Toen liet volle maan was... Over den Atlantischen Oceaan. |S| I I MOEDER NATUUR WEET HET 'T BESTE. Naar den kelder! IJMUIDER COURANT DINSDAG 20 DECEMBER 1932 De omstreken van Paramaribo. KMMHMfc 7#V*- Koffieplantage Jagdlust. Paramaribo is langs de rivier vier kilo nieter lang. Voor de buitenwijken leen ik dus een auto en een Surinaamsche vriendin als gids. Eigenlijk meer voor de gezelligheid, want voor wij de stad uit zijn is zij den weg al kwijt. Een Paramariboiaan komt nooit ver der dan de Saramaccastraat, een Paramari- biaansche vindt de Jodenbreestraat al de grens. Kaart en richtingszin plus een groote dosis chauffeurskunst en brutaliteit brengen ons echter buiten de stad op weg naar Lely dorp. Langs de spoorbaan, dus makkelijk te vinden. De wegen zijn zeer goed te berijden maar akelig smal, zoodat je bij passeeren altijd het gras in moet. Gelukkig rijden er in Paramaribo en omstreken maar vier of vijf auto's. De andere 78 staan op stal bij gebrek aan een of ander onderdeel, een chauffeur of een doel. Maar goed ook, want ik heb nog nooit iemand in deze merkwaardige stad een buitenbocht zien nemen. Ge kunt uw wagen dan ook niet verzekeren in Suriname! De huizen worden kleiner en de tuinen grooter en als wij in „het vrije veld" komen is het landschap typisch Britsch-Indisch. Krotten van woningen, scheef gezakt op modderige erven, bewoond door in kleurige lompen gekleede vrouwen, behangen met tallooze zilveren en gouden sieraden. Goed verzorgde, mooi groenende rijstvelden, wat pisang, meloen, komkommers, peper, een veldje tomaten, wat boontjes, tegen hooge stokken opgeleid. En hier en daar midden in het veld een reuzenboom. Een geweldige stam van anderhalven meter middellijn rijst zuil vormig omhoog, een vijftien a twintig meter en dan komt een breed vertakte kruin, die in dezen tijd van het jaar vol hangt met vruch ten. Het is de wilde kapok, de-cotton tree, ver basterd tot cancan of cankertree door de ne gers, die hem als heilig beschouwen en overal beschermen. Misschien wel omdat een stuk losgekapte wortel een glas vol helder zuiver drinkwater levert; een koelen dronk, die in het oerwoud vaak niet te versmaden is. Die reuzenboomen en het bijna geheel ontbreken van cocospalmen vormen het groote verschil met Java. En Britsch Indië staat ook vol met heilige boomen, waaronder dan meestal af godenbeelden te vinden zijn. Wij stoppen bij twee reuzenboomen om ze eens goed te bekijken en zijn daar een dik half uur mee kwijt, zoo zitten alle takken vol met interessante planten; varens en arons- - kelken, Bromeliaceeën en orchideeën. Boven dien hangt er een tiental zakvormige nesten van wevervogels met de bijbehoorende wes pennesten, zoodat er telkens wat anders te zien is. Alles met den kijker natuurlijk, want al die wonderen van kleur en vorm zitten een dertig meter boven den grond. Vlak tegenover de twee heilige boomen staat een kerkje, want Missie en zending werken en be reiken veel onder de Britsch-Indiërs. Voor die beteekent het Evangelie vrijheid en ver lossing uit de booze macht van hun pries ters. Bevrijding van gedwongen offers, ge dwongen kostbare feesten, gedwongen kin derhuwelijken enz. Op dat mooie werk komen wij nog terug. Rond het kerkje ligt een klein plantsoentje. Een paar mooie struiken van Hybiscus, de van ouds bekende Kembang spatoe, die hier nu eindelijk eens eenechte Nederlandschen volksnaam heeft: Matrozen- roosje. Die zullen wij ook in de. Oost