BRIDGE
Toen het volle maan was...
EEN WEKELIJKSCHE RUBRIEK.
Varkenspootjes.
IJMUIDER COURANT
VRIJDAG 16 DECEMBER 1932
door M. W. ETTY LEAL.
Het portret van Heinrich Fücker, de man
die de gemoederen in beweging bracht door
zijn poging tot aanslag op den ex-keizer.
berm gereden heeft, weet hij niet meer. Ook
kan hij geen verklaring geven, hoe het on
geluk heeft plaats gehad. Hij wist dat de
remmen niet aan de wettelijke bepalingen
voldeden en dat de uitlaat lekte, zoodat gas
sen in de cabine kwamen.
De Officier, Mr. W. M. Paardekooper
Overman betuigde de deelneming met de
familie der overleden kinderen. Het geval
dat niets vermoedende kinderen worden aan
gereden, is zeer ernstig.
Uitvoerig ging hij de getuigenverklarin
gen 11a en kwam tot de conclusie, dat de ver
dachte heeft zitten soezen. Hij is gaan rijden,
ondanks hij wist, dat de remmen niet in or
de waren. De officier wil een voorbeeld stel
len eischt een hechtenisstraf van 6 maanden
met intrekking van rijbewijs voor 1 jaar.
Mr. T. A. M. A. van LÖben Seis trad als ver
dediger op.
BURGERLIJKE STAND
HAARLEM, 15 December.
Ondertrouwd: 14 December: T. Wijnhoven
en J. Peters; C. J. v. d. Veldt en J. Teeuwen;
H. P. de Vries en W. A. den Blanken; P. M.
Rooij en H. M. van Meerem; A. Timmer
mans en A. J. J. de Leeuw; J. Koene en G.
J. v. d. Ochtend; G. J. Voetelink en A. M. C.
Terstal; J. F. Ludding en H. M. Wigchert; A.
van Dijk en D. Polak; H. J. Rozenhart en
A. van Melsen.
Getrouwd 14 December: H. K. Snel en J. A.
M. van Asten; H. J. Westbroek en K. P. de
Meulmeester; M. A. Hagenaars en C. Ba-
rends; W. Pols en A. Helmigh; J. van Broek
huizen en D. M. Reijns; B. Wijers en J. H.
G. M. Hendriks.
Bevallen 11 December: A. M. Kamp—Hoge
d.; M. E. Verzijlenbergv. d. Veldt, z.; 12
December: H. GansEggeraat, d.; M. H.
van DonselaarDicks, z.; T. Veldhuis—van
Leeuwen, z.
Overleden 13 December: C. Biesheuvel, 68
j., Hazepaterslaan.
DE MAN IN DE
CELUIDS-CONTROLEKAMER.
Als boven de deuren van het toonfilmatelier
de roode lampen aanflitsen en de leider van
de opname roept: „Achtung! Aufnahme!"
dan heeft de man, die zich in de kamer voor
de geluidscontrole bevindt, alleen nog maar
ooren. Hij kijkt ook nog wel even door het
breede raam van zijn cabine, boven op de
galerij van het toonfilm-atelier, doch dat is
niet van belang.
De „Abhörkasten" is natuurlijk bij op
nemingen in het atelier geen nauwe be
dompte kast. En de „man"- in de „Abhörka-
bine" Is ook maar niet zoo een willekeurige
mijnheer, doch een zeer gewichtige persoon.
Meestal heeft hij gestudeerd aan de techni
sche hoogeschool en voert dan den titel van
Dr. ir. Een bepaalde naam voor zijn beroep
bestaat er niet; sommigen noemen hem
„Tonmeister", anderen zeggen: „Tonmixer"
en dit laatste woord geeft eigenlijk den meest
juisten indruk van zijn verantwoordelijken
arbeid.
Wat doet nu die Tonmixer in zijn voor elk
geluid afgesloten cabine? Hij „vormt" het ge
luid ,zou men eigenlijk kunnen zeggen; zui
ver gesproken is het: hij regelt de geluids
sterkte. Hij stemt de afzonderlijke geluids
golven tegen elkaar af. Hij vermengt ze tot
een geheel.
Beneden heeft de xegisseur de laatste aan
wijzingen gegeven, de schijnwerpers begin
nen te branden. Op een kleine verhooging,
omgeven door allerlei apparaten, staat de
Tonmixer als op de commandobrug van een
schip.
