Toen liet volle maan was...
Over den Atlantischen Oceaan.
|S| I I
MOEDER NATUUR WEET HET 'T BESTE.
Naar den kelder!
IJMUIDER COURANT
DINSDAG 20 DECEMBER 1932
De omstreken van Paramaribo.
KMMHMfc 7#V*-
Koffieplantage Jagdlust.
Paramaribo is langs de rivier vier kilo
nieter lang. Voor de buitenwijken leen ik dus
een auto en een Surinaamsche vriendin als
gids. Eigenlijk meer voor de gezelligheid,
want voor wij de stad uit zijn is zij den weg
al kwijt. Een Paramariboiaan komt nooit ver
der dan de Saramaccastraat, een Paramari-
biaansche vindt de Jodenbreestraat al de
grens. Kaart en richtingszin plus een groote
dosis chauffeurskunst en brutaliteit brengen
ons echter buiten de stad op weg naar Lely
dorp. Langs de spoorbaan, dus makkelijk te
vinden. De wegen zijn zeer goed te berijden
maar akelig smal, zoodat je bij passeeren
altijd het gras in moet. Gelukkig rijden er in
Paramaribo en omstreken maar vier of vijf
auto's. De andere 78 staan op stal bij gebrek
aan een of ander onderdeel, een chauffeur
of een doel. Maar goed ook, want ik heb nog
nooit iemand in deze merkwaardige stad een
buitenbocht zien nemen. Ge kunt uw wagen
dan ook niet verzekeren in Suriname!
De huizen worden kleiner en de tuinen
grooter en als wij in „het vrije veld" komen
is het landschap typisch Britsch-Indisch.
Krotten van woningen, scheef gezakt op
modderige erven, bewoond door in kleurige
lompen gekleede vrouwen, behangen met
tallooze zilveren en gouden sieraden. Goed
verzorgde, mooi groenende rijstvelden, wat
pisang, meloen, komkommers, peper, een
veldje tomaten, wat boontjes, tegen hooge
stokken opgeleid. En hier en daar midden in
het veld een reuzenboom. Een geweldige stam
van anderhalven meter middellijn rijst zuil
vormig omhoog, een vijftien a twintig meter
en dan komt een breed vertakte kruin, die in
dezen tijd van het jaar vol hangt met vruch
ten. Het is de wilde kapok, de-cotton tree, ver
basterd tot cancan of cankertree door de ne
gers, die hem als heilig beschouwen en overal
beschermen. Misschien wel omdat een stuk
losgekapte wortel een glas vol helder zuiver
drinkwater levert; een koelen dronk, die in
het oerwoud vaak niet te versmaden is. Die
reuzenboomen en het bijna geheel ontbreken
van cocospalmen vormen het groote verschil
met Java. En Britsch Indië staat ook vol met
heilige boomen, waaronder dan meestal af
godenbeelden te vinden zijn.
Wij stoppen bij twee reuzenboomen om ze
eens goed te bekijken en zijn daar een dik
half uur mee kwijt, zoo zitten alle takken vol
met interessante planten; varens en arons-
- kelken, Bromeliaceeën en orchideeën. Boven
dien hangt er een tiental zakvormige nesten
van wevervogels met de bijbehoorende wes
pennesten, zoodat er telkens wat anders te
zien is. Alles met den kijker natuurlijk, want
al die wonderen van kleur en vorm zitten
een dertig meter boven den grond. Vlak
tegenover de twee heilige boomen staat een
kerkje, want Missie en zending werken en be
reiken veel onder de Britsch-Indiërs. Voor
die beteekent het Evangelie vrijheid en ver
lossing uit de booze macht van hun pries
ters. Bevrijding van gedwongen offers, ge
dwongen kostbare feesten, gedwongen kin
derhuwelijken enz. Op dat mooie werk komen
wij nog terug. Rond het kerkje ligt een klein
plantsoentje. Een paar mooie struiken van
Hybiscus, de van ouds bekende Kembang
spatoe, die hier nu eindelijk eens eenechte
Nederlandschen volksnaam heeft: Matrozen-
roosje. Die zullen wij ook in de. Oost zien in te
voeren! Dan staat er de Pagodatree (Pliome-
ria) hier Frangipane genoemd, die met zijn
gemengde bloemschermen alle Mohamedaan-
sche begraafplaatsen alle Hindoetempelhoven
in Britsch Indië en verder tot Bali aan toe
siert en die een inboorling uit Zuid Amerika's
oerwouden en Savanne blijkt te zijn. Dan
staan er veel Siana's en ananassen, die hier
wild voorkomen, wat papegaaientongen, een
Strelitzia-achtige plant, die hier langs sloot-
bermen groeit als bij ons de lisschen enz. Een
paar groote Koningspalmen vormen met het
aardige torentje de groote lijnen, afstekende
tegen een boschje mango en mispelboomen
rond het huisje van den koster.
