Toen liet volle maan was. Met de „Graf Zeppelin" over den Oceaan. IJMU1DER COURANT DONDERDAG 15 DECEMBER 1932 door HENRIHEGENER. De Graf Zeppelin" aan den mast te Recife (Pernambuco), De landing te Rio. Terug naar Recife. Op bezoek in een mo- torgondeh Dat was weef een matineus begin. Toen we om 5 uur in 't salon verschenen, was het warempel al stevig bezet, hadden zelfs de meeste reizigers al ontbeten. Toch viel er nog geen Rio te ontdekken, zelfs geen kust. Bui ten was het nog groezelig donker, terwijl een vieze mist langs de ruiten van den Zepp trok, die, monotoon ronkend, nu en dan wiegelend op de remous, die steady voortspoedde boven de baren. De passagiers deden ingetogen. Vanwege 't vroege uur natuurlijk. Er waren er, die gaap ten, en meer nog die weer vredig sliepen op hun stoeltje. Alleen een der Sarassani-hee- ren vertelde een grapje. Tegen zes uur werd het lichter, maar wolken en nevel bleven. Aan stuurboord doemden bergen op. donkere bergen, aan welks voeten geel-wit strand zich scherp afteekende. Van de brug kwam de boodschap, dat er geschoten zou worden. ^Geschoten met een Mauser-geweer voor de acoustieke hoogte bepaling, kortaf het echolot genoemd. Mèt knalden er kort achter elkaar vier venijnige schoten. En niemand schrok. Toen kwam Rio nader, de schoone vrouwe Rio, maar, helaas, niet „opgemaakt", gehuld nog in het groezelige kleed van den miezeri- gen morgen. Aan bakboord passeerden we 't beroemde „suikerbrood", dat alleen en face gezien op een suikerbrood lijkt. Rechts de vesting Santa Cruz. Ja, nu het. lichter werd was het toch wel mooi, al die door moeder Natuur vrijgevig rondgestrooide, onder een dikken mantel van groen bedekte bergpar- tijen, die samen, met de machtige baai, Rio de Janeiro tot een der mooiste havens dei- wereld maken. In de verte troonde op den spitsen Corcovado het machtige Christus beeld. 'fc Is nu 6 uur 20. We hangen niet ons heele hoofd uit een der stuurboordraampjes van het salon, genieten van den frisschen morgenwind. En van het uitzicht vooral. Op de heerlijke baai kerft een juist startende imposante multi-motorige vliegboot diepe schuimgroeven in het water, 't Is een kist van de Pan American Airways, die naar Recife gaat en daar morgenmiddag zal aan. komen. We varen nu over buitenwijken met zanderige wegen en groote huizencomplexen van alleen maar muren, stomme getuigen van diep huisbazenleed, van beklagenswaar dige lieden, die niet meer bij machte zijn den steeds grooter wordenden geldhonger van Moloch Fiscus te stillen. Nu hangen we boven het veld, het militaire kamp van Affonsos. Keurig opgesteld, gelijk een stelletje revue-girls, staan er de lan dingsmanschappen. In het midden van het veld ligt een vlag. die de windrichting aan wijst, waarnaast in Romeinsche cijfers staan aangegeven de sterkte van den wind en de temperatuur op het veld. De beide landingstouwen, van elk 140 M. lengte, vallen uit. Een paar soldaten hollen toe, pakken de touwen beet. Meerderen vol gen. Maar er komen er niet genoeg, het schip stijgt en de mannen aan de touwen laten los, eerst een paar, dan meer, totdat er ten slotte voor de overblij venden nog taai vasthou dende jongens geen houden meer aan is. Ge lukkig laten nu ook die los. Snel stijgen we, drijven weer op 'n kleine 200 meter hoogte, met onder den neus van het schip alle touwen uit, twee landingskabels en de