Canadeesche Brieven.
Toen het volle maan was..
IJMUIDER COURANT
ZATERDAG 17 DECEMBER 1932
Arbeidsomstandigheden en arbei
derstoestanden Overheidszorg
Politieke invloed van de arbeiders
Financieele welstand Klee
ding en uitrusting
Voor wie vastgeworfceld zit in de in Europa
gangbare opvattingen over sociale voorzie
ningen, achturendag en klassenstrijd, is Ca
nada wel een zeer merkwaardig lancl. Het is
in verschillende landen van Europa zóó van
zelfsprekend geworden, dat van overheids
wege de arbeidsomstandigheden (zooals
werkuren, rustdagen, veiligheid, ziekte, on
gevallen e.d.) voorgeschreven worden, dat
het van die zijde van den Oceaan af gezien
al heel moeilijk wordt, om te begrijpen hoe
een industrieele organisatie kan functionee-
ren tot tevredenheid van werkgever en werk
nemer zonder al deze regelingen. De klassen
strijd en de overheidszorg worden beschouwd
als essentieels factoren van de industrieele
ontwikkeling. Zóó zeer zit dat vast in de
hoofden der burgers vah menigen Europee-
schen staat, dat men geneigd is om een land
als achterlijk te betitelen, wanneer de pu
blieke opinie zich nog niet vóór deze dingen
heeft uitgesproken.
Hoewel Canada echter bijna geheel vrij is
van dit „maszregeln" van boven en deze pu
blieke opinie, kan het toch bezwaarlijk ach
terlijkheid verweten worden. Canada bezit
wel is waar een jonge, maar toch een zeer
krachtige industrie, die zich op bijna elk ge
bied beweegt. Er zijn steenkolenmijnen zoo
wel als ertsmijnen; er is een uitgebreide me
taalnijverheid; er zijn zeer groote fabrieken
op bijna elk gebied. De twee groote spoor
wegmaatschappijen hebben elk ongeveer
twintigduizend mensehen in dienst. De
Northern Electric Company, die doorgaat
voor een van de beste en meest modern ge
organiseerde fabrieken van Canada, heeft
een personeel van zevenduizend en Massey-
Harris, de fabriek van landbouwwerktuigen
met wereldreputatie, heeft ongeveer drie dui
zend employés.
Onder deze omstandigheden kan er dus
moeilijk sprake zijn van achterlijkheid. Voor
al ook niet, omdat er voorbeelden te over
zijn van organisatorische nieuwigheden, die
in Canada reeds veel eerder werden toege
past dan bij ons.
Evenwel meent men in Canada toe te kun
nen met een wet op het minimum loon,
ouderdomsrente, een wet op den arbeid van
vrouwen en kinderen en (in sommige provin
cies )een regeling van ziekte- en ongevallen-
geld. Reeds dadelijk valt op dat een „acht
urendag" ontbreekt, ja zelfs elke beperking-
van den arbeidstijd. Werkdagen van twaalf
en veertien uur komen dan ook geregeld
voor, evenals -weken van zestig en zeventig
uur. Zeer veel bedrijven in Canada, zooals
landbouw, scheepvaart (en dus havenarbeid»,
automobielfabricage e. a. zijn nu eenmaal
seizoenbedrijven; het schijnt moeilijk te zijn
om de bedrijvigheid regelmatig te verdeelen.
Ook omtrent nachtarbeid ontbreekt elke
wettelijke regeling. Het gevolg is dat nacht
arbeid veel algemeener en veel onbeperkter
voorkomt dan in die landen van Europa,
waar deze zaak wettelijk geregeld is. Ook is
het geen wonder, wanneer eenzelfde persoon
tijdenlang in eenzelfde nachtploeg blijft
werken. Dat dit ten voordeele van zijn ge
zondheid en dus van zijn prestatie zou zijn,
zal m. i. niemand beweren, maar zoolang
niemand er zich ernstig tegen verzet, blijft
zulk een toestand bestaan.
