ORVIETO.
Pe
rs
1
blij
ft
Pe
rs
1
Toen het voile maan was...
Van alles en nog wat.
Vooruitzien.
IJMUIDER COURANT
DINSDAC 3 JANUARI 1933.
Door WILLY VAN DER TAK.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
Keurig is dat weer geworden
Persil is daar éénig voor
Trouwens, 't hielp met glans en glorie
Mij héél twee en dertig door.
Met Persil ga 'k drie en dertig
Vroolijk lachend tegemoet;
't Is geen kunst om „goed** te wasschen
Als Persil het voor je doet.
*1 Beste wat ik jou kan wenschen.
Voor je zèll en je gezin:
Neem Persil, want daar zit elke
Wensch voor drie en dertig in*
i
i
E. Os+Yrihann-& Co-'s'Handel Mij. N.V.v'Amsterdam'..
Fo b r ie kvn t J ut p KaosU Ire c ht
De vetturino, koetsier, die mij van het klei
ne stationnetje van Pozzuoli naar den ingang
van de terreinen heeft gebracht, waarop zich
de beroemde zwavelhoudende bronnen be
vinden, die ieder rechtgeaard bezoeker van
Napels op zijn programma heeft staan, en
die, afgezien van de geleerde en geestdriftige
regelen, die Baedeker eraan wijdt, werkelijk
zelfs voor een leek' zonder hart voor de
charme van gesteenten, vulkanische ver
schijnselen en bodemformaties een myste
rieuze bekoring hebben, omdat het een
vreemd gevoel is te loopen over een bodem
die kookt en elk oog'enblik onder uw voeten
kan overkoken en een stroom van gloeiende,
gelige vloeistof naar buiten werpen, die u de
tranen in de oogen drijft en u half doet stik
ken de vetturino dan, die mij daarheen
heeft gebracht, na mij als een vrijwel willooze
buit te hebben veroverd op zijn medekoet
siers, die mij ook allemaal in rad Napoll-
taansch betuigden, dat ik in hun rijtuigje
veiliger nog zou zijn dan eertijds in mijn
wieg, vraagt mij, als ik terugkom, eerst be
leefdelijk naar den bekenden weg: of ik het
interessant heb gevonden, en gaat vervolgens
over tot belangrijker zaken. Hij biedt aan
om mij voor een ongelooflijk klein aantal
lires zoo klein is het aantal, dat hij er
zelf schade bij zal moeten lijden, als ik het
aanneem, maar dat heeft hij gaarne voor
mij over, zegt hij twee uur lang door de
omstreken te voeren, die de schoonste van
de heele buurt, van heel Italië, zoo niet- van
heel de wereld zijn; en als ik hem zeer dank
en geduldig tien maal herhaald heb, dat ik
geen tijd heb en terug moet, is hij gansch
en al niet beleedigd, maar helpt mij keurig
instappen en rijdt vroolijk fluitend terug
naar het station, waar blijkt, dat ik nog een
half uur op den trein zal moeten wachten.
Hij rekent het blijkbaar tot zijn plicht mij
dien wachttijd te korten, komt vertrouwelijk
naast mij staan, en vertelt mij van zichzelf,
zijn vader, moeder, broers, zusters, ooms
neven en nichten, zonder er een oogenblik
aan te twijfelen, of het moet mij buitenge
woon interesseeren. Hij laat mij een fototje
zien van de vrouw van zijn broer, die een
Amerikaansche en „molto bene" is en zingt
de lof van zijn meisje, dat nog veel knapper
is, en in Orvieto woont. De naam van het
stadje, Orvieto, komt drie keer voor ln zijn
conversatie, en iederen keer, als hij het zegt,
pakt mij de cadans van de drie luchtig uitge
sproken lettergrepen, met den geestigen na
druk op den tweeden; en als ik weer in den
trein zit en hotsend terugrijd naar Napels,
heeft de koetsier van Pozzuoli, wiens meisje
in Orvieto woont, een leelijk ding in mijn
b'nnenste te weeg gebracht, dat mij niet al
leen de eerste dagen, maar voor de verdere
rest van mijn leven beïnvloedt; en hoewel ik
hem alweer bijna vergeten ben, zingt de
klank van zijn stem mij nog in mijn ooren,
zeggend die drie melodieuze lettergrepen
met hun krachtig rhythme: „Orvieto"....
