MHfl
Toen het volle maan was...
Over den Atlantischen Oceaan.
Nummert u!
IJMUIDER COURANT
WOENSDAG 14 DECEMBER 1932
L I
De Jodenbreestraat in Paramaribo.
Paramaribo.
Wanneer wij, uit de loodsen der Kon. Ned.
Sfcoomb. Mij. komende, voor het eerst de stad
betreden, staan we zoo meteen maar in dé
Joden Breestraat, die er echter wel wat an
ders uitziet dan wij gewend zijn. Een prach
tige rij Koningspalmen siert de breede trot
toirs en werpt een wilde schaduw op het
kleurige komen en gaan van de bevolking.
De gezellige lichtgroen en blauw geschilder
de houten huizen met hun bloemrijke bal-
cons doen aan een tuinstad denken en zoo
is het ook in de Heerenstraat met zijn prach
tige Mahonie boom-en en nog in menig an
dere buurt van deze sierlijke stad. De poor
ten naast de huizen geven echter helaas geen
toegang tot welonderhouden tuinen, maar
bijna altijd tot de beruchte erven, waar in
allerlei onverklaarbaar bewoonde houten
krotten een groot deel van Paramaribo's ge
kleurde bevolking huist. Daar woont de Kot-
to Missie, met haar sleep kinderen, haar ka
pitaal en haar ouderdomsverzorging, want
de vader speelt in deze merkwaardige ge
meenschap zoo goed als geen rol. Hij wordt
geduld, tenminste als hij af en toe wat ver
dienste thuis brengt. Anders wordt hij de
laan uit gestuurd door zijn krachtige weder
helft, die het gewoonlijk vertikt om in het
huwelijk te treden „omdat die vent anders
zeker nooit meer wat uitvoert". De statistiek
leert merkwaardige dingen over dit volkje.
Van de gekleurde bevolking betaalt slechts
1 pCt. inkomstenbelasting en 80 pCt. wordt
op landskosten begraven. 75 pOt. der geboor
ten zijn natuurlijke kinderen.
De vrouwen werken hard voor den kost in
Paramaribo. De mannen probeeren werk te
vinden dat hun lijkt en daar zit een groot
deel van het ongeluk van dit land. Al wat
donker is heeft uit den slaventijd (nota bene
haast drie geslachten geleden) zulke vreese-
lijke herinneringen overgehouden aan al wat
met d'eri landbouw verband houdt, dat geen
macht ter wereld en ook geen goede raad
hen bewegen kan de spade ter hand te ne
men of zelfs hun zoon voor landbouwkundig
ingenieur te laten studeeren. En Suriname is
nu eenmaal een landbouwland, daar is niets
aan te veranderen. De vrijgelaten slaaf is
stadsneger geworden. Creool hooren ze liever
en waarom zouden wij het dan niet zeggen.
De Creolen zijn over het algemeen krachtig
en goed gebouwd en lui zijn ze ook niet als
er wat te sjouwen valt in de dokken of als
ze een baantje kunnen krijgen bij de een of
andere industrie. Liefst volgen ze hun trek
naar het avontuurlijke én dat is een van de
hoofdredenen dat de gouddelverij bij hen zoo
in trek is. Ook het tappen der balataboom en
was een zwaar werk. gepaard aan een leven
vol avonturen, vol slechte kansen, maar ook
met de kans op groot gewin al geldt het
„zóó gewonnen, zóó geronnen" ook voor wat
daar zoo zuur verdiend werd.