Ook in ander opzicht zijn de zorgen van
den werkgever in Canada belangrijk lichter,
dan die van zijn collega in Europa.
De zekerheid van den arbeid bestaat niet;
de patroon voelt daar dus geen verantwoor
delijkheid voor. De band tusschen den arbei
der en het bedrijf is zeer los: geen indivi
dueel of collectief contract bindt partijen.
Op elk willekeurig oogenblik kan de band
verbroken worden: van geen van beide zijden
bestaat eenige verplichting tot het in acht
nemen van een opzegtermijn.
Zooals bekend, worden werklieden in de
Vereenigde Staten en in Canada aangeno
men en ontslagen door de fabrieksbazen.
Van dezen kan moeilijk een ruim oordeel in
personeelskwesties verwacht worden, zoodat
„hire and fire" (aanneming en ontslag)
niet zelden met willekeur of althans met-
voorkeur gepaard gaat. .Tengevolge van de
zen lossen band is het verloop in fabrieken
en werkplaatsen heel groot. Het kan voorko
men, dat door een stagnatie in den aanvoer
van het ruwe materiaal een fabriek tijdelijk
geen werk meer heeft. Dan worden oogen-
blikkelijk de arbeiders ontslagen. Moet de
fabriek daarna plotseling weer personeel
aannemen, dan wordt lang niet altijd het
eerst aan de zoo juist ontslagenen gedacht:
wie op dat oogenblik aan de fabriekspoort
staat, wordt aangenomen. Alleen enkele dei-
moderner bedrijven probeeren hun personeel
door betere arbeidsvoorwaarden en perso-
neelsvereenigingen sterker aan zich te
binden.
Dat toestanden als hierboven beschreven.
mogelijk zijn, vindt natuurlijk voor een be
langrijk deel zijn grond in de ruime werk
gelegenheid, die tot voor kort bestond. Vóór
de crisis, die eind 1929 begon, was werkloos
heid een onbekend verschijnsel in Canada;
elke werkman kon te allen tijde tegen goed
loon een betrekking vinden. Vandaar dat
men zich niet druk maakte over een „vaste
positie". De vaste positie zit immers reeds in
het feit dat men wil en kan werken, want
voor zijn werklust vindt men steeds emplooi-
Helaas heeft de crisis hierin een verande
ring gebracht, die tot zeer bedroevende toe
standen aanleiding gaf, zóó zeer, dat men
met recht kan zeggen, dat Canada en de
Vereenigde Staten erger door de crisis ge
troffen zijn dan Europa. Er werd op ruime
schaal ontslag gegeven aan lieden, die
nooit zorgen hadden gekend en die dus ook
nooit hadden gespaard. Deze menschen wer
den thans aan de liefdadigheid overgeleverd,
daar een werkloozenuitkeering nooit had be
staan.
Heeft de afwezigheid van sociale wetgeving
dus ongewenschte toestanden in Canada ge
schapen, men kan moeilijk zeggen, dat Euro
pa met de sociale wetgeving geheel vrij is
gebleven van de onaangename gevolgen van
de crisis. Zonder hier een lans te willen bre
ken voor het eene of het andere systeem
moet ik hier toch even opmerken dat Cana
da ook op een geheel ander gebied aan het
individu de grootst mogelijke vrijheid heeft
gelaten, n.l. in het verkeer. In Europa
wordt elke auto voorzien van richtingaanwij
zers:; men bevindt zich daar heel goed bij.
In Canada, waar het autoverkeer wel tien
maal zoo intensief is, bestaan geen richting
aanwijzers; men bevindt er zich niet min
der goed bij, met andere woorden, het is
naar het effect niet uit te maken, welk
systeem beter is.
