Canadeesche Brieven. Toen het volle maan was.. IJMUIDER COURANT ZATERDAG 17 DECEMBER 1932 Arbeidsomstandigheden en arbei derstoestanden Overheidszorg Politieke invloed van de arbeiders Financieele welstand Klee ding en uitrusting Voor wie vastgeworfceld zit in de in Europa gangbare opvattingen over sociale voorzie ningen, achturendag en klassenstrijd, is Ca nada wel een zeer merkwaardig lancl. Het is in verschillende landen van Europa zóó van zelfsprekend geworden, dat van overheids wege de arbeidsomstandigheden (zooals werkuren, rustdagen, veiligheid, ziekte, on gevallen e.d.) voorgeschreven worden, dat het van die zijde van den Oceaan af gezien al heel moeilijk wordt, om te begrijpen hoe een industrieele organisatie kan functionee- ren tot tevredenheid van werkgever en werk nemer zonder al deze regelingen. De klassen strijd en de overheidszorg worden beschouwd als essentieels factoren van de industrieele ontwikkeling. Zóó zeer zit dat vast in de hoofden der burgers vah menigen Europee- schen staat, dat men geneigd is om een land als achterlijk te betitelen, wanneer de pu blieke opinie zich nog niet vóór deze dingen heeft uitgesproken. Hoewel Canada echter bijna geheel vrij is van dit „maszregeln" van boven en deze pu blieke opinie, kan het toch bezwaarlijk ach terlijkheid verweten worden. Canada bezit wel is waar een jonge, maar toch een zeer krachtige industrie, die zich op bijna elk ge bied beweegt. Er zijn steenkolenmijnen zoo wel als ertsmijnen; er is een uitgebreide me taalnijverheid; er zijn zeer groote fabrieken op bijna elk gebied. De twee groote spoor wegmaatschappijen hebben elk ongeveer twintigduizend mensehen in dienst. De Northern Electric Company, die doorgaat voor een van de beste en meest modern ge organiseerde fabrieken van Canada, heeft een personeel van zevenduizend en Massey- Harris, de fabriek van landbouwwerktuigen met wereldreputatie, heeft ongeveer drie dui zend employés. Onder deze omstandigheden kan er dus moeilijk sprake zijn van achterlijkheid. Voor al ook niet, omdat er voorbeelden te over zijn van organisatorische nieuwigheden, die in Canada reeds veel eerder werden toege past dan bij ons. Evenwel meent men in Canada toe te kun nen met een wet op het minimum loon, ouderdomsrente, een wet op den arbeid van vrouwen en kinderen en (in sommige provin cies )een regeling van ziekte- en ongevallen- geld. Reeds dadelijk valt op dat een „acht urendag" ontbreekt, ja zelfs elke beperking- van den arbeidstijd. Werkdagen van twaalf en veertien uur komen dan ook geregeld voor, evenals -weken van zestig en zeventig uur. Zeer veel bedrijven in Canada, zooals landbouw, scheepvaart (en dus havenarbeid», automobielfabricage e. a. zijn nu eenmaal seizoenbedrijven; het schijnt moeilijk te zijn om de bedrijvigheid regelmatig te verdeelen. Ook omtrent nachtarbeid ontbreekt elke wettelijke regeling. Het gevolg is dat nacht arbeid veel algemeener en veel onbeperkter voorkomt dan in die landen van Europa, waar deze zaak wettelijk geregeld is. Ook is het geen wonder, wanneer eenzelfde persoon tijdenlang in eenzelfde nachtploeg blijft werken. Dat dit ten voordeele van zijn ge zondheid en dus van zijn prestatie zou zijn, zal m. i. niemand beweren, maar zoolang niemand er zich ernstig tegen verzet, blijft zulk een toestand bestaan. Ook in ander opzicht zijn de zorgen van den werkgever in Canada belangrijk lichter, dan die van zijn collega in Europa. De zekerheid van den arbeid bestaat niet; de patroon voelt daar dus geen verantwoor delijkheid voor. De band tusschen den arbei der en het bedrijf is zeer los: geen indivi dueel of collectief contract bindt partijen. Op elk willekeurig oogenblik kan de