Na de afschaffing der slavernij is door de
regeering gezorgd voor immigratie van
Britsch-Indiërs en later ook Javanen, om als
koelie op de plantage te werken. Velen van
dezen, een dertigduizendtal van elk der ge
noemde volken heeft verkozen na afloop van
hun contractueelen diensttijd in Suriname te
blijven. De regeering helpt hen dan aan een
stukje grond en geeft een uitkeering, onge
veer gelijkstaande aan wat anders voor hun
passage naar het vaderland terug zou moe
ten worden betaald. Daarmede vestigen zij
zich als kleinlandbouwers, kweeken rijst en
bananen en wat cocosnooten en verzorgen de
stad met tomaten, sinaasappelen, ananas,
groenten enz. Zij verdienen goed geld; zij be
talen hun belasting. De Britsch Indiër' sterft
vaak van honger en uitputting aan den kant
van den weg en dan wordt er thuis in zijn
matras een zakje met duizend blanke rijks
daalders gevonden. Als hij er vijftienhonderd
had gehad, had hij een fijnen winkel opgezet
in de stad, maar tot zoolang spaart hij zelfs
het noodigste uit eigen mond en uit die van
vrouwen en kinderen. De Javaan daarente
gen voert zich zelf en zijn vrouwtje en zijn
kinders bol en ronden vergokt de rest,
aartsdobbelaar als hij is. Maar ze leven, wer
ken en zijn gelukkig en vormen zoowat het
belangrijkste deel van de bevolking van Su
riname.
En zoo komen wij van zelf op de plantage.
Rondom Paramaribo liggen thans overal
koffieplantages. Vroeger was het allemaal
cacao, maar er kwam een ziekte, die in een
paar jaar tijd alle cacaoboomen velde. Daar
na plantte men bananen, en dat ging best,
maar er kwam een ziekte, die in een paar
jaar tijd de heele cultuur vernietigde. Toen
probeerde men het met koffie en het ging
uitstekend, maar er kwam weer een ziekte,
die de jonge loten der boomen doodde. En
toen kwam er een kleine professor en hij
zocht en vond den verwekker van de ziekte
en de diertjes die de ziekte overbrachten en
nu hebben wij alle hoop, dat professor Stahel
van den Cultuurtuin de middelen zal weten
aan te geven om de koffiecultuur van den
ondergang te redden.
Een paar groote suikerplantages heeft Su
riname ook, vooral Mariënburg even beneden
de stad, maar het is wel een heele toer om
in dit land van zeer dure arbeidskrachten te
concurreeren met landen als Nederlandsch-
Indië en Cuba bijvoorbeeld, waar de loonen
op de vrije arbeidsmarkt zoo verbazend veel
lager zijn.
En thari's staan dè kranten -weer'vol van
allerlei andere plannen. Dat doen de Surina
mer,s graag: plannen maken; liefst van an
dermans geld, het allerliefst zoo, dat de re
geering de stroppen heeft. Wij krijgen nu
weer ananascultuur, sinaasappelcultuur, rijst
cultuur en misschien nog wel meer, als liet
gouvernement tenminste nog meer zaken
steunen wil. Want door samenwerking is in
Suriname nog nooit iets bereikt. En dat is
een reusachtig nadeel, want voor één si
naasappelplantage kan men geen koelpak-
huizen bouwen en voor één ananasplantage
geen blikfabriek. En ook in een machinaal
rijstbedrijf schuilen groote gevaren, omdat
juist de belasting betalende kleinlandbouwers
van Suriname als hoofdproduct ook rijst
kweeken. Maar als'het lukt om'deze men-
schen betere zaairijst te verschaffen en ze
wat beter te laten bemesten en wat beter
toe te zien op de pellerij, dan kan een groot
bedrijf door opkoopen van een gelijkmatig
product van de kleine landbouwers zelf zeer
sterk in beteekenis winnen en bovendien de
bevolking.een vast afzetgebied waarborgen.
Laten wij nog eens even op zoo'n plantage
gaan kijken. Ook Suriname ligt, althans wat
de kuststrook betreft onder den hoogwater
stand van zee en rivieren. Dijken bescher
men den polder tegen hooge rivierstanden en
dijken zijn ook noodig aan de landzijde om
het zoogenaamde boschwater te weren. De
hoofdvaart van den polder is de hoofdweg
door de plantage en het boschwater wordt in
droge tijden ingelaten om de vaarten be
vaarbaar te houden. Eigenlijke irrigatie is er
haast nergens en toch is die soms in droge 1
tijden noodig, niettegenstaande een jaarlijk-
schen regenval van 2500 mJVL, soms van
850 m.M. per maand, dat is ruim drie maal
zooveel als hier in October viel.
