ORVIETO. Pe rs 1 blij ft Pe rs 1 Toen het voile maan was... Van alles en nog wat. Vooruitzien. IJMUIDER COURANT DINSDAC 3 JANUARI 1933. Door WILLY VAN DER TAK. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN Keurig is dat weer geworden Persil is daar éénig voor Trouwens, 't hielp met glans en glorie Mij héél twee en dertig door. Met Persil ga 'k drie en dertig Vroolijk lachend tegemoet; 't Is geen kunst om „goed** te wasschen Als Persil het voor je doet. *1 Beste wat ik jou kan wenschen. Voor je zèll en je gezin: Neem Persil, want daar zit elke Wensch voor drie en dertig in* i i E. Os+Yrihann-& Co-'s'Handel Mij. N.V.v'Amsterdam'.. Fo b r ie kvn t J ut p KaosU Ire c ht De vetturino, koetsier, die mij van het klei ne stationnetje van Pozzuoli naar den ingang van de terreinen heeft gebracht, waarop zich de beroemde zwavelhoudende bronnen be vinden, die ieder rechtgeaard bezoeker van Napels op zijn programma heeft staan, en die, afgezien van de geleerde en geestdriftige regelen, die Baedeker eraan wijdt, werkelijk zelfs voor een leek' zonder hart voor de charme van gesteenten, vulkanische ver schijnselen en bodemformaties een myste rieuze bekoring hebben, omdat het een vreemd gevoel is te loopen over een bodem die kookt en elk oog'enblik onder uw voeten kan overkoken en een stroom van gloeiende, gelige vloeistof naar buiten werpen, die u de tranen in de oogen drijft en u half doet stik ken de vetturino dan, die mij daarheen heeft gebracht, na mij als een vrijwel willooze buit te hebben veroverd op zijn medekoet siers, die mij ook allemaal in rad Napoll- taansch betuigden, dat ik in hun rijtuigje veiliger nog zou zijn dan eertijds in mijn wieg, vraagt mij, als ik terugkom, eerst be leefdelijk naar den bekenden weg: of ik het interessant heb gevonden, en gaat vervolgens over tot belangrijker zaken. Hij biedt aan om mij voor een ongelooflijk klein aantal lires zoo klein is het aantal, dat hij er zelf schade bij zal moeten lijden, als ik het aanneem, maar dat heeft hij gaarne voor mij over, zegt hij twee uur lang door de omstreken te voeren, die de schoonste van de heele buurt, van heel Italië, zoo niet- van heel de wereld zijn; en als ik hem zeer dank en geduldig tien maal herhaald heb, dat ik geen tijd heb en terug moet, is hij gansch en al niet beleedigd, maar helpt mij keurig instappen en rijdt vroolijk fluitend terug naar het station, waar blijkt, dat ik nog een half uur op den trein zal moeten wachten. Hij rekent het blijkbaar tot zijn plicht mij dien wachttijd te korten, komt vertrouwelijk naast mij staan, en vertelt mij van zichzelf, zijn vader, moeder, broers, zusters, ooms neven en nichten, zonder er een oogenblik aan te twijfelen, of het moet mij buitenge woon interesseeren. Hij laat mij een fototje zien van de vrouw van zijn broer, die een Amerikaansche en „molto bene" is en zingt de lof van zijn meisje, dat nog veel knapper is, en in Orvieto woont. De naam van het stadje, Orvieto, komt drie keer voor ln zijn conversatie, en iederen keer, als hij het zegt, pakt mij de cadans van de drie luchtig uitge sproken lettergrepen, met den geestigen na druk op den tweeden; en als ik weer in den trein zit en hotsend terugrijd naar Napels, heeft de koetsier van Pozzuoli, wiens meisje in Orvieto woont, een leelijk ding in mijn b'nnenste te weeg gebracht, dat mij niet al leen de eerste dagen, maar voor de verdere rest van mijn