Verder gaat het, steeds rijstvelden, soms
afgewerkt met wat maïs. Dan een drogere
rug, een ander huistype. Netter afgewerkt,
schoone baadjes en kleurige sarongs. Java
nen! Bij Lelydorp, de eerste belangrijke
spoorweghalte, is een groote Javanenkolonie.
Overal rijstbouw, maar nu ook cocospalm en
veel vruchtboomen o.a. citrussoorten, sinaas
appel, mandarijn, pompelmoezen, maar an
ders dan anders. Veel Surinaamsche sinaas
appels doen denken aan slecht uitgeplozen
touw met azijn, in fijn zeemleer verpakt.
Maar er zijn ook heerlijke soorten, sappig en
vol aroma, al laat de kleur voor den handel
veel te wenschen over, maar men is op den
goeden weg ter verbetering al zal het veel
moeite en zorg kosten.
Fleurig zien de Javaansche huisjes er uit.
De bezem doet er zijn werk, Matrozenröosjes
ontbreken er nooit en de badplaats wordt
druk gebruikt. Wij stoppen even in het dorp
en brengen de school in opschudding. Even
kijken. Haast alle districtsscholen zijn hier
geheel open. Een ..afdak op palen waarin drie
of vier klassen naast elkaar zitten. Banken-
groepjes zonder eenige afscheiding, dan een
breed pad. Vele kinderen brengen een klein
zusje of broertje mee, waar ze op moeten
passen. Dat kan nu eenmaal niet anders en
komt ge verder op in de districten, in de
Indianendorpen bijv. dan zult ge zien dat
vaak 80 a 90 der leerlingen het eerste leer-
jaar volgt. Meisjes van 15 en 16 jaar ook.
Beter laat dan nooit moet ge maar denken.
Leerplicht kan er moeilijk zijn, waar de leer-
gelegenheid nog zóó vaak ontbreekt.
Hoofd en onderwijzeressen in Lelydorp zijn,
als bijna overal, Surinamers; de leerlingen
behooren tot alle denkbare rassen en ras-
mengingen, vooral Javaan, Britsch-Indiër,
Creool (negers) en Chinees. Verder natuurlijk
enkele Indianen, Arowakken en Caraïben.
Een paar kinderen van Hollandsche boeren,
jodinnetjes en nu zijn wij er zoowat. Dat het
onderwijs aan een dergelijk mengelmoes, dat
een zestal verschillende talen spreekt, niet
direct gelijken tred houdt met het onze
spreekt wel van zelf. En in vele stadsscholen
zullen wij dezelfde toestanden aantreffen.
In Lelydorp eindigt de autoweg, maar wij
hotsen nog wat verder, steeds onder het
motto „Ford kan alles", maar ik zal blij zijn
als ik weer in mijn Chevrolet zit. Wij rijden
langs typisch midden-Javaansche huisjes:
één met een groote pendoppe er voor is de
woning van den uit Java hier gedetacheer-
den Javaanschen ambtenaar van den land-
bouw-voorlichtingsdienst. Even verder het
groote houten huis van het dessahoofd. Kon
den wij die Javaansche adat er hier ook maar
in houden, maar daarvoor komen de meeste
emigranten uit een te laag milieu.