„Orvieto", tracht ik hem zacht voor mij
zelf heen na te doen, zoodat het meisje
tegenover mij een licht verbaasden blik op
mij slaat; „Orvieto", zingen de wielen van
den trein en „Orvieto" schalt de echo van
het luidruchtig gelach, dat uit de aangren
zende coupé doordringt. Dat alleen de klank
van een woord zoo'n macht heeft over een
mensch! Het vervolgt mij den ganschen dag,
en hoe meer ik het tracht af te schudden, des
te meer dringt het zich op. Als ik in de tram
zit en tegen mij zelve zeg, dat ik een dwaas
ben, wreekt onmiddellijk het lot zich dooi
den bestuurder melodieus met zijn bel het
koppige woord te doen tingelen als ik aan
tafel zit en worstel met spaghetti met
tomatensaus, wrevelig mijn oranje kin
schoon veeg en mijzelf voorhoud, dat het
een tot bezorgdheid stemmend gebrek aan
zelfbeheersching is, dat ik steeds uit alle
om mij heen zoemende gesprekken het woord
Orvieto hoor opdoemen, dan laat plotseling
de kellner een lepel vallen en uit het heldere
gerinkel^spat tot drie maal achtereen lachend
en plagend mij die wonderlijke naam tege
moet.
Des avonds, zittend op mijn balkon en uit
starend op de baai, bouw ik in gedachten de
stad op, die bij dien naam moet hooren: een
droomstad, blank en zonnig, aan blauw, kab
belend water, waar geheimzinnige paleizen
schoonheid ademen en lachende, blije men-
schen het leven doordansen op het veer
krachtige rhythme van een drielettergrepig
woord. Steeds verder sleepen mijn droomen
mij: Orvieta, waar de eeuwige schoonheid,
die onvindbaar is, te vinden moet zijn, is het
al voor mij geworden, Orvieto, waar de vol
maaktheid, die onbestaanbaar is, te verwe
zenlijken moet zijn. Zooveel steden in Italië
zag ik al, en Orvieto nog niet? Ik wil er heen
gaan, het zien, er loopen op dansende voeten,
FEUILLETON
Naar het Engelsch
van
JEFFERY FARNOL.
17)
HOOFDSTUK XIII.
Dat handelt over spiering met broodjes en
fluitjes.
Dapplemere is een typisch Kentsch dorp.
Het bestaat uit een paar rijen vrijstaande
huisjes, die 's zomers letterlijk wegduiken in
de rozen en kamperfoelie. Ze hebben witte
muren en hooge, puntige daken en kleine
venstertjes, die u knipoogjes geven als de
wind de slingerplanten om hun kozijnen be
weegt.
Den heelen nazomer en herfst ruikt het
hier naar fruit en hop want Dapplemere
is een land van boomgaarden en hop-tuinen
en hooibergen, terwijl hier en daar het
hooge dak van een droogschuur boven de
groene kruinen der vruchtboomen uitsteekt.
Hoewel Daplemere eigenlijk maar een ge
hucht is, bezit het toch een kerk, een heel
oud, grijs kerkje, welks massieve Romaan-
sche toren neerkijkt op geveltjes en schoor-
steenen, rieten en pannen daken, als een
goedige dommelende reus. Dichtbij die kerk
is natuurlijk de herberg, een groot, oud, eer
waardig gebouw met groote lindeboomen voor
de deur, waaronder banken die grauw gewor
den zijn door weer en wind en aan den gevel
een reusachtig uithangbord, waarop, alleen
er droomen onder de gouden zon, er lachen
tegen menschen, die, snel begrijpend mijn
vreugde, terug lachen. Ik wil er een paar uur
zijn, een dag, een week, er misschien blijven
de heele rest van mijn leven, en kunnen zeg
gen en schrijven: „Ik woon in Orvieto. Het is
er volmaakt. Voel je het niet in den naam?