Zonder twijfel zal Canada ook eens een
wettelijken achturendag moeten invoeren
(vele fabrieken hebben het op eigen initiatief
al gedaan), maar of Canada ooit zulk een
beschermd land zal worden als Engeland,
Nederland e. a. valt te betwijfelen. Die twij
fel is te meer gewettigd, daar de politieke
invloed van de arbeiders uitermate gering is.
Er bestaat een Arbeiderspartij, maar haar
beteekenis is zóó gering in vergelijking tot
de twee groote partijen: liberalen en con
servatieven, dat voorloopig van haar nog
geen belangrijke actie is te verwachten.
Geheel buiten de kwesties van sociale voor
zieningen staat het loon, dat, zooals bekend,
in Canada hoog is. Zonder twijfel speelt hiel
de ruime werkgelegenheid, dus het gebrek
aan arbeidskrachten een belangrijke rol, vol
gens de wet van vraag en aanbod. Dit kan
echter onmogelijk de eenige rede" zijn; het
feit dat Canada zeer groote natuurlijke rijk
dommen bezit, zoodat bedrijven gemakkelijk
rendabel zijn te maken, is natuurlijk niet
vreemd aan de hooge loonen.
Het heeft geen zin om hier getallen te
noemen, vooral niet omdat voor een goede
vergelijking dan ook de levensomstandighe
den bekend moeten zijn. In zijn boek „Stan
dards" maakt H. Dubreuil een vergelijking
tusschen Amerikaansche en Fransche loonen
op basis van werkuren, wat m.i. zeer juist is.
Hij gaat na hoeveel uren een arbeider in bei
de landen moet werken, om in het bezit te
komen van bepaalde levensmiddelen, klee-
dingstukken en luxe-artikelen. Dan blijkt pas
de materieele welstand van den Amerikaan!
Voor Canada zou de vergelijking iets ongun
stiger worden, omdat de loonen er lager en
de prijzen er hooger zijn, maar toch kan el
ke Canadeesche werkman zich in het bezit
stellen van een eigen huis en een auto, en
deze laatste (wat meer zegt!) geregeld ge
bruiken en onderhouden. Nu wordt hier een
auto weliswaar veel meer als een noodzake
lijk bezit beschouwd, dan in Holland, maar
daartegenover staat, dat in Holland voor een
arbeider de kansen wel héél klein zijn om
dagelijks naar zijn werk te rijden in eigen
auto, iets wat hier heel gewoon is.
Voor ik dezen brief eindig, wil ik nog even
iets meedeelen over eenige typische ge
woonten in fabrieken, waardoor het aspect
geheel bepaald wordt. Daar is dan in de eer
ste plaats het gebruik om handschoenen te
dragen bij het werk. In bijna alle bedrijven
zijn voor een paar cent, grove witte hand
schoenen verkrijgbaar, die door de arbeiders
den geheelen dag worden gedragen. Zij heb
ben het groote voordeel dat de handen veel
minder worden beschadigd, zoodat het aan
tal kleine wondjes vermindert, terwijl boven
doen de handen een beter aanzien houden.
Het werk wordt er niet ongunstig door be
ïnvloed.
Een ander opvallend verschijnsel is de
dracht van lichte katoenen petten met
groote klep, en in tegenstelling van wat
men in Europa verwacht de afwezigheid 1
van overalls. Een Canadeesch fabrieksarbei
der werkt steeds in zijn hemdsmouwen met
een voorschoot voor; overalls worden alleen
gedragen door garage-personeel, waarbij het
dan een soort uniform is. En de klep, ter be
scherming van de oogen tegen verblinding
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
vindt men zóó belangrijk dat zij, die bloots
hoofds wenschen te blijven, toch steeds een
klep dragen van celluloid met een soort haar
netje over het hoofd bevestigd. Degene, die
wel een pet draagt, is daarmee meestal te
vens ccn levende reclame, want dergelijke
petten van opschriften voorzien worden ca
deau gegeven bij meel, limonade en andere
artikelen. Ook de draagbanden van de voor
schoot, gemaakt van stug canvas, voeren
dikwijls een opschrift. Dit maakt, dat een
fabriek in Canada er heel anders uitziet dan
een in Europa, ook al zijn bewerkingsmetho
den en machines dikwijls uniform over de
geheele wereld.