Het kraakt even in een schakelkastje. Er
springt een roode wijzer op het veld
„klaar". „Aufnahme!"
Uit een matig grooten luidspreker aan den
kant van de Abhörkabine klinken de woor
den van de acteurs, die beneden op het too-
neel hun rollen moeten spelen. De Tonmixer
staat voor zijn lessenaar met de vele af stem-
hefboomen; thans bedient hij één hefboom,
daar er slechts één microphoon ingeschakeld
is. Doch op deze lessenaar Mischpult ge
naamd kan men tegelijkertijd tot zesen
dertig microphonen regelen en afstemmen.
Plotseling kraakt daar iets tusschen, wat
heelemaal niet lijkt op een menschelijke
stem. De Tonmeister geeft een bei-signaal
naar beneden, de opneming wordt onder
broken.
Beneden heeft men echter niets gehoord.
„Wat is er aan de hand?" schreeuwt de
opname-leider.
„Er heeft ergens een lat gekraakt of zoo
iets", roept hij terug.
De scène wordt nog eens gedraaid. Dit
maal is de „Mann im Abhörkasten" tevreden.
Terwijl er beneden in het atelier van alles
wordt versleept en verzet, spreek ik met den
Tonmeister over zijn werk.
Leeken kunnen zich dat zoo eenvoudig in
denken. Men weet alleen maar: bij de op
voering in den bioscoop heeft de filmstrook
links deze krasjes, of die gekartelde lijn, die
het geluid weergeeft.
„Neen", verklaart de Tonmixer, „er worden
twee filmstrooken opgenomen, onafhankelijk
en toch afhankelijk van elkaar. Beeldstrook
en geluidstrook. De beeldcamera ziet u daar
beneden in 't atelier. De geluidscamera staat
een halve etage onder mij in de machineka
mer. De beide apparaten zijn synchroon ge
koppeld dat wil zeggen: zij werken na
tuurlijk electrisch in zulk een volkomen
overeenstemming, als was het één apparaat".
De beslissende zitting van het Fransche parlement. Herriot tijdens zijn laatste
rede.
In ons artikel aangaande de nieuwe tel
ling is een fout geslopen, veroorzaakt door
de onduidelijke redactie der nieuwe regels,
welke uit buitenlandsche bladen werd over
genomen. Bij drie Sans is men wel uit want
het telt per saldo toch 100 en de bedoeling
van de oneven sansslagen op 30 en de even
op 40 te stellen is hierom gedaan om de 5
in de drie slagen a 35 dus 105 te elimineeren
en daardoor de opstelling van de score te
vereenvoudigen, zoodat men alleen nullen in
de rubriek der eenheden krijgt. Wij komen
in elk geval op de nieuwe telling en regels
terug, zoodra zij officieel zijn ingevoerd.
Het spel is telkens aan wijzigingen onder
hevig en sommigen vragen zich af of dit niet
een teeken is, dat men langzamerhand naar
een ander soort Bridge toegaat. Ruim dertig-
jaar speelt men nu het Bridge, waarvan het
principieele verschil met whist oorspronke
lijk slechts was dat men met een blinde
speeld.
Er is een zekere strooming, die Bridge wil be
houden, maar den Blinde af wil schaffen
en het spel dus wil laten zooals het thans
volgens contract-regels wordt gespeeld, maar
het openleggen van den blinde wil afschaffen
en het nieuwe spel zou dan Contract Whist
heeten. In een vlot boekje, uitgegeven door
Faber Faber te Londen prijs 6 sh.) heeft
Hubert Phillips een uiteenzetting gegeven
van de evolutie van Bridge nadat het in de
plaats van Whist kwam. Als dat boekje niet
veel meer bevatte, zouden wij er geen aparte
bijdrage aan wijden, maar een hoofdstuk
daarin is van de hand van Culbertson en
geeft, op logische wijze uiteengezet, een goede
les waaruit men kan zien hoe men door
analyse van de biedingen van partners en
tegenpartij de honneurs in de diverse kleu
ren met vrij groote zekerheid kan gissen,
wat natuurlijk van groot voordeel is bij op
maken van zijn speltechniek, tactiek en
vooral bij voorgenomen snijden.
Het op te lossen biedmysterie is als volgt:
Geboden werd: Z. 1 KI.; W. 1 Ru.; N. 2 H.;
O. pas.;Z. 2 Sans.; W. pas, N. 3 Schoppen, O.
pas, Z, 4 Sch.. W. pas, N. 5 Ruiten, O. pas, Z.