leven beïnvloedt; en hoewel ik hem alweer bijna vergeten ben, zingt de klank van zijn stem mij nog in mijn ooren, zeggend die drie melodieuze lettergrepen met hun krachtig rhythme: „Orvieto".... „Orvieto", tracht ik hem zacht voor mij zelf heen na te doen, zoodat het meisje tegenover mij een licht verbaasden blik op mij slaat; „Orvieto", zingen de wielen van den trein en „Orvieto" schalt de echo van het luidruchtig gelach, dat uit de aangren zende coupé doordringt. Dat alleen de klank van een woord zoo'n macht heeft over een mensch! Het vervolgt mij den ganschen dag, en hoe meer ik het tracht af te schudden, des te meer dringt het zich op. Als ik in de tram zit en tegen mij zelve zeg, dat ik een dwaas ben, wreekt onmiddellijk het lot zich dooi den bestuurder melodieus met zijn bel het koppige woord te doen tingelen als ik aan tafel zit en worstel met spaghetti met tomatensaus, wrevelig mijn oranje kin schoon veeg en mijzelf voorhoud, dat het een tot bezorgdheid stemmend gebrek aan zelfbeheersching is, dat ik steeds uit alle om mij heen zoemende gesprekken het woord Orvieto hoor opdoemen, dan laat plotseling de kellner een lepel vallen en uit het heldere gerinkel^spat tot drie maal achtereen lachend en plagend mij die wonderlijke naam tege moet. Des avonds, zittend op mijn balkon en uit starend op de baai, bouw ik in gedachten de stad op, die bij dien naam moet hooren: een droomstad, blank en zonnig, aan blauw, kab belend water, waar geheimzinnige paleizen schoonheid ademen en lachende, blije men- schen het leven doordansen op het veer krachtige rhythme van een drielettergrepig woord. Steeds verder sleepen mijn droomen mij: Orvieta, waar de eeuwige schoonheid, die onvindbaar is, te vinden moet zijn, is het al voor mij geworden, Orvieto, waar de vol maaktheid, die onbestaanbaar is, te verwe zenlijken moet zijn. Zooveel steden in Italië zag ik al, en Orvieto nog niet? Ik wil er heen gaan, het zien, er loopen op dansende voeten, FEUILLETON Naar het Engelsch van JEFFERY FARNOL. 17) HOOFDSTUK XIII. Dat handelt over spiering met broodjes en fluitjes. Dapplemere is een typisch Kentsch dorp. Het bestaat uit een paar rijen vrijstaande huisjes, die 's zomers letterlijk wegduiken in de rozen en kamperfoelie. Ze hebben witte muren en hooge, puntige daken en kleine venstertjes, die u knipoogjes geven als de wind de slingerplanten om hun kozijnen be weegt. Den heelen nazomer en herfst ruikt het hier naar fruit en hop want Dapplemere is een land van boomgaarden en hop-tuinen en hooibergen, terwijl hier en daar het hooge dak van een droogschuur boven de groene kruinen der vruchtboomen uitsteekt. Hoewel Daplemere eigenlijk maar een ge hucht is, bezit het toch een kerk, een heel oud, grijs kerkje, welks massieve Romaan- sche toren neerkijkt op geveltjes en schoor- steenen, rieten en pannen daken, als een goedige dommelende reus. Dichtbij die kerk is natuurlijk de herberg, een groot, oud, eer waardig gebouw met groote lindeboomen voor de deur, waaronder banken die grauw gewor den zijn door weer en wind en aan den gevel een reusachtig uithangbord, waarop, alleen er droomen onder de gouden zon, er lachen tegen menschen, die, snel begrijpend mijn vreugde, terug lachen. Ik wil er een paar uur zijn, een dag, een week, er misschien blijven de heele rest van mijn leven, en kunnen zeg gen en schrijven: „Ik woon in Orvieto. Het is er volmaakt. Voel je het