A. G.
HEVIGE KOUDE IN DE
VER. STATEN.
DRIE MANNEN DOODGEVROREN.
CHICAGO, 16 December (V.D.) In het
Noorden en N.W. der Vereenigde Staten
heerscht sedert eenige dagen de strengste
vorst sedert 1929. In het geheele gebied is de
temperatuur beneden 0 en op tal van plaat
sen vriest het 30 graden. Te Chicago heerscht
weer onder de werkloozen groot gebrek.
Duizenden dakloozen trachten een plaatsje
te vinden in de nachtasyls. Drie mannen zijn
doodgevroren.
BURGERLIJKE STAND
HAARLEM, 16 December.
Ondertrouwd 15 December: K. J. Dijkstra
en G. Fortgens; T. Bijman en E. J. Koopman.
Getrouwd 15 December; B. F. Koster en
G. A. van Straaten; J. Terstal en P. A. van
Amstel.
Bevallen 13 December: J. p. C. Fokkel-
manSteinmetz, z.; 14 December: A. Strij-
landBey, d.; Hl A. KlootwijkHage, z.; R.
CordesKording, d.; 15 December: P. J. E.
Kamphuijs—v. Liebergen, d.; W. J. van
EerdenHofsté, d.
Overleden 13 December: A. A. SmitLu
thers, 83 j., Velserstraat; 14 December: H.
17 d„ d. v. w. Rietman, Leidschestraat; 15
December; M., 16 mnd., d. v. C. v. d. Valk,
Kamperlaan.
GLAS-WEGEN.
Een jong uitvinder heeft een systeem uit
gedacht, dat van glas (stukken anders niet
meer te gebruiken glas) een wegbedekking
kan maken. In de eerste plaats worden de
blokken zoo hard, dat ze practisch onbreek
baar zijn, hoe zwaar het verkeer ook is. En
het slipgevaar wordt tegengegaan door de
bovenkant van de blokken ruw te maken.
Het onbreekbaar maken van glas is al veei
vroeger uitgevonden, in de dagen van een der
Romeinsche keizers. Toen de uitvinder zijn
ontdekking voor den Keizer demonstreerde,
vroeg deze hem of iemand het geheim ervan
kende. Hij zei ,.neen" en werd gedood, daar de
keizer bang was, dat onbreekbaar glas de
waarde van goud en zilver zou verminderen.
VAN BEROEMDE SCHILDERS.
Toen Holbein aian het hof in Engeland
aan een schilderij werkte, liet zich een lord
bij hem aandienen. Holbein liet hem door
een bediende weten, dat het bezoek van
den adellijken heer hem een an dieren keer
aangenamer zou zijn. Toen de lord evenwel
hoorde, dat de schilder thuis was. drong hij
tenslotte in het atelier door. Dat ergerde
Holtbein zoodanig, dat hij, na een korte 'woor
denwisseling, den lord eenvoudig van de trap
pen gooide.
De zeer beleedigde lord bracht de zaak voor
den koning en eisehto voldoening, daar een
man als hij zich niet behoefde te laten wel
gevallen door een of anderen brutalen schil
der de deur te worden uitgegooid.
„Mijn waarde heer", zoo antwoordde hem
de koning, „ik kan een dozijn lieden van de
straat halen en zie tot lord maken, maar uit
een dozijn lords niet een enkelen Holbein".
Rubens deed een wandeling. Deze gelegen
heid wilden eenige leerlingen van hem be
nutten om achter het geheim van zijn schil
dertechniek en van zijn manier van werken
te komen. Ze slopen dus het atelier binnen.