DOODELIJK AUTO-ONGELUK TE
BEVERWIJK.
6 Maanden hechtenis geëischt
Donderdagmorgen, werd door de
!Arr. Rechtbank behandeld de zaak van den
21-jarigen bestuurder van een vrachtauto uit
Hoofddorp, beschuldigd op Vrijdagmiddag 16
September van dit jaar een doodelijk onge
val veroorzaakt te hebben op den Provin
cialen weg naar Uitgeest ter hoogte van den
St. Aagtendijk.
Drie meisjes liepen naast elkaar op den
breeden bitumenweg, óp weg naar school.
Hoewel het verkeer op dien weg niet druk
was, week de bestuurder uit Hoofddorp steeds
meer naar rechts en reed tenslotte zelfs over
den berm. Hij gaf bovendien geen signalen.
De vrachtauto reed van achteren op de meis
jes in, met het gevolg dat de 13-jarige Marie
Tesselaar onder de wielen geraakte en on
middellijk gedood werd. De beide andere
meisjes, de 13-jarige Marie Niesten en de
15-jarige Aagje Tesselaar, werden ernstig ge
wond. In den nacht volgend op het ongeluk
overleed ook Marietje Niesten in het Roode
Kruis Ziekenhuis te Beverwijk. De wonden
van Aagje Tesselaar waren niet levensge
vaarlijk.
Acht getuigen waren opgeroepen, waar
onder dr. Hulst als deskundige.
Deze acht het mogelijk, dat, zooals ver
dachte verklaart, in een toestand van ver
suffing het ongeluk heeft plaats gehad, en
dat verdachte zich later daar niets meer
van herinnert. Dit verklaarde hij op een
vraag van den raadsman van verdachte mr.
T. A. M. A. van Löben Seis.
Een handelsreiziger reed op 16 Sept. per
luxe-auto van Beverwijk naar Uitgeest. Uit
de tegenovergestelde richting heeft hij een
vrachtauto zien naderen met zeer geringe
vaart, welke auto steeds meer naar den
rechterkant van den weg kwam. Op de berm
liepen drie meisjes, die door de auto wer
den ingehaald. De getuige dacht eerst, dat
de auto zou stoppen, doch de wagen deed
het niet, reed cle meisjes aan en vervolgde
zijn weg, ondanks het geroep van getuige.
Even later stopte de chauffeur toch en
FEUILLETON
Naar het Engelsch
van
JEFFERY FARNOL.
3)
„Hedde 't over de liefde?" vroeg de voer
man met een ietwat schaapachtigen blik.
„Over de liefde", zei Bellew, „maar. voor 't
oogenblik is dat een pijnlijk onderwerp voor
mij. Laten we het dus over iets anders heb
ben".
De voerman lette er niet op en vroeg, niet
zonder ernst en met duidelijke verbazing en
ongeloof in zijn stem:
„Ge wilt toch niet zegge' dat oe hart ge-
broke is?"
Bellew keerde zich naar hem toe en leun
de op een verontwaardigden elleboog.
„En waarom niet? Vervloekt! Dacht je dat
mijn hart minder kwetsbaar was dan dat
van een ander?"
„Nou", zei de voerman, „ge het aars niet
de 'maniere van een vent met een kapot hart,
evenmin als meneer Cassilis, dien ik óók
teuge juffer Anthea heurde zegge dat se hart
was gebroke, gisteren an dien dag om twee
ure 's middags, zoowaar as ik hier zit".,
„Anthea", herhaalde Bellew met gesloten
oogen, „dat is een vreemde naam en een
mooie naam".
„Mooi, nou, asteblief en zelf is ze' nog
mooier, een beeldje".
„Zoo!" Bellew gaapte.
„Ja, zei de boer, „en der is geen vent ien
lieele dorp, die der niet zoo over denkt".
zes Schoppen, W. pas, N. Groot Slem Klave
ren. Men ziet hieruit hoe Noord omdat hij
5 Ruiten bood (volgens „Loop-Biddaing")
renonce in de Ruiten moet hebben, want
waar W. een bod in de Ruiten deed en Z.
later daarop Sans bood, moet hij (Z.) in
Ruiten minstens Vrouw derde hebben, dus N
kan alleen 5 Ruiten bieden als hij renonce
heeft of het Aas en dat laatste is niet waar
schijnlijk. Wij hebben geen ruimte om het
probleem in al zijn finesses te bespreken
maar geven de vermoedelijke kaarten, welke
uit het bieden gegist kunnen worden:
'Na de eerste biedronde verwacht men bij:
Noord in Sch.: Aas of H, V, 10 x, in Har
ten A. H vijfde.