niet in den naam? Zeg het hardop voor jezelf Orvieto den klemtoon op den tweeden lettergreep, dan zul je het weten." En drie dagen lang achtervol gen mij de klank van den naam en de ge dachte aan het stadje, dat hem draagt, en het trekt steeds meer. Maar er is ook Iets, dat, hoewel zwakker, den anderen kant uit trekt, en mij terug houdt Ik heb natuurlijk allang de verleiding niet kunnen weerstaan om te zien, waar Orvieto ligt ik heb het gevonden een eind verder naar het Noorden. Met een hart. dat klopte van angstige spanning, hoewel ik mij zeiven met nadrukkelijk koel en nuchter gehouden hersens dwong tenminste uiterlijk kalm en beheerscht te blijven, heb ik een kaart opge slagen, en het vrij spoedig gevonden. Maar er is een oogenblik van kille teleurstelling in mij geweest, omdat Orvieto niet aan zee lag. Geen blanke droomenstad aan een wijde, blauwe zee dus wel een rivier, een rivier tje. Maar een riviertje is geen zee, heeft geen wijdheid, geen verschieten, waarachter weer verschieten en dan de oneindigheid. Is het die teleurstelling geweest, die mij wat huive rig maakte, alsof er een waarschuwing in. verborgen lag? In allen gevalle is zij er waarschijnlijk wel de oorzaak van, dat het nog drie dagen duurt, voor ik toegeef aan de stem, die mij roept naar Orvieto te gaan, mijn koffers pak en naar Rome reis. Van Rome naar Orvieto is het nog maar een reis van enkele uren. Be angstigend en verrukkend tegelijk is dat be sef, waarmee ik ook in Rome nog twee dagen, twijfelend, weifelend, blijf rondloopen. Waar om toch heb ik steeds die wonderlijke vrees, die er mij van weerhoudt naar het station te gaan, een kaartje te koopen, en in den trein te stappen, die mij naar Orvieto voert? Zou het zijn, omdat het mij tegen kan vallen? Als het eens zonder bekoring, alleen maar vies en vuil en leelijk was? Wat dan nog? Ik zal een dwaze illusie minder hebben, en hoe minder dwaze illusies men heeft, hoe beter, want dat zijn dingen van nul en geener waarde, die den rnensch alleen op dwaal wegen brengen. Er is dus niets, dat mij ervan weerhoudt Orvieto eens te bezien, en zoo neem ik op den middag van mijn tweeden dag in Rome plotseling een koel besluit, stap in de tram, laat mij naar het station rijden. Aan het loket kost het mij moeite om mijn opwinding te verbergen, en, alsof het iets heel gewoons is, een kaartje naar Orvieto te vragen, en de onzichtbare man achter het halfronde luikje geeft het mij volkomen onaangedaan en zakelijk, alsof een kaartje naar Orvieto pre cies hetzelfde was als een kaartje naar iedere andere stad in Italië. Ik betrap mijzelf er bijna op, dat ik mij verbaas over zijn kalmte, en terwijl ik mijn perron opzoek, het kaartje veilig geklemd in mijn warme hand, bonst mijn hart steeds in denzelfden cadans en mijn voeten bewegen zich op de maat ervan. Orvieto! Orvieto! De trein staat al klaar, maar. hoewel ik even goed al in kan stappen, geef ik er de voorkeur aan om nog wat op het zonnige perron heen en weer te loopen, en ik verbaas mij erover, dat, zelfs met dat kaartje in mijn hand, dat, naar ik dacht, mij plotseling over alle weifelingen heen zou helpen, ik steeds nog een vreemde angst in mij voel, die klimt en klimt, naarmate de wijzers van de sta tionsklok verder komen. Ik kijk naar den trein, ik kijk naar het Noorden, waar Orvieto liggen moet en de angst kruipt hooger en hooger op in 'mijn keel en legt een benau wende