Toen het voSSe maan was...
Met de „Graf Zeppelin" over den Oceaan
IJMUIDER COURANT
Een start in het duister. We
maken een tusschenlanding te
Sevilla. Via Portugal en over
Frankrijk naar huis.
Zondagavond, 30 October.
Het essentieele verschil van een Zeppelin-
tocht bij nacht, tegenover een vertrek bij
dag, is voornamelijk wel dit, dat veel hetgeen
je overdag ziet, je in het eerstgenoemde
geval niet ziet. Toch was ook dat late vertrek
een bijzondere belevenis. Als een schim-
menprocessie. kwamen daar tegen half
tien de in heldere Zondagsche linnen pakjes
gestoken zwarte en donker-bruine hulpman
schappen aangemarcheerd. Wat hadden ze
een schik. Misschien wel vanwege het blijde
vooruitzicht op de 4 milreis, ca. 60 Holland-
sche centen, die ze per hoofd voor hun bij
landing of start verleenden bijstand krijgen.
Direct vertrekken konden we echter nog
niet, want de „Graaf" slikte nog maar steeds
groote quantiteiten draaggas en stookgas,
die hem van den top van den meer mast af
door groote slurven werden toegevoerd. Eerst
over tien vonden ze't blijkbaar welletjes en
kwamen we los van den mast.
Toen was het spoedig gebeurd. Op eerbie
digen afstand van den mast werd het schip
omhoog geduwd, en weer opgevangen. Nog
eerst gulpte water, toen snerpte een fluitje
enlos waren we weer, verhief het hemel
schip zich onder het „adé, adé"-geroep der j
goedhartige negers uit den schoot van Zuid- 1
Amerika en zweefden we den roetzwarten
luchtoceaan tegemoet. Even later lag Zuid-
Amerika al weer achter ons en klotste be
neden de Atlantische Oceaan-
Volgens de passagierslijst zijn er 18 reizi
gers aan boord, waaronder een familie van
vijf personen, waarvan de jongste, Gabriele, 1
twee lente's telt. Achttien passagiers I Dat
beteekent mèt de 44 man bemanning, 62
monden, die onze kok Joseph Scheuer, vier
maal per dag moet laven en spijzen. We heb
ben dien stillen werker van achter de cou
lissen den volgenden morgen in zijn klein
keukentje eens opgezocht. Met een bakje op
zijn schoot, was hij juist bezig aardappelen
te jassen. En terwijl hij telkens de punt van
zijn mes in zoo'n blauwpitter stak en er een
oogje uitpikte, vertelde Herr Scheuer, die in
Friedrichsliafen de functie van kok van het
Kurgarten Hotel vervult, hoe op de eerste
trans-atlantische reizen hoofdzakelijk op
conserven werd geleefd, doch hoe men al
spoedig geheel ingericht raakte op de bereir
ding van versch eten. En dat gaat thans
best. Voor de uitreis wordt voor den eersten
dag nog zooveel mogelijk in het Kurgarten
Hotel klaar gemaakt, maar verder is men
natuurlijk aangewezen op het keukentje,
waar twee electrische kookplaten en twee
dito oventjes, ter beschikking staan. Er is
voedsel aan boord voor 4 dagen, plus 1 dag-
noodrantsoen.. Het eten wordt bewaard op
vier verschillende plaats|n boven in het
schip. v
Voor het eerst hebben we op onze Zep-
pelinreis „hoog" gevaren: Hoog altijd voor
luchtschip-doen. Op 800 meter zweefden we,
omdat daar tien mijl per uur meer snelheid
kon worden gemaakt dan laag boven zee.
Een practisch middel om je vaarhoogte te be-
FEUILLETON
Naar het Engelsch
van
JEFFERY FARNOL.
„Adam", zei Bellew, „dat doet je eer aan.
Ik moet zeggen dat ik trotsch ben met je te
hebben gevochten geef me een poot". En
daar onder den ouden appelboom, drukten
ze elkaar plechtig de hand, terwijl de maan
toekeek.