spinnen. Met al die franje varen we over de buitenwijken van Rio, want we zijn af gedreven en moeten opnieuw een ronde ma ken en weer recht voor de haven komen te liggen. De uiteinden der beide landingstou wen kwispelstaarten uitgelaten door de lucht en beschrijven, provoceerend, elegante kron keltjes boven een valsch lonkenden tros hoogspanningkabels. Na 'n tien minuten zijn we rond, drijven weer vóór de haven. Weer zakt de landings- vlag onder den stuurgondel uit en weer hengelen we vier, vijf minuten. Maar de Bra zilianen willen niet bijten, kunnen eigenlijk niet bijten, want we zweven nog te hoog. Ook drijven we weer af. En opnieuw rinkelen de machine-telegrafen, barst het Maybacli quintet weer op „vol gas" los in donderend geronk. En weer maken we een trip over Rio's buitenwijken. De nog altijd uitbundig kwis pelende landingstouwen, wuiven opnieuw „dag-dag" tegen de demonisch lonkende vampyr hoogspanning. Maar de waterstof druiven hangen dezen modernen Gharibdis gelukkig te hoog. En de kabels, die het 'm doen moeten, zijn gelukkig droog. We hebben onze rondvaart weer volbracht, zijn weer beland boven die twee straten, die daar samenkomen aan den zoom van het veld. Die illustre zwarte matrone daar in het tuintje van het derde huisje van den hoek af en haar d'ièrbaar kroost, worden onderhand al „goede kennissen". Ook weten we al heel goed, dat de buren magere kippen hebben. Bijna staan we nu stil, dalen héél lang zaam, héél behoedzaam. De kabels zijn in- tusschen al heel wat korter geworden. Want daar in den neus van het hemelschip zwoe gen, voor ons passagiers onzichtbaar, zes, zeven stoere mannen. Zij hijschen er en trekken. Maar nog wil de landing niet komen. Boos brommen weer de motoren en trekt de Zepp nogmaals een magistrale haal over het heu velachtige land van Rio. Als we weer „om" zijn, knalt nog eens de mauser van het echo- lot en komt onder den gondel de landings- vlag.voor de zooveelste maal eens kijken. En weer zakken we langzaam, behoedzaam. In de deuropening van het portaal van den gondel, voor de geopende „straatdeur" zou den we kunnen zeggen, staat de martiale, breed geschouderde Kurt Schönherr, onze pootige roerganger, dokter, apotheker, werk ster en postmaster, kortom het factotum, het „Madchen für Alles" van de „Graf Zep pelin". Nu fungeert hij weer als portier!.... Hij staat daar met opgestroopte hemdsmou wen, steekt zijn zwaar gespierde armen naar buiten en balt zijn vuisten. Doch niet als uiting van 'n vertoornd gemoed. Want wat Schönherr met dat gebaar tot de schuchter naderende Braziliaansche soldaten wil zeg gen, is: „Vasthouden jongens;Vasthou den Even nogen ze hebben 'm vast, hou den 'm vast. Als gesoldeerd! Aan de beide hoofdtouwen klemt zich fanatiek 't halve vlieggarnizóén van Rio. Er zijn er, die met handen en voeten aan -den,, kabel bengelen. We voelen 't: het gaat óm de eer van het Brazilaansche leger. Ze geven geen krimp. Venijnig bijten al die jongens toe. Voor den Zepp. is er geen loskomen meer aan. Gedwee geeft de reus zich gewonnen. En komt om laag. Dan springen ook de gondelmanschappen toe, en pakken de schuit. We zijn er. Liggen „voor anker". Precies tien over half acht is 't. Toen verscheen kapitein Lehmann in het salon. Vergenoegd, fijntjes lachend, zooals kapitein Lehmann lachti We hoorden nu, waarom het zoo lang moest duren om aan den grond te