Toen het voSSe maan was... Met de „Graf Zeppelin" over den Oceaan IJMUIDER COURANT Een start in het duister. We maken een tusschenlanding te Sevilla. Via Portugal en over Frankrijk naar huis. Zondagavond, 30 October. Het essentieele verschil van een Zeppelin- tocht bij nacht, tegenover een vertrek bij dag, is voornamelijk wel dit, dat veel hetgeen je overdag ziet, je in het eerstgenoemde geval niet ziet. Toch was ook dat late vertrek een bijzondere belevenis. Als een schim- menprocessie. kwamen daar tegen half tien de in heldere Zondagsche linnen pakjes gestoken zwarte en donker-bruine hulpman schappen aangemarcheerd. Wat hadden ze een schik. Misschien wel vanwege het blijde vooruitzicht op de 4 milreis, ca. 60 Holland- sche centen, die ze per hoofd voor hun bij landing of start verleenden bijstand krijgen. Direct vertrekken konden we echter nog niet, want de „Graaf" slikte nog maar steeds groote quantiteiten draaggas en stookgas, die hem van den top van den meer mast af door groote slurven werden toegevoerd. Eerst over tien vonden ze't blijkbaar welletjes en kwamen we los van den mast. Toen was het spoedig gebeurd. Op eerbie digen afstand van den mast werd het schip omhoog geduwd, en weer opgevangen. Nog eerst gulpte water, toen snerpte een fluitje enlos waren we weer, verhief het hemel schip zich onder het „adé, adé"-geroep der j goedhartige negers uit den schoot van Zuid- 1 Amerika en zweefden we den roetzwarten luchtoceaan tegemoet. Even later lag Zuid- Amerika al weer achter ons en klotste be neden de Atlantische Oceaan- Volgens de passagierslijst zijn er 18 reizi gers aan boord, waaronder een familie van vijf personen, waarvan de jongste, Gabriele, 1 twee lente's telt. Achttien passagiers I Dat beteekent mèt de 44 man bemanning, 62 monden, die onze kok Joseph Scheuer, vier maal per dag moet laven en spijzen. We heb ben dien stillen werker van achter de cou lissen den volgenden morgen in zijn klein keukentje eens opgezocht. Met een bakje op zijn schoot, was hij juist bezig aardappelen te jassen. En terwijl hij telkens de punt van zijn mes in zoo'n blauwpitter stak en er een oogje uitpikte, vertelde Herr Scheuer, die in Friedrichsliafen de functie van kok van het Kurgarten Hotel vervult, hoe op de eerste trans-atlantische reizen hoofdzakelijk op conserven werd geleefd, doch hoe men al spoedig geheel ingericht raakte op de bereir ding van versch eten. En dat gaat thans best. Voor de uitreis wordt voor den eersten dag nog zooveel mogelijk in het Kurgarten Hotel klaar gemaakt, maar verder is men natuurlijk aangewezen op het keukentje, waar twee electrische kookplaten en twee dito oventjes, ter beschikking staan. Er is voedsel aan boord voor 4 dagen, plus 1 dag- noodrantsoen.. Het eten wordt bewaard op vier verschillende plaats|n boven in het schip. v Voor het eerst hebben we op onze Zep- pelinreis „hoog" gevaren: Hoog altijd voor luchtschip-doen. Op 800 meter zweefden we, omdat daar tien mijl per uur meer snelheid kon worden gemaakt dan laag boven zee. Een practisch middel om je vaarhoogte te be- FEUILLETON Naar het Engelsch van JEFFERY FARNOL. „Adam", zei Bellew, „dat doet je eer aan. Ik moet zeggen dat ik trotsch ben met je te hebben gevochten geef me een poot". En daar onder den ouden appelboom, drukten ze elkaar plechtig de hand, terwijl de maan toekeek. „En vervolgde Bellew, „bewaar jij je tien pond voor Prudence,, want ik beschik voorloopig over meer, dan wij noodig zullen hebben. Kijk eens!" Hij haalde zijn porte feuille te voorschijn en nam daaruit een sta peltje bankpapier, meer bankpapier dan Adam in zijn ieven ooit bij elkaar had gezien. Hij sperde zijn oogen open en zijn geliefde pijpje viel bijna uit zijn mond. „Steek dat geld morgen in je zak", ver