernietigd, kapot, totaal ongeluk kig, Baxter. Voortaan zal ik waar ik ga of sta vervolgd worden door deSchim van een Verloren Geluk". „Natuurlijk! meneer". „Ik had gedacht, Baxter, dat jij, die me zoolang gediend hebt, om nog niet te spre- keh van mijn vader, wat meer medegevoel zoudt hebben getoond". „En als u me vraagt, meneer George, als man tot man, waarom ik niet méér mede gevoel toon, dan zeg ik met mijn hand op mijn hart, dat het mij niets verwondert. Juffrouw Marchmont is een gevierde schoon heid en dientengevolge bedorven, ij-del en op pervlakkig. En wat uw hart betreft, als u het mij vraagt, dan zeg ik dat er niet het klein ste barstje in zit! Dat is mijn opinie! En mag ik u nu vragen, meneer, welk pak u vandaag wilt dragen?" (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1932 | | pagina 3