komen, vernamen, dat door een thermisch effect, hoofdzakelijk als ge volg van de in de nabijheid van het vlieg veld liggende bergen, de Zepp. te veel „Auf- trieb", te veel stijgkracht had. Overigens: als de soldaten bij de eerste, landingspoging in eens eensgezind aan de touwen waren gaan hangen, zou het direct goed 'zijn gegaan. We namen afscheid van onze medepassa giers, die goede hartelijke menschen, met wie we vier etmalen lang in de lucht waren geweest. Een wereld-zakenreiziger, die even voor zijn firma in Rio moest zijn, zeide mis troostig: „Ik benijd u. U gaat met den Zepp. terug, maar ik moet straks drie weken rond hangen op een boot, vóór ik weer thuis ben". Alle retourreizigers betreuren, dat er niet elke week eèn Zeppelin „loopt". Merkwaar dig, zooveel vertrouwen als al die menschen al in het luchtschip-verkeer hebben. Gedurende 20 minuten was nu het salon vervuld van veel rumoer. Er werd gejaagd, gehold, geschreeuwd in vier, vijf verschillen de talen, en geduwd met groote koffers, kof fers, die naar buiten moesten tegen koffers, die naar binnen wilden. We dachten heel even den wal op te gaan. Maar eerlijk gezegd durfden we niet. Want heusch: 't is ons eens gebeurd, den Zepp voor onzen neus te zien wegvliegen en te moeten achterblijven. Dat was in Juni bij het bezoek van den „Graf" aan Rotterdam, toen we zouden zijn meege- varen naar Friedfichshaferi, doch wegens het plotselinge, een uur te vroege vertrek, het luchtschip mochten nakijken met een koffertje in oxass hand en een zieligen trek op ons gelaat. Sindsdien zijn we vreeselijk voorzichtig geworden en hebben geleerd re kening te houden met de ondoorgrondelijke raadsbesluiten, die des Zeppelin-comman dants zijn. En we hadden goed gedaan. Daar riep ka pitein Flemming al: „Voortmaken!'t Wordt buiig!We moeten weg"!Want het groote luchtbeest werd onrustig, begon al lichtelijk te rukken, zoodat de kleine menschjes aan den gondel dribbelden over den grond. Men repte, men haastte zich. Door een der ramen werden nog koffers naar binnen gegooid. Gauw nog een groote mand met schitterende orchideeën aangereikt, toen floepte het deurtje dicht. Knippen er opbuiten snerpte een fluitjeeen, twee, drie, hoep!daar gooiden de Brazi lianen even over acht de 105.000 kubieke meter als een bal omhoog. Rangdaar roffel-donderden weer de Maybachs, voluit, richtte het imposante luchtbeest den kop trotsch omhoog, opzwem- mend naar den luchtoceaan. Onder zijn buik gleed Rio weg. Het schitterende Rio met zijn tropische plantsoenen, zijn palmen-alleeën, statige boulevards, hooge huizen en sprook jesachtige baai. Ergens beneden schreeuw den kinderen blij-uitbundig. Toen draaide het hemelschïp bij, voer weer langs het fort van Santa Cruz en zette koers naar zee. Er werd ver buiten de kust gevaren nu. Vanmiddag, toen de „Graf" boven den wijden plas voer, zijn we op bezoek geweest bij een verren kennis. Men weet, dat daar heelemaal onderaan onder den Zepp stief moederlijk bedacht en bijkans vergeten zou je kunnen zeggen, ook nog een motorgondel hangt. In dien gondel zijn we op visite ge weest. De hoofdmachinist, Herr Beuerle, was onze gids. Boven, dicht bij het „Rote Zelt" (de „Roode Tent" is de benaming die de Zeppelin-bemanning sedert het Noordpool- drama van de „ïtalia" van Nobile, aan het manschappenverblijf van den „Graf" heeft gegeven), trok onze gids zich een flinke