„En vervolgde Bellew, „bewaar jij je
tien pond voor Prudence,, want ik beschik
voorloopig over meer, dan wij noodig zullen
hebben. Kijk eens!" Hij haalde zijn porte
feuille te voorschijn en nam daaruit een sta
peltje bankpapier, meer bankpapier dan
Adam in zijn ieven ooit bij elkaar had gezien.
Hij sperde zijn oogen open en zijn geliefde
pijpje viel bijna uit zijn mond.
„Steek dat geld morgen in je zak", ver
volgde Bellew terwijl hij Adam de bankbil
jetten in de hand duwde. „En zoodra iemand
een bod doet, bied jij hooger, totdat je het
hebt je koopt alles, wat er geveild wordt,
begrijp je? Alles, 't komt er niet op aan wat
het kost".
„Maar meneer, dat ouwe kabinet, u weet
wel, met dat snijwerk dat
„En de zuivere kandelaars en het ouwe
ledikant en
„Koopen! Alles koopen, Adam. Als 3e geld
te'kort komt, is er nog genoeg waar dit van
daan kwam koop alles. Begrijp je me?"
„Goed best .meneer. Hoeveel het meneer
mé' gegeven? I-Iemel bewaarme: vijftig, zes
tig
DONDERDAG 29 DECEMBER 1932.
palen, van welke eenvoudige methode men
zich nu en dan op de brug pleegt te bedienen
is het afwerpen van een Apollinaris-fleschje.
Kubis, onze steward, vulde er een half met
water. Toen ging ie over boord. Het fleschje
natuurlijk. Het ding viel, viel dieper, werd
steeds kleiner. Als een rookpluimpje stoof het
water boven den hals van het fleschje er
achter aan. De door een der passagiers met
een stophorloge gemeten valtijd, gaf als
uitkomst circa 850 meter, of de tijd juist was
weten we niet, want eerlijk gezegd was voor
ons het arme fleschje bereids in het verticale
verschiet verdwenen vóór het den Ocaaan kon
bereikt hebben.
Op den avond van den tweeden reisdag-
werden we verrast op muziek, door kapi
tein Lehmann, die opeens met zijn geliefde
„trekpiano" een groote Hohner harmonica,
in den salon verscheen en daar, heel verdien
stelijk, klassieke en moderne nummertjes ten
beste gaf. De passagiers bleken het wel te
apprecieeren en zongen dapper mee. Beter
dan geleerde betoogen typeerde dat vroolijke
tooneeltje, hoe rustig en veilig het er op
zoo'n Oceaan-luchtvaart aan toe gaat.
Wat ons op deze luchtreis vooral getroffen
heeft, is de onderlinge verhouding der be
manning en hun ijver. De geheele bezetting-
weet, dat zij in dienst staat van een groot
Duitsch cultureel belang en dat van een
ieder veel inspanning en toewijding wordt
gevraagd. Vooral ook toewijding. Ook is er
een uitgesproken wederzijdsch vertrouwen,
zonder hetwelk een bedrijf als het varen met
een apparaat, gelijk de Zeppelin, niet moge
lijk zou zijn. Dit verklaart ook, meenen we,
het streven, om rangverschillen niet te ac-
centueeren. Er heerscht een sfeer van
broederlijke samenwerking. Behoorlijk, maar
zonder hakkengekletter en stram in de hou
ding springen, is de omgang van een mindere
met zijn meerdere. Geen der officieren wordt
„Kapitein" genoemd, doch eenvoudig aan
gesproken met „Herr". Alleen voor Dr. Ecke-
ner is de aanspreking „Her Doktor".Een sterk
bewijs voor de opvatting, dat men eikaars
medewerker is, noemen is het gemis van dis
tinctieven bij de officieren. Van hoog tot
lag draagt een donkerblauw colbertpak.
zonder eenige onderscheiding. Het eenige
kenmerk dat echter weer voor allen gelijk is,
is de pet, waarop in een medaillon de letters
L. Z. prijken.
2 November.
Een rustige zeereis hebben we gehad. Geen
bootje hebben we gezien in de drie en 'n hal
ven dag. Ook geen eilandje. Alleen maar wa
ter, heel veel water. En ook heel veel wolken.