band verbroken worden: van geen van beide zijden bestaat eenige verplichting tot het in acht nemen van een opzegtermijn. Zooals bekend, worden werklieden in de Vereenigde Staten en in Canada aangeno men en ontslagen door de fabrieksbazen. Van dezen kan moeilijk een ruim oordeel in personeelskwesties verwacht worden, zoodat „hire and fire" (aanneming en ontslag) niet zelden met willekeur of althans met- voorkeur gepaard gaat. .Tengevolge van de zen lossen band is het verloop in fabrieken en werkplaatsen heel groot. Het kan voorko men, dat door een stagnatie in den aanvoer van het ruwe materiaal een fabriek tijdelijk geen werk meer heeft. Dan worden oogen- blikkelijk de arbeiders ontslagen. Moet de fabriek daarna plotseling weer personeel aannemen, dan wordt lang niet altijd het eerst aan de zoo juist ontslagenen gedacht: wie op dat oogenblik aan de fabriekspoort staat, wordt aangenomen. Alleen enkele dei- moderner bedrijven probeeren hun personeel door betere arbeidsvoorwaarden en perso- neelsvereenigingen sterker aan zich te binden. Dat toestanden als hierboven beschreven. mogelijk zijn, vindt natuurlijk voor een be langrijk deel zijn grond in de ruime werk gelegenheid, die tot voor kort bestond. Vóór de crisis, die eind 1929 begon, was werkloos heid een onbekend verschijnsel in Canada; elke werkman kon te allen tijde tegen goed loon een betrekking vinden. Vandaar dat men zich niet druk maakte over een „vaste positie". De vaste positie zit immers reeds in het feit dat men wil en kan werken, want voor zijn werklust vindt men steeds emplooi- Helaas heeft de crisis hierin een verande ring gebracht, die tot zeer bedroevende toe standen aanleiding gaf, zóó zeer, dat men met recht kan zeggen, dat Canada en de Vereenigde Staten erger door de crisis ge troffen zijn dan Europa. Er werd op ruime schaal ontslag gegeven aan lieden, die nooit zorgen hadden gekend en die dus ook nooit hadden gespaard. Deze menschen wer den thans aan de liefdadigheid overgeleverd, daar een werkloozenuitkeering nooit had be staan. Heeft de afwezigheid van sociale wetgeving dus ongewenschte toestanden in Canada ge schapen, men kan moeilijk zeggen, dat Euro pa met de sociale wetgeving geheel vrij is gebleven van de onaangename gevolgen van de crisis. Zonder hier een lans te willen bre ken voor het eene of het andere systeem moet ik hier toch even opmerken dat Cana da ook op een geheel ander gebied aan het individu de grootst mogelijke vrijheid heeft gelaten, n.l. in het verkeer. In Europa wordt elke auto voorzien van richtingaanwij zers:; men bevindt zich daar heel goed bij. In Canada, waar het autoverkeer wel tien maal zoo intensief is, bestaan geen richting aanwijzers; men bevindt er zich niet min der goed bij, met andere woorden, het is naar het effect niet uit te maken, welk systeem beter is. Zonder twijfel zal Canada ook eens een wettelijken achturendag moeten invoeren (vele fabrieken hebben het op eigen initiatief al gedaan), maar of Canada ooit zulk een beschermd land zal worden als Engeland, Nederland e. a. valt te betwijfelen. Die twij fel is te meer gewettigd, daar de politieke invloed van de arbeiders uitermate gering is. Er bestaat een Arbeiderspartij, maar haar beteekenis is zóó gering in vergelijking tot de twee groote partijen: liberalen en con servatieven, dat voorloopig van haar nog geen belangrijke actie is te verwachten. Geheel buiten de kwesties van sociale voor zieningen staat het loon, dat, zooals bekend, in Canada hoog is. Zonder twijfel speelt hiel de ruime werkgelegenheid, dus het gebrek aan arbeidskrachten een belangrijke rol, vol gens de wet van vraag en aanbod. Dit kan echter onmogelijk de eenige rede" zijn; het