Zeg het hardop voor jezelf Orvieto den
klemtoon op den tweeden lettergreep, dan zul
je het weten." En drie dagen lang achtervol
gen mij de klank van den naam en de ge
dachte aan het stadje, dat hem draagt, en
het trekt steeds meer. Maar er is ook Iets,
dat, hoewel zwakker, den anderen kant uit
trekt, en mij terug houdt
Ik heb natuurlijk allang de verleiding niet
kunnen weerstaan om te zien, waar Orvieto
ligt ik heb het gevonden een eind verder
naar het Noorden. Met een hart. dat klopte
van angstige spanning, hoewel ik mij zeiven
met nadrukkelijk koel en nuchter gehouden
hersens dwong tenminste uiterlijk kalm en
beheerscht te blijven, heb ik een kaart opge
slagen, en het vrij spoedig gevonden. Maar
er is een oogenblik van kille teleurstelling
in mij geweest, omdat Orvieto niet aan zee
lag. Geen blanke droomenstad aan een wijde,
blauwe zee dus wel een rivier, een rivier
tje. Maar een riviertje is geen zee, heeft geen
wijdheid, geen verschieten, waarachter weer
verschieten en dan de oneindigheid. Is het
die teleurstelling geweest, die mij wat huive
rig maakte, alsof er een waarschuwing in.
verborgen lag?
In allen gevalle is zij er waarschijnlijk
wel de oorzaak van, dat het nog drie dagen
duurt, voor ik toegeef aan de stem, die mij
roept naar Orvieto te gaan, mijn koffers pak
en naar Rome reis. Van Rome naar Orvieto is
het nog maar een reis van enkele uren. Be
angstigend en verrukkend tegelijk is dat be
sef, waarmee ik ook in Rome nog twee dagen,
twijfelend, weifelend, blijf rondloopen. Waar
om toch heb ik steeds die wonderlijke vrees,
die er mij van weerhoudt naar het station te
gaan, een kaartje te koopen, en in den trein
te stappen, die mij naar Orvieto voert? Zou
het zijn, omdat het mij tegen kan vallen? Als
het eens zonder bekoring, alleen maar vies
en vuil en leelijk was? Wat dan nog? Ik zal
een dwaze illusie minder hebben, en hoe
minder dwaze illusies men heeft, hoe beter,
want dat zijn dingen van nul en geener
waarde, die den rnensch alleen op dwaal
wegen brengen.
Er is dus niets, dat mij ervan weerhoudt
Orvieto eens te bezien, en zoo neem ik op
den middag van mijn tweeden dag in Rome
plotseling een koel besluit, stap in de tram,
laat mij naar het station rijden. Aan het
loket kost het mij moeite om mijn opwinding
te verbergen, en, alsof het iets heel gewoons
is, een kaartje naar Orvieto te vragen, en de
onzichtbare man achter het halfronde luikje
geeft het mij volkomen onaangedaan en
zakelijk, alsof een kaartje naar Orvieto pre
cies hetzelfde was als een kaartje naar iedere
andere stad in Italië. Ik betrap mijzelf er
bijna op, dat ik mij verbaas over zijn kalmte,
en terwijl ik mijn perron opzoek, het kaartje
veilig geklemd in mijn warme hand, bonst
mijn hart steeds in denzelfden cadans en
mijn voeten bewegen zich op de maat ervan.
Orvieto! Orvieto!
De trein staat al klaar, maar. hoewel ik
even goed al in kan stappen, geef ik er de
voorkeur aan om nog wat op het zonnige
perron heen en weer te loopen, en ik verbaas
mij erover, dat, zelfs met dat kaartje in mijn
hand, dat, naar ik dacht, mij plotseling over
alle weifelingen heen zou helpen, ik steeds
nog een vreemde angst in mij voel, die klimt
en klimt, naarmate de wijzers van de sta
tionsklok verder komen. Ik kijk naar den
trein, ik kijk naar het Noorden, waar Orvieto
liggen moet en de angst kruipt hooger en
hooger op in 'mijn keel en legt een benau
wende band, die mij het zweet uit doet bre
ken en alles aan mij klam en warm maakt,
om mijn hals. Ik redeneer niet eens meer, dat
ik geen reden heb om angstig te zijn: het is
sterker dan ik en maakt mij volkomen mach
teloos. Ik slik: het bonst in mijn oogen, en
tegelijkertijd zie ik met een gevoel van ont
zetting aan het andere einde van den trein
een conducteur staan, die mij beduidt om in
te stappen. Ik wil niet mee, ik wil niet mee!
En op hetzelfde oogenblik vind ik het bevrij
dende gebaar: ik knik tegen den conducteur
van nee, en terwijl de trein moeilijk op gang
komt en steunend van inspanning weg rijdt,
haal ik diep adem en voel mij als van een
obsessie bevrijd. In mijn hand heb ik nog
mijn kaartje naar Orvieto: ik scheur er de
ééne helft af en geef die terug aan de con-
tröle; de andere, waarmee ik heen had moe
ten gaan, berg ik weg. Als aandenken aan
Orvieto, dat ik niet zag en niet zien zal. Or-
bij helderen zonneschijn 'n zwarte vlek te
zien is, die evenveel op een piano als op een
paard gelijkt.