Maar vanmiddag zagen we land. De eerste
voorboden waren de zeemeeuwen, die als
vlinders zoo klein, 'n 800 meter onder ons
fladderden.
Totdat kort daarop aan bakboord het flau
we beeld van een kust opdoemde, de antieke
stranden van Lusitanië. Voor den boeg werd
de Spaansche kust zichtbaar. Net even over
drieën was het, toen het land onder den
„Graf" wegschoof. Dat was bij San Antonio.
We varen over Spanje, omdat we een tus
schenlanding gaan maken in Sevilla, in ver
band met de plannen, om Sevilla te bestem
men als tusschenhaven voor den dienst op
Zuid-Amerika.
„Stop het in je zak, Adam en bewaar 't
goed tot morgen. En denk er aan, tegen nie
mand een woord er over'.
„Honderd pond!" bromde Adam. „Neeje ik
zal der geen woord van zegge. Wees maar
niet bang. Maar harrejée, den olden Adam,
ik zelf met honderd pond ien me zak, 't
lijkt wel een kluchtspel! Hij gaf een klap op
zijn zak, knikte en stond op.
„Ik mot gaan meneer daar komt juffer
Anthea an en as ze me nou anspreek, kan ik
vast me lachen niet houwe".
„Juffrouw Anthea waar?"
„Daar in den rozentuin. Ze gaat zeker weer
naar de ouwe Hanne Dibbin da's een heks,
eenechte. Ze leit nou met rummatiek en
geen mensch kijkt na der om as juffer An
thea. Die is niet bang voor hekse, nog veur
geen vieftig bi mekaar! Nou genavend, me
neer Belloe en mondje toe".
Hierop klopte Adam nog eens op zijn zak,
knipoogde en liep erg onverschillig den boom
gaard in.
HOOFDSTUK XI.
Dat een nauwkeurig- verslag- geeft van den
verkoop.
„Por er staat een mannetje in de hal
met eeift rooden neus en een blauwe kin
„Ik heb 'm al gezien neef!"
Hij plakt papiertje met nummers op al
onze stoelen en tafel. Waarom doet ie dat?"
„Wie weet? misschien vindt ie dat erg
mooi. 't Kan wel dat ie straks ook nog pa
piertjes op zijn neus en zijn kin plakt. Maak
je er maar geen zwaar hoofd over, Por
laten we eens gaan kijken waar tante An
thea is".
Zij vonden haar in de hal. En het was me
een hal in Daplemer, ruim en hoog en met
een open trap en balustrade aan één kant
een hal, die eeuwen geleden weerklonken had
van het kletteren van zwaarden en het luide
lachen der edelieden en den zang der jonk-
Fijn! Wè zien wëer land. Doen weer aan
„sight seeing". We varen over olijfboomen.
En sinaasappelboomen. De fel witte stadjes
en dorpjes teekenen zich scherp af tegen het
donker-groene en somber-bruine land. De
wegen zijn breed en zanderig.
Als we aan stuurboord, aan de breede mon
ding van de Odiel, het stadje Huelva passee-
ren, raken we even aan 't retrospectief medi-
teeren. Want daar bij I-Ieulva stuk in Aug.
1492 Columbus met drie karavellen van wal,
en ving de groote reis aan, die resulteerde
in de ontdekking van Amerika, 't Verkeer
heeft zich wel ontwikkeld in den loop dei-
tijden, bepeinzen we.