com- binaison aan en zette een vliegkap en een groote vliegbril op. Wij, in een simpel col bertje en met bloote hoofden er naast. Toen zei Herr Beuerle: „Als u losse dingen in uw jaszakken hebt, stopt ze dan goed weg, want het waait buiten". En we stopten een en ander weg: een pas poort, een blocnote en' een propje vieze mil- reisbiljetten. Toen liepen we het gangpad af, tot achter in het hemelschip. Daar, bij een raam in den vloer, trok Beuerle aan een greep en mèt een luik sloeg ook gelijktijdig een ingenieuselijk bedachte, verticaal samen geklapte ladder open, die in den gondel onder het schip uitkwam. We hebben al eens meer aan den buiten kant van een luchtvaartuig gehangen, maar met het doel om los te laten, hartstochtelijk te vallen en luttele seconden later veilig te bengelen aan een parachute. Maar hier was het zaak om vast te houden, stevig vast te l houden aan dat loodrechte laddertje in een luchtstroom van 100 K.M. per uur, met onder ons een heel klein stukje motorgondel en 'n heeleboel Oceaan. Beuerle ging voor. Héél vlot. Toen volgden wij. Héél voorzichtig. Wat een orkaanwind, wat een waai. Nauwelijks stonden we op het laddertje, of onze pantalonpij pen wapper- fladderden wild-woest als een vlag in den stormwind, Toen we verder uit des Zepps buik kwamen gezakt, begon ook ons jasje wild mee te wapperen en blies de 100 K.M. wind door alles heen. Oeiwat frisch. Ten leste woei onze haarscheiding in de war, hopeloos. We daalden dieper, toen voelden we onze voeten ineens belanden in de luwte van het motoret, en toen de rest. We waren door de stormzöne heen aangekomen bij den May- bach, die nu afgesteld was. En Beuerle ving aan te vertellen, te expliceeren over het varen op stookgas en het varen op benzine; binnen 10 seconden kan van gas op benzine worden overgeschakeld. De motor kan ook achteruit loopen. Met de ruimte bleek het erg mee te vallen. Men kan om den motor heen loopen, zoodat in geval van reparatie tijdens de vlucht, 4 man tegelijk aan den Maybach kunnen werken. Zelfs hebben ze al eens, in de lucht, een nieuwe schroef ge monteerd. De motorwacht wordt om de 3 uur afgelost, want het is er ontzettend warm. De man zit namelijk vlak achter den grooten koeler, die wel den motor maar niet diens verzorger koelt. Nu eerst nog eens genoten van het riante uitzicht. Een grappig uitzicht, beter gezegd. Vóór ons en boven ons de immense buik van den luchtkolos met in de wijde verten aan beide kanten de met hun schroeven lustig wiekende zij gondels, twee aan iederen kant. Een blik naar achteren schonk ons een unie ken kijk op de onderste staartvlakken, die toch eigenlijk maar heel kort zijn. En erg dik. Loodrecht onder ons de Atlantische Oceaan. Wat een grootsche, machtige schepping toch, dit hemelschip. Meermalen hebben we in deze dagen, als we daar door die myste rieuss ingewanden van het kolossale lucht monster zwierven, of vanuit het knusse hoekje op de brug, Brazilië's wildernis onder ons zagen wegglijden, ons afgevraagd, of dit alles niet eigenlijk maar een stoute dx-oom was, louter Jules Verne. Ook dit leek weer een koene, gedurfde droom. Doch een schoudertikje van Beuerle en een met de oogen vragend: „Zullen we weer eens naar boven gaan?", maakte ons los uit 't bewonderend gemijmer. Nee, het was toch waar, het was toch weikelijkheid. We knoopten ons colbertjasje weer dicht en klom