Wij rijden terug naar Saron en slaan nu
bij het kerkje Oostwaarts af in de richting
van de rivier. Bij de kerk staat er het prach
tige Kinderhuis der Hernhutters, ook weer
zoo'n belangrijk stuk werk in dit land waar
de ouderzorg zoo verbazend veel te wenschen
overlaat, omdat er meestal geen ouders zijn,
maar alleen een hard slovende moeder en
tallooze broertjes en zusjes, alles samen
levende met nog de tijdelijke bezoekers in
één kamer, als ge het inwendige van zoo'n
krotwoning zoo noemen wilt. Het is haast
zoo erg alskortgeleden in de Jordaan!
Dan weer bloeiende rijstvelden, door diepe
afvoerslooten, hier trenzen genoemd, ge
scheiden. Deze groote trenzen en hier en
daar baksteenen sluisjes, doen al vermoeden,
dat hier vroeger plantages geweest zijn en
als wij Beekhuizen naderen, blijkt dat nog
duidelijker. Beekhuizen, daaronder wordt
van alles verstaan. Er is een groote repara-
tiewerf voor Gouvernementsvaartuigen, er
staat een groote houtzagerij van de firma De
Ruyter; er is een groote boerderij van de
Hernhuttersfirma Kersten en Co, die Para
maribo van melk en boter voorziet en last
not least is er een koffieplantage. Daar gaat
de weg middendoor en de niet ingewijde zou
denken, dat hij een bosch binnen reed. Even
verder, waar juist gewied is (wat hier met
een kapmes gebeuren moet) zien wij de for-
sche koffiestruiken met hun groote donker
groene bladeren op rijen staan in de scha
duw der koffiemamma's (mother of coco van
Trinidad en dadap uit Ned. Indië). Evenals
op Trinidad zitten de schaduwboomen weer
vol met epiphyten, wat het bosch altijd da
delijk een ruig, wild karakter geeft. Kilo
meters ver gaat het door de plantages, dan
weer rijstvelden, verlaten plantagegronden
tot wij de brug over de Pararivier bereiken.
Daar ligt een kampement van gestraften,
dwangarbeiders als ge wilt, die onder mili
tair toezicht aan den weg werken. Want
even verder is de weg pas in aanleg. Een dam
wordt opgeworpen van klei, die aan weers
kanten uit slooten gegraven wordt, net als
bij onze spoorslooten. Die dam blijft één of
twee jaar liggen, zoodat de regen hem goed
doet inklinken. Dan wordt verhard met ge
brande klei, omdat steenen en steenslag
hier in Suriname niet beschikbaar zijn en
dan komt het wegdek, dat uit schelpen be
staat, aangevoerd van de schelpritsen, oude
door den vloed opgeworpen zand en schelp-
dammen, die hier en daar, meest evenwijdig
aan de kust te vinden zijn. Zoo ver de schel
pen zijn aangebracht kan de auto gaan, een
andermaal wandelen wij verder over de ver
brande en ingeregende klei, tot er alleen een
voetpad overbleef, waar de weg komen zou;
maar waar het tracé was uitgezet lagen ook
reeds weer aan weerskanten grondjes, rijst
velden en pisangtuinen van Javanen en
Britsch Indiërs, die als zij nadat hun con
tracttij d uitgediend is, niet naar het moeder
land terug willen, honderd gulden uitbetaald
krijgen en daar meestal op door het Gouver
nement aangewezen gronden een klein land
bouwbedrijf je opzetten. En daarin ligt als
ik het goed zie de toekomst van Suriname.
Kleinlandbouw, rijst enz. door Inlanders, die
met weinig tevreden en gelukkig kunnen
zijn.
VAN DER SLEEN.
Maar de mensch is eigenwijs!
BURGERLIJKE STAND
HAARLEM,r 19 December.
Bevallen 14 December: B. Heilig—Slottje,
z.; 16 December: C. Zieltjens—van Zeeland,
d.; H. MertensUitendaal, z.; C. RoodRan-
sijn, d.; 17 December: M. DeenDerks, d.
Overleden 15 December: C. H. Meurs, 76 j.,
Gen. de Wetstraat; 16 December M. J. Keers
van Beekhoven, 64 j., Brouwersvaart.
(B. en W. van Utrecht stellen
den raad voor, de pacht van
den Raadskelder te verlagen,
om de exploitatie te verge
makkelijken.)