band, die mij het zweet uit doet bre ken en alles aan mij klam en warm maakt, om mijn hals. Ik redeneer niet eens meer, dat ik geen reden heb om angstig te zijn: het is sterker dan ik en maakt mij volkomen mach teloos. Ik slik: het bonst in mijn oogen, en tegelijkertijd zie ik met een gevoel van ont zetting aan het andere einde van den trein een conducteur staan, die mij beduidt om in te stappen. Ik wil niet mee, ik wil niet mee! En op hetzelfde oogenblik vind ik het bevrij dende gebaar: ik knik tegen den conducteur van nee, en terwijl de trein moeilijk op gang komt en steunend van inspanning weg rijdt, haal ik diep adem en voel mij als van een obsessie bevrijd. In mijn hand heb ik nog mijn kaartje naar Orvieto: ik scheur er de ééne helft af en geef die terug aan de con- tröle; de andere, waarmee ik heen had moe ten gaan, berg ik weg. Als aandenken aan Orvieto, dat ik niet zag en niet zien zal. Or- bij helderen zonneschijn 'n zwarte vlek te zien is, die evenveel op een piano als op een paard gelijkt. Op het oogenblik dat Bellew de herberg naderde stond er een groepje menschen voor de deur, in 't midden waarvan hij een tilbury opmerkte, waarin twee mannen zaten. Toen hij dichterbij kwam herkende hij den nek van Greims en het rattenhoofd van Parsons. De korenhandelaar veegde met zijn rooden zakdoek zijn roode tronie en nek af, waar van een witte vloeistof droop, die veel ge lijkenis vertoonde met bierschuim en terv/ijl hij dat schuim wegveegde, weerklonk zijn stem, trillend van woede en verontwaardi ging: „Jij gaat mijn huis uit. Hoor je! Vóór 't eind van de maand heb jij met je schoen maker het huis verlaten versta je, of ik laat je der door de politie uitsmijten". „Ik zou maar niks meer zegge, meneer Greims", viel hem een luide, kalme stem in de rede. „Nee, ik zou maar niks meer zegge, want als je nog één woord zegt, kan ik je verzekeren dat hier iemand is, die je uit je wagentje haalt en je eigen zweep op je eigen bast kapot slaat, om je daarna, ter afkoeling in de paarden drinkbak te zetten en die man ben ik om je te dienen, sergeant Ap pleby van het 19de Huzaren". De korenhandelaar die nu het bier groo- tendeels van zijn hoofd en hals had wegge veegd, keek neer op de lange, rechte gestalte van den sergeant, aarzelde, keek naar de vuist van den sergeant, die er, ondanks het feit dat zij maar alleen was, formidabel uit zag, knorde, stortte een verschrikkelijke ver vloeking uit en legde de zweep over zijn paard, alsof dat arme dier de sergeant was. Het paard steigerde en schoot vooruit als een pijl en onder het wegrijden schudde de dikzak zijn vuist en brulde nogmaals: „Vóór 't eind van de maand, denk er om!" Daarna begon hij weer over zijn hoofd en nek te wrijven, met nijdige rukken en halen en hield er niet mee op, voor hij zichzelf vïeto! Zeg het voor u uit, zacht, de letter grepen fijntjes betonen in een rhythmischen cadans, en zie er de stad bij voor u liggen: een blank visioen van eeuwige schoonheid en blijheid! Maar besef, dat ge nooit naar Orvieto gaan moet, evenmin als ik er ooit, al mocht ik nog drie, vier keer in Italië komen, al mocht ik er zelfs voorbij komen, hepn gaan zal. Besef het, zooals ik het besef, als ik zie naar de kleine helft van een spoorkaartje, dat ergens vei lig opgeborgen ligt, en dat ik nooit gebruikte. Orvieto zal het Orvieto van mijn dwaze illu sie blijven, hoog boven de werkelijkheid, on