volgde Bellew terwijl hij Adam de bankbil jetten in de hand duwde. „En zoodra iemand een bod doet, bied jij hooger, totdat je het hebt je koopt alles, wat er geveild wordt, begrijp je? Alles, 't komt er niet op aan wat het kost". „Maar meneer, dat ouwe kabinet, u weet wel, met dat snijwerk dat „En de zuivere kandelaars en het ouwe ledikant en „Koopen! Alles koopen, Adam. Als 3e geld te'kort komt, is er nog genoeg waar dit van daan kwam koop alles. Begrijp je me?" „Goed best .meneer. Hoeveel het meneer mé' gegeven? I-Iemel bewaarme: vijftig, zes tig DONDERDAG 29 DECEMBER 1932. palen, van welke eenvoudige methode men zich nu en dan op de brug pleegt te bedienen is het afwerpen van een Apollinaris-fleschje. Kubis, onze steward, vulde er een half met water. Toen ging ie over boord. Het fleschje natuurlijk. Het ding viel, viel dieper, werd steeds kleiner. Als een rookpluimpje stoof het water boven den hals van het fleschje er achter aan. De door een der passagiers met een stophorloge gemeten valtijd, gaf als uitkomst circa 850 meter, of de tijd juist was weten we niet, want eerlijk gezegd was voor ons het arme fleschje bereids in het verticale verschiet verdwenen vóór het den Ocaaan kon bereikt hebben. Op den avond van den tweeden reisdag- werden we verrast op muziek, door kapi tein Lehmann, die opeens met zijn geliefde „trekpiano" een groote Hohner harmonica, in den salon verscheen en daar, heel verdien stelijk, klassieke en moderne nummertjes ten beste gaf. De passagiers bleken het wel te apprecieeren en zongen dapper mee. Beter dan geleerde betoogen typeerde dat vroolijke tooneeltje, hoe rustig en veilig het er op zoo'n Oceaan-luchtvaart aan toe gaat. Wat ons op deze luchtreis vooral getroffen heeft, is de onderlinge verhouding der be manning en hun ijver. De geheele bezetting- weet, dat zij in dienst staat van een groot Duitsch cultureel belang en dat van een ieder veel inspanning en toewijding wordt gevraagd. Vooral ook toewijding. Ook is er een uitgesproken wederzijdsch vertrouwen, zonder hetwelk een bedrijf als het varen met een apparaat, gelijk de Zeppelin, niet moge lijk zou zijn. Dit verklaart ook, meenen we, het streven, om rangverschillen niet te ac- centueeren. Er heerscht een sfeer van broederlijke samenwerking. Behoorlijk, maar zonder hakkengekletter en stram in de hou ding springen, is de omgang van een mindere met zijn meerdere. Geen der officieren wordt „Kapitein" genoemd, doch eenvoudig aan gesproken met „Herr". Alleen voor Dr. Ecke- ner is de aanspreking „Her Doktor".Een sterk bewijs voor de opvatting, dat men eikaars medewerker is, noemen is het gemis van dis tinctieven bij de officieren. Van hoog tot lag draagt een donkerblauw colbertpak. zonder eenige onderscheiding. Het eenige kenmerk dat echter weer voor allen gelijk is, is de pet, waarop in een medaillon de letters L. Z. prijken. 2 November. Een rustige zeereis hebben we gehad. Geen bootje hebben we gezien in de drie en 'n hal ven dag. Ook geen eilandje. Alleen maar wa ter, heel veel water. En ook heel veel wolken. Maar vanmiddag zagen we land. De eerste voorboden waren de zeemeeuwen, die als vlinders zoo klein, 'n 800 meter onder ons fladderden. Totdat kort daarop aan bakboord het flau we beeld van een kust opdoemde, de antieke stranden van Lusitanië. Voor den boeg werd de Spaansche kust zichtbaar. Net even over drieën was het, toen het land onder den „Graf" wegschoof. Dat was bij San Antonio. We varen over Spanje, omdat we een tus schenlanding gaan maken in Sevilla, in ver band met de plannen, om Sevilla te bestem men als tusschenhaven voor den dienst op Zuid-Amerika. „Stop het in je zak, Adam en bewaar 't goed tot morgen. En denk er aan, tegen nie mand een woord er over'. „Honderd