feit dat Canada zeer groote natuurlijke rijk dommen bezit, zoodat bedrijven gemakkelijk rendabel zijn te maken, is natuurlijk niet vreemd aan de hooge loonen. Het heeft geen zin om hier getallen te noemen, vooral niet omdat voor een goede vergelijking dan ook de levensomstandighe den bekend moeten zijn. In zijn boek „Stan dards" maakt H. Dubreuil een vergelijking tusschen Amerikaansche en Fransche loonen op basis van werkuren, wat m.i. zeer juist is. Hij gaat na hoeveel uren een arbeider in bei de landen moet werken, om in het bezit te komen van bepaalde levensmiddelen, klee- dingstukken en luxe-artikelen. Dan blijkt pas de materieele welstand van den Amerikaan! Voor Canada zou de vergelijking iets ongun stiger worden, omdat de loonen er lager en de prijzen er hooger zijn, maar toch kan el ke Canadeesche werkman zich in het bezit stellen van een eigen huis en een auto, en deze laatste (wat meer zegt!) geregeld ge bruiken en onderhouden. Nu wordt hier een auto weliswaar veel meer als een noodzake lijk bezit beschouwd, dan in Holland, maar daartegenover staat, dat in Holland voor een arbeider de kansen wel héél klein zijn om dagelijks naar zijn werk te rijden in eigen auto, iets wat hier heel gewoon is. Voor ik dezen brief eindig, wil ik nog even iets meedeelen over eenige typische ge woonten in fabrieken, waardoor het aspect geheel bepaald wordt. Daar is dan in de eer ste plaats het gebruik om handschoenen te dragen bij het werk. In bijna alle bedrijven zijn voor een paar cent, grove witte hand schoenen verkrijgbaar, die door de arbeiders den geheelen dag worden gedragen. Zij heb ben het groote voordeel dat de handen veel minder worden beschadigd, zoodat het aan tal kleine wondjes vermindert, terwijl boven doen de handen een beter aanzien houden. Het werk wordt er niet ongunstig door be ïnvloed. Een ander opvallend verschijnsel is de dracht van lichte katoenen petten met groote klep, en in tegenstelling van wat men in Europa verwacht de afwezigheid 1 van overalls. Een Canadeesch fabrieksarbei der werkt steeds in zijn hemdsmouwen met een voorschoot voor; overalls worden alleen gedragen door garage-personeel, waarbij het dan een soort uniform is. En de klep, ter be scherming van de oogen tegen verblinding INGEZONDEN MEDEDEELINGEN vindt men zóó belangrijk dat zij, die bloots hoofds wenschen te blijven, toch steeds een klep dragen van celluloid met een soort haar netje over het hoofd bevestigd. Degene, die wel een pet draagt, is daarmee meestal te vens ccn levende reclame, want dergelijke petten van opschriften voorzien worden ca deau gegeven bij meel, limonade en andere artikelen. Ook de draagbanden van de voor schoot, gemaakt van stug canvas, voeren dikwijls een opschrift. Dit maakt, dat een fabriek in Canada er heel anders uitziet dan een in Europa, ook al zijn bewerkingsmetho den en machines dikwijls uniform over de geheele wereld. A. G. HEVIGE KOUDE IN DE VER. STATEN. DRIE MANNEN DOODGEVROREN. CHICAGO, 16 December (V.D.) In het Noorden en N.W. der Vereenigde Staten heerscht sedert eenige dagen de strengste vorst sedert 1929. In het geheele gebied is de temperatuur beneden 0 en op tal van plaat sen vriest het 30 graden. Te Chicago heerscht weer onder de werkloozen groot gebrek. Duizenden dakloozen trachten een plaatsje te vinden in de nachtasyls. Drie mannen zijn doodgevroren. BURGERLIJKE STAND HAARLEM, 16 December. Ondertrouwd 15 December: K. J. Dijkstra en G. Fortgens; T. Bijman en E. J. Koopman. Getrouwd 15 December; B. F. Koster en G. A. van Straaten; J. Terstal en P. A. van Amstel. Bevallen 13 December: J. p. C. Fokkel- manSteinmetz, z.; 14 December: A. Strij- landBey, d.; Hl