Toen liet volle maan was.
Met de „Graf Zeppelin" over den Oceaan.
IJMU1DER COURANT
DONDERDAG 15 DECEMBER 1932
door HENRIHEGENER.
De Graf Zeppelin" aan den mast te Recife (Pernambuco),
De landing te Rio. Terug naar
Recife. Op bezoek in een mo-
torgondeh
Dat was weef een matineus begin. Toen we
om 5 uur in 't salon verschenen, was het
warempel al stevig bezet, hadden zelfs de
meeste reizigers al ontbeten. Toch viel er nog
geen Rio te ontdekken, zelfs geen kust. Bui
ten was het nog groezelig donker, terwijl een
vieze mist langs de ruiten van den Zepp trok,
die, monotoon ronkend, nu en dan wiegelend
op de remous, die steady voortspoedde boven
de baren.
De passagiers deden ingetogen. Vanwege 't
vroege uur natuurlijk. Er waren er, die gaap
ten, en meer nog die weer vredig sliepen op
hun stoeltje. Alleen een der Sarassani-hee-
ren vertelde een grapje. Tegen zes uur werd
het lichter, maar wolken en nevel bleven.
Aan stuurboord doemden bergen op. donkere
bergen, aan welks voeten geel-wit strand zich
scherp afteekende.
Van de brug kwam de boodschap, dat er
geschoten zou worden. ^Geschoten met een
Mauser-geweer voor de acoustieke hoogte
bepaling, kortaf het echolot genoemd. Mèt
knalden er kort achter elkaar vier venijnige
schoten. En niemand schrok.
Toen kwam Rio nader, de schoone vrouwe
Rio, maar, helaas, niet „opgemaakt", gehuld
nog in het groezelige kleed van den miezeri-
gen morgen. Aan bakboord passeerden we 't
beroemde „suikerbrood", dat alleen en face
gezien op een suikerbrood lijkt. Rechts de
vesting Santa Cruz. Ja, nu het. lichter werd
was het toch wel mooi, al die door moeder
Natuur vrijgevig rondgestrooide, onder een
dikken mantel van groen bedekte bergpar-
tijen, die samen, met de machtige baai, Rio
de Janeiro tot een der mooiste havens dei-
wereld maken. In de verte troonde op den
spitsen Corcovado het machtige Christus
beeld.
'fc Is nu 6 uur 20. We hangen niet ons
heele hoofd uit een der stuurboordraampjes
van het salon, genieten van den frisschen
morgenwind. En van het uitzicht vooral. Op
de heerlijke baai kerft een juist startende
imposante multi-motorige vliegboot diepe
schuimgroeven in het water, 't Is een kist
van de Pan American Airways, die naar
Recife gaat en daar morgenmiddag zal aan.
komen. We varen nu over buitenwijken met
zanderige wegen en groote huizencomplexen
van alleen maar muren, stomme getuigen
van diep huisbazenleed, van beklagenswaar
dige lieden, die niet meer bij machte zijn
den steeds grooter wordenden geldhonger
van Moloch Fiscus te stillen.
Nu hangen we boven het veld, het militaire
kamp van Affonsos. Keurig opgesteld, gelijk
een stelletje revue-girls, staan er de lan
dingsmanschappen. In het midden van het
veld ligt een vlag. die de windrichting aan
wijst, waarnaast in Romeinsche cijfers staan
aangegeven de sterkte van den wind en de
temperatuur op het veld.
De beide landingstouwen, van elk 140 M.
lengte, vallen uit. Een paar soldaten hollen
toe, pakken de touwen beet. Meerderen vol
gen. Maar er komen er niet genoeg, het schip
stijgt en de mannen aan de touwen laten los,
eerst een paar, dan meer, totdat er ten slotte
voor de overblij venden nog taai vasthou
dende jongens geen houden meer aan is. Ge
lukkig laten nu ook die los. Snel stijgen we,
drijven weer op 'n kleine 200 meter hoogte,
met onder den neus van het schip alle
touwen uit, twee landingskabels en
de spinnen. Met al die franje varen we over
de buitenwijken van Rio, want we zijn af
gedreven en moeten opnieuw een ronde ma
ken en weer recht voor de haven komen te
liggen. De uiteinden der beide landingstou
wen kwispelstaarten uitgelaten door de lucht
en beschrijven, provoceerend, elegante kron
keltjes boven een valsch lonkenden tros
hoogspanningkabels.