pond!" bromde Adam. „Neeje ik zal der geen woord van zegge. Wees maar niet bang. Maar harrejée, den olden Adam, ik zelf met honderd pond ien me zak, 't lijkt wel een kluchtspel! Hij gaf een klap op zijn zak, knikte en stond op. „Ik mot gaan meneer daar komt juffer Anthea an en as ze me nou anspreek, kan ik vast me lachen niet houwe". „Juffrouw Anthea waar?" „Daar in den rozentuin. Ze gaat zeker weer naar de ouwe Hanne Dibbin da's een heks, eenechte. Ze leit nou met rummatiek en geen mensch kijkt na der om as juffer An thea. Die is niet bang voor hekse, nog veur geen vieftig bi mekaar! Nou genavend, me neer Belloe en mondje toe". Hierop klopte Adam nog eens op zijn zak, knipoogde en liep erg onverschillig den boom gaard in. HOOFDSTUK XI. Dat een nauwkeurig- verslag- geeft van den verkoop. „Por er staat een mannetje in de hal met eeift rooden neus en een blauwe kin „Ik heb 'm al gezien neef!" Hij plakt papiertje met nummers op al onze stoelen en tafel. Waarom doet ie dat?" „Wie weet? misschien vindt ie dat erg mooi. 't Kan wel dat ie straks ook nog pa piertjes op zijn neus en zijn kin plakt. Maak je er maar geen zwaar hoofd over, Por laten we eens gaan kijken waar tante An thea is". Zij vonden haar in de hal. En het was me een hal in Daplemer, ruim en hoog en met een open trap en balustrade aan één kant een hal, die eeuwen geleden weerklonken had van het kletteren van zwaarden en het luide lachen der edelieden en den zang der jonk- Fijn! Wè zien wëer land. Doen weer aan „sight seeing". We varen over olijfboomen. En sinaasappelboomen. De fel witte stadjes en dorpjes teekenen zich scherp af tegen het donker-groene en somber-bruine land. De wegen zijn breed en zanderig. Als we aan stuurboord, aan de breede mon ding van de Odiel, het stadje Huelva passee- ren, raken we even aan 't retrospectief medi- teeren. Want daar bij I-Ieulva stuk in Aug. 1492 Columbus met drie karavellen van wal, en ving de groote reis aan, die resulteerde in de ontdekking van Amerika, 't Verkeer heeft zich wel ontwikkeld in den loop dei- tijden, bepeinzen we. De „Graf" zwemt verder. Als zwaar ver roest is het troebele water van de Guadal quivir. Daar opeens vliegt dwars over ons schip, een drie-motorige Fokker. En er ach ter een Moth. En onder ons zien we al de eerste huizen van Andalusië's hoofdstad, het schoone Sevilla. Sterk beheerscht de impo sante Gothische dom, annex het Alcazar, dat Moorsche gewrocht van subtiele fijnheid, het stadsbeeld. Vlak onder de eZp gaapt 'n leege arena. De hemel die boven dit alles spant, is doortinteld van een magisch licht, dat wer kelijke wonderlijke lichteffecten toovert. Daar hangen we nu op 200 meter, met af gestelde motoren, 't Is toch telkens weer in drukwekkend en grootsch, die plotselinge stilte na dagenlang varen, dat moment, als de gaskolos daar roerloos in de lucht hangt, 't Is en blijft, vinden we, een der machtigste oogenblikken van de Zeppelin-vaart. We liggen nu vlak voor de haven, vóór het Tablada-aerodrome, een keurig lapje vlieg- weide van 1000 a 1300 meter. Ahkijk ze eens keurig opgesteld staan, de landings manschappen. Maar we kennen het al. Het opstellen is niets, het straks moeten aanpak ken alles. We landen echter nog niet. Va ren nog eerst een kapitale ronde. Zijn dan weer terug. Daar klinkt 't geroep ,Achtung".en tui melen de zich onder het vallen omrollende landingstouwen omlaag. Een soldaat krijgt een der kluwtjes bijna op z'n hoofd, schrikt zich blijkbaar een aap, maakt althans een wilden, koddigen zijsprong. Een meneer in 'n jacquet holt, om het goede voorbeeld te geven, op een der touwen toe, en gaat er aan trekken, er aan hangen Heel dapper is dat. Maar 's mans goede bedoeling sorteert niet het minste effect, 't Is alsof ons luchtbeest