Zuid: Schoppen Heer of Aas, Klaveren A,
H of A. V vijfde. Van de Ruiten en Klaveren
bij N en de Harten of Ruiten bij Z weet men
niets.
Na de tweede biedronde komt men op het
volgende:
Noord heeft in Schoppen b.v. A, V vierde
of H, V, 10 x en in Harten wat in de eerste
ronde vrij zeker was.
Van Zuid is in de tweede biedronde bekend
geworden dat hij in Schoppen een hoogen
honneur moet hebben (was al bekend). Kla
veren vrijwel als in ronde 1, maar in Ruiten
moet hij of Vrouw derde dan wel Boer vierde
hebben (af te leiden uit zijxx Sansbod na 1
Ruiten van W.
Na de derde biedronde veraioedt men dat
N. wel 6 Harten zal hebben met A, H in top,
Schoppen als voorheen, Ruiten vermoedelijk
renonce en in Klaveren moet hij er minstens
3 hebben, uit het bieden van Z maakt men
op dat deze in Schoppen A of H moet heb
ben. en. bovendien nog wel 3 lagere, in
Harten 1 of 2 kleintjes, in verband daarmede
in Klaveren 5 of 4 en Ruiten als voorheen.
Na sluiten van bieden heeft N vermoede
lijk:
Sch.: H, V, B, 10 of x, Ha.: A, H, x, x, x,
Ru.; KL: H, B, x, x, en Z vermoedelijk:
Sch.: A, x, x, x, Ha.: x, Ru.: V, x, x, KL:
A, V, x, x, x,.
vroeg: „Wat is er?" Hij maakte den indruk
zich vaxi niets bewust te zijn.
Twee meisjes lagen op den berm, terwijl
het derde meisje op dexx weg lag. Getuige
heeft onmiddellijk een dokter gehaald.
De verbalisant verklaarde dat verdachte
gezegd had: ,,'t Is wel mijn schuld". Althans
woorden van die strekking. Toen getuige ver
dachte hoorde was verdachte in eenigszins
overspannen en zenuwachtigen toestand.
Verdachte heeft gezegd, dat hij „iets aan
de oogen" had, niets kon zien en ineens
vlak voor den wagen de 3 meisjes opmerkte;
hij heeft geen signalen gegeven.
Het 15-jarig meisje, dat gespaard is ge
bleven, Maria Tesselaar, zeide dat verdach
te nooit geïnformeerd had. Zij kan zich
thans weer met een stok voortbewegen.
Een andere getuige, die ook per auto ter
plaatse was, verklaarde dat verdachte na hét
geval gezegd heeft:
„Geef mij de schuld maar".
Op een vraag van den Officier antwoord
den twee chauffeurs, die veel op dien weg
rijden, dat men er geen last van de zon
heeft, behalve misschien 's avoixds. Het on
geluk is gebeurd omstreeks 1 uur.
Gehoord werd luitenant W. van Hulst, als
deskundige. Deze heeft de sporen onderzocht
die duidelijk een flauwen boog op het gras
beschreven, met een lengte van 26 Meter.
De auto heeft vlak langs de haag ge
scheerd. De remproeven bewezen dat met
een snelheid van 30 K.M. en gebruiken van
de voetrem de wagen nog 29 M. doorliep. De
handrem, die na het ongeluk aangetrokken
werd gevonden, werkte bijna niet. Van ver
blinding door de zon is getuige bij zijn proe
ven niets gebleken. De wagen werd bij' het
remmen naar rechts getrokken, omdat het
linkervoorwiel niet wordt afgeremd. Toen de
getuige bij den wagen kwam, die in de zon
heeft gestaan, was het benauwd in de ca
bine. Er waren geen afvoerdampen.
Verdachte verklaart den dag daarvoor 12
uur lang gereden te hebben, en dien dag om
6 uur weer begonnen te zijn. De auto was
belast met 2500 K.G. Met aftrek van het op
onthoud (laden, lekke band) heeft hij een
paar uur gereden. Hij zag de kinderen pas
op het laatste moment. Hij heeft steeds last
aan zijn oogen gehad van de glinstering van
de zon op den weg. Zijn snelheid schatte hij
op 25 a 30 K.M. en hij heeft geremd na de
aanrijding. Dat hij voor de aanrijding op den
Maar hier begon de stem van den voerman
en het kraken der wielen en de hoesflag der
paarden te vervagen en Bellew sliep in.