zien in te voeren! Dan staat er de Pagodatree (Pliome- ria) hier Frangipane genoemd, die met zijn gemengde bloemschermen alle Mohamedaan- sche begraafplaatsen alle Hindoetempelhoven in Britsch Indië en verder tot Bali aan toe siert en die een inboorling uit Zuid Amerika's oerwouden en Savanne blijkt te zijn. Dan staan er veel Siana's en ananassen, die hier wild voorkomen, wat papegaaientongen, een Strelitzia-achtige plant, die hier langs sloot- bermen groeit als bij ons de lisschen enz. Een paar groote Koningspalmen vormen met het aardige torentje de groote lijnen, afstekende tegen een boschje mango en mispelboomen rond het huisje van den koster. Verder gaat het, steeds rijstvelden, soms afgewerkt met wat maïs. Dan een drogere rug, een ander huistype. Netter afgewerkt, schoone baadjes en kleurige sarongs. Java nen! Bij Lelydorp, de eerste belangrijke spoorweghalte, is een groote Javanenkolonie. Overal rijstbouw, maar nu ook cocospalm en veel vruchtboomen o.a. citrussoorten, sinaas appel, mandarijn, pompelmoezen, maar an ders dan anders. Veel Surinaamsche sinaas appels doen denken aan slecht uitgeplozen touw met azijn, in fijn zeemleer verpakt. Maar er zijn ook heerlijke soorten, sappig en vol aroma, al laat de kleur voor den handel veel te wenschen over, maar men is op den goeden weg ter verbetering al zal het veel moeite en zorg kosten. Fleurig zien de Javaansche huisjes er uit. De bezem doet er zijn werk, Matrozenröosjes ontbreken er nooit en de badplaats wordt druk gebruikt. Wij stoppen even in het dorp en brengen de school in opschudding. Even kijken. Haast alle districtsscholen zijn hier geheel open. Een ..afdak op palen waarin drie of vier klassen naast elkaar zitten. Banken- groepjes zonder eenige afscheiding, dan een breed pad. Vele kinderen brengen een klein zusje of broertje mee, waar ze op moeten passen. Dat kan nu eenmaal niet anders en komt ge verder op in de districten, in de Indianendorpen bijv. dan zult ge zien dat vaak 80 a 90 der leerlingen het eerste leer- jaar volgt. Meisjes van 15 en 16 jaar ook. Beter laat dan nooit moet ge maar denken. Leerplicht kan er moeilijk zijn, waar de leer- gelegenheid nog zóó vaak ontbreekt. Hoofd en onderwijzeressen in Lelydorp zijn, als bijna overal, Surinamers; de leerlingen behooren tot alle denkbare rassen en ras- mengingen, vooral Javaan, Britsch-Indiër, Creool (negers) en Chinees. Verder natuurlijk enkele Indianen, Arowakken en Caraïben. Een paar kinderen van Hollandsche boeren, jodinnetjes en nu zijn wij er zoowat. Dat het onderwijs aan een dergelijk mengelmoes, dat een zestal verschillende talen spreekt, niet direct gelijken tred houdt met het onze spreekt wel van zelf. En in vele stadsscholen zullen wij dezelfde toestanden aantreffen. In Lelydorp eindigt de autoweg, maar wij hotsen nog wat verder, steeds onder het motto „Ford kan alles", maar ik zal blij zijn als ik weer in mijn Chevrolet zit. Wij rijden langs typisch midden-Javaansche huisjes: één met een groote pendoppe er voor is de woning van den uit Java hier gedetacheer- den Javaanschen ambtenaar van den land- bouw-voorlichtingsdienst. Even verder het groote houten huis van het dessahoofd. Kon den wij die Javaansche adat er hier ook maar in houden, maar daarvoor komen de meeste emigranten uit een te laag milieu. Wij rijden terug naar Saron en slaan nu bij het kerkje Oostwaarts af in de richting van de rivier. Bij de kerk staat er het prach tige