aangetast. Dwaas? Het dwaaste is, dat ik, behalve mijn eigen wijsheid, die mij er op het laatste moment van weerhield te grijpen naar wat illusie blijven moet, den vetturino van Pozzuoli met zijn zwarten krullebol soms dankbaar ge denk. niet, omdat ik nu weet, dat hij me drie lire te veel afzette voor dat tochtje naar de bronnen, maar omdat hij een meisje had, dat in Orvieto woonde. EEN 4% NEDERLANDSCHE STAATSLEENING. VAN ƒ296.000.000. Op 11 Januari a.s. stelt de regeering bij verschillende bankinstellingen enn ten kan tore van den Agent, van het Ministerie van Financiën de inschrijving open op de 4 pCt. geldleening 1933 van den Staat der Neder landen tot een bedrag van f 296.000.000, waar van geplaatst f 56.200.000, terwijl de deel neming is verzekerd tot een bedrag van f 59.000.000. De schuldbewijzen aan toonder zijn groot f 100, f 500 en f 1000 en worden uitgegeven tegen den koers van 100 pCt. Aan de houders der 5 pCt. obligation van de per 1 Februari aflosbaar gestelde le leening 1932 wordt een voorkeursrecht ver leend. De aflossing van de nieuwe leening begint op 1 Februari 1934 tot tenminste 1.05 pCt. van de geheele schuld, vermeerderd met het bedrag der door die verplichte aflossingen I vrij gevallen rente. De aflossing geschiedt a pari. De Ieening zal in uiterlijk 40 jaren zijn afgelost. en de heele tilbury uit het gezicht had weg- gewreven. „Zoo sergeant", zei Bellew, zijn hand uit stekend, hoe gaat 't?" „Machtig best meneer machtig best. Al leen op 't oogenblik wat levendig gestemd. Maar ik kan je verzekeren dat hier iemand is, die blij is u te zien en dat ben ik me neer sergeant Appleby, tot je dienst. Mijn huis staat daar ginds, maar een stap. Als u mee wilt gaan, dan kan ik, in naam van me kameraad zoowel als voor mezelf zeggen dat we trotsch zullen zijn een kop thee voor u te schenken. Spiering met broodjes en een kop sterke thee, meneer. Geen feestmaal, maar volop en degelijk degelijk. Wat zegt u?" „Ik zeg: heel graag!" En zoo, zonder verdere omhalen, groette de sergeant de omstanders, draaide op zijn hiel om en liep met Bellew den weg op stijver van rug en beenen dan ooit. „U zal verbaasd zijn over dat spektakel met dien Greims, meneer, en dat de vent mijn kameraad Peterday en mij de huur van ons huis opzegt. Ik kan 't u in drie woorden uitleggen, 't Komt allemaal door den ver koop bij juffrouw Devine Die Greims is een scharrelaar, die overal koopjes probeert te halen en den boel zoo duur mogelijk weer verkoopt, aan rijke lui in de steden. Vandaag was ie blijkbaar teleurgesteld". „Zoo!" zei Bellew. „Precies om vijf minuten vóór vijven, me neer," vervolgde de sergeant, „komt ie het Zwarte Paard binnen als een onweerswolk en roept om een pot bier. Ik zat in mijn hoek naast den schoorsteen. Tom tapt een pot don ker Tom is de waard „Wat gekocht op Dapplemere, meneer Greims?" zegt Tom. „Dapplemere?" zegt Greims. „mooie bende afgesproken w»rk: alles verkocht an de knecht en een mooie meneer uit de stad. Ze het zichzelf der zeker bij verkocht!" Waarop ik protesteerde, waarop hij nog meer begon Prof. dr. ir. J. C. Kluyver, oud-hoogleeraar in de Wis- en Natuurkunde te Delft, die 72 jaar oud, overleden is. Wel, nu kijken w'in de toekomst Van het pas-begonnen jaar, 't Zicht is wel een tikje heiïg, Maar dat past erbij, nietwaar. Wie intusschen ingespannen Met zijn geestesoog beschouwt, Heusch, dien worden vele beelden Die der toekomst zijn, ontvouwd. Zie mijn eigen repertoire Van een geestesoogenblik, Op den allereersten Zondag Bracht me dat wat in mijn schik. 