uit zijn drie-hoekige, oogen naar beneden kijkt en zegt: „Mug, wat wil je?" De meneer die alras beseft dat hij niet de Zepp, maar de Zepp hèm heeft, laat weer los, juist als anderen toeschieten, 'n Heel klutje hangt nu aan het touw. De „Graf" heeft blijkbaar nog niet den waren zin, richt zich althans nog 'n metertje op, zoodat drie man, die ineens hun dierbaren Spaanschen grond onder hun voeten kwijtraken, ijlings losla ten, en op de anderen vallen. Maar toch is de „Graf" gewillig, loopt niet weg, doch blijft drijven, op de plaats rust. Massaal vallen de soldaten nu aan. Daar loopen de touwen al door de blokken van cle spinnen en trekken ze het gevaarte naar den grond. De ontvangst was warm en bruisend. Ter wijl een paar huzaren te paard quasi-serieuse pogingen deden, om het enthousiaste volk dat op het luchtschip toeholde, tegen te hou den, kwam daar achter de massa, met veel geluid, een muziekcorps op de Zepp afgemar cheerd, de boemketel voorop. De Sevillianen bleven uitbundig doen en klapten in de han den. Een klein geëxalteerd doend heertje, schreeuwde herhaaldelijk „Viva la Republi- ca", terwijl meer nuchtere patriotten een wit, groen, witte vlag ontplooiden, de vlag van Andalusië. Fluks werd nu 'n drietal passagiers aan vrouwen, want dit was het oudste gedeelte van het huis. Het zag er rommelig uit, want alle meu bels waren van hun plaats gehaald en in rijen langs de wanden gezet en onder de balustrade stonden ze zelfs opgestapeld en daar was de roodneus bezig met het opplak ken van nummertjes. Midden in de hal stond Anthea, een lieve maar treurige verschijning. Ze was gekleed om uit te gaan en bezig haar handschoenen aan te trekken, want ze wachtte de dogkar, die haar en kleinen Por naar Cranbrook zou rijden, ver weg van den hamer des afslagers. „We ruimen wat oude meubels op, meneer Bellew", zei ze, met een blik naar een mooi antiek kabinet. „We hebben er veel te veel —meer dan wij noodig hebben". „Ja", zei Bellew. Maar hij zag hóe treurig haar oogen stonden en hoe ze haar hand op het oude kabinet legde, met een gebaar dat op een liefkoozing geleek. „Hoe zou 't komen dat die man zoo'n blau we kin heeft, tante?" vroeg de jongen fluiste rend. „Stil George, dat weet ik niet", zei Anthea. „En waarom plakt ié overal die papiertjes op?" „Om den deurwaarder te helpen bij de vei ling". „Wat is dat, een veiling?" Op dit oogenblik reed de dogkar voor en Anthea draaide zich om en liep gauw naar u uiten in den zonneschijn. „Een mooie dag voor een ritje", zei Adam, met een tik tegen zijn pet. „Bess denkt er ook zoo oyer, geloof ik". En hij streelde de glimmende huid van de merrie, die haar nek boog en met een ongeduldige hoef in het grint krabde. Anthea klom vlug op de hooge voorbank en greep de handjes van den kleinen George, dien Bellew haar toereikte. „Jij wilt wel een oog op alles houden, Adam?" boord gehëschen, waaronder kolonel Her- rera, leider der Spaansche civiele luchtvaart, koffer en 'n groote mand met bloemen volg den, er snerpte een fluitje, en voor we het wisten, schoot de Zeppelin weer omhoog, rol de weer 't gedonder van zijn motoren over het land van Andalusië. Tegen de vensters en het plafond van den salon, zaten vele vlie gen. Spaansche vliegen! „Die Wetterlage ist von ausschlaggebender Bedeutung für die Bestimmung des Kurses eines Luftschiffes", zegt pagina 5 van het mooie boekje, dat iedere passagier krijgt toe bedeeld. Dat het boekje waarheid vertelt, bleek ook nu weer. Want een goed half uur na het vertrek, hingen we warempel weer boven Sevilla. Alras vernamen we de reden, hoorden we, dat er boven Spanje 70 K.M. per uur tegenwind stond, en dat als we via Por tugal voeren, we boven de Golf van Biscaye 20 a 30 K.M. wind méé zouden hebben. Dies werd