De koffiesoort, die in Suriname wordt ver
bouwd, de Liberia koffie, is grover en grooter
van bes dan de koffie van Java en uit de
Lampongs. Maar de bloemen zijn weer zuiver
wit en geuren heerlijk ep boven de flinke
struiken verheffen zich overal schaduwboo-
men, de koffiemama's, die de plant moeten
beschermen tegen af te felle zonnestralen.
Want koffie hoort eigenlijk een 1000 meter
hoog te groeien, waar de temperaturen altijd
heel wat lager zijn. Zal de koffie voor den
sinaasappel moeten plaats maken? Misschien
wel- Er groeien in Suriname enkele goede
sinaasappelsoorten tusschen veel slechte. Als
het gelukt uitsluitend de goede door stek
ken 'te vermenigvuldigen en daarmee groote
oppervlakten te beplanten door samenwer-
1 king der verschillende plantages onderling,
dan heeft de sinaasappelcultuur in Suriname
evenveel toekomst als in Brazilië bijv., dat
i in de laatste jaren al een goed millioen K.C.
van die heerlijke vruchten op onze markt
heeft gebracht.
Wij kunnen niet over Paramaribo schrij
ven zonder even over zending en Missie te
spreken. Katholieken zijn in Paramaribo
I ongeveer even talrijk, dank zij het onver
moeide werken van de Hernhutters en van
Monseigneur Verstraelen en zijn staf. De
j Hernhutters con centreer en zich om het groo
i te handelshuis Kersten en Co. Van begin af
aan toen de eerste broeders zich als kleer-
maker vestigden is het zendingswerk betaald
uit de winsten, die het bedrijf opleverden en
thans is dat nog zoo. En dat zendingswerk is
zeer veel omvattend. De eigenlijke zending,
het verspreiden der leer onder de heidenen
is geheel bijzaak geworden. Onderwijs, ge
neeskundige hulp, melaatsehenïnrichting, kin
dertehuis, dat zijn de groote werken, die de
aandacht van zending en missie vragen en
hebben. En, daar wordt met overleg ge
werkt. Zoowel de Katholieken als de Hern
hutters geven tegenwoordig landbouwonder
wijs. In hun internaten leven de jongens
even primitief en eenvoudig als thuis, maar
hun wordt geleerd land en vee goed te ver
zorgen. De meisjes leeren alles wat in koestal
en keuken te doen valt, daarbij natuurlijk
wat hygiëne en eenvoudig huishouden. Dat
is verbazend mooi werk, juist in dit land,
waar zoo verbazend veel menschen de han
den verkeerd hebben staan voor eiken ar
beids.
Zending en Missie hebben elk een melaat
scheninrichting, het Gouvernement heeft er
ook een en zoo gaat in Suriname heel veel
in triplo, wat soms wel heel jammer is. En de
Surinamer wil nog altijd niet van ons geloo-
ven, dat melaatschheid besmettelijk is. De
Geneeskundige dienst heeft door het gebrek
aan medewerking bij de bevolking een bui
tengewoon zware taak. Maar er wordt veel
en met liefde gedaan voor het Surinaamsche
volk door Gouvernement, Missie en Zendini
En dat volk is er dankbaar voor gelukkig!
Dr. W. G. N. VAN DER SLEEN
HET ONGEVAL MET H.M. „KRAKATAU".
BATAVIA, 13 Dec. (Aneta). Het Depar
tement der Marine in Nederland deelt mede
dat het rapport van de commissie van onder
zoek inzake Hr. .Ms. mijnenlegger Krakatau
overkomen ongeval om advies in handen is
gesteld van den advocaat-fiscaal van Hr. Ms.
Zee en Landmacht, bij het Hoog Militair Ge
rechtshof in Nederland.
(De jongste wijziging in de
Motor- en Rijtoielwet -nood
zaakt thans alle automobilis
ten zich stipt aan de voorge
schreven modellen der num
merplaten te houden.)
Waarde lezer, zijt g' een nummer
In den zin der Motorwet?
Dan van heden af eens extra
Op uw goed model gelet.
Gij moogt niet te lang of kort en
Niet te breed of hoog ook zijn,
't Nieuwste in nummer modeplaten
Eischt een uniforme lijn.
Ook uw kleur is zeer belangrijk,
Zuiver wit en donkerblauw,
Wit, symbool van blanke onsehuid,
Blauw, van ondemulsche kou.