Hij ontwaakte, dooidat iemand hem hevig
schudde. Toen hij overeind ging zitten be
merkte hij, dat de wagen had stil gehouden
bij een smalle laan, die van den hoofdweg-
afboog en zich verloor tusschen boomgaar
den en heggen.
„Ge mot dien kant op", zei de voerman,
langs den hoofdweg wijzend, ,,'t Darp lelt
an deze weg, nog een goeie mijl".
„Dank je vriendelijk voor de inlichting",
zei Bellew, „maar ik moet niet naar het
dorp".
„Niet?" vroeg de boer, en kxxabde zijn
hoofd.
„Neen, waarachtig niet", zei Bellew.
„Waar motte dan heen?"
„Dat weet ik niet. Voorloopig blijf ik hier
maar liggen en kijk wat zich voordoet rijd
dus maar door als een braaf voerman.
,,'t Zal niet gaan", zei de voerman.
„Niet gaan?"
„Neeje!"
„En waarom niet!"
„Omdat ik niet verder ga. Daar is 't huis
waar ik wezen mot. Je kan 't van hier niet
zien deur de boomexi, maar daat leit 't".
Bellew zuchtte. Hij moest zich van den wa
gen laten glijden.
„Wat ben ik je schuldig?" vroeg hij.
„Schuldig?" vroeg de voeiman verbaasd.
„Ja, voor het meei-ijden enede
aangename lichaamsbeweging, die je mij
hebt bezorgd".
„Harrejennig!" riep de man en bai'stte in
lachen uit. „Ge zei mien niks schuldig, heur
ik ben jou der nog een schuldigeen
fikschen,...! omdatte me zoo netjes in die
sloot gekiepei'd hebt, al heb ik oe der een
paar goeie gegeven."!
„Dat heb je," zei Bellew met een lach en
hij stak hem de hand toe.
„Harrejé", riep de voerman, toen hij be
merkte, dat er, na den handdruk, een mooi
blinkend vijf shillingstuk in zijn hand lag,
„wat is dat nou?"
,,'t Is geloof ik, vijf shilling", 'zei Bellew,
„of vergis ik me. Ik ben niet erg goed op de
hoogte van dat Engelsche geld".
„Zoo vast as een huis", zei de voerman, „ik
zij der best mee op de hoogte. Nou goeien
dag, meneer, en dankie en goede reis ver
ders". Dit zeggende zette hij de paarden aan
liet het zilverstuk in zijn zak glijden, knikte
en reed krakend en knarsend de laan in.
Bel'lew liep den weg op. De lucht was vol
van kamperfoeliegeur, en van den zang der
vogels. Hij bleef nu en dan staan luisteren
naar het juichen van een leeuwerik of den
weeken, vollen toon van een lijster, en het
werd hem ongekend vredig te moede; de we-
i*eld leek zoo mooi en .gelukkig, het gras on
der zijn voeten was zoo zacht, de hemel boven
zijn hoofd zoo blauw en helder, dat hij, on
danks zichzelf, zachtjes begon te fluiten, tot
dat hij zich op eens het Spooksel vaxi een
Verloren Geluk herinnerde en het gefluit in
een zucht eindigde. Hij was nu bij een hek
gekomen, dat met een ketting en een hang
slot was gesloten, maar achter dat hek liep
eexi paadje tusschen weiden en heggen, en
boomgaarden, zoo aanlokkelijk, dat hij den
weg verliet, het hek overklom en het laantje
inliep.
Hij had nog niet ver geloopen of de zachte
zomerwind bracht hem een geur van hop-
bloemen en fruit tegemoet. Hij liep door. Het
kon hem volstrekt niet schelen waarheen hij
ging. Hij liep door tot de zon den horizon na
derde en hij honger be'gon te krijgen. Toen
keek hij om zich heen en- zijn blik viel op een
steilen wegkant, waar bloemen en varens in
kwistigen overvloed groeiden. Daar liep hij
heen, vie-1 in het dikke gras neer en maakte
zijn rugzak los. En hier was het, dat hij voor
de eerste maal den kleinen Por ontmoette.