Kinderhuis der Hernhutters, ook weer zoo'n belangrijk stuk werk in dit land waar de ouderzorg zoo verbazend veel te wenschen overlaat, omdat er meestal geen ouders zijn, maar alleen een hard slovende moeder en tallooze broertjes en zusjes, alles samen levende met nog de tijdelijke bezoekers in één kamer, als ge het inwendige van zoo'n krotwoning zoo noemen wilt. Het is haast zoo erg alskortgeleden in de Jordaan! Dan weer bloeiende rijstvelden, door diepe afvoerslooten, hier trenzen genoemd, ge scheiden. Deze groote trenzen en hier en daar baksteenen sluisjes, doen al vermoeden, dat hier vroeger plantages geweest zijn en als wij Beekhuizen naderen, blijkt dat nog duidelijker. Beekhuizen, daaronder wordt van alles verstaan. Er is een groote repara- tiewerf voor Gouvernementsvaartuigen, er staat een groote houtzagerij van de firma De Ruyter; er is een groote boerderij van de Hernhuttersfirma Kersten en Co, die Para maribo van melk en boter voorziet en last not least is er een koffieplantage. Daar gaat de weg middendoor en de niet ingewijde zou denken, dat hij een bosch binnen reed. Even verder, waar juist gewied is (wat hier met een kapmes gebeuren moet) zien wij de for- sche koffiestruiken met hun groote donker groene bladeren op rijen staan in de scha duw der koffiemamma's (mother of coco van Trinidad en dadap uit Ned. Indië). Evenals op Trinidad zitten de schaduwboomen weer vol met epiphyten, wat het bosch altijd da delijk een ruig, wild karakter geeft. Kilo meters ver gaat het door de plantages, dan weer rijstvelden, verlaten plantagegronden tot wij de brug over de Pararivier bereiken. Daar ligt een kampement van gestraften, dwangarbeiders als ge wilt, die onder mili tair toezicht aan den weg werken. Want even verder is de weg pas in aanleg. Een dam wordt opgeworpen van klei, die aan weers kanten uit slooten gegraven wordt, net als bij onze spoorslooten. Die dam blijft één of twee jaar liggen, zoodat de regen hem goed doet inklinken. Dan wordt verhard met ge brande klei, omdat steenen en steenslag hier in Suriname niet beschikbaar zijn en dan komt het wegdek, dat uit schelpen be staat, aangevoerd van de schelpritsen, oude door den vloed opgeworpen zand en schelp- dammen, die hier en daar, meest evenwijdig aan de kust te vinden zijn. Zoo ver de schel pen zijn aangebracht kan de auto gaan, een andermaal wandelen wij verder over de ver brande en ingeregende klei, tot er alleen een voetpad overbleef, waar de weg komen zou; maar waar het tracé was uitgezet lagen ook reeds weer aan weerskanten grondjes, rijst velden en pisangtuinen van Javanen en Britsch Indiërs, die als zij nadat hun con tracttij d uitgediend is, niet naar het moeder land terug willen, honderd gulden uitbetaald krijgen en daar meestal op door het Gouver nement aangewezen gronden een klein land bouwbedrijf je opzetten. En daarin ligt als ik het goed zie de toekomst van Suriname. Kleinlandbouw, rijst enz. door Inlanders, die met weinig tevreden en gelukkig kunnen zijn. VAN DER SLEEN. Maar de mensch is eigenwijs! BURGERLIJKE STAND HAARLEM,r 19 December. Bevallen 14 December: B. Heilig—Slottje, z.; 16 December: C. Zieltjens—van Zeeland, d.; H. MertensUitendaal, z.; C. RoodRan- sijn, d.; 17 December: M. DeenDerks, d. Overleden 15 December: C. H. Meurs, 76 j., Gen. de Wetstraat; 16 December M. J. Keers van Beekhoven, 64 j., Brouwersvaart. (B. en W. van Utrecht stellen den raad voor, de pacht van den Raadskelder te verlagen, om de exploitatie te verge makkelijken.) 