A. KlootwijkHage, z.; R. CordesKording, d.; 15 December: P. J. E. Kamphuijs—v. Liebergen, d.; W. J. van EerdenHofsté, d. Overleden 13 December: A. A. SmitLu thers, 83 j., Velserstraat; 14 December: H. 17 d„ d. v. w. Rietman, Leidschestraat; 15 December; M., 16 mnd., d. v. C. v. d. Valk, Kamperlaan. GLAS-WEGEN. Een jong uitvinder heeft een systeem uit gedacht, dat van glas (stukken anders niet meer te gebruiken glas) een wegbedekking kan maken. In de eerste plaats worden de blokken zoo hard, dat ze practisch onbreek baar zijn, hoe zwaar het verkeer ook is. En het slipgevaar wordt tegengegaan door de bovenkant van de blokken ruw te maken. Het onbreekbaar maken van glas is al veei vroeger uitgevonden, in de dagen van een der Romeinsche keizers. Toen de uitvinder zijn ontdekking voor den Keizer demonstreerde, vroeg deze hem of iemand het geheim ervan kende. Hij zei ,.neen" en werd gedood, daar de keizer bang was, dat onbreekbaar glas de waarde van goud en zilver zou verminderen. VAN BEROEMDE SCHILDERS. Toen Holbein aian het hof in Engeland aan een schilderij werkte, liet zich een lord bij hem aandienen. Holbein liet hem door een bediende weten, dat het bezoek van den adellijken heer hem een an dieren keer aangenamer zou zijn. Toen de lord evenwel hoorde, dat de schilder thuis was. drong hij tenslotte in het atelier door. Dat ergerde Holtbein zoodanig, dat hij, na een korte 'woor denwisseling, den lord eenvoudig van de trap pen gooide. De zeer beleedigde lord bracht de zaak voor den koning en eisehto voldoening, daar een man als hij zich niet behoefde te laten wel gevallen door een of anderen brutalen schil der de deur te worden uitgegooid. „Mijn waarde heer", zoo antwoordde hem de koning, „ik kan een dozijn lieden van de straat halen en zie tot lord maken, maar uit een dozijn lords niet een enkelen Holbein". Rubens deed een wandeling. Deze gelegen heid wilden eenige leerlingen van hem be nutten om achter het geheim van zijn schil dertechniek en van zijn manier van werken te komen. Ze slopen dus het atelier binnen. Bij het doorsnuffelen van de werkplaats van den kunstenaar viel een der leerlingen wel zoo ongelukkig op een halfvoltooid werk van den meester, dat de arm van Magdalena en de kin van Maria, waarmede de schilder kort te voren, bezig was geweest, weiden uitge veegd. Nu had je de poppen aan het dansen. Men beraadslaagde wat te doen, toen men eindelijk aan een der leerlingen toevea-trouw- de, het werk weer in orde te maken. Dear volgenden dag bekeek Rulbens, in tegenwoordigheid van zijn leerlingen, het schilderij en kwam tot hot resultaat: ,,De ann en het hoofd zijn niet het slechtste, wat ik gemaakt heb". De leerling, die het had klaargespeeld, was Antonie van Dijck. Salvator Rosa was niet alleen een beroemd schilder, maar ook een goed dichter en pianist Eens werd hij door een vriend bezocht-, toen hij bezig was op een oude. ontstemde piano ts tokkelen. „Hoe kan men op zulk een hakibord spe len", vroeg dia bezoeker zich verwonderd af. „Zoo erg is het niet", antwoordde Salvator Rosa. „Dat oude ding is nog mms tens 1000 ducaten waard", waarop de vriend antwoord de: „ik gun het je van harte, maar als je er een voor krijgt dan mag je blijzijn". Dosa lachte. „Duizend ducaten en geen cent minder. Je zult zien. ik houd woord". En hij deed het. Voor iets meer dan 1000 ducaten verkocht hij do oude rammelkast, op het deksel waarvan hij een van zijn mooiste landschappen had geschilderd, aan een (kunst liefhebber. Het spoorwegongeluk hij Luzern: een der zwaar gehavende wagens. CROOTE BRAND IN JAPANSCH WARENHUIS. TOKIO, 16 December (V.D.) Te Tokio is gisteren brand uitgebroken in een der grootste warenhuizen van de