terug gevaren, zweefden we een uur la ter boven het land van Vasco de Gama, en voeren over Coimbra, Oporto en La Coruna. Lichtjes, dat was alles wat we van Portugal te zien kregen. De laatste dag. Vier uur is 't! We mijmeren over iets raars, Vanavond slapen we weer op aarde. En vra gen ons nu af, hoe dat wel zal zijn, of dat wel weer zal wennen. Een legerstede krijgen we weer die blijft waar ze is, die niet nu eens op 200, dan 800 of zooals nu, op 1800 meter hoog'te door het luchtruim zweeft. Ja, op 1800 meter hangen we. En geen meter minder. We constateeren het, als we een uur later, terwijl alles nog in diepe rust ligt, op de brug verschijnen. Gezeten aan het stuurboordraain van het kaartenhuis, dat des nachts door schotten en een deur van de stuurcabine is gescheiden, pogen we de duisternis te doorboren! Ineens verschijnt kapitein Flemming. Zegt „goeie morgen". En vraagt beminnelijk of we vóór willen komen staan. Dankbaar accepteeren we en nestelen ons in 'n hoekje van stuurboord, waar de stoel van Dr. Eckener staat en waar op deze reis zijn waardig alter ego, Kapitein Lehmann pleegt te zitten, 't Is nog nacht. Maar diep onder ons zien we toch duidelijk de Fransche kust, die we bij Les Sables d' Olonne pas seer en. We zijn alleen op de brug van het- hemelschip met drie stille figuren, gehuld in dikke jassen. Aan het koersroer staat Sammt, aan het hoogteroer Bartschat. Geen woord wordt er gesproken. Alleen het klikken van de stuurknoppen der electrische besturing en 't licht geratel der stuur kettingwieltj es, verbreekt de stilte. Daar begint het te lichten, langzaam, heel bedeesd, 'n Klein lichtend streepje verschijnt daar in het Oosten. Maar onder ons is nog alles gehuld in duisternis. Alleen een meer teekent zich af in het zwarte fond. In de wijde verte knipoogt een vuurtoren. Maar allengs wordt het lichter, begint het licht groen der weilanden op te komen, tusschen de donkere omzooming der boomen. Toen kwam de zon, die de heele ooster- kimme zette in vuur en vlam. En toen ook voelden we de machteloosheid en volslagen armoede van alle adjectieven, het holle van dichterlijke expressies. Om kort te gaan: 't was mooi, grootsch, indrukwekkend. De goede Sammt werd er poëtisch onder. Terwijl hij stram aan het stuur stond, hoorden we hem zeggen: „Wenn man bei so schones Wetter zu Hause kommt, das ist schön!" In de radio-cabine hebben ze zooeven een anderen hemelvaarder gehoord. Een Hollan der, op weg naar 't verre Insulinde, naar zei Anthea met een snellen blik in de duistere diepte van de koele, oude hal. „Ja zeker", juffer Anthea, maak oe eige maar niet ongerust". „Meneer Bellew, er is nog plaats in de dog kar, als u met ons wilt meerijden „Dank u", zei Bellew, „ik blijf liever hier, niet omdat ik niet graag mee zou gaan, maar om e om met Adam een oog op den boel te houden, als u 't goed vindt?" „Wel, ik vind 't best", zei Anthea een beetje verwonderd en niet zeer gevleid; ze knikte Adam toe, vierde de teugels en weg reden ze. „Dag Por!" gilde de jongen, „dank je nog wel voor de shilling". „Bess is e levendig van morgen, niet Adam?" vroeg Bellew, terwijl hij de dog- car nakeek. „Levendig meneer?" „En e is dat niet een beetje gevaarlijk voor een vrouw alleen?" „Met de dogcar, meneer". „Met de dogcar, Adam". „Ach, meneer Belloe", zei Adam met zijn breeden lach. „Der is hier niemand die beter met de peerd weet om te gaan as juffer An thea. Der bestaat geen peerd, dat ze niet rij de kan, veur de wagen of onder der". „Hm!" zei Bellew. Hij bleef de dogkar na kijken tot die uit het gezicht was en liep toen Adam achterna naar de stallen. Daar gingen ze op een hoop hooi zitten, rookten hun pijp en voerden een ernstig ge sprek tot de verkoop begon. Koopgrage lieden uit den