't Is bekend, dat in een kelder Iets nu niet zoo makkelijk bloeit Ook al wordt, zooals in Utrecht, Er ook nog zoo flinkbesproeid. Ja, beneden de verwachting Bleef daar zelfs de zwamcultuur, B. en W. ontdekten 't euvel: Goede raad was hier te duur! Raadzaam lijkt nu pachtverlaging, Kloppend met het kelderpeil, Die baat niet alleen den pachter, Maar ze brengt ook Utrecht heil. Daar gaan B. en W. te rade, Op de bres voor b(ier) en w(ijn). Tegen 't spook der liquidatie, Van Utrecht's liquide mijn. En zij vragen daarom sanctie Voor hun streven aan den raad, Opdat d'Utrechtsche bevolking Vlotter naar den kelder gaat. P. GASUS. In de natuur is „van nature" alles geordend en geregeld en dat zou zoo blijven, wanneer niet de mensch in zijn eigenwijsheid meende hierbij een handje te moeten helpen, doch juist daardoor de zaak in het honderd stuurt en toestanden doet ontstaan, die hij latei- niet meer de baas kan. Een van de beste voorbeelden van de schade, die de mensch zich door zijn opzette lijke of dikwijls ook onbewuste bemoeizuebt heeft berokkend, ieverc net euand Ja.naica i. West Indië. Sedert onheugelijke tijden was dit geze gende plekje op aarde met zijn rijke tropi sche dieren- en plantenwereld een waar pa radijs, waar de vreedzame bevolking een goed en rustig bestaan leidde en waar in de dierenmaatschappij de verschillende soorten zonder een doodelijken vernietigingsoorlog konden leven. Doch aan dezen idealen toestand kwam een einde, toen de „beschaving" vasten voet op het eiland begon te krijgen. De vreemde schepen brachten een indringer mee, die zich ook zijn plaatsje in de zon wist te veroveren: de rat! Aanvankelijk waren het maar enkele exem plaren, die zich tegoed deden aan de gedekte tafel van het vruchtbare eiland en. niemand had er last van, doch in den loop der jaren vermeerasrde hun aantal zoodanig da:, ze tot een ware plaag werden. De onvermoeide knaagdieren ontzagen niets, vergif noch val len waren in staat aan de invasie een einde te maken. Toen kwam de schrandere mensch op de gedachte een natuurlijken bestrijder van de ratten te hulp te roepen en zes exemplaren van hun gezworen vijand, de Indische mungo werden op Jamaica ingevoerd. Ook de mur go's vermeerderden zich en werkelijk begon na korten tijd de rattsnplaag te verdwijnen De mensehen herademden en vonden het jammer dat men niet eerder op dit lumineuze idee was gekomen. Maar de lofprijzingen op de mungo gingen al spoedig over in een ver- wensching, want het middel bleek erger dan de kwaal. Nadat het steeds aangroeiende mungo-leger zijn vijanden met haar en huid had opgegeten, wierp het zich met denzelfden strijdlust op kippen, eenden, ganzen en kleine vogels, zoodat het zonder bijzondere voor zorgsmaatregelen ook thans nog niet mogelijk is op Jamaica pluimvee te houden. Daarbij komt nog, dat juist door de slachting onder de vogels en ook onder kikkers en padden de insecten hoogtij vieren en heele zwermen de veld- en tuinvruchten bedreigen. De ratten is men kwijt, doch men heeft er twee andere plagen voor in de plaats gekregen! Een paar maanden geleden decreteerde de sovjet-regeering: Rusland moet meer konij nen fokken en drieduizend paar heeft men de steppen ingejaagd. De kans is niet gering dat men daar dezelfde ervaring opdoet als in Augustralië, waar men in 1851 twee dozijn konijntjes in vrijheid liet, welker nakomeling schap thans naar