De „Graf" zwemt verder. Als zwaar ver
roest is het troebele water van de Guadal
quivir. Daar opeens vliegt dwars over ons
schip, een drie-motorige Fokker. En er ach
ter een Moth. En onder ons zien we al de
eerste huizen van Andalusië's hoofdstad, het
schoone Sevilla. Sterk beheerscht de impo
sante Gothische dom, annex het Alcazar, dat
Moorsche gewrocht van subtiele fijnheid, het
stadsbeeld. Vlak onder de eZp gaapt 'n leege
arena. De hemel die boven dit alles spant, is
doortinteld van een magisch licht, dat wer
kelijke wonderlijke lichteffecten toovert.
Daar hangen we nu op 200 meter, met af
gestelde motoren, 't Is toch telkens weer in
drukwekkend en grootsch, die plotselinge
stilte na dagenlang varen, dat moment, als
de gaskolos daar roerloos in de lucht hangt,
't Is en blijft, vinden we, een der machtigste
oogenblikken van de Zeppelin-vaart.
We liggen nu vlak voor de haven, vóór het
Tablada-aerodrome, een keurig lapje vlieg-
weide van 1000 a 1300 meter. Ahkijk ze
eens keurig opgesteld staan, de landings
manschappen. Maar we kennen het al. Het
opstellen is niets, het straks moeten aanpak
ken alles. We landen echter nog niet. Va
ren nog eerst een kapitale ronde. Zijn dan
weer terug.
Daar klinkt 't geroep ,Achtung".en tui
melen de zich onder het vallen omrollende
landingstouwen omlaag. Een soldaat krijgt
een der kluwtjes bijna op z'n hoofd, schrikt
zich blijkbaar een aap, maakt althans een
wilden, koddigen zijsprong. Een meneer in
'n jacquet holt, om het goede voorbeeld te
geven, op een der touwen toe, en gaat er aan
trekken, er aan hangen Heel dapper is dat.
Maar 's mans goede bedoeling sorteert niet
het minste effect, 't Is alsof ons luchtbeest
uit zijn drie-hoekige, oogen naar beneden
kijkt en zegt: „Mug, wat wil je?"
De meneer die alras beseft dat hij niet de
Zepp, maar de Zepp hèm heeft, laat weer los,
juist als anderen toeschieten, 'n Heel klutje
hangt nu aan het touw. De „Graf" heeft
blijkbaar nog niet den waren zin, richt zich
althans nog 'n metertje op, zoodat drie man,
die ineens hun dierbaren Spaanschen grond
onder hun voeten kwijtraken, ijlings losla
ten, en op de anderen vallen. Maar toch is
de „Graf" gewillig, loopt niet weg, doch blijft
drijven, op de plaats rust. Massaal vallen de
soldaten nu aan. Daar loopen de touwen al
door de blokken van cle spinnen en trekken
ze het gevaarte naar den grond.
De ontvangst was warm en bruisend. Ter
wijl een paar huzaren te paard quasi-serieuse
pogingen deden, om het enthousiaste volk
dat op het luchtschip toeholde, tegen te hou
den, kwam daar achter de massa, met veel
geluid, een muziekcorps op de Zepp afgemar
cheerd, de boemketel voorop. De Sevillianen
bleven uitbundig doen en klapten in de han
den. Een klein geëxalteerd doend heertje,
schreeuwde herhaaldelijk „Viva la Republi-
ca", terwijl meer nuchtere patriotten een wit,
groen, witte vlag ontplooiden, de vlag van
Andalusië.
Fluks werd nu 'n drietal passagiers aan
vrouwen, want dit was het oudste gedeelte
van het huis.
Het zag er rommelig uit, want alle meu
bels waren van hun plaats gehaald en in
rijen langs de wanden gezet en onder de
balustrade stonden ze zelfs opgestapeld en
daar was de roodneus bezig met het opplak
ken van nummertjes.
Midden in de hal stond Anthea, een lieve
maar treurige verschijning. Ze was gekleed
om uit te gaan en bezig haar handschoenen
aan te trekken, want ze wachtte de dogkar,
die haar en kleinen Por naar Cranbrook zou
rijden, ver weg van den hamer des afslagers.