't Is bekend, dat in een kelder
Iets nu niet zoo makkelijk bloeit
Ook al wordt, zooals in Utrecht,
Er ook nog zoo flinkbesproeid.
Ja, beneden de verwachting
Bleef daar zelfs de zwamcultuur,
B. en W. ontdekten 't euvel:
Goede raad was hier te duur!
Raadzaam lijkt nu pachtverlaging,
Kloppend met het kelderpeil,
Die baat niet alleen den pachter,
Maar ze brengt ook Utrecht heil.
Daar gaan B. en W. te rade,
Op de bres voor b(ier) en w(ijn).
Tegen 't spook der liquidatie,
Van Utrecht's liquide mijn.
En zij vragen daarom sanctie
Voor hun streven aan den raad,
Opdat d'Utrechtsche bevolking
Vlotter naar den kelder gaat.
P. GASUS.
In de natuur is „van nature" alles geordend
en geregeld en dat zou zoo blijven, wanneer
niet de mensch in zijn eigenwijsheid meende
hierbij een handje te moeten helpen, doch
juist daardoor de zaak in het honderd stuurt
en toestanden doet ontstaan, die hij latei-
niet meer de baas kan.
Een van de beste voorbeelden van de
schade, die de mensch zich door zijn opzette
lijke of dikwijls ook onbewuste bemoeizuebt
heeft berokkend, ieverc net euand Ja.naica i.
West Indië.
Sedert onheugelijke tijden was dit geze
gende plekje op aarde met zijn rijke tropi
sche dieren- en plantenwereld een waar pa
radijs, waar de vreedzame bevolking een
goed en rustig bestaan leidde en waar in de
dierenmaatschappij de verschillende soorten
zonder een doodelijken vernietigingsoorlog
konden leven.
Doch aan dezen idealen toestand kwam
een einde, toen de „beschaving" vasten voet
op het eiland begon te krijgen. De vreemde
schepen brachten een indringer mee, die zich
ook zijn plaatsje in de zon wist te veroveren:
de rat!
Aanvankelijk waren het maar enkele exem
plaren, die zich tegoed deden aan de gedekte
tafel van het vruchtbare eiland en. niemand
had er last van, doch in den loop der jaren
vermeerasrde hun aantal zoodanig da:, ze tot
een ware plaag werden. De onvermoeide
knaagdieren ontzagen niets, vergif noch val
len waren in staat aan de invasie een einde
te maken.
Toen kwam de schrandere mensch op de
gedachte een natuurlijken bestrijder van de
ratten te hulp te roepen en zes exemplaren
van hun gezworen vijand, de Indische mungo
werden op Jamaica ingevoerd. Ook de mur
go's vermeerderden zich en werkelijk begon
na korten tijd de rattsnplaag te verdwijnen
De mensehen herademden en vonden het
jammer dat men niet eerder op dit lumineuze
idee was gekomen. Maar de lofprijzingen op
de mungo gingen al spoedig over in een ver-
wensching, want het middel bleek erger dan
de kwaal. Nadat het steeds aangroeiende
mungo-leger zijn vijanden met haar en huid
had opgegeten, wierp het zich met denzelfden
strijdlust op kippen, eenden, ganzen en kleine
vogels, zoodat het zonder bijzondere voor
zorgsmaatregelen ook thans nog niet mogelijk
is op Jamaica pluimvee te houden. Daarbij
komt nog, dat juist door de slachting onder
de vogels en ook onder kikkers en padden de
insecten hoogtij vieren en heele zwermen de
veld- en tuinvruchten bedreigen. De ratten
is men kwijt, doch men heeft er twee andere
plagen voor in de plaats gekregen!
Een paar maanden geleden decreteerde de
sovjet-regeering: Rusland moet meer konij
nen fokken en drieduizend paar heeft men
de steppen ingejaagd. De kans is niet gering
dat men daar dezelfde ervaring opdoet als in
Augustralië, waar men in 1851 twee dozijn
konijntjes in vrijheid liet, welker nakomeling
schap thans naar schatting is aangegroeid
tot twintig millioen en die een onnoembare
schade aanrichten tot wanhoop van den
farmer.