Na 'n tien minuten zijn we rond, drijven
weer vóór de haven. Weer zakt de landings-
vlag onder den stuurgondel uit en weer
hengelen we vier, vijf minuten. Maar de Bra
zilianen willen niet bijten, kunnen eigenlijk
niet bijten, want we zweven nog te hoog. Ook
drijven we weer af. En opnieuw rinkelen de
machine-telegrafen, barst het Maybacli
quintet weer op „vol gas" los in donderend
geronk. En weer maken we een trip over Rio's
buitenwijken. De nog altijd uitbundig kwis
pelende landingstouwen, wuiven opnieuw
„dag-dag" tegen de demonisch lonkende
vampyr hoogspanning. Maar de waterstof
druiven hangen dezen modernen Gharibdis
gelukkig te hoog. En de kabels, die het 'm
doen moeten, zijn gelukkig droog.
We hebben onze rondvaart weer volbracht,
zijn weer beland boven die twee straten, die
daar samenkomen aan den zoom van het
veld. Die illustre zwarte matrone daar in het
tuintje van het derde huisje van den hoek af
en haar d'ièrbaar kroost, worden onderhand
al „goede kennissen". Ook weten we al heel
goed, dat de buren magere kippen hebben.
Bijna staan we nu stil, dalen héél lang
zaam, héél behoedzaam. De kabels zijn in-
tusschen al heel wat korter geworden. Want
daar in den neus van het hemelschip zwoe
gen, voor ons passagiers onzichtbaar, zes,
zeven stoere mannen. Zij hijschen er en
trekken.
Maar nog wil de landing niet komen. Boos
brommen weer de motoren en trekt de Zepp
nogmaals een magistrale haal over het heu
velachtige land van Rio. Als we weer „om"
zijn, knalt nog eens de mauser van het echo-
lot en komt onder den gondel de landings-
vlag.voor de zooveelste maal eens kijken. En
weer zakken we langzaam, behoedzaam. In
de deuropening van het portaal van den
gondel, voor de geopende „straatdeur" zou
den we kunnen zeggen, staat de martiale,
breed geschouderde Kurt Schönherr, onze
pootige roerganger, dokter, apotheker, werk
ster en postmaster, kortom het factotum,
het „Madchen für Alles" van de „Graf Zep
pelin". Nu fungeert hij weer als portier!....
Hij staat daar met opgestroopte hemdsmou
wen, steekt zijn zwaar gespierde armen naar
buiten en balt zijn vuisten. Doch niet als
uiting van 'n vertoornd gemoed. Want wat
Schönherr met dat gebaar tot de schuchter
naderende Braziliaansche soldaten wil zeg
gen, is: „Vasthouden jongens;Vasthou
den
Even nogen ze hebben 'm vast, hou
den 'm vast. Als gesoldeerd! Aan de beide
hoofdtouwen klemt zich fanatiek 't halve
vlieggarnizóén van Rio. Er zijn er, die met
handen en voeten aan -den,, kabel bengelen.
We voelen 't: het gaat óm de eer van het
Brazilaansche leger. Ze geven geen krimp.
Venijnig bijten al die jongens toe. Voor den
Zepp. is er geen loskomen meer aan. Gedwee
geeft de reus zich gewonnen. En komt om
laag.
Dan springen ook de gondelmanschappen
toe, en pakken de schuit. We zijn er. Liggen
„voor anker". Precies tien over half acht
is 't.
Toen verscheen kapitein Lehmann in het
salon. Vergenoegd, fijntjes lachend, zooals
kapitein Lehmann lachti We hoorden nu,
waarom het zoo lang moest duren om aan
den grond te komen, vernamen, dat door
een thermisch effect, hoofdzakelijk als ge
volg van de in de nabijheid van het vlieg
veld liggende bergen, de Zepp. te veel „Auf-
trieb", te veel stijgkracht had. Overigens: als
de soldaten bij de eerste, landingspoging in
eens eensgezind aan de touwen waren gaan
hangen, zou het direct goed 'zijn gegaan.