Ook uw letter naar de Ietter
Van de wet, die u gebiedt.
Vóór u met een scheiding, of wel
Midden boven, anders niet.
En gij moogt niet in een lijstje,
Ook al is dat smetloos wit,
Alle Nederlandsche nummers
Worden van gelijken snit
Waarde lezer, hèbt g' een nummer?
Denk dan aan de Motorwet,
Opdat gij niet onplezierig.
Op uw nummer wordt gezet
P. GASUS.
AANGETEEKEND STUK GESTOLEN
TE GRONINGEN.
MET EEN WAARDE VAN i'. 20.000.-
Maandagmorgen kwam men te Groningen
tot de ontdekking, dat uit een postzak van
het postkantoor te Winschoten een aange-
t eekend stuk met een geldswaarde van
20.000.was verdwenen, Deze postzak was
's morgens per trein van Winschoten naar
Groningen verzonden Het betreffende stuk
was afkomstig van den directeur van het
postkantoor te Winschoten en was bestemd
voor den directeur van het postkantoor te
Groningen.
De justitie heeft een onderzoek ingesteld.
MINISTER RUYS DE BEERENBROUCK
BELEEDIGD.
IN DEN RAAD VAN OPSTERLAND.
In de Maandag gehouden vergadering van
den raad der gemeente Opsterland heeft de
communist Douma zich scherp geuit over het
beleid van de regeering en in het bijzonder
over dat van minister Ruys de Beerenbrouck.
Tot driemaal toe verzocht de voorzitter hem
de beleedigende uitdrukkingen terug te ne
men, wat geweigerd werd. Ook weigerde hij
de vergadering te verlaten, waarop hij door
de politie verwijderd werd. De publieke tri
bune moest ook driemaal ontruimd worden
en de vergadering tweemaal geschorst, al
dus lezen we in het Alg. Hbld.
Te Stockholm heeft dezer dagen de plechtige uitreiking der Nobelprijzen plaats gehad door
koning Gustaaf Vdien men op de foto op den achtergrond ziet. Rechts voor
aan een der winnaars, n.l. prof. Sherrington uit Oxford. In het midden kroonprins
Gustaaf Adolf en zijn echtgenoote.
FEUILLETON
Naar het Engelseh
van
JEFFERY FARNOL.
1)
HOOFDSTUK I.
Het eerste en het kortste van het verhaal.
Toen Syllvia Marchmont op reis ging naar
Europa (onder geleide van een oudere gezell
schapsdame en den aanhang van die), viel
het zoo, dat George Bellew zich juist een
nieuw yacht had aangeschaft, dat hij wilde
„invaren". Hij zeilde dus óók naar Europa,
en hun wederkeerige vrienden in New-York,
Newport en andere plaatsen, verwachtten
eiken dag tijding te zullen krijgen van hun
verloving. Men stelle zich derhalve hun ver
bazing voor, toen de tijding kwam van Syl
via's aanstaand huwelijk met den hertog van
Ryde.
Bellew was jong en rijk, en had dienten
gevolge veel vrienden. En die vrienden wa
ren allen zeer met zijn lot begaan, maar het
er tevens roerend over eens, dat Sylvia, on
danks Bellew's millioen, geen domheid be
gaan had, in aanmerking genomen het feit,
dat een hertog een hertog is, vooral in
Amerika
Er waren ook verscheidene dames van
middelbaren leeftijd in New-York en New
port, meest huismoeders en vermaard om
haar distinctie, den praal van haar recep
ties, haar prachtige huizen, haar j.uweelen en
haar dochters, die veel gedachten wisselden
over de vraag, hoe Beillew zich houden zou
onder deze teleurstelling.
Sommigen zeiden, dat hij zich direct een
kogel door het hoofd zou jage'n, anderen
waren van meening, dat hij dadelijk een
nieuwe ontdekkingsreis zou aanvaarden, (hij
had er al een paar gemaakt in Amerika),
om zijn einde te vinden; op de sneeuwtoppen
van den Himalaya of zich te laten verscheu
ren door leeuwen of tijgers; terwijl weer an
deren beweerden dat „je zien zoudt" dat hij
uit dépit met het- eerste beste „schepsel" zou
trouwen, dat niemand kende en waarmee
niemand zou kunnen omgaan
In hoeverre deze dames het bij het rechte
eind hadden, moge blijken uit de rest van
dit verhaal, als ge de moeite wilt nemen het
uit te lezen.