HOOFDSTUK IV.
Hoe de kleine Por, op zoek naar een schat
voor een ander, een oom voor zichzelf vond.
Bellew had zijn rugzak opengemaakt en er
een stuk kaas, een mes, een klein brood en
een blikje boter uit te voorschijn gehaald. Na
deze inspannende bezigheden was hij in een
mijmering vervallen in zijn karakteristieke
houding, d.w.z. plat op zijn rug in het gras.
Zijn mijmering was nauwelijks begonnen, of
ze werd verstoord door een gekx-aak in de
heg boven zijn hoofd, een zwaar ding buitel
de langs den steilen kant naar beneden en
bleef niet ver van Bellew's voeten liggen. De
mijmeraar verhief zich langzaam op zijn elle
boog en kwam tot de ontdekking, dat het
ding een jongen was.
Het was een nog heel k'leine jongen, met
een rond hoofd vol goudkleurige krullen en
met een paar helder blauwe oogen, die Bel
lew vei-wonderd aanstaarden, terwijl hij een
miniatuur-knie en dito elleboog wreef. Eén
oogenblik kwamen er tranen in de blauwe
oogen, doch dat was maai' even. Toen hij
Bellew's glimlachenden blik op zich gericht
zag, onderdrukte hij met mannenmoed zijn
zwakheid, schoof zijn verschoten pet achter
op zijn hoofd en wensehte Bellew beleefd een
„goeden avond".
„Goeien middag, mee'ster duikelaar", zei
Bellew, „heb je je bezeexd?"
„Een beetje, aan mijn elleboog, maar Ik
heet George".
„Zoo heet ik ook!"
„Maar ze noemen me Gorrie-Porrie".
„Natuurlijk, zoo noemden ze mij vroeger
ook", zei Bellew.
„Gorrie-Porrie eet taart en pasteien
en zoent de meisjes totdat ze schreien".
hoewel ik het nooit gedaan heb, hoor! zoo
iets doe je niet als je jong benten
^ijs. Dat komt later en brengt zijn speciaüe
De opname in het atelier gaat verder. Meri
draait een sneltrein in volle vaart: de witte
stoom stijgt sissend langs de vensters van
het atelier.
De stoom lijkt heel goed, doch hij sist nog
te luid. Het gesprek der acteurs komt niet
duidelijk genoeg uit. De Tonmeister
roept zijn bevelen naar beneden en dan sist
de stoom zachter.
„Dikwijls moeten wij zulke geluiden eerst
later er tusschen door mengen, bijvooi'beeld
als wij explosies opnemen of laten we
zeggen een botsing van treinen".
„Hoe wordt zoo'n geluid dan eigenlijk op
de filmstrook vastgehouden?" vraag ik.
„De microphoon, clie boven de hoofden van
de tooneelspelers hangt, zet de geluidstril
lingen om in electrische golven, Zooals bij
een telefoon. De draden gaan van den opna-
me-microphoon hier omhoog naar mijn ca
bine; door den luidspreker hoor ik wat er
gesproken wordt, op den „.Mischpult" regel
ik de toonsterkte, versterkers maken het ge
luid grooter, dat tenslotte door de zooge
naamde „kerrzelle" gaat en door een objec
tief als meer of minder sterke lichtstrook op
de filmstrook wordt vastgelegd.
„Wat is dat: de Kerrzelle?"
„Een kleine electroden-kast, die met nitro-
benzol is gevuld; midden daarin hangt een
dunne, buigzame strook metaal. Dit toestel
is genoemd naar den Schotschen natuuikun-
dige John Kerr (gestorven in 1907), die be
roemd is geworden door zijn werk op electro-
optisch gebied".
„Dus eenigex-mate het hart of de ziel van
de toonfilm-camera?"
„Ja, zonder Kerrzelle bestaat er geen toon
film. Er zijn nog twee of drie andere metho
den om electrische energie in licht om te zet-
zet, doch bij de Ufa werken wij alleen met de
Kei-rzelle".
Belsignaal van beneden. Er wordt verder
gedraaid.
Ik kijk naar den man in de „Abhörkasten"
terwijl hij kalm bij zijn „Mischpult" staat en
draait aan zijn afstem-hefboomen. Hij heeft
verteld, dat hij sedert het begin, dus zoodra
de toonfilmcamei-a er was, in het vak is.