„We ruimen wat oude meubels op, meneer
Bellew", zei ze, met een blik naar een mooi
antiek kabinet. „We hebben er veel te veel
—meer dan wij noodig hebben".
„Ja", zei Bellew.
Maar hij zag hóe treurig haar oogen
stonden en hoe ze haar hand op het oude
kabinet legde, met een gebaar dat op een
liefkoozing geleek.
„Hoe zou 't komen dat die man zoo'n blau
we kin heeft, tante?" vroeg de jongen fluiste
rend.
„Stil George, dat weet ik niet", zei Anthea.
„En waarom plakt ié overal die papiertjes
op?"
„Om den deurwaarder te helpen bij de vei
ling".
„Wat is dat, een veiling?"
Op dit oogenblik reed de dogkar voor en
Anthea draaide zich om en liep gauw naar
u uiten in den zonneschijn.
„Een mooie dag voor een ritje", zei Adam,
met een tik tegen zijn pet. „Bess denkt er
ook zoo oyer, geloof ik". En hij streelde de
glimmende huid van de merrie, die haar nek
boog en met een ongeduldige hoef in het
grint krabde.
Anthea klom vlug op de hooge voorbank
en greep de handjes van den kleinen George,
dien Bellew haar toereikte.
„Jij wilt wel een oog op alles houden, Adam?"
boord gehëschen, waaronder kolonel Her-
rera, leider der Spaansche civiele luchtvaart,
koffer en 'n groote mand met bloemen volg
den, er snerpte een fluitje, en voor we het
wisten, schoot de Zeppelin weer omhoog, rol
de weer 't gedonder van zijn motoren over
het land van Andalusië. Tegen de vensters en
het plafond van den salon, zaten vele vlie
gen. Spaansche vliegen!
„Die Wetterlage ist von ausschlaggebender
Bedeutung für die Bestimmung des Kurses
eines Luftschiffes", zegt pagina 5 van het
mooie boekje, dat iedere passagier krijgt toe
bedeeld. Dat het boekje waarheid vertelt,
bleek ook nu weer. Want een goed half uur
na het vertrek, hingen we warempel weer
boven Sevilla. Alras vernamen we de reden,
hoorden we, dat er boven Spanje 70 K.M. per
uur tegenwind stond, en dat als we via Por
tugal voeren, we boven de Golf van Biscaye
20 a 30 K.M. wind méé zouden hebben. Dies
werd terug gevaren, zweefden we een uur la
ter boven het land van Vasco de Gama, en
voeren over Coimbra, Oporto en La Coruna.
Lichtjes, dat was alles wat we van Portugal
te zien kregen.
De laatste dag.
Vier uur is 't! We mijmeren over iets raars,
Vanavond slapen we weer op aarde. En vra
gen ons nu af, hoe dat wel zal zijn, of dat
wel weer zal wennen. Een legerstede krijgen
we weer die blijft waar ze is, die niet nu eens
op 200, dan 800 of zooals nu, op 1800 meter
hoog'te door het luchtruim zweeft.
Ja, op 1800 meter hangen we. En geen
meter minder. We constateeren het, als we
een uur later, terwijl alles nog in diepe rust
ligt, op de brug verschijnen. Gezeten aan het
stuurboordraain van het kaartenhuis, dat
des nachts door schotten en een deur
van de stuurcabine is gescheiden, pogen we
de duisternis te doorboren! Ineens verschijnt
kapitein Flemming. Zegt „goeie morgen". En
vraagt beminnelijk of we vóór willen komen
staan.
Dankbaar accepteeren we en nestelen ons
in 'n hoekje van stuurboord, waar de stoel
van Dr. Eckener staat en waar op deze reis
zijn waardig alter ego, Kapitein Lehmann
pleegt te zitten, 't Is nog nacht. Maar diep
onder ons zien we toch duidelijk de Fransche
kust, die we bij Les Sables d' Olonne pas
seer en. We zijn alleen op de brug van het-
hemelschip met drie stille figuren, gehuld in
dikke jassen. Aan het koersroer staat Sammt,
aan het hoogteroer Bartschat. Geen woord
wordt er gesproken. Alleen het klikken van
de stuurknoppen der electrische besturing
en 't licht geratel der stuur kettingwieltj es,
verbreekt de stilte.