HOOFDSTUK II.
George Bellew gaat te rade met zijn
kamerdienaar.
George ontving het bericht, dat al zijn ho-
jfën en verlangen den bodem insloeg, toen
hij op een morgen op zijn kamers in de St.
Jamesstreet te Londen aan zijn ontbijt zat.
Het was een briefje van den volgenden in
houd
Lieve George!
Ik schrijf je dezen brief om je to vertellen,
dat ik je zóó graag mag, dat ik nooit met je
trouwen kan. Het zou belachelijk zijn.
Iemand graag mogen, zie je, George, is heel
iets anders dan iemand liefhebben. Liefde is
iets heel aparts en zeldzaams, hoewel ze, vol
gens mijn bescheiden meening, eigenlijk hee-
lemaal uit de mode is geraakt met de crino
lines van onze overgrootmoeders.
En daarom heb ik maar besloten, lieve
George, met den hertog van Ryde te trou
wen. De plechtigheid zal over drie weken
plaats hefcÊen in de St. Georgekerk op het
Hannoverplein en ze komen natuurlijk alle
maal kijken. Als je zin hebt om te komen,
zul je heel erg welkom zijn. Ik zal niet zeg
gen dat ik hoop dat je me vergeten zult, want
dat doe ik niet; maar ik ben vast overtuigd,
dat je iemand anders zult vinden, die je zal
kunnen troosten, want je ben zoo'n goede,
lieve jongen en zoo belachelijk rijk.
Dag George, ik ben en blijf altijd
Je liefhebbende vriendin
SYLVIA.
Als Bellew onder deze omstandigheden
troost en vergetelheid had gezocht bij de
flesch of op ee'n der vele .wegen, die recht
streeks en zonder hindernissen naar het ver
derf leiden, dan zouden al zijn kennissen
hun hoofd meewarig geschud en hem be
klaagd hebben; want het schijnt- dat teleur
stelling (vooral in de liefde) het recht geeft
tot veel domme en booze'daden en minstens
evenveel zonden bedekt als de liefdadigheid.
Maar Bellew was niet bekend met die soort
van „temperament'. Hij was eigenlijk maar
een heel gewone jonge'n, en dus wendde hij
zich niet tot Wijntje of Trijntje, maar stak
zijn pijp op, las den brief nog eens door en
belde zijn lijfknecht Baxter.
Baxter was een klein, mager mannetje,
glad geschoren, met vlugge oogjes en ge-
ruischlooze bewegingen, in het kort; het puik
van alle kamerdienaars,van de onberispe
lijke scheiding in zijn peper- en zou bh aar af
tot de zolen van zijn blinkend gepoetste
schoenen. Baxter was, zooals gezegd, zijn
lijfknecht en hij was voordien zijns vaders
lijfknecht geweest. Hij was tusschen de veer
tig en vijftig jaar oud en had een trouw hart.
Hij bleef bij de tafel staan met één wenk
brauw opgetrokken en wachtte wat Bellew
te zeggen had.
„Baxter".
„Ja meneer"
„Ga zitten".
Baxter ging met kalme waardigheid zit
ten.
.Baxter, ik wou je raad inwinnen".
„Een raad tusschen heer en knecht, me
neer?"
„Van man tot man, Baxter".
„Best, meneer George".
„Ik zou graag weten, Baxter, wat volgens
jou de aangewezen weg is voor iemand, die
teleurgesteld is inede liefde".
„Bedoelt u... een gebroken hart, meneer
George, of alleen maar een blauwtje?"
„Wat voor verschil is daartusschen?"
„Een groot verschil, meneer".
„Laten we dan zeggen allebei, Baxter".
„Zoo meneer", begon Baxter met een rim
pel in zijn voorhoofd, „voor zoover ik mij
herinneren kan, gedragen ongelukkige min
naars zich gewoonlijk op vier verschillen
de manieren".