stad. Het vuur werd ontdekt in een der drukste middag uren, toen al het personeel aan het werk was en het vijf verdiepingen hooge warenhuis dicht gevuld was met bezoekers en koopers. Het personeel bestaat uit dertienhonderd personen, die op het uur van den brand allen in het gebouw aanwezig waren. Het vuur greep met razende snelheid om zich heen in de bovenste verdiepingen en sloeg weldra naar de andere deelen van het ge bouw over. Voor het personeel en bezoekers die zich op de bovenste verdieping bevon den, was in een oogwenk de uitweg afgesne den en ook het dak waarheen velen vlucht ten, stond weldra in lichte laaie. Toen de brandweer arriveerde, was het haar onmogelijk naar de bovenste verdie pingen door te dringen. Met behulp van touwen probeerde men de op het dak ge vluchte menschen naar beneden te brengen, doch een groot aantal hunner werd gewond toen de touwen doorbrandden, waardoor zij naar omlaag stortten. In totaal heeft men reeds zeven lijken geborgen; honderdtien gewonden moesten naar verschillende ziekenhuizen worden over gebracht. Men vreest echter, dat in totaal vijfhonderd personen in de vlammen zijn omgekomen. Militaire vliegtuigen cirkelden boven het gebouw, in de hoop dat men op deze wijze hulp zou kunnen brengen. Het geschreeuw en gejammer van de ongelukkige slachtoffers die op het dak en de bovenverdiepingen ge vangen waren, was afgrijselijk om aan te hooren. Het geheele gebouw kan als ver loren worden beschouwd. Reuter meldt nader, dat bij den brand in het groote warenhuis te Tokio tien personen om het leven zijn gekomen. Er werden vijftig ernstig gewond. De schade bedraagt vijf mil- lioen yen. DE INDRINGER VAN HUIZE DOORN. HET POLITIEVERHOOR. DUSSELDORF, 16 Dec. (VJ>.) De poli tie deelt thans nog eenige bijzonderheden mee over het verhoor van Fueckner, die kans zag Maandag j.l. door te dringen in het verblijf van ex-keizer Wilhelm te Doorn. Fuecker verklaarde veel te hebben geleden van de lange tuchthuisstraffen, waartoe hij wegens verschillende delicten veroordeeld was. De revolver zou hij van een onbekenden Nederlander hebben gekocht om eventueel dë honden in den tuin van het ex-keizerlijk ver blijf te Doorn onschadelijk te maken. Een op hem gevonden koord zou hij gebruikt heb ben om over de omheining van den tuin të klimmen. Hij ontkent met kracht, dat hij de bedoeling zou hebben gehad den ex-keizer te dooden. Fuecker zal zich hebben te ver antwoorden wegens paspoort overtredingen. In hoever hij nog meer strafbare daden heeft begaan, is nog niet bekend. Hij zal echter eenige jaren voorwaardelijk, tuchthuisstraf, waarvoor zijn proeftijd nog niet om was, moeten uitzitten, indien hij toerekenings vatbaar wordt geacht. Uit Doorn wordt ons gemeld dat oud-mi nister Kan heden een bespreking had met den ex-keizer in verband met de aanhouding van een indringer in huize Doorn. HET DRAMA IN DE NAALDWIJKSCHESTRAAT. DE KELLNER ALS VERMOEDELIJKE DADER AANGEHOUDEN. DEN HAAG, 16 December. Er schijnt eenig licht gekomen te zijn in het drama, dat zich in den nacht van Maandag op Dins dag in de Naaldwijkschestraat heeft afge speeld. De politie heeft blijkbaar voldoende ge gevens in handen om den kellner die zulke waardevolle gegevens en een signalement verstrekt had aan te houden als vermoede- lijken dader. Deze kellner de 41-jarige J. P. wonende Naaldwijkschestraat 97, is in verzekering ge steld. FEUILLETON Naar het Engelsch van JEFFERY FARNOL. 