We namen afscheid van onze medepassa
giers, die goede hartelijke menschen, met
wie we vier etmalen lang in de lucht waren
geweest. Een wereld-zakenreiziger, die even
voor zijn firma in Rio moest zijn, zeide mis
troostig: „Ik benijd u. U gaat met den Zepp.
terug, maar ik moet straks drie weken rond
hangen op een boot, vóór ik weer thuis ben".
Alle retourreizigers betreuren, dat er niet
elke week eèn Zeppelin „loopt". Merkwaar
dig, zooveel vertrouwen als al die menschen
al in het luchtschip-verkeer hebben.
Gedurende 20 minuten was nu het salon
vervuld van veel rumoer. Er werd gejaagd,
gehold, geschreeuwd in vier, vijf verschillen
de talen, en geduwd met groote koffers, kof
fers, die naar buiten moesten tegen koffers,
die naar binnen wilden. We dachten heel
even den wal op te gaan. Maar eerlijk gezegd
durfden we niet. Want heusch: 't is ons eens
gebeurd, den Zepp voor onzen neus te zien
wegvliegen en te moeten achterblijven. Dat
was in Juni bij het bezoek van den „Graf"
aan Rotterdam, toen we zouden zijn meege-
varen naar Friedfichshaferi, doch wegens
het plotselinge, een uur te vroege vertrek,
het luchtschip mochten nakijken met een
koffertje in oxass hand en een zieligen trek
op ons gelaat. Sindsdien zijn we vreeselijk
voorzichtig geworden en hebben geleerd re
kening te houden met de ondoorgrondelijke
raadsbesluiten, die des Zeppelin-comman
dants zijn.
En we hadden goed gedaan. Daar riep ka
pitein Flemming al: „Voortmaken!'t
Wordt buiig!We moeten weg"!Want
het groote luchtbeest werd onrustig, begon
al lichtelijk te rukken, zoodat de kleine
menschjes aan den gondel dribbelden over
den grond. Men repte, men haastte zich.
Door een der ramen werden nog koffers naar
binnen gegooid. Gauw nog een groote mand
met schitterende orchideeën aangereikt,
toen floepte het deurtje dicht. Knippen er
opbuiten snerpte een fluitjeeen,
twee, drie, hoep!daar gooiden de Brazi
lianen even over acht de 105.000 kubieke
meter als een bal omhoog.
Rangdaar roffel-donderden weer de
Maybachs, voluit, richtte het imposante
luchtbeest den kop trotsch omhoog, opzwem-
mend naar den luchtoceaan. Onder zijn buik
gleed Rio weg. Het schitterende Rio met zijn
tropische plantsoenen, zijn palmen-alleeën,
statige boulevards, hooge huizen en sprook
jesachtige baai. Ergens beneden schreeuw
den kinderen blij-uitbundig.
Toen draaide het hemelschïp bij, voer
weer langs het fort van Santa Cruz en zette
koers naar zee. Er werd ver buiten de kust
gevaren nu.
Vanmiddag, toen de „Graf" boven den
wijden plas voer, zijn we op bezoek geweest
bij een verren kennis. Men weet, dat daar
heelemaal onderaan onder den Zepp stief
moederlijk bedacht en bijkans vergeten zou
je kunnen zeggen, ook nog een motorgondel
hangt. In dien gondel zijn we op visite ge
weest. De hoofdmachinist, Herr Beuerle, was
onze gids. Boven, dicht bij het „Rote Zelt"
(de „Roode Tent" is de benaming die de
Zeppelin-bemanning sedert het Noordpool-
drama van de „ïtalia" van Nobile, aan het
manschappenverblijf van den „Graf" heeft
gegeven), trok onze gids zich een flinke com-
binaison aan en zette een vliegkap en een
groote vliegbril op. Wij, in een simpel col
bertje en met bloote hoofden er naast. Toen
zei Herr Beuerle: „Als u losse dingen in uw
jaszakken hebt, stopt ze dan goed weg, want
het waait buiten".