men weer op, via het steile laddertje en dwars door den stormwind, naar het duiste re binnenste van den mastodont 30 October. Op de brug tijdens het landen. Stralende, onvergetelijke Zondagmorgen! Gisteren hebben we bijna den geheelen dag geen land meer gezien, maar nu varen we weer vlak onder de kust, de kust, die op dezen blijden G'odsdag vol zonneschijn weer zoo wondermooi is. Wat belicht die nog laag boven de Oosterkimme zwevende nieuwe zon weer heerlijk, de voorste rijen van met de voeten streng-stram tegen het geel-witte strand in het gelid staande palmen, dat front van een machtig tropenboomenheir, dat reiken moet tot ver, heel ver achter de horizon. Nu en dan een dorpje, een ge hucht, wat schamele woningen met 't on afscheidelijke fel-witte kerkje. Zóó is de wereld toch wel mooi.... zóó is de wereld toch wel goed Het suikerbrood bij Rio de Janeiro. Ook op de brug is de stemming blijde. Hoe kan het anders op dezen zaligen, mor gen. Bovendien loopen we een goede vaart. En een goede vaart beteekent: blijde ge zichten in den stuurgondel van den Zepp. Zooals wind-tegen er de gelaten in mineur- trekken plooit. Wees gisteren niet kapt. von Schiller ons met 'n stralend gezicht op het opengeslagen logboek met een: „Kijk eens, Herr H...... 100 zeemijlen per uur!"... 'n Keiharden wind hadden we natuurlijk in den rug, dat uur. Daar doemt Recife op. We mogen vandaag bij hooge exceptie tijdens het landen op de brug blijven, worden ditmaal niet „hinaus- komplimenti'ert". Want de wetten der luch- scheepvaart willen, dat er rust en ruimte moet zijn bij het delicate wex,*k der start en landingsmanoeuvre, en niemand op de brug mag staan, die er niet te maken heeft. Eerst wordt het echolot in werking ge steld, een instrument, waarbij de tijd dien het geluid van een tegen de aarde gericht geweerschot noodig' heeft om terug te kaat sen, de hoogte, waarop het schip ligt, tot vijf meter nauwkeurig aanwijst. Terwijl kapt. von Schiller met zijn neus op het doffe glas van den meter ligt, met zijn pet het nu lastige zonlicht werend, steekt van Tijen een met enkele patronen geladen mauser-geweer door een gaatje in den vloer van den gondel. Daar knal een schotDan nog een Tot tweemaal toe schiet het lichtende kogel tje van het Behmlot uit op 138. Dan kraakt nogmaals een schot. „Hundert vierzig genau".... roept von Schiller. We weten nu precies hoe hoog we varen, hebben een controle op den hoogtemeter, die door verandering van den luchtdruk niet al tijd even juist aanwijst. Sammt zien we het groote handwiel boven den hoogteroerganger een slag omdraaien. Dat wil zeggen, dat nu ruim een minuut lang uit 6 cellen gas ont wijkt. Want we moeten zwaarder worden, moeten kunnen zakken. Kapitein von Schiller is geposteerd bij de machinetelegrafen, geeft eerst een ruk aan de trekbellen, als waarschuwing voor de ma chinisten, en draait meteen de handels op „Leer", hetgeen zooveel beteekent als: lang zaam varen. Inderdaad varen we ook ineens langzaam. Nauwelijks zijn de motoren nog te hooren. Weer draait Sammt aan het handwiel der gascellen en zegt, terwijl hij zich even om keert „Twee graden tempex-atuur verschil". Die 2 graden beteekenen, dat we nog 800 K.G. zwaarder moeten worden om te kunnen zak ken. Als Sammt het wiel weer loslaat, trekt hij eerst nog eexis ferm een aantal roode knevels door. 