4) „Ikeneem me niet kwalijk zei Bellew. „Geld moet ik hebben, zie je", legde de dreumes uit met een zucht, „ponden en shil lings en bankpapiereen zak vol op zijn minst". „En wat wil zoo'n kleine jongen met zoo'n groolen hoop geld doen?" „Dat heb ik noodig voor mijn tante. An ders moet ze 'r huis verkoopen en weggaan van Dapplemere. Dat zei ze mij gisteravond nog. Ze komt me 's avonds altijd onder stoppen, weet- je? Ze vertelde me dat ze Dapplemere wel zou moeten verkoopen en er gens anders gaan wonen. En ik vroeg natuur lijk waarom, want ik vind het heerlijk op Dapplemere en zij zelf ook en ze zei dat ze geen geld had en „o Gor" zei ze. „als we maar genoeg geld hadden om de apothek af te be talen". „Hypotheek?" vroeg Bellew „Ja, iepeteek, dat was het. Hoe weet je dat zoo?" „Dat komt er nu niet op aan. Vertel maar verder, Gorrie Porrie". „Als we maar geld konden krijgen, of als iemand ons maar wat naliet", zei ze en ze huilde, want er viel een traan op mijn ge zicht. zie je? En daarom heb ik van morgen nog eens in mijn boeken gekeken en alles overdacht en een knapzak gemaakt en van middag ben ik net als Dick Whittington op reis gegaan. Ik wil een schat zoeken". „Zoo", zei Bellew, „nou begrijp ik je". „Maar ik heb nog niks gevonden", zei Gorrie met een diepen zucht. „Geld vind je zoo maar niet, we'l?" „Soms wel!" zei Bellew, „en woon je heel alleen met je tante?" „Ja, de meeste jongens wonen met hun moeder, maar hoe 't komt weet ik niet, ik heb alleen maar tante Anthea, en dat is mij goed genoeg". „Anthea", herhaalde Bellew in gedachten. Daarop vervielen zij in eer zwijgen. Bellew keek de rookkrïngen na, die uit zijn pijp op stegen en de jongen sloeg hem gade met een gedachtenvoile blik en een gerimpeld voor hoofd, als bepeinsde hij een gewichtig vraag stuk. Eensklaps zei hij niet zonder schroom „Zegwaar woon je?" „Wonen?" herhaalde Bellew met een glim lach. „Onder mijn hoed hier, en daar en overal, dat wil zeggen: nergens". ..Maarik bedoel.... waar is je huis?" „Mijn huis", zei Bellew, een groote rook wolk uitblazend, „mijn huis staat ver over de blauwe golven". „Zeker heel ver hier vandaan?" „Heel ver hier vandaan". „En waar slaap je nu nu je hier bent?' „Waar ze me maar een bed geven. Van nacht zal ik wel in een of andere herberg slapen, als ik er een vinden kan en anders onder een heg of in een hooiberg". „O, dus hier heb je geen huis?" „Neen". „En ga je niet gauw weer naar huis ik bedoel ovei de blauwe golven?" „Nog niet' „Hè dan" het stemmetje klonk gretig en hij legde een klein, vuil handje op Bel- lew's arm „hè, 't zou heerlijk zou als je met mij mee wilde gaan om een schat te zoeken! Zie je, jij bent zoo groot en ol wil je niet?" George Bellew ging plotseling overeind zit ten en lachte. Bellew's glimlach was heel pret tig om naar te kijken, de jongen vond 't zoo, tenminste. „Gorrie Porrie", zei hij, „ik ga met je mee, zoo vast als een huis, hier is mijn hand er op". Bellew zei het heel ernstig, maar de lach was toch niet uit zijn oogen weggegaan. De groote hand omsloot de kleine en terwijl ze elkaar in de oogen keken werd er een soort wederkeerig vertrouwen tusschen hen gebo ren, en zoo werd het bondgenootschap ge sloten. „Weet je wat", zei Bellew, toen hij weer op zijn rug lag. en aan zijn pijp trok, „ik zal je Por noemen, dat is koYter en gemakkelijker; ik ben de groote Por en jij de kleine wat zeg je daarvan?" „Best", zei de jongen. Gorrie Porrie is ook zoo kinderachtig. „Jij moet maar mijn oom zijn voor 't vervolg vind je dat goed?" „Wel ja, waarom niet", zei Bellew. „Want zie je. Dick Benney dat is de jon gen van den smid) heeft drie ooms en ik heb niks anders als één tante, dus als je 't goed vindt". „Ik ben je oom Por. hoor. voor alle eeuwig heid", zei Bellew. „En wanneer zullen we gaan?" vroeg de kleine Por, terwijl hij zijn knapzak weer be gon samen te binden. „Gaan?" „Ja den schat zoeken?" „Hm!" zei Bellew. „Al konden we maar een