En we stopten een en ander weg: een pas
poort, een blocnote en' een propje vieze mil-
reisbiljetten. Toen liepen we het gangpad af,
tot achter in het hemelschip. Daar, bij een
raam in den vloer, trok Beuerle aan een
greep en mèt een luik sloeg ook gelijktijdig
een ingenieuselijk bedachte, verticaal samen
geklapte ladder open, die in den gondel
onder het schip uitkwam.
We hebben al eens meer aan den buiten
kant van een luchtvaartuig gehangen, maar
met het doel om los te laten, hartstochtelijk
te vallen en luttele seconden later veilig te
bengelen aan een parachute. Maar hier was
het zaak om vast te houden, stevig vast te
l houden aan dat loodrechte laddertje in een
luchtstroom van 100 K.M. per uur, met onder
ons een heel klein stukje motorgondel en 'n
heeleboel Oceaan.
Beuerle ging voor. Héél vlot. Toen volgden
wij. Héél voorzichtig. Wat een orkaanwind,
wat een waai. Nauwelijks stonden we op het
laddertje, of onze pantalonpij pen wapper-
fladderden wild-woest als een vlag in den
stormwind, Toen we verder uit des Zepps
buik kwamen gezakt, begon ook ons jasje
wild mee te wapperen en blies de 100 K.M.
wind door alles heen. Oeiwat frisch. Ten
leste woei onze haarscheiding in de war,
hopeloos.
We daalden dieper, toen voelden we onze
voeten ineens belanden in de luwte van het
motoret, en toen de rest. We waren door de
stormzöne heen aangekomen bij den May-
bach, die nu afgesteld was. En Beuerle ving
aan te vertellen, te expliceeren over het
varen op stookgas en het varen op benzine;
binnen 10 seconden kan van gas op benzine
worden overgeschakeld. De motor kan ook
achteruit loopen. Met de ruimte bleek het
erg mee te vallen. Men kan om den motor
heen loopen, zoodat in geval van reparatie
tijdens de vlucht, 4 man tegelijk aan den
Maybach kunnen werken. Zelfs hebben ze al
eens, in de lucht, een nieuwe schroef ge
monteerd. De motorwacht wordt om de 3 uur
afgelost, want het is er ontzettend warm.
De man zit namelijk vlak achter den grooten
koeler, die wel den motor maar niet diens
verzorger koelt.
Nu eerst nog eens genoten van het riante
uitzicht. Een grappig uitzicht, beter gezegd.
Vóór ons en boven ons de immense buik van
den luchtkolos met in de wijde verten aan
beide kanten de met hun schroeven lustig
wiekende zij gondels, twee aan iederen kant.
Een blik naar achteren schonk ons een unie
ken kijk op de onderste staartvlakken, die
toch eigenlijk maar heel kort zijn. En erg
dik. Loodrecht onder ons de Atlantische
Oceaan.
Wat een grootsche, machtige schepping
toch, dit hemelschip. Meermalen hebben we
in deze dagen, als we daar door die myste
rieuss ingewanden van het kolossale lucht
monster zwierven, of vanuit het knusse
hoekje op de brug, Brazilië's wildernis onder
ons zagen wegglijden, ons afgevraagd, of dit
alles niet eigenlijk maar een stoute dx-oom
was, louter Jules Verne. Ook dit leek weer
een koene, gedurfde droom.
Doch een schoudertikje van Beuerle en
een met de oogen vragend: „Zullen we weer
eens naar boven gaan?", maakte ons los
uit 't bewonderend gemijmer. Nee, het was
toch waar, het was toch weikelijkheid. We
knoopten ons colbertjasje weer dicht en klom
men weer op, via het steile laddertje en
dwars door den stormwind, naar het duiste
re binnenste van den mastodont
30 October. Op de brug
tijdens het landen.
Stralende, onvergetelijke Zondagmorgen!