't Is alweer een veiligheids- maatx-egel, om te voox-komen, dat de gas- kleppen blijven haken. Want bleven ze ha ken, dan vexloor de Zepp zijn drijf vermogen en zou hij in de luchtzee zinken als een bak steen. Weer bevelen de machinetelegrafen „volle kracht vooruit", oxn evexx later alweer op „halve kracht" te worden gesteld. Daar gaat via het trechtergaatje in lxet stuux'boord- hoekje van de kaax-tenkamer, de landings- vlag naar buiten. Inmiddels is de achterste motor weer op gang gebracht, terwijl de vier zij-motorexx nu heel laxxgzaaxn op „achteruit" malen. Boven in het schip, bij de „Roode tent'", staat voor ons oxxzichtbaar natuurlijk, een gx'oepje maxxnen. Ze wachten op een bevel uit den stuux-gondel. Daar komt het bevel, roept de telefoon: „Drie man naar voren". En drie man haasten, zich daar boven naar den boeg, om het schip daar 'n 200 kilo zwaar der te maken. Indrukwekkend toch wel die stilte daar in den gondel, dat duidelijk hoorexi van alle ge luiden daar beneden. Vooral het gejoel der kinderen. Gelijk een goochelaar twee kluw- tjes wol uit zijn neus goochelt, zoo niest oxxze goedmoedige luchtreus ineens twee landings touwen te voorschijn, die daar, vlak vóór ons uit zijn neusgaten komen rollen. De zwarten pakken die touwen, maar haleix te snel ixx. En uit het groote raam stentort kapitein Flem ming, met den klemtoon op ieder woox'd „Langsam holen!!!Nicht zu schnell holexx En er bovenop, in het Portugeesch: „Segu- ran!"VasthoudexiGevolgd door 't commando „Stehen bleiben We kijken eens naar buiten. De zwarten hollen onzeker heen en weer„Ze zijn weer verkeerd begonnen", zegt kapitein Lehmann ons. Exx toch loopt het goed, zoo als het in de vier jaren dat „Graf Zeppelin" nu vaart, al 110 keer goed geloopen is, met ongeoefende landingsmanschappen. We zakken langzaam. Maar zakken zeker. Het meerpaaltje komt dichterbij. Steeds dich terbij. Toen hadden we den ixidruk, dat we niet verder gingen. En dat klopte ook. Want daar hoorden we kapt. von Schiller telefo- neeren: „Sehiff ist von vorne fest" Dat was Zondagmorgen 4 voor 9. Vanavond half tien gaan we weer „het axxker lichten", gaan we weer oversteken naar de andere zij de, naar Europa, naer huis. FEUILLETON Naar het Engelsch van JEFFERY FARNOL. 1) „Zou je me ook willen vertellen hoe je aan die hartdiagiTOse komt, Baxter?" „Oxndat ikvergeef me, maar ik heb u in de wieg zién liggengee'n oogenblik geloof, dat u van die jonge dame gehouden heeft; of dat u zelfs weet wat liefde is, me neer". Beilew nam het zoutlepeltje op, legde het 'in evenwicht over zijn wijsvinger, keek er ernstig naar exi gooide het weer op tafel. „Je hebt mooi praten", zei hij „wat weet je er van? Ik zie een donkere toekomst voor me, waarin ik niet meer ontkom aan de Schim van mijn Verloren Geluk, Baxter; geef mij die sigaretten even aan, wil je?" „En nu, we'lk pak, meneer?" vroeg Baxter opstaand oxn de gewenschte doos sigaretten aan te reiken en een lucifer aan te steken. „Iets in tweeds". „Tweeds, meneer? U vergeet uw invi tatie voor de buitenparij van lady Prynne toch niet? Lox-d Mountclair heeft me gister avond nog opgebeld". „Ik moet een goeien, dikken wandelstok hebben, en een rugzak". „Een rugzak, meneer?" „Ja.... ik ga een wandeltocht maken en ik vertrek, binnen een uur." „Goed. meneer, waarheen?" „Daar heb ik geen flauwe notie van, Baxter maar ik ga binnen een uur. V/at mij betreft Baxter, van de