'k Zag een veld vol hyacinthen, Tulpen, crocus en narcis, In de rijke bloemenweelde, Die zoo typisch Hollandsch is 'k Zag een laan met hooge boomen, In nog ijl en teeder groen. Dat al voller werd en voller Door den voortgang van 't seizoen. Ik zag bloemen in een tuintje, En een gieter die begoot, Ik zag kleine kleuters draven, Met hun korte beentjes bloot. 'k Zag een zeestrand vol met menschen, Ik zag wandelaars in een bosch, 'k Zag een „bééld" in zomerjurkje En dat liet ik noode los. 'k Zag een vlucht van vlugge vogels, 'k Zag een zeilboot op een plas, 'k Zag een fladderende vlinder En een veulen in het gras, 'k Zag een drom vacantiegangers Op hun weg naar het station, Alles onder blauwen hemel Met een milde zomerzon. 'k Zag nog veel meer mooie dingen Allen mooi? meen 'k, dat u vroeg, Ja. de minder mooie beelden Komen altijd vroeg genoeg. P. GASUS. te schelden, waarop' ik mij genoodzaakt zag zijn bier op zijn hoofd om te keeren, en hem vervolgens de deur uit te smijten Dat is de heele geschiedenis". „En nu heeft hij u de huur van uw huis opgezegd, sergeant?" „Binnen de week meneer. Maar ja! een pot bier in je hals is ook niet alles". De sergeant uitte een schorren lach en was dadelijk weer ernstig. „Niet dat ik tegen !t verhuizen op zie, meneer al zal 't me hard vallen het huis te verlaten maar het meest doet 't me leed om het kastje en de boekenplank naast den schoorsteen, meneer. Zoo'n kast zal ik nooit meer terug krijgen een kast precies berekend voor een paar rijlaarzen, een paar gewone laarzen, een paar sporen, poetsgoed en borstels, en nog wat kleinighe den op den koop toe, allemaal in dat kleine kastje. En de boekenplank, meneer, net één voet drie duim lang, neemt de nis naast den schoorsteen in, hoogte op de derde knoop van mijn jas, plaats voor veertien boeken. U zou geen boek méér op die plank kunnen krijgen, al probeerde u 't met een voorhamer, hetgeen wel verwonderlijk is, gezien het feit dat veertien boeken precies mijn biblotheek uitmaken". „Zeer verwonderlijk", zei Bellew. „En dan mijn kameraad Peter Day (de sergeant sprak dien naam uit of hij uit één woord bestond). „Mijn kameraad Peterday, meneer, is een zeer merkwaardig man zooals de meeste schoenmakers. Als hij geen schoenen maakt, leest hij of repareert klokken en horloges en in den loop van zijn leven heeft hij heel wat kennis en wetenswaardigheden opgedaan hoewel hij er een been bij heeft ingeschoten bij gelegenheid van een storm bij Kaap de Goede Hoop want mijn kameraad is ma troos geweest. Meneer. Dientengevolge is hij een handig man en maakt zijn eigen houten beenen, meneer en, hier zijn wij er!" De sergeant draaide op zijn hiel om, deed een klein hekje open en liet Bellew een tuin- Drijvende bioscoop. In de Aquitania van de Cunardlijn wordt een theater en een bioscoop ingericht, plaats biedend aan 250 personen. Het tooneel zal ook geschikt zijn voor repetitiegelegenheid voor tooneelgezelschappen die den Oceaan oversteken. Zonsondergangen. Onze mooie zonsondergangen en -opgangen zijn te danken aan de tegenwoordigheid van stof in de lucht. Dikwijls zijn de zonsonder gangen het mooiste na vulkanische uitbar stingen aan den anderen kant van den aard bol. Amerikaansche studenten. Van de 12.000 studenten op een Ameri kaansche