Gisteren hebben we bijna den geheelen
dag geen land meer gezien, maar nu varen
we weer vlak onder de kust, de kust, die
op dezen blijden G'odsdag vol zonneschijn
weer zoo wondermooi is. Wat belicht die nog
laag boven de Oosterkimme zwevende nieuwe
zon weer heerlijk, de voorste rijen van met
de voeten streng-stram tegen het geel-witte
strand in het gelid staande palmen, dat
front van een machtig tropenboomenheir,
dat reiken moet tot ver, heel ver achter de
horizon. Nu en dan een dorpje, een ge
hucht, wat schamele woningen met 't on
afscheidelijke fel-witte kerkje.
Zóó is de wereld toch wel mooi.... zóó
is de wereld toch wel goed
Het suikerbrood bij Rio de Janeiro.
Ook op de brug is de stemming blijde.
Hoe kan het anders op dezen zaligen, mor
gen. Bovendien loopen we een goede vaart.
En een goede vaart beteekent: blijde ge
zichten in den stuurgondel van den Zepp.
Zooals wind-tegen er de gelaten in mineur-
trekken plooit. Wees gisteren niet kapt. von
Schiller ons met 'n stralend gezicht op
het opengeslagen logboek met een: „Kijk
eens, Herr H...... 100 zeemijlen per uur!"...
'n Keiharden wind hadden we natuurlijk
in den rug, dat uur.
Daar doemt Recife op. We mogen vandaag
bij hooge exceptie tijdens het landen op de
brug blijven, worden ditmaal niet „hinaus-
komplimenti'ert". Want de wetten der luch-
scheepvaart willen, dat er rust en ruimte
moet zijn bij het delicate wex,*k der start
en landingsmanoeuvre, en niemand op de
brug mag staan, die er niet te maken
heeft.
Eerst wordt het echolot in werking ge
steld, een instrument, waarbij de tijd dien
het geluid van een tegen de aarde gericht
geweerschot noodig' heeft om terug te kaat
sen, de hoogte, waarop het schip ligt, tot
vijf meter nauwkeurig aanwijst. Terwijl kapt.
von Schiller met zijn neus op het doffe glas
van den meter ligt, met zijn pet het nu lastige
zonlicht werend, steekt van Tijen een met
enkele patronen geladen mauser-geweer door
een gaatje in den vloer van den gondel.
Daar knal een schotDan nog een
Tot tweemaal toe schiet het lichtende kogel
tje van het Behmlot uit op 138. Dan kraakt
nogmaals een schot.
„Hundert vierzig genau".... roept von
Schiller.
We weten nu precies hoe hoog we varen,
hebben een controle op den hoogtemeter, die
door verandering van den luchtdruk niet al
tijd even juist aanwijst. Sammt zien we het
groote handwiel boven den hoogteroerganger
een slag omdraaien. Dat wil zeggen, dat nu
ruim een minuut lang uit 6 cellen gas ont
wijkt. Want we moeten zwaarder worden,
moeten kunnen zakken.
Kapitein von Schiller is geposteerd bij de
machinetelegrafen, geeft eerst een ruk aan
de trekbellen, als waarschuwing voor de ma
chinisten, en draait meteen de handels op
„Leer", hetgeen zooveel beteekent als: lang
zaam varen. Inderdaad varen we ook ineens
langzaam. Nauwelijks zijn de motoren nog
te hooren.
Weer draait Sammt aan het handwiel der
gascellen en zegt, terwijl hij zich even om
keert „Twee graden tempex-atuur verschil".
Die 2 graden beteekenen, dat we nog 800 K.G.
zwaarder moeten worden om te kunnen zak
ken. Als Sammt het wiel weer loslaat, trekt
hij eerst nog eexis ferm een aantal roode
knevels door. 't Is alweer een veiligheids-
maatx-egel, om te voox-komen, dat de gas-
kleppen blijven haken. Want bleven ze ha
ken, dan vexloor de Zepp zijn drijf vermogen
en zou hij in de luchtzee zinken als een bak
steen.