vier wegen, die je hebt op genoemd, kies ik de derde en verdwijn binnen een uur". „En wil u de limousine hebben meneer, of den racewagen?" „Ik ga loopen, Baxter, alleen en binnen een uur,". HOOFDSTUK Hl. Hetwelk melding maakt van een hooiwageax en een vechtlustïgen landbouwer. Het was op een Augustusmorgen, dat George Beilew het stof vaxi Londen van zijn voeten schudde, aan het lot de leiding over liet en een totaal onbekenden weg insloeg, volkomen onverschillig waar-heen of hoe die bem leiden zou. Hij zuchtte herhaaldelijk zwaar en diep, zooals bij een gebroken hart past, maar desondanks ontging hem de hel dere zonneschijn niet, evenmin als de gezel lige drukte in de straten om hem heen. En zoo gebeurde het, dat het lot zich ver waardigde hem onder zijn vleugels te nemen exi hem over de rivier te geleiden naar het liefelijke land van Kent dat land van lage heuvels en breede. lachende dalen van kron kelende beken en schaduwrijke bosschen, van 'weelderige weiden en vette akkers, van gras wegen en geurige heggen dat heerlijke bloeiende land, dat sinds eeuwen de Tuin vaxi Engeland genoemd wordt Zooals gezegd, begon Beilew op dien schoo- nen Augustusmorgen zijn „wandeltocht". Wat hij onder een „wandeltocht" verstond, kwam niet bepaald overeen 'met hetgeen mén er gewoonlijk mee bedoelt. Hij maakte een vrij aardig begin. In den loop van den morgen legde hij bijna vijf rnij- len af, en gedurende den middag nog tien doch deze laatste boven op ee'n hooiwagen die hem achterop was gex*eden. Hij was van achteren op dien hooiwagen geklommen, zon der dat de soezende voerman het merkte, en hij had al meer dan eèn uur liggen droo- men en dommelen, vóórdat de boer hem zag, waarop zich. het volgende onderhoud ont spon: De boer: (verontwaardigd)„Hé daar, wat doe de in m'n hooi?" Beilew (slaperig)„Genieten". De boer: „Maak dadde 'r ofkomp en gaauw! Beilew (geeuwend): „Voor geen geld! 't Is hier zalig!" De boer: „Wel vervloekt! Is 't mijn hooi of 't jouwe?" Beilew (slapexlg): ,Het jouwe, broeder; maar hou nou je mond, je stoort mijn ge peinzen". De boer (dreigend)„Stik met oe gepeinze. Adde nie maak dagge van m'n wage komp, trap ik oe der af!" Beilew (bijna onverstaanbaar)„Dat zou wreed zijn". Hij sloot zijn oogen, zuchtte diep en scheen weer ixx te sluimeren. De boer hield zijn paarden in, gooide de leidsels op hun ruggen en klom van den bok. Hij liep naar den achterkant van den wa gen en begon de volgende toespraak: „Da's genog om den ouden vechtjas in me wakker te make. Niet alleen da zoo'n landloo- per in me hooi komp lëgge. slape, maar ie houdt me nog veur den gek op den koop toe. Ik ben maar een stomme errebeier, maar ik sta m'n mannetje as 't mot. Kom der af, asteblief". En hij pakte Beilew bij een voet en begon hem van den wagen te trekken. Het was een forsche kerel met een vier kanten kop exx een vierkante onderkaak, een paar sterke armen en -twee' helderblauwe oogen in een leuke tronie. Maar op dit oogen blik keek de tronie niet/ érg vriendelijk en de oogen schitterden van; kwaadheid. Hij zag er niet bepaald als een gemakkelijk tegen stander uit. Beilew zuchtte, hield, zich tevergeefs aan het meegevende hooi vast exx gleed tenslotte langzaam naar omlaag. Nauwelijks stond hij op zijn beenen, of de boef wierp zich op hem. xxiet ongelijk aan een razend geworden dorschmachixxe. Het was een zeer stoffige plek