Bij het doorsnuffelen van de werkplaats van
den kunstenaar viel een der leerlingen wel
zoo ongelukkig op een halfvoltooid werk van
den meester, dat de arm van Magdalena en
de kin van Maria, waarmede de schilder kort
te voren, bezig was geweest, weiden uitge
veegd. Nu had je de poppen aan het dansen.
Men beraadslaagde wat te doen, toen men
eindelijk aan een der leerlingen toevea-trouw-
de, het werk weer in orde te maken.
Dear volgenden dag bekeek Rulbens, in
tegenwoordigheid van zijn leerlingen, het
schilderij en kwam tot hot resultaat: ,,De ann
en het hoofd zijn niet het slechtste, wat ik
gemaakt heb".
De leerling, die het had klaargespeeld, was
Antonie van Dijck.
Salvator Rosa was niet alleen een beroemd
schilder, maar ook een goed dichter en pianist
Eens werd hij door een vriend bezocht-, toen
hij bezig was op een oude. ontstemde piano
ts tokkelen.
„Hoe kan men op zulk een hakibord spe
len", vroeg dia bezoeker zich verwonderd af.
„Zoo erg is het niet", antwoordde Salvator
Rosa. „Dat oude ding is nog mms tens 1000
ducaten waard", waarop de vriend antwoord
de: „ik gun het je van harte, maar als je
er een voor krijgt dan mag je blijzijn".
Dosa lachte. „Duizend ducaten en geen cent
minder. Je zult zien. ik houd woord".
En hij deed het. Voor iets meer dan 1000
ducaten verkocht hij do oude rammelkast, op
het deksel waarvan hij een van zijn mooiste
landschappen had geschilderd, aan een (kunst
liefhebber.
Het spoorwegongeluk hij Luzern: een der zwaar gehavende wagens.
CROOTE BRAND IN JAPANSCH
WARENHUIS.
TOKIO, 16 December (V.D.) Te Tokio
is gisteren brand uitgebroken in een der
grootste warenhuizen van de stad. Het vuur
werd ontdekt in een der drukste middag
uren, toen al het personeel aan het werk was
en het vijf verdiepingen hooge warenhuis
dicht gevuld was met bezoekers en koopers.
Het personeel bestaat uit dertienhonderd
personen, die op het uur van den brand
allen in het gebouw aanwezig waren. Het
vuur greep met razende snelheid om zich
heen in de bovenste verdiepingen en sloeg
weldra naar de andere deelen van het ge
bouw over. Voor het personeel en bezoekers
die zich op de bovenste verdieping bevon
den, was in een oogwenk de uitweg afgesne
den en ook het dak waarheen velen vlucht
ten, stond weldra in lichte laaie.
Toen de brandweer arriveerde, was het
haar onmogelijk naar de bovenste verdie
pingen door te dringen. Met behulp van
touwen probeerde men de op het dak ge
vluchte menschen naar beneden te brengen,
doch een groot aantal hunner werd gewond
toen de touwen doorbrandden, waardoor zij
naar omlaag stortten.
In totaal heeft men reeds zeven lijken
geborgen; honderdtien gewonden moesten
naar verschillende ziekenhuizen worden over
gebracht. Men vreest echter, dat in totaal
vijfhonderd personen in de vlammen zijn
omgekomen.
Militaire vliegtuigen cirkelden boven het
gebouw, in de hoop dat men op deze wijze
hulp zou kunnen brengen. Het geschreeuw
en gejammer van de ongelukkige slachtoffers
die op het dak en de bovenverdiepingen ge
vangen waren, was afgrijselijk om aan te
hooren. Het geheele gebouw kan als ver
loren worden beschouwd.
Reuter meldt nader, dat bij den brand in
het groote warenhuis te Tokio tien personen
om het leven zijn gekomen. Er werden vijftig
ernstig gewond. De schade bedraagt vijf mil-
lioen yen.
DE INDRINGER VAN HUIZE DOORN.
HET POLITIEVERHOOR.