Weer bevelen de machinetelegrafen „volle
kracht vooruit", oxn evexx later alweer op
„halve kracht" te worden gesteld. Daar gaat
via het trechtergaatje in lxet stuux'boord-
hoekje van de kaax-tenkamer, de landings-
vlag naar buiten. Inmiddels is de achterste
motor weer op gang gebracht, terwijl de vier
zij-motorexx nu heel laxxgzaaxn op „achteruit"
malen.
Boven in het schip, bij de „Roode tent'",
staat voor ons oxxzichtbaar natuurlijk, een
gx'oepje maxxnen. Ze wachten op een bevel
uit den stuux-gondel. Daar komt het bevel,
roept de telefoon: „Drie man naar voren".
En drie man haasten, zich daar boven naar
den boeg, om het schip daar 'n 200 kilo zwaar
der te maken.
Indrukwekkend toch wel die stilte daar in
den gondel, dat duidelijk hoorexi van alle ge
luiden daar beneden. Vooral het gejoel der
kinderen. Gelijk een goochelaar twee kluw-
tjes wol uit zijn neus goochelt, zoo niest oxxze
goedmoedige luchtreus ineens twee landings
touwen te voorschijn, die daar, vlak vóór ons
uit zijn neusgaten komen rollen. De zwarten
pakken die touwen, maar haleix te snel ixx. En
uit het groote raam stentort kapitein Flem
ming, met den klemtoon op ieder woox'd
„Langsam holen!!!Nicht zu schnell
holexx
En er bovenop, in het Portugeesch: „Segu-
ran!"VasthoudexiGevolgd door 't
commando „Stehen bleiben
We kijken eens naar buiten. De zwarten
hollen onzeker heen en weer„Ze zijn
weer verkeerd begonnen", zegt kapitein
Lehmann ons. Exx toch loopt het goed, zoo
als het in de vier jaren dat „Graf Zeppelin"
nu vaart, al 110 keer goed geloopen is, met
ongeoefende landingsmanschappen.
We zakken langzaam. Maar zakken zeker.
Het meerpaaltje komt dichterbij. Steeds dich
terbij. Toen hadden we den ixidruk, dat we
niet verder gingen. En dat klopte ook. Want
daar hoorden we kapt. von Schiller telefo-
neeren:
„Sehiff ist von vorne fest"
Dat was Zondagmorgen 4 voor 9. Vanavond
half tien gaan we weer „het axxker lichten",
gaan we weer oversteken naar de andere zij
de, naar Europa, naer huis.
FEUILLETON
Naar het Engelsch
van
JEFFERY FARNOL.
1)
„Zou je me ook willen vertellen hoe je aan
die hartdiagiTOse komt, Baxter?"
„Oxndat ikvergeef me, maar ik heb u
in de wieg zién liggengee'n oogenblik
geloof, dat u van die jonge dame gehouden
heeft; of dat u zelfs weet wat liefde is, me
neer".
Beilew nam het zoutlepeltje op, legde het
'in evenwicht over zijn wijsvinger, keek er
ernstig naar exi gooide het weer op tafel.
„Je hebt mooi praten", zei hij „wat weet je
er van? Ik zie een donkere toekomst voor
me, waarin ik niet meer ontkom aan de
Schim van mijn Verloren Geluk, Baxter;
geef mij die sigaretten even aan, wil je?"
„En nu, we'lk pak, meneer?" vroeg Baxter
opstaand oxn de gewenschte doos sigaretten
aan te reiken en een lucifer aan te steken.
„Iets in tweeds".
„Tweeds, meneer? U vergeet uw invi
tatie voor de buitenparij van lady Prynne
toch niet? Lox-d Mountclair heeft me gister
avond nog opgebeld".
„Ik moet een goeien, dikken wandelstok
hebben, en een rugzak".
„Een rugzak, meneer?"
„Ja.... ik ga een wandeltocht maken en ik
vertrek, binnen een uur."
„Goed. meneer, waarheen?"
„Daar heb ik geen flauwe notie van, Baxter
maar ik ga binnen een uur. V/at mij betreft
Baxter, van de vier wegen, die je hebt op
genoemd, kies ik de derde en verdwijn
binnen een uur".
„En wil u de limousine hebben meneer, of
den racewagen?"