van een stoffigen weg, zoodat er in en kele seconden een reusachtige wolk oprees, die steeds dichter werd exx te midden daar van eexx strijd woedde, fel als eexx orkaarx. Na eenigen tijd bevond de boer zich in de droge sloot xxaast deix weg. Hij kéék over den raxxd naar Beilew, die midden op den weg stoxid en met zijn zakdoek het bloed van zijxx gezicht wischte, en hij grinnikte. „Jij bint niet gek!" hijgde de boer. „Daxxk je!" hijgde Beilew terug, „ik kan je verzekeren, dat er heel wat zijn. die je mee- ning niet deelen". „Ge weet oe ten minste te waren", zei de boer en hij veegde zijn gezicht af met een tip van zijn halsdoek. „Nou, daarin geef jij me niet veel toe", antwoox*dde Beilew, vegeixde exx bettende. Zoo stonden ze een tijdje tegenover elkaar hun kwetsuren te verzorgen en bekeken el kaar met steeds toenemende eerbied. Eindelijk vroeg Beilew, toen hij weer hee lemaal op adem was: „Nou zullen we weer beginnen, of denk je dat we genoeg gehad hebben? Om je de waarheid te zeggen, ik be gin er plezier in te krijgen; oefening dat is wat ik noodig heb, zie je? om te ont komen aan de Schinx van een Verloren Ge luk, om z'n spookachtigen muil te snoeren; het is alleen warm werk hier in de zon, vind je niet?" „Asteblief!" zei de boer. „Wat zou je er dan van zeggen om e. onze reis voort te zetten?" vroeg Bei lew xxxet een dxoomerigen blik op het geurige hooi. „Mijix best", zei de boer, die de mouwen van zijn kiel weer los rolde en om zijn polsen vastknoopte. „La we dat doen. Ik ben niet iemand om een vexxt, die z'n vuiste weet te gebruike, an den weg te laten staan, al is 't nog zoo'n landlooper, en zit ie nog zoo onder de stof. Dus adde mee wil rije, klim op dan". Hij greep de leidsels en klom boven op den wa gen en de paarden trokken aan. „Hé!" zei Beilew, toeix de wagen krakend zijn weg vervolgde, „rook je, broeder?" „Jawelle", zei de boer. „Neem dan deze drie sigaren. Het zijn de eenige, die je heel gelaten hebt". „Segare! Wel van men leve. Segare rook ik nooit as ik ze niet van den dominé of den heer kxleg!" Met deze verklaring aanvaard de hij de drie sigaren en borg ze weg in den duisteren, diepen bol van zijn breedgeran- den hoed, zóó voorzichtig, dat het wel leek of het dynamiet-patronen waren. Intusschen lag George Bellow, Ameri- kaansch bui'ger en millionnair, op zijn rug in het- hooi naar den wolkenloozen hemel te staren, en ondanks zijn gebroken hart en zeker, „spooksel" voelde hij zich zeer con tent, welk gevoel hem, eerlijk gezegd, een beetje in de war bracht. ,,'t Is de lichaamsbeweging dat kan niet anders", zei hij hardop tot zichzelf, terwijl hij zich behaaglijk op zijn welriekend rust bed uitstrekte; „eigenlijk is er niets zoo goed als een beetje lichaamsbeweging". „Dat zeggen ze allemaal", knikte de voer man, „maar ik veur mijn heb altied gezien, dat degene, die 't zegge, 't meestentieds niet doen. Ze legge liever op der rug der over te prate". „Zoo", zei Beilew, „jawel! ha! Er zijn er, die geboren zijn voor lichaamsbeweging en er zijn er (zooals ik), die wachten tot de li chaamsbeweging in hun schoot valt. Maar met- dat al is het een goed ding, vooral als je last hebt van een gebroken haik". „Een wat?" vroeg de boer. „Teleurgestelde genegenheid", zuchtte Bei lew. terwijl hij makkelijker in het hooi ging liggen. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1932 | | pagina 3