schatting is aangegroeid tot twintig millioen en die een onnoembare schade aanrichten tot wanhoop van den farmer. Nog op een andere manier heeft de eigen wijze mensch zich in Australië eens in de vingers gesneden. Er leeft daar de „Reuzen visseher" een soort ijsvogel, die door de be volking wegens zijn onaangenaam geluid met den naam van „lachende ezel" wordt bestem peld. Juist om deze eigenschap had hij veel van de vervolgingszucht der menschen te lij den, doch men merkte op dat naar gelang het aantal dezer vogels verminderde, de gif tige slangen zich vermeerderden, zoodat men aanhoudend hoorde van gevallen waarbij menschen of dieren waren gebeten. In som mige districten verloren de farmers op deze wijze meer dan een vierde van hun veestapel. De regeering liet een onderzoek instellen en hierbij kwam aan het licht, dat de slachting onder den reuzenvisseher de oorzaak was van de slangenplaag, want één vogel doodt per dag ongeveer twintig reptielen. Vanuit de hoogte schiet hij op zijn prooi neer en hakt deze binnen een paar minuten letterlijk in stukken. Tegenwoordig is de jacht op den reuzenvisseher wettelijk verboden en men verdraagt liever zijn onaangenaam geluid dan dat men dezen natuurlijken vijand van de slangen doodt. In Noord-Carolina (Ver. Staten) hadden een paar jaar geleden eenige ondernemende Amerikanen een kwartel-fokkerij opgericht, teneinde de smullers door het heele land van deze smakelijke diertjes te kunnen voor zien. Tot hun ergernis hadden ze al een paar maal bemerkt dat uit de naburige bergen, waar een adelaarsnest was, de fokkerij nu en dan met eén bezoek van deze dieren werd vereerd, waarbij ze van een paar kwartels niet afkeerig bleken. Met veel moeite had men de roofdieren eindelijk onder schot ge kregen en uitgeroeid, doch na twee jaren moesten de fokkers hun bedrijf opheffen daar het grootste deel der dieren aan een be smettelijke ziekte was gestorven. Bij onder zoek bleek, dat daar in die streken en insect leeft, dat zijn eieren bij voorkeur legt in de huid der kwartels; het broedsel leert dan eenigen tijd als een parasiet on bet lichaam dezer vogels, die daardoor verzwakt, gemak kelijk aan de arenden ten offer vleien, zoodat op natuurlijke wijze werd gezorgd dat deze insecten zich niet al te sterk konden uitbrei den. Toen de roofvogels echter waren neer geschoten was het aantal zoo sterk toegeno men, dat de geheele kwartel-fokkerij er" door werd aangetast. Het dooden van de adelaars en het ingrijpen in het wijs beleid van moe der natuur kostte den Amerikanen vijftigdui zend dollar! Zoo zouden nog verschillende andere voor beelden zijn te geven van den eigenzinnigen mensch, die het beter wil weten, maar "die met zijn schijnbaar vernuftig bedachte op lossing een middel toepast, dat erger is dan de kwaal. Moeder natuur weet het toch 't beste! W. S. ZAKENVLUCHT NAAR AFRIKA GESLAAGD ECHTPAAR VAN DER LEEUW TE MOMBASA De heer en mevrouw Van der Leeuw heb ben het voorloopige einddoel van hun vlieg tocht naar Midden-Afrika bereikt en zijn Maandag na een voorspoedige reis te Mom basa aangekomen. Te 8 uur (pl. tijd) ver trok het echtpaar uit Nairobi en arriveerde te 11.10 uur te Mombasa. Gedurende deze vlucht had het met slecht weer te kampen. Het echtpaar Van der Leeuw zal vier dagen te Mombasa blijven en gedurende dit opoxrt- houd een bezoek brengen aan Zanzibar. KARL FRIEDRICH NORVAK OVERLEDEN Het Wolff-Bureau meldt het overlijden van den Duitschen