Niet altijd gemakkelijk, om zijn wil door te
zetten bij den regisseur voor alles bij de ze
nuwachtige acteurs, altijd iemand in het
vaaiwater te zitten en de opname te ondei*-
breken. Doch doet men het niet op tijd, dan
schelden zij later op het miserabele geluid;
dan heet het, dat zij onmogelijk en onder
geen enkele omstandigheid zóó kunnen heb
ben gesproken en de schuld ligt natuurlijk bij
den Tonmixer. Zoo was het vooral in den
eersten tijd. Toen was ook de synchronekop-
peling van beeld- en tooncamera nog niet
heelemaal in orde en het gebeux*de vaak, dat
als een acteur bijvoorbeeld „maar" wilde zeg
gen, hij den mond opendeed en men eex*st
twee seconden later 't bijbehoorende „maai'"
hoorde. Toen was de toonfilm nog in de kin
derschoenen. Die heeft zij echter reeds lang
uitgetrokken. De man in de „Abhörkasten"
staat aan zijn lessenaar en mixt. De opname
gaat verder!
(Te Jutphaas werd in een rond
reizend circus een varken met
vijf pooten, dat als bezienswaar
digheid optrad, geslacht, omdat
het personeel anders niet te
eten had.)
Welk een droevige tragedie
Heeft zich nu weer afgespeeld,
Welk een crisisillustratie
Brengt Jutphaas nu weer in beeld.
Als j' als varken met het pootje
Extra mag gezegend zijn,
Denk je: nou, ik sta op pooten,
'k Ben een zwijntje van een zwijn,
'k Maak een prachtige carrière,
Ik raak vast niet in de soep,
Met mijn pootigheid ben 'k zeker
Van een artistiek beroep.
Maar helaas, er komt een crisis
En de nood komt aan den man,
Die het vijfde varkenspootje
Niet platonisch zien meer kan.
't Water staat tot aan de lippen
En komt daardoor in den mond,
't Vijfde pootje wordt potage
En gaat heel het circus rond.
Ach, het leven is een circus
En dat circus is in nood,
Voor dit pootige artiestje
Werd een circus ook de dood.
Als 't bij zijn geboorte niet zoo
Goed op pooten was gezet,
Als 't er nu eens twee gehad had,
Was het, denk ik, nog gered.
P. GASUS.
onaangenaamheden mee". Hij zuchtte en
sneed met zijn mes een homp van het brood
af.
„Heb je óók honger, Gome-Porrie?" vroeg
hij het kind, dat was opgestaan en met zijn
pet de stof van zijn klee'ren sloeg.
„Jawel"'
„Nou hier is brood en kaas en een flesch
bier. Tast dus maar toe, kameraad".
„Erg vriendelijk maar ik heb zelf brood
met jam in mijn knapzak".
„Knapzak?"
„Ik heb 'm verloren toen ik door de heg
viel; ik zal 'm opzoeken". Hij keerde zich om
klautex-de tegen de helling op en kwam al
gauw terug met ecix saamgeknoopten zak
doek, die aan het einde van een stok was
vastgebonden. Hij ging naast Bellew zitten
en begon dezen „knapzak" open te maken.
Werkelijk kwam er brood met jam te voor
schijn, al bleek dit er door den tocht niet
veel beter op geworden, want Bellew be
merkte dat er allerlei voorwerpen, onder
meer een klein, verroest zakmes en een tol
in 'vastgeplakt zaten. Die voorwerpen werden
echter met zorg verwijderd en Gorrie-Pome
begon met smaak te eten.
„En vertel me nou es", begon Bellew, toen
ze een tijdje zwijgend hadden zitten eten,
„vertel me nou es, waar de reis naar toe is."
„Dat weet ik nog niet", antwoordde Gorrie-
Porrie en schudde zijn krullen.
„Mooi zoo!" riep Bellew, „al weer een punt
van aanraking, ik weet het ook niet".
„Maar ik heb gedacht over Afrika", ver
volgde de jongen, terwijl hij het laatste stuk
brood nadenkend bekeek.
„Afrika?" zei Bellew, „dat is nog al een
eindje hier vandaan!"
„Dat is waar", zei Gorrie, „maar ex* zijn
daar streken, waar het goud voor het op
scheppen ligt. Je hoeft het maar uit den
grond te graven. De oude Adam heeft me
er van verteld; en het is mr om goud te
doen, zie je. Ik ben op zoek naar een schat",
.(Wordt vervolgd).,