omtrek kwamen van alle kanten opzetten.. Een van de eer sten, die verscheen, was de deurwaarder zelf. Dat was een oolijk heer met grappige manie ren en een leuken glimlach om zijn neus. Ja, zijn oolijkheid scheen zelfs tot in de knoopen van zijn jas te zijn doorgedrongen, want die leken wel te glinsteren en te.knip- oogen van ingehouden pret. Toen hij de meu bels in 't oog kreeg, was het of hij nog vroo- lijker werd. Hij wenkte zijn helper dat was Tropisch Nederland, 't Is boven het eerbied waardige Poitiers, welke historie zich in de grijze oudheid verliest, als Dumclce, blijkbaar in antwoord op zijn van tijd tot tijd rond- geseind „Hier Graf Zeppelin unterwegs Süd- Amerika-Friedrichshafen", uit den aether de woorden opvangt: „Hier K.L.M.-Flugzeug-Ijs vogel unterwegs Amsterdam-Batavia, Stand- ort-Dinant". Wondere eeuw toch, waarin wij leven! Rustig zoemt de Zeppelin verder over 't Gallische land. In een Oceaan van zonlicht varen we. Zestien, zeventien .honderd meter onder ons, zweven hier en daar wolkenflai-- den. Een vallei, die zich ver naar 't zuiden uitstrekt, zit er vol van. Een donkere, trieste dag beleven ze daar onder die flarden. Nu en dan krijgen we bezoek, hebben we bekijks van Fransche militaire vliegtuigen, die naast ons komen hangen. Bommengooiers en jagers zijn 't. Eén jagertje vooral, doet dol uitgelaten, stunt blijde en draait mooie, gave loopings. We passeeren Nevers, waar de kleine Ber- nardette rust. Bernardette de Soubirous. Hoe oostelijker we komen, des te inniger doen er de wolkjes onder ons. Die reiken elkaar de hand, klitten op elkaar, vereenigen zich tot een compacte massa, een wolkenzee. Aan den horizon van die zee schittert in al zijn majesteit het Mont-Blane massief. De hemel die boven ons welft is van 't volmaaktste blauw. Daverend is 't. Als de wolkenzee al weer achter ons ligt, ziet Kapitein Flemming rook op aarde. En juicht. Want de richting van de rook duidt op „wind méé". Dies zakken we. We voelen het aan den druk op de ooren. En natuurlijk pas sen we het oude, beproefde Soesterbergsche recept toe: we slikken. Als we gaan tafelen, voor de laatste maal, zitten we al tusschen de Zwitsersche bergen, waarover 'n maagde lijk sneeuwkleed ligt gespreid. Vanuit een sa natorium wuiven vele kinderen. Buitenge woon helder is het vandaag, zooals het maar weinig is, zeggen de Zeppelin-deskundigen. Het Zwitsersche hooggebergte toont zich in al zijn alpinaire glorie Het sprookje loopt ten einde. Maar is nog niet ten einde. Dies vinden we Kubis bepaald prcza.isch, als hij rekeningen distribueert en vele marken incasseert, voor genoten wijnen cognac-grokjes en wat dies meer zij. Nu schuift Zürich onder ons weg. Op het meer ligt de beroemde „Do-X". „Da liegt er das Paradepferd!" Maar Zürich en 't „para depaard" liggen al weer achter ons. Recht stoomen we op de Bodensee af. Heerlijk dat lage varen boven de herfstpracht van Zwit serland. Daar komt het meer. En ineens liggen we stil. Muisstil. „Pang, pang" knalt de Mauser. Nog eens knalt de Mauser. Dan brommen weer de motoren en varen we over liet meer naar het pittoreske Friedrichshafen In het Zeppelin-dorp staan vele vaders, moeders en eegaas van leden der bemanning te wuiven. Het goede luchtbeest is weer thuis. Weet dat hem beneden vele vertrouwde handen wachten, en is daarom zoo gedwee. Als je met de Zepp weet om te gaan, heb je geen kind aan 'm. Keurig halen de L. Z.