schrijver over politieke onderwerpen Karl Friedrich Norvak. Hij was een der vertrouwensmannen van den ex- keizer, met wien hij ook na den oorlog in relatie bleef. Norvak schreef o.m.: „Der Weg zur Katastrofe", „Versailles" en „Der Sturz der Mittelmachte". NOORD-HOLLAND's FINANCÏëN. VOORSTELLEN VAN DEN VRIJHEIDSBOND. De fractie van den Vrijheidsbond in de Staten van Noord-Holland heeft bij die Sta ten de volgende voorstellen ingediend, in afwijking van de ingediende begrooting: a. in het Wegenfonds niet f 500.000 doch f 400.000 te storten, alzoo minder f 100.000; b. uit de reserve, die volgens de begrooting nog f 1.090.000 zal bedragen, te putten ver dere f 450.904. c. den post subsidies, thans voorkomende met een totaalbedrag van f 1.609.000 te ver lagen met pro memorie: d. den post onvoorziene uitgaven, thans voorkomende met een totaalbedrag van f 100.000; e. het budget der provinciale huishouding en der bedrijven te verminderen met pro memorie te bereiken door krachtige bezui niging. DE SOCIAAL-DEMOCRAAT BERNSTEIN OVERLEDEN. De bekende sociaal democratische schrij ver Eduard Bernstein, is. Zondagmiddag in zijn woning te Berlijn-Schoeneberg op 83- jarigen leeftijd aan ouderdomszwakte over leden. Eduard Bernstein is den 6 Januari 1850 te Berlijn geboren. Nadat hij werkzaam was geweest in 't bankbedrijf, legde hij zich sinds het jaar 1880 toe op het schrijven van socialistische werken. Hij werd uitgever van het socialistische tijdschrift „Die Zukunft". Sinds 't jaar 1872 was hij lid van de S. D. P. Hij nam van den aanvang af een werkzaam aandeel in de propaganda. Wegens het ver bod van de S. P. D. begaf hij zich naar het buitenland. Hij leefde in Zwitserland en Engeland. In het jaar 1901 keerde hij naar Duitschland terug. Jarenlang was hij lid van den Rijksdag. Van 1910 tot 1919 was hij bovendien lid van den Berlijnschen gemeenteraad. In 1920 werd hij wethouder. Bernstein heeft een groot aantal boeken en geschriften uitge geven, welke vooral betrekking hebben op het theoretische socialisme en kwesties van Vol kenrecht. FEUILLETON Naar het Engelsch van JEFFERY FARNOL. 6) „O, er is plaats genoeg", zei Anthea aarze lend en met een paar lieve rimpeltjes in haar blank voorhoofd, want een „pension gast" was iets nieuws voor haar, al hadden de omstandigheden zijn naam al meer dan eens te berde gebracht in den huiselijken kring. „Wat mijn persoon aangaat", vervolgde Bellew, „ik ben wat je noemt een vagebond, maar geen gevaarlijke, voor zoover ik weet, en ik zou zeg: vier of vijf pond per week kunnen betalen „O" riep Anthea met een blijden schrik. „Als dat ten minste voldoende zou zijn". „Het is veel te veel", zei Anthea, die nauwelijks drie zou hebben durven vragen. „Neemt u mij niet kwalijk", zei Bellew hoofdschuddend, „maar ik eet verschrikkelijk veel eieren ziet u en melk en ham en e (ergens in een sloot kwaakte ee"n eend) een eendje nu en dan, als 't kan. Ik geloof heusch dat vijf pond maar amper „Drie pond is meer dan genoeg", zei An thea met een nadrukkelijken hoofdknik. „Goed," zei Bellew, „dan deelen we het ver schil en maken er vier van." Anthea Devine was meesteresse van Dap- plemere en gewoon de zaken aldaar naar eigen inzicht en wensch te regelen. Haar wil was er wet en ze duldde nimmer overtre ding van die wet. Het was daarom niet zon der verbazing dat ze naar dien forschen, stof figen, langzamen vreemdeling opkeek; en ze zag, evenals de jongen het gezien