Daar begint het te lichten, langzaam, heel
bedeesd, 'n Klein lichtend streepje verschijnt
daar in het Oosten. Maar onder ons is nog
alles gehuld in duisternis. Alleen een meer
teekent zich af in het zwarte fond. In de
wijde verte knipoogt een vuurtoren. Maar
allengs wordt het lichter, begint het licht
groen der weilanden op te komen, tusschen
de donkere omzooming der boomen.
Toen kwam de zon, die de heele ooster-
kimme zette in vuur en vlam. En toen ook
voelden we de machteloosheid en volslagen
armoede van alle adjectieven, het holle van
dichterlijke expressies. Om kort te gaan: 't
was mooi, grootsch, indrukwekkend. De goede
Sammt werd er poëtisch onder. Terwijl hij
stram aan het stuur stond, hoorden we hem
zeggen: „Wenn man bei so schones Wetter
zu Hause kommt, das ist schön!"
In de radio-cabine hebben ze zooeven een
anderen hemelvaarder gehoord. Een Hollan
der, op weg naar 't verre Insulinde, naar
zei Anthea met een snellen blik in de duistere
diepte van de koele, oude hal.
„Ja zeker", juffer Anthea, maak oe eige
maar niet ongerust".
„Meneer Bellew, er is nog plaats in de dog
kar, als u met ons wilt meerijden
„Dank u", zei Bellew, „ik blijf liever hier,
niet omdat ik niet graag mee zou gaan, maar
om e om met Adam een oog op den
boel te houden, als u 't goed vindt?"
„Wel, ik vind 't best", zei Anthea een
beetje verwonderd en niet zeer gevleid; ze
knikte Adam toe, vierde de teugels en weg
reden ze.
„Dag Por!" gilde de jongen, „dank je nog
wel voor de shilling".
„Bess is e levendig van morgen,
niet Adam?" vroeg Bellew, terwijl hij de dog-
car nakeek.
„Levendig meneer?"
„En e is dat niet een beetje gevaarlijk
voor een vrouw alleen?"
„Met de dogcar, meneer".
„Met de dogcar, Adam".
„Ach, meneer Belloe", zei Adam met zijn
breeden lach. „Der is hier niemand die beter
met de peerd weet om te gaan as juffer An
thea. Der bestaat geen peerd, dat ze niet rij
de kan, veur de wagen of onder der".
„Hm!" zei Bellew. Hij bleef de dogkar na
kijken tot die uit het gezicht was en liep toen
Adam achterna naar de stallen.
Daar gingen ze op een hoop hooi zitten,
rookten hun pijp en voerden een ernstig ge
sprek tot de verkoop begon.
Koopgrage lieden uit den omtrek kwamen
van alle kanten opzetten.. Een van de eer
sten, die verscheen, was de deurwaarder zelf.
Dat was een oolijk heer met grappige manie
ren en een leuken glimlach om zijn neus.
Ja, zijn oolijkheid scheen zelfs tot in de
knoopen van zijn jas te zijn doorgedrongen,
want die leken wel te glinsteren en te.knip-
oogen van ingehouden pret. Toen hij de meu
bels in 't oog kreeg, was het of hij nog vroo-
lijker werd. Hij wenkte zijn helper dat was
Tropisch Nederland, 't Is boven het eerbied
waardige Poitiers, welke historie zich in de
grijze oudheid verliest, als Dumclce, blijkbaar
in antwoord op zijn van tijd tot tijd rond-
geseind „Hier Graf Zeppelin unterwegs Süd-
Amerika-Friedrichshafen", uit den aether de
woorden opvangt: „Hier K.L.M.-Flugzeug-Ijs
vogel unterwegs Amsterdam-Batavia, Stand-
ort-Dinant".