DUSSELDORF, 16 Dec. (VJ>.) De poli
tie deelt thans nog eenige bijzonderheden
mee over het verhoor van Fueckner, die
kans zag Maandag j.l. door te dringen in
het verblijf van ex-keizer Wilhelm te Doorn.
Fuecker verklaarde veel te hebben geleden
van de lange tuchthuisstraffen, waartoe hij
wegens verschillende delicten veroordeeld
was. De revolver zou hij van een onbekenden
Nederlander hebben gekocht om eventueel dë
honden in den tuin van het ex-keizerlijk ver
blijf te Doorn onschadelijk te maken. Een
op hem gevonden koord zou hij gebruikt heb
ben om over de omheining van den tuin të
klimmen. Hij ontkent met kracht, dat hij de
bedoeling zou hebben gehad den ex-keizer
te dooden. Fuecker zal zich hebben te ver
antwoorden wegens paspoort overtredingen.
In hoever hij nog meer strafbare daden heeft
begaan, is nog niet bekend. Hij zal echter
eenige jaren voorwaardelijk, tuchthuisstraf,
waarvoor zijn proeftijd nog niet om was,
moeten uitzitten, indien hij toerekenings
vatbaar wordt geacht.
Uit Doorn wordt ons gemeld dat oud-mi
nister Kan heden een bespreking had met
den ex-keizer in verband met de aanhouding
van een indringer in huize Doorn.
HET DRAMA IN DE
NAALDWIJKSCHESTRAAT.
DE KELLNER ALS VERMOEDELIJKE
DADER AANGEHOUDEN.
DEN HAAG, 16 December. Er schijnt
eenig licht gekomen te zijn in het drama,
dat zich in den nacht van Maandag op Dins
dag in de Naaldwijkschestraat heeft afge
speeld.
De politie heeft blijkbaar voldoende ge
gevens in handen om den kellner die zulke
waardevolle gegevens en een signalement
verstrekt had aan te houden als vermoede-
lijken dader.
Deze kellner de 41-jarige J. P. wonende
Naaldwijkschestraat 97, is in verzekering ge
steld.
FEUILLETON
Naar het Engelsch
van
JEFFERY FARNOL.
4)
„Ikeneem me niet kwalijk
zei Bellew.
„Geld moet ik hebben, zie je", legde de
dreumes uit met een zucht, „ponden en shil
lings en bankpapiereen zak vol op zijn
minst".
„En wat wil zoo'n kleine jongen met zoo'n
groolen hoop geld doen?"
„Dat heb ik noodig voor mijn tante. An
ders moet ze 'r huis verkoopen en weggaan
van Dapplemere. Dat zei ze mij gisteravond
nog. Ze komt me 's avonds altijd onder
stoppen, weet- je? Ze vertelde me dat ze
Dapplemere wel zou moeten verkoopen en er
gens anders gaan wonen. En ik vroeg natuur
lijk waarom, want ik vind het heerlijk op
Dapplemere en zij zelf ook en ze zei dat ze
geen geld had en „o Gor" zei ze. „als we maar
genoeg geld hadden om de apothek af te be
talen".
„Hypotheek?" vroeg Bellew
„Ja, iepeteek, dat was het. Hoe weet je dat
zoo?"
„Dat komt er nu niet op aan. Vertel maar
verder, Gorrie Porrie".
„Als we maar geld konden krijgen, of als
iemand ons maar wat naliet", zei ze en ze
huilde, want er viel een traan op mijn ge
zicht. zie je? En daarom heb ik van morgen
nog eens in mijn boeken gekeken en alles
overdacht en een knapzak gemaakt en van
middag ben ik net als Dick Whittington
op reis gegaan. Ik wil een schat zoeken".
„Zoo", zei Bellew, „nou begrijp ik je".
„Maar ik heb nog niks gevonden", zei
Gorrie met een diepen zucht. „Geld vind je
zoo maar niet, we'l?"