„Ik ga loopen, Baxter, alleen en binnen
een uur,".
HOOFDSTUK Hl.
Hetwelk melding maakt van een hooiwageax
en een vechtlustïgen landbouwer.
Het was op een Augustusmorgen, dat
George Beilew het stof vaxi Londen van zijn
voeten schudde, aan het lot de leiding over
liet en een totaal onbekenden weg insloeg,
volkomen onverschillig waar-heen of hoe die
bem leiden zou. Hij zuchtte herhaaldelijk
zwaar en diep, zooals bij een gebroken hart
past, maar desondanks ontging hem de hel
dere zonneschijn niet, evenmin als de gezel
lige drukte in de straten om hem heen.
En zoo gebeurde het, dat het lot zich ver
waardigde hem onder zijn vleugels te nemen
exi hem over de rivier te geleiden naar het
liefelijke land van Kent dat land van lage
heuvels en breede. lachende dalen van kron
kelende beken en schaduwrijke bosschen, van
'weelderige weiden en vette akkers, van gras
wegen en geurige heggen dat heerlijke
bloeiende land, dat sinds eeuwen de Tuin
vaxi Engeland genoemd wordt
Zooals gezegd, begon Beilew op dien schoo-
nen Augustusmorgen zijn „wandeltocht".
Wat hij onder een „wandeltocht" verstond,
kwam niet bepaald overeen 'met hetgeen mén
er gewoonlijk mee bedoelt.
Hij maakte een vrij aardig begin. In den
loop van den morgen legde hij bijna vijf rnij-
len af, en gedurende den middag nog tien
doch deze laatste boven op ee'n hooiwagen
die hem achterop was gex*eden. Hij was van
achteren op dien hooiwagen geklommen, zon
der dat de soezende voerman het merkte,
en hij had al meer dan eèn uur liggen droo-
men en dommelen, vóórdat de boer hem zag,
waarop zich. het volgende onderhoud ont
spon:
De boer: (verontwaardigd)„Hé daar, wat
doe de in m'n hooi?"
Beilew (slaperig)„Genieten".
De boer: „Maak dadde 'r ofkomp en
gaauw!
Beilew (geeuwend): „Voor geen geld! 't Is
hier zalig!"
De boer: „Wel vervloekt! Is 't mijn hooi
of 't jouwe?"
Beilew (slapexlg): ,Het jouwe, broeder;
maar hou nou je mond, je stoort mijn ge
peinzen".
De boer (dreigend)„Stik met oe gepeinze.
Adde nie maak dagge van m'n wage komp,
trap ik oe der af!"
Beilew (bijna onverstaanbaar)„Dat zou
wreed zijn".
Hij sloot zijn oogen, zuchtte diep en scheen
weer ixx te sluimeren.
De boer hield zijn paarden in, gooide de
leidsels op hun ruggen en klom van den bok.
Hij liep naar den achterkant van den wa
gen en begon de volgende toespraak:
„Da's genog om den ouden vechtjas in me
wakker te make. Niet alleen da zoo'n landloo-
per in me hooi komp lëgge. slape, maar ie
houdt me nog veur den gek op den koop toe.
Ik ben maar een stomme errebeier, maar ik
sta m'n mannetje as 't mot. Kom der af,
asteblief". En hij pakte Beilew bij een voet
en begon hem van den wagen te trekken.
Het was een forsche kerel met een vier
kanten kop exx een vierkante onderkaak, een
paar sterke armen en -twee' helderblauwe
oogen in een leuke tronie. Maar op dit oogen
blik keek de tronie niet/ érg vriendelijk en
de oogen schitterden van; kwaadheid. Hij zag
er niet bepaald als een gemakkelijk tegen
stander uit.
Beilew zuchtte, hield, zich tevergeefs aan
het meegevende hooi vast exx gleed tenslotte
langzaam naar omlaag. Nauwelijks stond hij
op zijn beenen, of de boef wierp zich op hem.
xxiet ongelijk aan een razend geworden
dorschmachixxe. Het was een zeer stoffige
plek van een stoffigen weg, zoodat er in en
kele seconden een reusachtige wolk oprees,
die steeds dichter werd exx te midden daar
van eexx strijd woedde, fel als eexx orkaarx.