had, dat hij werkelijk forsch en sterk was en ze bemerkte dat hij, ondanks zijn gemakkelijke hoffelijk heid van manieren en woorden, en de vroo- lijk-vriendelijke uitdrukking van zijn oogen, een sterke, vierkante kin had en den indruk maakte van iemand, die meende wat hij zei; Maar niettemin wilde zij zich maar niet zóó gewonnen geven en Bellew, die dit duidelijk aan haar gezicht zag, schudde zijn hoofd. „Kom", zei hij vriendelijk, „wees barmhar tig en stuur me niet weg naar een of ander ongezellig pension of hotel. Daar moet ik, om dat ik Amerikaan ben, elke week meer be talen aan fooien alleen. Laten we den koop met handslag bezegelen". Hij stak zijn hand uit. Vier pond per week! Het was een uitkomst; juist thans, nu ze zooveel moeite had om de beide einden bij elkaar te brengen. Vier pond in de week! Ze bleef eenige oogehblikken, met gefronsd voorhoofd, in gedachten ver zonken staan. Toen keek ze Bellew aan, zag zijn vriendelij.ken glimlaeh, lachte en legde haar hand in de zijne. „U staat er.g op uw stuk', zei ze, „en ik weet dat het te veel is. „Maar we zuilen alles doen om uw verblijf zoo aangenaam mogelijk te maken". En zoo geschiedde het dat George Bellew zijn intrek nam op Dapplemere m de glorie van een warmen Augustus-avond, met diepe teugen genietend van de jvonderlijke lucht van Arcadië, die altijd de vreemdsoortige eigenschap heeft bezeten, van iemand vroeg of laat naar het hoofd te stijgen. En de kleine Por beschouwde den grooten Por met een blik, die duidelijk zeide: Ziezoo, nu ben je van mij, en ik ben trosch op je. En Anthea? Die was voor het oogenblik ge heel verdiept in nauwkeurige berekeningen hoe vier pond per week konden worden aan gewend op zoodanige wijze dat ze het meeste voordeel brachten voor ieder, die er mee te maken had. HOOFDSTUK VI. Over den treurigen toestand van de „Schim van een Verloren Geluk". De Dapplemere-Hoeve of kortweg „Het Huis" zooals ze gewoonlijk genoemd werd, was gebouwd ten tijde, dat Hendrik VIII ko ning van Engeland, was, althans dat s'tond gebeiteld in een groöten steen boven de deur. Het woonhuis had breede gevels, waarin vele groote ramen, met tallooze kleine ruitjes en de vele schoorsteenen. leken wel uit het hooge dak gegroeide vreemdsoortige stron ken. Het was van buiten een mooi, oud huis en binnen heerschte enkel genoeglijke en eer waardige gezelligheid. In het midden lag de groote hal en daarop kwamen vele ruime ka mers met ziware balkzolderingen uit en twee breede trappen waarvan de eikenhouten tre den zwart waren van ouderdom; er waren onvermoede donkere trapjes, die er evengoed niet hadden kunnen zijn er waren lange breede gangen geheel met wagenschot be kleed, en er waren groote open haardsteden en ramen met ongelooflijk diepe kozijnen en overal in en om het huis hing een onbeschrij felijke bekoring van oudheid en rust, de er fenis van eeuwen. Stormen en regens hadden het oude huis gebeukt en gegeeseld met geen ander gevolg dan dat de steenen die hier en daar door het dikke klimop gluurden, nog wat warmer rood getint waren dan eertijds en het stond er nog onveranderd zooals op den dag toen het was opgebouwd in het jaar één dui zend vijf honderd en vier en twintig. Er zijn nog vele zulke' huizen te vinden in Engeland, overblijfselen uit den ruwen ouden tijd, gedenkstukken uit het donkere verle den, toen er nog geen goedkoop pleisterwerk bestond en de menschen nog niet wisten wat revolutiebouw was. Maar zou