universiteit doen er 8000 iets anders bij (kellner, buffetjuffrouw, bandspeler enz.) om hun schoolgeld te kunnen betalen. Veilig vliegen. Het vliegen is tegenwoordig veilig ge worden. Er komt nu slechts gemiddeld één noodlottig ongeval voor op een vliegafstand gelijk aan 50 maal den omtrek van de wereld. Reizende zenders. In Australië bestaat een reizende zender (3YB) die in een spoorwegwagon is gemon teerd. Hij heeft het geheele gemeenebcst al bijna doorkruist. In iedere stad worden de beste plaatselijke krachten geëngageerd. Een bloem van 15 pond! De „Hafflesia Arnoldi" is de grootste bloem. Zij groeit op Sumatra, weegt 15 pond en heeft een gemiddelde breedte van 1 meter. Tot 7 liter water neemt de bloem in zich op. Menschen van veel woorden. Terwijl de gemiddelde Engelschman 8000 tot 10000 woorden tot zijn beschikking heeft, kennen de dokters er 25000 en de advocaten er ongeveer. 23000. BURGERLIJKE STAND HAARLEM, 2 Januari. Ondertrouwd 31 December: W. J. Bijleveld en M. G. Draaijers. Bevallen 30 December:E. A. v. d. Akker Woelz, d.; G. M. Loerakkerv. Du uren, z.; 31 December: H. S. KleinendorstKloek, z.; C. M. Vrolijk—van Beem, z.; G. GosenHiet- kamD. z. Overleden 29 December: G. M. Krom—v. d. Werff, 49 j., Perseusstraat; 30 December; H. C. OudolfSchoo, 88 j., Assendelverstraat; T. Muus, 70 j., Rijksstraatweg; A. M. E. van LunenburgHuijboom, 65 j„ K. Zijlstraat: N. Wassenaar, 25 j.. Kamperlaan; A. Pardaan, 47 j., Kamperlaan; J .v. Mierlo, 60 j„ Dub bele Buurt. Een ontzaglijke brand heeft in Boekarest gewoed, Het acht verdiepingen hooge hotel „Brittanië" iverd geheel door het vuur vernield. tje binnengaan, dat wel één groot bloembed leek Achter dat tuintje lag een heel klein huisje, door welks openstaande deur een appetijtelijke bakgeur naar buiten kwam, be geleid door de toonen van een fluitje won derlijk helder en zacht van klank. Peterday zat bij het vuur (waarop een braadpan stond te sputteren) met een fluitje in zijn handen en bij hun binnentreden stond hij op, brak midden in een langen toon zijn lied af en legde het fluitje neer. Hij bleek een kort maar stevig gebouwd kereltje te zijn, met een gezicht dat in zeker opzicht aan een eiland deed denken namelijk doordat het rondom door haar was omgeven. Maar het was een prettig eiland om naar te kijken met zijn boschachtige heuvels van kin en wenk brauwen. Het was een vriendelijk gezicht, ondanks ruwheid van huid en litteekens. De blauwe oogen stonden helder en om den mond speelde een oolijke glimlach. „Peterday", zei de sergeant, „meneer Bel lew". „Aangenaam kennis te maken, meneer", zei de matroos „Ge hadt geen beter tijd kun nen kiezen om hier binnen te loopen. Het water kookt en de spiering ligt in 't vet en de broodjes zijn warm, meneer klaar om ingeladen te worden". Na welke toespraak Peterday zich omdraai de om een derde kommetje en bordje te ha len. Het was een ruim vertrek voor zoo'n klein huisje, met een vloer van roode tegels en een broeden haard met een hoog rooster. De ketel hing boven het vuur een liedje te zingen en op een ijzeren driepoot stond een braadpan, waarin de spierinkjes in het vet lagen te pruttelen. De tafel in het midden van de kamer was met een helderwit kleed gedekt en daarop stonden kommen en bordjes en middenin een schaal met warme broodjes en geroosterde sneedjes brood. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1933 | | pagina 3