Nog op een andere manier heeft de eigen
wijze mensch zich in Australië eens in de
vingers gesneden. Er leeft daar de „Reuzen
visseher" een soort ijsvogel, die door de be
volking wegens zijn onaangenaam geluid met
den naam van „lachende ezel" wordt bestem
peld. Juist om deze eigenschap had hij veel
van de vervolgingszucht der menschen te lij
den, doch men merkte op dat naar gelang
het aantal dezer vogels verminderde, de gif
tige slangen zich vermeerderden, zoodat men
aanhoudend hoorde van gevallen waarbij
menschen of dieren waren gebeten. In som
mige districten verloren de farmers op deze
wijze meer dan een vierde van hun veestapel.
De regeering liet een onderzoek instellen en
hierbij kwam aan het licht, dat de slachting
onder den reuzenvisseher de oorzaak was van
de slangenplaag, want één vogel doodt per
dag ongeveer twintig reptielen. Vanuit de
hoogte schiet hij op zijn prooi neer en hakt
deze binnen een paar minuten letterlijk in
stukken. Tegenwoordig is de jacht op den
reuzenvisseher wettelijk verboden en men
verdraagt liever zijn onaangenaam geluid dan
dat men dezen natuurlijken vijand van de
slangen doodt.
In Noord-Carolina (Ver. Staten) hadden
een paar jaar geleden eenige ondernemende
Amerikanen een kwartel-fokkerij opgericht,
teneinde de smullers door het heele land
van deze smakelijke diertjes te kunnen voor
zien. Tot hun ergernis hadden ze al een paar
maal bemerkt dat uit de naburige bergen,
waar een adelaarsnest was, de fokkerij nu en
dan met eén bezoek van deze dieren werd
vereerd, waarbij ze van een paar kwartels
niet afkeerig bleken. Met veel moeite had
men de roofdieren eindelijk onder schot ge
kregen en uitgeroeid, doch na twee jaren
moesten de fokkers hun bedrijf opheffen
daar het grootste deel der dieren aan een be
smettelijke ziekte was gestorven. Bij onder
zoek bleek, dat daar in die streken en insect
leeft, dat zijn eieren bij voorkeur legt in de
huid der kwartels; het broedsel leert dan
eenigen tijd als een parasiet on bet lichaam
dezer vogels, die daardoor verzwakt, gemak
kelijk aan de arenden ten offer vleien, zoodat
op natuurlijke wijze werd gezorgd dat deze
insecten zich niet al te sterk konden uitbrei
den. Toen de roofvogels echter waren neer
geschoten was het aantal zoo sterk toegeno
men, dat de geheele kwartel-fokkerij er" door
werd aangetast. Het dooden van de adelaars
en het ingrijpen in het wijs beleid van moe
der natuur kostte den Amerikanen vijftigdui
zend dollar!
Zoo zouden nog verschillende andere voor
beelden zijn te geven van den eigenzinnigen
mensch, die het beter wil weten, maar "die
met zijn schijnbaar vernuftig bedachte op
lossing een middel toepast, dat erger is dan
de kwaal.
Moeder natuur weet het toch 't beste!
W. S.
ZAKENVLUCHT NAAR AFRIKA
GESLAAGD
ECHTPAAR VAN DER LEEUW TE
MOMBASA
De heer en mevrouw Van der Leeuw heb
ben het voorloopige einddoel van hun vlieg
tocht naar Midden-Afrika bereikt en zijn
Maandag na een voorspoedige reis te Mom
basa aangekomen. Te 8 uur (pl. tijd) ver
trok het echtpaar uit Nairobi en arriveerde
te 11.10 uur te Mombasa. Gedurende deze
vlucht had het met slecht weer te kampen.
Het echtpaar Van der Leeuw zal vier dagen
te Mombasa blijven en gedurende dit opoxrt-
houd een bezoek brengen aan Zanzibar.
KARL FRIEDRICH NORVAK OVERLEDEN
Het Wolff-Bureau meldt het overlijden
van den Duitschen schrijver over politieke
onderwerpen Karl Friedrich Norvak. Hij was
een der vertrouwensmannen van den ex-
keizer, met wien hij ook na den oorlog in
relatie bleef. Norvak schreef o.m.: „Der Weg
zur Katastrofe", „Versailles" en „Der Sturz
der Mittelmachte".