één van al die huizen wel een woonvertrek hebben, dat te vergelijken was met dat van Dapplemere, met zijn donkere balkenzoldering, zijn groote gebeeldhouwde schouw, zijn beschoten wanden, waarvan oude familie-portretten op u neerkeken? En waar had men liever en gedienstiger hulp kunnen vinden dan de twee blozende, vlugge, vriendelijke' dienstmeisjes met haar heldere oogen en bedrijvige handen, die zonder be denken en gehoorzaam eiken wensch van haar schoone meesteres opvolgden? En, ten slotte, waar was in de heele wereld een liever gastvrouw te vinden dan die schoone meeste res zelve? Zulke gedachten zweefden door Bellews hoofd terwijl hij, met den kleinen Por naast zich Anthea gadesloeg, die bezig was met thee te schenken uit een groote, oude, aarden theepot. „Melk en suiker, meneer Bellew?" „Ja graag!" „Dit is bramen-jam en dat is kruisbessen- jam en dat roodebessen, Groote Por", zei de jongen, „maar de bramen-jam is het lekkerst hoor!" „Dank je! neef". „En ben je nou niet reuze blij dat ik je on der die heg heb gevonden, Oom Por?" „Nou alsjeblieft, neef". „Neef?" vroeg Anthea. „Ja", zei Bellew, „we hebben elkaar van middag' aangenomen om vier uur zoowat". „Onder een heg", voegde de kleine Por er bij. „Dat was zeker een onverwachte en buiten gewone gebeurtenis?" informeerde Anthea. „Dat zou het zeker geweest zijn, als het er gens anders was voorgevallen, dan in Arca dië". „Wat is Arcadië, Groote Por?" „Een plaats, waar ik mijn heele leven al naar gezocht heb, neef. Geef me de bramen jam even aan". „Ja, probeer die nu eens. Tante Priscilla heeft het gemaakt". „'t Is eigenlijk vreeselijk gek", zei Anthea fronsend en glimlachend tegelijk. „Wat is vreeselijk gek?" „Dat u hier zoo maar zit en Gorrie „neef" noemt en dat ik thee voor u schenk, alsof we nooit anders ge'daan hadden". „En ik vind het nu juist zoo gewoon en vanzelf sprekend als maar kan", zei Bellew op zijn kalme, ernstige manier. „Maar ik ken u pas een half uur!" „Ja, maar vriendschap groeit snel in Ar cadië". „Wat zal tante Priscilla er wel van zeg gen!" „Tante Priscilla?" „Ja, die zorgt voor ons huishouden het liefste vlijtigste en zorgzaamste huismoeder tje dat je je denken kunt; maar met scherpe oogen, meneer Bellew. Ze zal veel van u hou den of heelemaal niet. Aan halve maatrege len doet ze niet". „Nu 't zal me benieuwen", zei Bellew, terwijl hij nog wat jam nam. „O, ze vindt je natuurlijk lief!" zei de kleine Por. „Ik weet zeker, dat ze je lief zal vinden, wan je bent zoo heel anders als me neer Cassilis. Die heeft zwart haar en een snor en jou haar is blond net als 't mijne en je hebt geen snor, hè? En ik weet, dat ze niet van meneer Cassilis houdt, net zoo min als ik, omdat „Zij komt morgen terug", zei Anthea, haar hand op den mond van den jongen leggend, „en dat is heerlijk, hè, George? Het huis is uitgestorven zonder haar vroolijke stem. Ziet u ik ben bijna den heelen dag buiten, op het land; ee"n boerderij zelfs zoo'n kleine als Dapplemere geeft veel zorg en verant woordelijkheid en neemt al je tijd in beslag, als je er ten minst opbrengst van wilt krij gen". „En soms krijg je heelemaal geen opbrengst weet je?" voegde de kleine Por er bij. „En dan heeft tante Anthea verdriet en ik ook. Boeren is niet meer wat het placht te zijn toen Adam nog jong was daarom moet ik wel een schat zien te vinden, anders loopt het hier mis". (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1932 | | pagina 3