„Welke manieren?"
„Vooreerst wat ik zou willen noemen
„wraakoefning" dat wil ze'ggen „trou
wen"
„Trouwen?"
„Ja, met een ander natuurlijkop grond
van het feit, dat er nog goede visch genoeg
in de zee blijft, al maken andere visschers
goede vangst. U begrijpt me, meneer?"
„Jawelga voort".
„Danhet leger, meneer; ik heb heel
wat militaire loopbanen zien beginnen met
een teleurgestelde liefde. Het leger is zeer
gewild, meneer".
„Zoo", zei Bellew, en drukte de tabak in
zijn pijp vast met een zoutóepelt-je. „Ga door,
Baxter".
„En ten derde zijn er afgewezen minnaars,
meneer George, die genoegen nemen met een
voudigweg te verdwijnen".
„Hm!" zei Bellew.
„Ten laatste meneer, hoewel het gewoon
lijk het eerste is. zijn er Wijntje en
„Juist!" knikte Bellew. „En zeg nu eens,
Baxter (je kent me en je kent me heel goed)
welke van de vier zou je mij aanraden?"
Voor den Politierechter.
TOOVERIJ.
Als indc-rtijd de heer Bosch In zijn tent cip
de kermis op het tooneefl. verscheen, onbe
rispelijk gekleed en 'n toespraak tot 't publiek
ging houden alvorens zijn wondere toeren
te beginnen, trok hij behoedzaam zijn linker
handschoen uit en deze verdween, opgelost
in de lucht, Evenz-oo ging het de rechterhand
schoen en terwijl wij. jongens stom waren van
verbazing, deed de lieer Bosch, alsof het de
meest gewon? zaak van de wereld was, dat
je handschoenen, als je ze had uitge
trokken niet meer bestonden. Waarom ik dab
vertel? Wel, wat ïlk bij den politierechter
hoorde, bracht ons als vanzelf den heer
Bosch voor den geest.
In IJmuiden was een juffrouw een manu
facturenwinkel binnen gekomen, waar ze iets
gekocht had of niet gekocht, maar in allen
gevalle was er na het vertrek der juffrouw
een stuk kant weg, dat d? juffrouw niet ge
kocht had. D? winkelierster ging naar de
politie en die pikte de bezoekster op. als
verdacht van diefstal van kant. Tot zoover
is 't gewoon.
De aangehoudene ontkende den diefstal
gepleegd te hebben, waarop zij gefouilleerd
moest worden; er kwam een visiteuse, die
constat?erde dat het stuk kant zich onder
de kleeding der juffrouw bevond en ze wiilde
het grijpen foetsie wa.s het, net als de
handschoen van meneer Bosch. D? visiteuse
was niet minder verbaasd dan wij vroeger
in de kermistent-, ja misschien nog meer, want
zij mocht zoeken, waar cle kant gebleven
was, maar hoe ae ook zocht de kant was
foetsie. Onnoodig te zeggen, dat de twee juf
frouwen in een vertrekje waren, waar nie
mand anders was. Ja. de verdacht/e juffrouw
mocht zich weer aankleeden. maar toen dat
geschied was, ha-d de visiteuse de stout
moedige gedachte om de juffrouw nogmaals
te fouilleeren en toen vond ze warempel het
stuk kant, waar ze het eerst ook had gezien
en nu wist ze liet te grijpen.
't Was wel jammer, dat de verdachte juf
frouw er niet was, want die had 'het geval
kunnen verklaren maar 't zou inconsequent
van haar geweest zijn om te verschijnen; ze
bleef in haar rol was spoorloos, zooals de
Officier zei. verdwenen, maar dat ver
hinderde hem niet, drie maanden gevange
nisstraf te vragen, gezien de geraffineerdheid
der verdachte. De rechter gaf ze.
ONBETAALDE SLOOPERS.