Wondere eeuw toch, waarin wij leven!
Rustig zoemt de Zeppelin verder over 't
Gallische land. In een Oceaan van zonlicht
varen we. Zestien, zeventien .honderd meter
onder ons, zweven hier en daar wolkenflai--
den. Een vallei, die zich ver naar 't zuiden
uitstrekt, zit er vol van. Een donkere, trieste
dag beleven ze daar onder die flarden. Nu en
dan krijgen we bezoek, hebben we bekijks van
Fransche militaire vliegtuigen, die naast ons
komen hangen. Bommengooiers en jagers zijn
't. Eén jagertje vooral, doet dol uitgelaten,
stunt blijde en draait mooie, gave loopings.
We passeeren Nevers, waar de kleine Ber-
nardette rust. Bernardette de Soubirous. Hoe
oostelijker we komen, des te inniger doen
er de wolkjes onder ons. Die reiken elkaar
de hand, klitten op elkaar, vereenigen zich
tot een compacte massa, een wolkenzee. Aan
den horizon van die zee schittert in al zijn
majesteit het Mont-Blane massief. De hemel
die boven ons welft is van 't volmaaktste
blauw. Daverend is 't.
Als de wolkenzee al weer achter ons ligt,
ziet Kapitein Flemming rook op aarde. En
juicht. Want de richting van de rook duidt op
„wind méé". Dies zakken we. We voelen het
aan den druk op de ooren. En natuurlijk pas
sen we het oude, beproefde Soesterbergsche
recept toe: we slikken. Als we gaan tafelen,
voor de laatste maal, zitten we al tusschen
de Zwitsersche bergen, waarover 'n maagde
lijk sneeuwkleed ligt gespreid. Vanuit een sa
natorium wuiven vele kinderen. Buitenge
woon helder is het vandaag, zooals het maar
weinig is, zeggen de Zeppelin-deskundigen.
Het Zwitsersche hooggebergte toont zich in
al zijn alpinaire glorie
Het sprookje loopt ten einde. Maar is nog
niet ten einde. Dies vinden we Kubis bepaald
prcza.isch, als hij rekeningen distribueert en
vele marken incasseert, voor genoten wijnen
cognac-grokjes en wat dies meer zij.
Nu schuift Zürich onder ons weg. Op het
meer ligt de beroemde „Do-X". „Da liegt er
das Paradepferd!" Maar Zürich en 't „para
depaard" liggen al weer achter ons. Recht
stoomen we op de Bodensee af. Heerlijk dat
lage varen boven de herfstpracht van Zwit
serland. Daar komt het meer. En ineens
liggen we stil. Muisstil. „Pang, pang" knalt
de Mauser. Nog eens knalt de Mauser. Dan
brommen weer de motoren en varen we over
liet meer naar het pittoreske Friedrichshafen
In het Zeppelin-dorp staan vele vaders,
moeders en eegaas van leden der bemanning
te wuiven.
Het goede luchtbeest is weer thuis. Weet
dat hem beneden vele vertrouwde handen
wachten, en is daarom zoo gedwee. Als je
met de Zepp weet om te gaan, heb je geen
kind aan 'm. Keurig halen de L. Z.-menschen
het schip omlaag", en vangen het op. Ze slaan
nu ook lange stokken met haken, in tegen de
onder-zijkanten van de Zepp aangebrachte
oogen, net als ze, met veel wind, doen bij de
landende Fokkers van de K. L. M. Daar zien
we dr. Eckener En meer naar achteren staat
de I-Iollandsche vlieger Van Nijenhoff. Het
zoontje van Kapitein von Schiller, wordt aan
boord getild, mag meevaren tot in de hal.
Fijn vindt die jongen dat!
Voor 'n seconde brullen nog even de moto
ren, nu om de zware massa in beweging te
brengen voor de wandeling naar de loods.
Kalm en rustig gaat alles in zijn werk. De
toeschouwers en familieleden en kennissen
der reizigers, wandelen naast het schip mee.