Na eenigen tijd bevond de boer zich in de
droge sloot xxaast deix weg. Hij kéék over den
raxxd naar Beilew, die midden op den weg
stoxid en met zijn zakdoek het bloed van zijxx
gezicht wischte, en hij grinnikte.
„Jij bint niet gek!" hijgde de boer.
„Daxxk je!" hijgde Beilew terug, „ik kan je
verzekeren, dat er heel wat zijn. die je mee-
ning niet deelen".
„Ge weet oe ten minste te waren", zei de
boer en hij veegde zijn gezicht af met een
tip van zijn halsdoek.
„Nou, daarin geef jij me niet veel toe",
antwoox*dde Beilew, vegeixde exx bettende.
Zoo stonden ze een tijdje tegenover elkaar
hun kwetsuren te verzorgen en bekeken el
kaar met steeds toenemende eerbied.
Eindelijk vroeg Beilew, toen hij weer hee
lemaal op adem was: „Nou zullen we weer
beginnen, of denk je dat we genoeg gehad
hebben? Om je de waarheid te zeggen, ik be
gin er plezier in te krijgen; oefening dat
is wat ik noodig heb, zie je? om te ont
komen aan de Schinx van een Verloren Ge
luk, om z'n spookachtigen muil te snoeren;
het is alleen warm werk hier in de zon, vind
je niet?"
„Asteblief!" zei de boer.
„Wat zou je er dan van zeggen om
e. onze reis voort te zetten?" vroeg Bei
lew xxxet een dxoomerigen blik op het geurige
hooi.
„Mijix best", zei de boer, die de mouwen
van zijn kiel weer los rolde en om zijn polsen
vastknoopte.
„La we dat doen. Ik ben niet iemand om
een vexxt, die z'n vuiste weet te gebruike, an
den weg te laten staan, al is 't nog zoo'n
landlooper, en zit ie nog zoo onder de stof.
Dus adde mee wil rije, klim op dan". Hij
greep de leidsels en klom boven op den wa
gen en de paarden trokken aan.
„Hé!" zei Beilew, toeix de wagen krakend
zijn weg vervolgde, „rook je, broeder?"
„Jawelle", zei de boer.
„Neem dan deze drie sigaren. Het zijn de
eenige, die je heel gelaten hebt".
„Segare! Wel van men leve. Segare rook
ik nooit as ik ze niet van den dominé of den
heer kxleg!" Met deze verklaring aanvaard
de hij de drie sigaren en borg ze weg in den
duisteren, diepen bol van zijn breedgeran-
den hoed, zóó voorzichtig, dat het wel leek
of het dynamiet-patronen waren.
Intusschen lag George Bellow, Ameri-
kaansch bui'ger en millionnair, op zijn rug
in het- hooi naar den wolkenloozen hemel te
staren, en ondanks zijn gebroken hart en
zeker, „spooksel" voelde hij zich zeer con
tent, welk gevoel hem, eerlijk gezegd, een
beetje in de war bracht.
,,'t Is de lichaamsbeweging dat kan niet
anders", zei hij hardop tot zichzelf, terwijl
hij zich behaaglijk op zijn welriekend rust
bed uitstrekte; „eigenlijk is er niets zoo goed
als een beetje lichaamsbeweging".
„Dat zeggen ze allemaal", knikte de voer
man, „maar ik veur mijn heb altied gezien,
dat degene, die 't zegge, 't meestentieds niet
doen. Ze legge liever op der rug der over te
prate".
„Zoo", zei Beilew, „jawel! ha! Er zijn er,
die geboren zijn voor lichaamsbeweging en
er zijn er (zooals ik), die wachten tot de li
chaamsbeweging in hun schoot valt. Maar
met- dat al is het een goed ding, vooral als
je last hebt van een gebroken haik".
„Een wat?" vroeg de boer.
„Teleurgestelde genegenheid", zuchtte Bei
lew. terwijl hij makkelijker in het hooi ging
liggen.
(Wordt vervolgd).