NOORD-HOLLAND's FINANCÏëN.
VOORSTELLEN VAN DEN VRIJHEIDSBOND.
De fractie van den Vrijheidsbond in de
Staten van Noord-Holland heeft bij die Sta
ten de volgende voorstellen ingediend, in
afwijking van de ingediende begrooting:
a. in het Wegenfonds niet f 500.000 doch
f 400.000 te storten, alzoo minder f 100.000;
b. uit de reserve, die volgens de begrooting
nog f 1.090.000 zal bedragen, te putten ver
dere f 450.904.
c. den post subsidies, thans voorkomende
met een totaalbedrag van f 1.609.000 te ver
lagen met pro memorie:
d. den post onvoorziene uitgaven, thans
voorkomende met een totaalbedrag van
f 100.000;
e. het budget der provinciale huishouding
en der bedrijven te verminderen met pro
memorie te bereiken door krachtige bezui
niging.
DE SOCIAAL-DEMOCRAAT
BERNSTEIN OVERLEDEN.
De bekende sociaal democratische schrij
ver Eduard Bernstein, is. Zondagmiddag in
zijn woning te Berlijn-Schoeneberg op 83-
jarigen leeftijd aan ouderdomszwakte over
leden. Eduard Bernstein is den 6 Januari
1850 te Berlijn geboren. Nadat hij werkzaam
was geweest in 't bankbedrijf, legde hij zich
sinds het jaar 1880 toe op het schrijven van
socialistische werken. Hij werd uitgever van
het socialistische tijdschrift „Die Zukunft".
Sinds 't jaar 1872 was hij lid van de S. D. P.
Hij nam van den aanvang af een werkzaam
aandeel in de propaganda. Wegens het ver
bod van de S. P. D. begaf hij zich naar het
buitenland. Hij leefde in Zwitserland en
Engeland. In het jaar 1901 keerde hij naar
Duitschland terug. Jarenlang was hij lid
van den Rijksdag.
Van 1910 tot 1919 was hij bovendien lid
van den Berlijnschen gemeenteraad. In 1920
werd hij wethouder. Bernstein heeft een
groot aantal boeken en geschriften uitge
geven, welke vooral betrekking hebben op het
theoretische socialisme en kwesties van Vol
kenrecht.
FEUILLETON
Naar het Engelsch
van
JEFFERY FARNOL.
6)
„O, er is plaats genoeg", zei Anthea aarze
lend en met een paar lieve rimpeltjes in
haar blank voorhoofd, want een „pension
gast" was iets nieuws voor haar, al hadden
de omstandigheden zijn naam al meer dan
eens te berde gebracht in den huiselijken
kring.
„Wat mijn persoon aangaat", vervolgde
Bellew, „ik ben wat je noemt een vagebond,
maar geen gevaarlijke, voor zoover ik weet,
en ik zou zeg: vier of vijf pond per week
kunnen betalen
„O" riep Anthea met een blijden schrik.
„Als dat ten minste voldoende zou zijn".
„Het is veel te veel", zei Anthea, die
nauwelijks drie zou hebben durven vragen.
„Neemt u mij niet kwalijk", zei Bellew
hoofdschuddend, „maar ik eet verschrikkelijk
veel eieren ziet u en melk en ham en e
(ergens in een sloot kwaakte ee"n eend) een
eendje nu en dan, als 't kan. Ik geloof heusch
dat vijf pond maar amper
„Drie pond is meer dan genoeg", zei An
thea met een nadrukkelijken hoofdknik.
„Goed," zei Bellew, „dan deelen we het ver
schil en maken er vier van."