„Soms wel!" zei Bellew, „en woon je heel
alleen met je tante?"
„Ja, de meeste jongens wonen met hun
moeder, maar hoe 't komt weet ik niet, ik
heb alleen maar tante Anthea, en dat is mij
goed genoeg".
„Anthea", herhaalde Bellew in gedachten.
Daarop vervielen zij in eer zwijgen. Bellew
keek de rookkrïngen na, die uit zijn pijp op
stegen en de jongen sloeg hem gade met een
gedachtenvoile blik en een gerimpeld voor
hoofd, als bepeinsde hij een gewichtig vraag
stuk.
Eensklaps zei hij niet zonder schroom
„Zegwaar woon je?"
„Wonen?" herhaalde Bellew met een glim
lach. „Onder mijn hoed hier, en daar en
overal, dat wil zeggen: nergens".
..Maarik bedoel.... waar is je huis?"
„Mijn huis", zei Bellew, een groote rook
wolk uitblazend, „mijn huis staat ver over de
blauwe golven".
„Zeker heel ver hier vandaan?"
„Heel ver hier vandaan".
„En waar slaap je nu nu je hier bent?'
„Waar ze me maar een bed geven. Van
nacht zal ik wel in een of andere herberg
slapen, als ik er een vinden kan en anders
onder een heg of in een hooiberg".
„O, dus hier heb je geen huis?"
„Neen".
„En ga je niet gauw weer naar huis ik
bedoel ovei de blauwe golven?"
„Nog niet'
„Hè dan" het stemmetje klonk gretig
en hij legde een klein, vuil handje op Bel-
lew's arm „hè, 't zou heerlijk zou als je
met mij mee wilde gaan om een schat te
zoeken! Zie je, jij bent zoo groot en ol
wil je niet?"
George Bellew ging plotseling overeind zit
ten en lachte. Bellew's glimlach was heel pret
tig om naar te kijken, de jongen vond 't zoo,
tenminste.
„Gorrie Porrie", zei hij, „ik ga met je mee,
zoo vast als een huis, hier is mijn hand er
op". Bellew zei het heel ernstig, maar de lach
was toch niet uit zijn oogen weggegaan. De
groote hand omsloot de kleine en terwijl ze
elkaar in de oogen keken werd er een soort
wederkeerig vertrouwen tusschen hen gebo
ren, en zoo werd het bondgenootschap ge
sloten.
„Weet je wat", zei Bellew, toen hij weer op
zijn rug lag. en aan zijn pijp trok, „ik zal je
Por noemen, dat is koYter en gemakkelijker;
ik ben de groote Por en jij de kleine wat
zeg je daarvan?"
„Best", zei de jongen. Gorrie Porrie is ook
zoo kinderachtig. „Jij moet maar mijn oom
zijn voor 't vervolg vind je dat goed?"
„Wel ja, waarom niet", zei Bellew.
„Want zie je. Dick Benney dat is de jon
gen van den smid) heeft drie ooms en ik heb
niks anders als één tante, dus als je 't goed
vindt".
„Ik ben je oom Por. hoor. voor alle eeuwig
heid", zei Bellew.
„En wanneer zullen we gaan?" vroeg de
kleine Por, terwijl hij zijn knapzak weer be
gon samen te binden.
„Gaan?"
„Ja den schat zoeken?"
„Hm!" zei Bellew.
„Al konden we maar een kleintje vinden,
dan zou het haar al goed doen".
„Ja. ik wil 't graag gelooven", zei Bellew;
hij ging overeind zitten, stopte het over
schot van het brood de kaas en alles wat
er meer te voorschijn was gekomen, weer in
den rugzak gespte dien dicht en hing hem
weer op zijn rug. Daarna stond hij op en
nam zijn stok.
„Kom, kleine Por", zei hij, „en wat je ook
doet, houd je oom in de gaten".
„Waar gaan we nu eerst heen?" vroeg de
kleine Por gretig.