kleintje vinden, dan zou het haar al goed doen". „Ja. ik wil 't graag gelooven", zei Bellew; hij ging overeind zitten, stopte het over schot van het brood de kaas en alles wat er meer te voorschijn was gekomen, weer in den rugzak gespte dien dicht en hing hem weer op zijn rug. Daarna stond hij op en nam zijn stok. „Kom, kleine Por", zei hij, „en wat je ook doet, houd je oom in de gaten". „Waar gaan we nu eerst heen?" vroeg de kleine Por gretig. „We gaan om te beginnen naar je tante Anthea". „Hè wat maar „Ja, verbaas je maar niet. Die moet ik eerst spreken, anders kan ik geen goed plan ma ken voor de sehatvinderij". Het kleine gezicht naast hem drukte een allervreemdst mengsel van aandoeningen uit. Bellew legde zijn hand op den schouder van kleine Por. „Geloof me maar, lieve jon gen, we kunnen maar zóó niet op weg gaan. Ik moet eerst een heeleboel inlichtingen in winnen en dan gaan we ons plan opmaken. Geloof me zeg niets hou je gereed en hoe je oom in de gaten". HOOFDSTUK V. Hoe Bellew in Arcadië kwam. En zoo gingen ze samen op reis, groote Por en kleine Por, langs de zon-beschenen velden en weiden, langzaam en in gedachten, want Bellew was geen vriend van haasten. Nu en dan bleven zij staan om te luisteren naar het kabbelen van 'n beek of om uit te zien over de vredige vallei, in het roode licht dei- ondergaande zon. En onder het voortgaan praatten zij vertrouwelijk over allerlei din gen, zooals het goeden vrienden betaamt. Bellew kreeg heel wat over „tante Anthea" te hooren en over den moedigen strijd, dien zij gestreden had. alleen en zonder hulp en onder den last van oude schuld, om „den schoorsteen rookende te houden". Ook gaf de kleine Por diepgaande uiteenzettingen vVer den stand van de markt en de schrik barende prijsdalingen van hooi en tarwe. ,A.dam dat is onze knecht, weet je die zegt dat het boeren tegenwoordig niet meer is wat het in zijn jeugd was. vooral als je een vrouw bent, zooals tante Anthea, en gisteren zeid-ie nog tegen me, dat ie het zou opgeven als ie tante was en meneer Cassilis nemen". „Cassilis? Zoo! En wie is meneer Cassilis?" „Die woont op Brampton Court dat is een groot huis, zoowat een half uur van Dap plemere; en hij zit altijd aan me tante te vragen of ze met 'm trouwen wil. Maar ze wil natuurlijk niet". „Waarom wil ze niet?" „Ik denk omdat ie zulke groote witte tan den heeft als ie lacht en hij lacht bijna altijd, weet je. Ouwe Adam zegt dat ie, als ie een vrouw was, met iedereen zou trouwen, die zooveel geld had als meneer Cassilis, al was ie niks als tanden of heelemaal zonder tanden". De zon naderde 'de kim, toen ze om den noek van een bos oh je een laantje insloegen, dat hen weldra op een breeden grintweg bracht. En terwijl ze dezen grintweg opliepen, de kleine Por met zijn eene hand in die van Bel- lew en de andere om het einde van den stok, die over zijn schouder lag, kwam er een man te paard aan. De jongen drong zich dicht tegen Bellew aan. Toen de ruiter hen genaderd was, hield hij zijn paard zóó plotseling ine dat het bijna op den weg kwam te zitten. „Hé George!" riep hij. „Dag meneer Cassilis!" zei de kleine Por, en nam beleefd zijn pet af. De heer Cassilis was lang, knap, had een goed figuur en was keurig gekleed. Bellew zag dat zijn tanden inderdaad zeer groot en .vit waren, belachelijk groot leken ze onder net kléine kortgeknipte snorretje en zijn ie gen stonden een klein beetje te dicht bij •lkaar. „Waar heb je gezeten, jongen?" vroeg hij met een zijdelingsehen, niet zeer vriendelij- fcen blik naar Bellew, „je tante is doodelijk ongerust over je. Wat heb je den heelen dag uitgevoerd?" (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1932 | | pagina 8