Anthea Devine was meesteresse van Dap-
plemere en gewoon de zaken aldaar naar
eigen inzicht en wensch te regelen. Haar wil
was er wet en ze duldde nimmer overtre
ding van die wet. Het was daarom niet zon
der verbazing dat ze naar dien forschen, stof
figen, langzamen vreemdeling opkeek; en ze
zag, evenals de jongen het gezien had, dat hij
werkelijk forsch en sterk was en ze bemerkte
dat hij, ondanks zijn gemakkelijke hoffelijk
heid van manieren en woorden, en de vroo-
lijk-vriendelijke uitdrukking van zijn oogen,
een sterke, vierkante kin had en den indruk
maakte van iemand, die meende wat hij zei;
Maar niettemin wilde zij zich maar niet zóó
gewonnen geven en Bellew, die dit duidelijk
aan haar gezicht zag, schudde zijn hoofd.
„Kom", zei hij vriendelijk, „wees barmhar
tig en stuur me niet weg naar een of ander
ongezellig pension of hotel. Daar moet ik, om
dat ik Amerikaan ben, elke week meer be
talen aan fooien alleen. Laten we den koop
met handslag bezegelen". Hij stak zijn hand
uit.
Vier pond per week! Het was een uitkomst;
juist thans, nu ze zooveel moeite had om de
beide einden bij elkaar te brengen. Vier pond
in de week! Ze bleef eenige oogehblikken,
met gefronsd voorhoofd, in gedachten ver
zonken staan. Toen keek ze Bellew aan, zag
zijn vriendelij.ken glimlaeh, lachte en legde
haar hand in de zijne.
„U staat er.g op uw stuk', zei ze, „en ik weet
dat het te veel is. „Maar we zuilen alles doen
om uw verblijf zoo aangenaam mogelijk te
maken".
En zoo geschiedde het dat George Bellew
zijn intrek nam op Dapplemere m de glorie
van een warmen Augustus-avond, met diepe
teugen genietend van de jvonderlijke lucht
van Arcadië, die altijd de vreemdsoortige
eigenschap heeft bezeten, van iemand vroeg
of laat naar het hoofd te stijgen.
En de kleine Por beschouwde den grooten
Por met een blik, die duidelijk zeide: Ziezoo,
nu ben je van mij, en ik ben trosch op je.
En Anthea? Die was voor het oogenblik ge
heel verdiept in nauwkeurige berekeningen
hoe vier pond per week konden worden aan
gewend op zoodanige wijze dat ze het meeste
voordeel brachten voor ieder, die er mee te
maken had.
HOOFDSTUK VI.
Over den treurigen toestand van de „Schim
van een Verloren Geluk".
De Dapplemere-Hoeve of kortweg „Het
Huis" zooals ze gewoonlijk genoemd werd,
was gebouwd ten tijde, dat Hendrik VIII ko
ning van Engeland, was, althans dat s'tond
gebeiteld in een groöten steen boven de deur.
Het woonhuis had breede gevels, waarin
vele groote ramen, met tallooze kleine ruitjes
en de vele schoorsteenen. leken wel uit het
hooge dak gegroeide vreemdsoortige stron
ken. Het was van buiten een mooi, oud huis
en binnen heerschte enkel genoeglijke en eer
waardige gezelligheid. In het midden lag de
groote hal en daarop kwamen vele ruime ka
mers met ziware balkzolderingen uit en twee
breede trappen waarvan de eikenhouten tre
den zwart waren van ouderdom; er waren
onvermoede donkere trapjes, die er evengoed
niet hadden kunnen zijn er waren lange
breede gangen geheel met wagenschot be
kleed, en er waren groote open haardsteden
en ramen met ongelooflijk diepe kozijnen en
overal in en om het huis hing een onbeschrij
felijke bekoring van oudheid en rust, de er
fenis van eeuwen.
Stormen en regens hadden het oude huis
gebeukt en gegeeseld met geen ander gevolg
dan dat de steenen die hier en daar door
het dikke klimop gluurden, nog wat warmer
rood getint waren dan eertijds en het stond
er nog onveranderd zooals op den dag toen
het was opgebouwd in het jaar één dui
zend vijf honderd en vier en twintig.
Er zijn nog vele zulke' huizen te vinden in
Engeland, overblijfselen uit den ruwen ouden
tijd, gedenkstukken uit het donkere verle
den, toen er nog geen goedkoop pleisterwerk
bestond en de menschen nog niet wisten wat
revolutiebouw was.