-menschen het schip omlaag", en vangen het op. Ze slaan nu ook lange stokken met haken, in tegen de onder-zijkanten van de Zepp aangebrachte oogen, net als ze, met veel wind, doen bij de landende Fokkers van de K. L. M. Daar zien we dr. Eckener En meer naar achteren staat de I-Iollandsche vlieger Van Nijenhoff. Het zoontje van Kapitein von Schiller, wordt aan boord getild, mag meevaren tot in de hal. Fijn vindt die jongen dat! Voor 'n seconde brullen nog even de moto ren, nu om de zware massa in beweging te brengen voor de wandeling naar de loods. Kalm en rustig gaat alles in zijn werk. De toeschouwers en familieleden en kennissen der reizigers, wandelen naast het schip mee. Even klinkt het commando „Hoch die Gon del", dan hangen we boven de rails recht voor de loods. Terwijl de achterste gondel op een wagen komt te rusten die op de rails loopt, wordt het schip aan de zijkanten in bedwang gehouden door de kabels der loop- katten. Zoo gebeurt het altijd. Want veel spatie is er niet; aan de zijkanten is er tus schen het luchtschip en loods maar 'n meter en boven precies 65 centimeter speling. De Zepp past maar net in die loods. Nog ééns kregen de motoren een seconde gas, om het zware lichaam weer op gang te brengen en gleed de Zepp naar binnen. De bokken gingen onder den gondel, die weer behangen werd met vele zakken. Toen debar- keerden we, in een zielstoestand zoo'n beetje van een Paulus die eerst Saulus was. Wij hadden het luchtschip leeren kennen. En daardoor weten waardeeren. Vóór we scheidden, hebben we ons eerst nog tot de Zepp gericht, het goede lucht beest liefkoozend tegen z'n buikje gestreken en gezegd: „lieve Zepp! Ér is veel op je ge scholden en in het „zwaarder dan lucht"- kamp fulmineert men nog dagelijks op je. Maar ze kennen je niet! Er zit toekomst in je! We danken je!" Toen klotsten we over den houten vloer naar buiten, dienzelfden vloer, waarover we elf dagen geleden klotsten om scheep te gaan Tusschen dat tweemaal over-planken-geloop lag alles besloten, het heele sprookje, de heele droom: het luchtruim, de Atlantische Oceaan en Zuid-Amerika. de roodneusblauwkin, die zooals bleek, den schoonen naam van Theodore droeg klop te hem op den schouder met een gebaar van „eemnal, andermaal" en begon een aller grappigst zakengesprek. En ondertusschen kwamen al maar de koopers aanzetten, te voet en te paard, op wagens en fietsen en het leven dat zij maak ten en het gezoem van hun stemmen wekten onaangename echo's in het oude huis. Het duurde niet lang of er stonden meer dan zes tig menschen opeengepropt in de hal en voor de deur. Onder hen viel een groote, dikke man op met vetten, rooden nek, dien hij telkens af veegde met 'n grooten zakdoek. Behalve zijn nek, waren ook nog zijn gezicht en zijn haar en zijn handen rood in verschillende nuances en in zijn volle, roode tronie zaten twee kleine, vlugge, scherpe oogjes, die nooit stil waren. Zijn stem was vol. evenals zijn gezicht en had een specialen koperen klank, die haar tot in de verste hoeken deed weer galmen. Hij was klaarblijkelijk iemand van „middelen" en van aanzien, want ieder groet te hem met eerbied en de menschen maakten plaats voor hem, overal waar hij kwam. Som migen knikte hij toe, met anderen sprak hij en soms zelfs lachte hij, maar dat kwam zelden voor, want het paste slecht bij het de corum van geld en voornaamheid. Bij wijle gaf hij al zijn aandacht aan dë meubelen. Hij liet zich zwaar in stoelen val len, betastte de zittingen met z'n dikke roo de vingers: opende de deurtjes van kasten en kabinetten, keek in laden, klopte op tafels en gedroeg zich in 't algemeen volkomen als een man, die zich niet laat bedotten door den glans van vernis of rijkelijk aangewende wrijf was. Bellew zat verschanst achter een paar stoe len en een kastje, groote rookwolken uit zijn pijp te blaèen en sloeg, ïliet erg opgewekt, het tumult gade. Hij wenkte Adam, die naar hem toe kwam. (Wordt vervolgd)» door HENRI HEGENER. (Slot.) Wolkenzee boven den Atlantischen Oceaan

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1932 | | pagina 3