Even klinkt het commando „Hoch die Gon
del", dan hangen we boven de rails recht
voor de loods. Terwijl de achterste gondel
op een wagen komt te rusten die op de rails
loopt, wordt het schip aan de zijkanten in
bedwang gehouden door de kabels der loop-
katten. Zoo gebeurt het altijd. Want veel
spatie is er niet; aan de zijkanten is er tus
schen het luchtschip en loods maar 'n meter
en boven precies 65 centimeter speling. De
Zepp past maar net in die loods.
Nog ééns kregen de motoren een seconde
gas, om het zware lichaam weer op gang te
brengen en gleed de Zepp naar binnen. De
bokken gingen onder den gondel, die weer
behangen werd met vele zakken. Toen debar-
keerden we, in een zielstoestand zoo'n beetje
van een Paulus die eerst Saulus was. Wij
hadden het luchtschip leeren kennen. En
daardoor weten waardeeren.
Vóór we scheidden, hebben we ons eerst
nog tot de Zepp gericht, het goede lucht
beest liefkoozend tegen z'n buikje gestreken
en gezegd: „lieve Zepp! Ér is veel op je ge
scholden en in het „zwaarder dan lucht"-
kamp fulmineert men nog dagelijks op je.
Maar ze kennen je niet! Er zit toekomst in
je! We danken je!"
Toen klotsten we over den houten vloer
naar buiten, dienzelfden vloer, waarover we
elf dagen geleden klotsten om scheep te gaan
Tusschen dat tweemaal over-planken-geloop
lag alles besloten, het heele sprookje, de
heele droom: het luchtruim, de Atlantische
Oceaan en Zuid-Amerika.
de roodneusblauwkin, die zooals bleek, den
schoonen naam van Theodore droeg klop
te hem op den schouder met een gebaar van
„eemnal, andermaal" en begon een aller
grappigst zakengesprek.
En ondertusschen kwamen al maar de
koopers aanzetten, te voet en te paard, op
wagens en fietsen en het leven dat zij maak
ten en het gezoem van hun stemmen wekten
onaangename echo's in het oude huis. Het
duurde niet lang of er stonden meer dan zes
tig menschen opeengepropt in de hal en voor
de deur.
Onder hen viel een groote, dikke man op
met vetten, rooden nek, dien hij telkens af
veegde met 'n grooten zakdoek. Behalve zijn
nek, waren ook nog zijn gezicht en zijn haar
en zijn handen rood in verschillende
nuances en in zijn volle, roode tronie zaten
twee kleine, vlugge, scherpe oogjes, die nooit
stil waren. Zijn stem was vol. evenals zijn
gezicht en had een specialen koperen klank,
die haar tot in de verste hoeken deed weer
galmen. Hij was klaarblijkelijk iemand van
„middelen" en van aanzien, want ieder groet
te hem met eerbied en de menschen maakten
plaats voor hem, overal waar hij kwam. Som
migen knikte hij toe, met anderen sprak hij
en soms zelfs lachte hij, maar dat kwam
zelden voor, want het paste slecht bij het de
corum van geld en voornaamheid.
Bij wijle gaf hij al zijn aandacht aan dë
meubelen. Hij liet zich zwaar in stoelen val
len, betastte de zittingen met z'n dikke roo
de vingers: opende de deurtjes van kasten en
kabinetten, keek in laden, klopte op tafels en
gedroeg zich in 't algemeen volkomen als
een man, die zich niet laat bedotten door den
glans van vernis of rijkelijk aangewende
wrijf was.
Bellew zat verschanst achter een paar stoe
len en een kastje, groote rookwolken uit zijn
pijp te blaèen en sloeg, ïliet erg opgewekt,
het tumult gade. Hij wenkte Adam, die naar
hem toe kwam.
(Wordt vervolgd)»
door HENRI HEGENER.
(Slot.)
Wolkenzee boven den Atlantischen Oceaan