Het schijnt, dat hier in Haarlem den laat-
sten tijd een soort opruimingsgeest in een
zeker deel der bevolking is gevaren, waar
van B. en W. misschien bij het doen ver
dwijnen van onbewoonbare woningen wat
eigenlijk een tegenspraak is profijt kon
den trekken, maar waarmee ik overigens niet
veel op heb. Als een huis door een of andere
omstandigheid geen bewoner meer kan krij
gen, mag dit voor dien eigenaar aanleiding
zijn om dat huis te verkoopen, desnoods om
het te laten afbreken, maar ik zie niet in,
dat een ander dan de eigenaar hetzelfde zou
mogen doen. Als ik een pak heb, dat me te
klein is geworden, heeft mijn buurman nog
geen recht o-m daar gaten in te knippen of
het met verf te besmeren, 't Schijnt, dat een
zeker deel der burgerij en nog wel het deel,
dat de hoop des vaderlands wordt gen oemd,
er andere begrippen op na houdt en zoo
vernemen we dan .soms uit de krant, hoe
een leegstaande villa kan verworden. Speci
fiek Haarlemsch is dit trouwens niet, want in
Amsterdam is indertijd de heele Parkschouw
burg leeg geplunderd.
We hadden weer een staaltje van die plun-
derziekte toegepast op een leege villa op het
Kennemerplein. waar een drietal jongelin
gen, zoo om en nabij de twintig, zich onge
vraagd naar het dak hadden begeven en
daar lood uit de goten of de snijdingen had
den weggesneden, om het mee te nemen,
naar den zolder. Een der drie vond, dat het
beter was, zich verder niet met het lood te
bemoeien en vertrok; de anderen waren
meer aan het lood gehecht, maar konden
geen uiting aan die gehechtheid geven, door
dat een agent, die iets verdachts merkt,
ook eens in de villa kwam kijken met de
bedoeling een teveel aan bezoekers mee te
nemen. Die agent zag het lood op zolder in-
plaats van op het dak en zag twee jongens
ook op zolder, inplaats van op de straat en
hij maakte zijn conclusies, wat alweer ten
gevolge had, dat de drie jongens voor den
politierechter moesten verschijnen. De of
ficier was nog al clement: ieder f 20 boete, de
jongens zeiden, dat ze niet konden betalen,
wat dan zou beteekenen*. zitte-n, maar de
rechter wil nog eens kijken of er nog voor
waardelijk uit te halen is en zal rapporten
vragen, wat natuurlijk heelemaal niet be-
teekent, dat iemand, die een leegstaand huis
vernielt, er altijd met voorwaardelijk zal af
komen.
„U wilt toch niet ze'ggen, meneer George,
dat u vergeef me in de onaangename
situatie verkeert van een teleurgestelde
liefde?"
„Ja Baxter, een blauwtje en een gebroken
hart".
„Jongen!"
„Juffrouw Marchmont trouwt over een
paar weken met den hertog van Ryde, Baxter"
„Wel! wel!"
„En je weet dat juffrouw Marchmont en ik
zoo goed als veriloofd waren?"
„Dat had ik meenen op te merken, me
neer".
„En waarom ben je dan niet ontsteld,
Baxter? voor den duivel!"
„Ik ben erg ontsteld, meneer!" zei Baxter,
terwijl hij zich voorover boog om het zout-
lepeitje op te rapen, dat op den grond ge
vallen was.
„Dus je begrijpt dat ik.wanhopig ben,
Baxter".
„Ja meneer".
„Ik ben vernietigd, kapot, totaal ongeluk
kig, Baxter. Voortaan zal ik waar ik ga of
sta vervolgd worden door deSchim van een
Verloren Geluk".
„Natuurlijk! meneer".
„Ik had gedacht, Baxter, dat jij, die me
zoolang gediend hebt, om nog niet te spre-
keh van mijn vader, wat meer medegevoel
zoudt hebben getoond".
„En als u me vraagt, meneer George, als
man tot man, waarom ik niet méér mede
gevoel toon, dan zeg ik met mijn hand op
mijn hart, dat het mij niets verwondert.
Juffrouw Marchmont is een gevierde schoon
heid en dientengevolge bedorven, ij-del en op
pervlakkig. En wat uw hart betreft, als u het
mij vraagt, dan zeg ik dat er niet het klein
ste barstje in zit! Dat is mijn opinie! En mag
ik u nu vragen, meneer, welk pak u vandaag
wilt dragen?"
(Wordt vervolgd).