Maar zou één van al die huizen wel een
woonvertrek hebben, dat te vergelijken was
met dat van Dapplemere, met zijn donkere
balkenzoldering, zijn groote gebeeldhouwde
schouw, zijn beschoten wanden, waarvan
oude familie-portretten op u neerkeken? En
waar had men liever en gedienstiger hulp
kunnen vinden dan de twee blozende, vlugge,
vriendelijke' dienstmeisjes met haar heldere
oogen en bedrijvige handen, die zonder be
denken en gehoorzaam eiken wensch van
haar schoone meesteres opvolgden? En, ten
slotte, waar was in de heele wereld een liever
gastvrouw te vinden dan die schoone meeste
res zelve? Zulke gedachten zweefden door
Bellews hoofd terwijl hij, met den kleinen
Por naast zich Anthea gadesloeg, die bezig
was met thee te schenken uit een groote,
oude, aarden theepot.
„Melk en suiker, meneer Bellew?"
„Ja graag!"
„Dit is bramen-jam en dat is kruisbessen-
jam en dat roodebessen, Groote Por", zei de
jongen, „maar de bramen-jam is het lekkerst
hoor!"
„Dank je! neef".
„En ben je nou niet reuze blij dat ik je on
der die heg heb gevonden, Oom Por?"
„Nou alsjeblieft, neef".
„Neef?" vroeg Anthea.
„Ja", zei Bellew, „we hebben elkaar van
middag' aangenomen om vier uur zoowat".
„Onder een heg", voegde de kleine Por er
bij.
„Dat was zeker een onverwachte en buiten
gewone gebeurtenis?" informeerde Anthea.
„Dat zou het zeker geweest zijn, als het er
gens anders was voorgevallen, dan in Arca
dië".
„Wat is Arcadië, Groote Por?"
„Een plaats, waar ik mijn heele leven al
naar gezocht heb, neef. Geef me de bramen
jam even aan".
„Ja, probeer die nu eens. Tante Priscilla
heeft het gemaakt".
„'t Is eigenlijk vreeselijk gek", zei Anthea
fronsend en glimlachend tegelijk.
„Wat is vreeselijk gek?"
„Dat u hier zoo maar zit en Gorrie „neef"
noemt en dat ik thee voor u schenk, alsof
we nooit anders ge'daan hadden".
„En ik vind het nu juist zoo gewoon en
vanzelf sprekend als maar kan", zei Bellew
op zijn kalme, ernstige manier.
„Maar ik ken u pas een half uur!"
„Ja, maar vriendschap groeit snel in Ar
cadië".
„Wat zal tante Priscilla er wel van zeg
gen!"
„Tante Priscilla?"
„Ja, die zorgt voor ons huishouden het
liefste vlijtigste en zorgzaamste huismoeder
tje dat je je denken kunt; maar met scherpe
oogen, meneer Bellew. Ze zal veel van u hou
den of heelemaal niet. Aan halve maatrege
len doet ze niet".
„Nu 't zal me benieuwen", zei Bellew,
terwijl hij nog wat jam nam.
„O, ze vindt je natuurlijk lief!" zei de
kleine Por. „Ik weet zeker, dat ze je lief zal
vinden, wan je bent zoo heel anders als me
neer Cassilis. Die heeft zwart haar en een
snor en jou haar is blond net als 't mijne en
je hebt geen snor, hè? En ik weet, dat ze niet
van meneer Cassilis houdt, net zoo min als
ik, omdat
„Zij komt morgen terug", zei Anthea, haar
hand op den mond van den jongen leggend,
„en dat is heerlijk, hè, George? Het huis is
uitgestorven zonder haar vroolijke stem. Ziet
u ik ben bijna den heelen dag buiten, op
het land; ee"n boerderij zelfs zoo'n kleine
als Dapplemere geeft veel zorg en verant
woordelijkheid en neemt al je tijd in beslag,
als je er ten minst opbrengst van wilt krij
gen".
„En soms krijg je heelemaal geen opbrengst
weet je?" voegde de kleine Por er bij. „En
dan heeft tante Anthea verdriet en ik ook.
Boeren is niet meer wat het placht te zijn
toen Adam nog jong was daarom moet ik
wel een schat zien te vinden, anders loopt
het hier mis".
(Wordt vervolgd).