„We gaan om te beginnen naar je tante
Anthea".
„Hè wat maar
„Ja, verbaas je maar niet. Die moet ik eerst
spreken, anders kan ik geen goed plan ma
ken voor de sehatvinderij".
Het kleine gezicht naast hem drukte een
allervreemdst mengsel van aandoeningen uit.
Bellew legde zijn hand op den schouder
van kleine Por. „Geloof me maar, lieve jon
gen, we kunnen maar zóó niet op weg gaan.
Ik moet eerst een heeleboel inlichtingen in
winnen en dan gaan we ons plan opmaken.
Geloof me zeg niets hou je gereed en
hoe je oom in de gaten".
HOOFDSTUK V.
Hoe Bellew in Arcadië kwam.
En zoo gingen ze samen op reis, groote Por
en kleine Por, langs de zon-beschenen velden
en weiden, langzaam en in gedachten, want
Bellew was geen vriend van haasten. Nu en
dan bleven zij staan om te luisteren naar
het kabbelen van 'n beek of om uit te zien
over de vredige vallei, in het roode licht dei-
ondergaande zon. En onder het voortgaan
praatten zij vertrouwelijk over allerlei din
gen, zooals het goeden vrienden betaamt.
Bellew kreeg heel wat over „tante Anthea"
te hooren en over den moedigen strijd, dien
zij gestreden had. alleen en zonder hulp en
onder den last van oude schuld, om „den
schoorsteen rookende te houden". Ook gaf
de kleine Por diepgaande uiteenzettingen
vVer den stand van de markt en de schrik
barende prijsdalingen van hooi en tarwe.
,A.dam dat is onze knecht, weet je
die zegt dat het boeren tegenwoordig niet
meer is wat het in zijn jeugd was. vooral als
je een vrouw bent, zooals tante Anthea, en
gisteren zeid-ie nog tegen me, dat ie het zou
opgeven als ie tante was en meneer Cassilis
nemen".
„Cassilis? Zoo! En wie is meneer Cassilis?"
„Die woont op Brampton Court dat is
een groot huis, zoowat een half uur van Dap
plemere; en hij zit altijd aan me tante te
vragen of ze met 'm trouwen wil. Maar ze
wil natuurlijk niet".
„Waarom wil ze niet?"
„Ik denk omdat ie zulke groote witte tan
den heeft als ie lacht en hij lacht bijna
altijd, weet je. Ouwe Adam zegt dat ie, als
ie een vrouw was, met iedereen zou trouwen,
die zooveel geld had als meneer Cassilis, al
was ie niks als tanden of heelemaal zonder
tanden".
De zon naderde 'de kim, toen ze om den
noek van een bos oh je een laantje insloegen,
dat hen weldra op een breeden grintweg
bracht.
En terwijl ze dezen grintweg opliepen, de
kleine Por met zijn eene hand in die van Bel-
lew en de andere om het einde van den stok,
die over zijn schouder lag, kwam er een
man te paard aan. De jongen drong zich
dicht tegen Bellew aan.
Toen de ruiter hen genaderd was, hield hij
zijn paard zóó plotseling ine dat het bijna op
den weg kwam te zitten.
„Hé George!" riep hij.
„Dag meneer Cassilis!" zei de kleine Por,
en nam beleefd zijn pet af.
De heer Cassilis was lang, knap, had een
goed figuur en was keurig gekleed. Bellew
zag dat zijn tanden inderdaad zeer groot en
.vit waren, belachelijk groot leken ze onder
net kléine kortgeknipte snorretje en zijn
ie gen stonden een klein beetje te dicht bij
•lkaar.
„Waar heb je gezeten, jongen?" vroeg hij
met een zijdelingsehen, niet zeer vriendelij-
fcen blik naar Bellew, „je tante is doodelijk
ongerust over je. Wat heb je den heelen dag
uitgevoerd?"
(Wordt vervolgd).