Op het oogenblik dat Bellew de herberg
naderde stond er een groepje menschen voor
de deur, in 't midden waarvan hij een tilbury
opmerkte, waarin twee mannen zaten. Toen
hij dichterbij kwam herkende hij den nek
van Greims en het rattenhoofd van Parsons.
De korenhandelaar veegde met zijn rooden
zakdoek zijn roode tronie en nek af, waar
van een witte vloeistof droop, die veel ge
lijkenis vertoonde met bierschuim en terv/ijl
hij dat schuim wegveegde, weerklonk zijn
stem, trillend van woede en verontwaardi
ging:
„Jij gaat mijn huis uit. Hoor je! Vóór 't
eind van de maand heb jij met je schoen
maker het huis verlaten versta je, of ik
laat je der door de politie uitsmijten".
„Ik zou maar niks meer zegge, meneer
Greims", viel hem een luide, kalme stem in
de rede. „Nee, ik zou maar niks meer zegge,
want als je nog één woord zegt, kan ik je
verzekeren dat hier iemand is, die je uit je
wagentje haalt en je eigen zweep op je eigen
bast kapot slaat, om je daarna, ter afkoeling
in de paarden drinkbak te zetten en die
man ben ik om je te dienen, sergeant Ap
pleby van het 19de Huzaren".
De korenhandelaar die nu het bier groo-
tendeels van zijn hoofd en hals had wegge
veegd, keek neer op de lange, rechte gestalte
van den sergeant, aarzelde, keek naar de
vuist van den sergeant, die er, ondanks het
feit dat zij maar alleen was, formidabel uit
zag, knorde, stortte een verschrikkelijke ver
vloeking uit en legde de zweep over zijn
paard, alsof dat arme dier de sergeant was.
Het paard steigerde en schoot vooruit als
een pijl en onder het wegrijden schudde de
dikzak zijn vuist en brulde nogmaals:
„Vóór 't eind van de maand, denk er om!"
Daarna begon hij weer over zijn hoofd en
nek te wrijven, met nijdige rukken en halen
en hield er niet mee op, voor hij zichzelf
vïeto! Zeg het voor u uit, zacht, de letter
grepen fijntjes betonen in een rhythmischen
cadans, en zie er de stad bij voor u liggen:
een blank visioen van eeuwige schoonheid
en blijheid!
Maar besef, dat ge nooit naar Orvieto gaan
moet, evenmin als ik er ooit, al mocht ik nog
drie, vier keer in Italië komen, al mocht ik er
zelfs voorbij komen, hepn gaan zal. Besef het,
zooals ik het besef, als ik zie naar de kleine
helft van een spoorkaartje, dat ergens vei
lig opgeborgen ligt, en dat ik nooit gebruikte.
Orvieto zal het Orvieto van mijn dwaze illu
sie blijven, hoog boven de werkelijkheid, on
aangetast. Dwaas?
Het dwaaste is, dat ik, behalve mijn eigen
wijsheid, die mij er op het laatste moment
van weerhield te grijpen naar wat illusie
blijven moet, den vetturino van Pozzuoli met
zijn zwarten krullebol soms dankbaar ge
denk. niet, omdat ik nu weet, dat hij me drie
lire te veel afzette voor dat tochtje naar de
bronnen, maar omdat hij een meisje had, dat
in Orvieto woonde.
EEN 4% NEDERLANDSCHE
STAATSLEENING.
VAN ƒ296.000.000.
Op 11 Januari a.s. stelt de regeering bij
verschillende bankinstellingen enn ten kan
tore van den Agent, van het Ministerie van
Financiën de inschrijving open op de 4 pCt.
geldleening 1933 van den Staat der Neder
landen tot een bedrag van f 296.000.000, waar
van geplaatst f 56.200.000, terwijl de deel
neming is verzekerd tot een bedrag van
f 59.000.000.
De schuldbewijzen aan toonder zijn groot
f 100, f 500 en f 1000 en worden uitgegeven
tegen den koers van 100 pCt.
Aan de houders der 5 pCt. obligation van
de per 1 Februari aflosbaar gestelde le
leening 1932 wordt een voorkeursrecht ver
leend.
De aflossing van de nieuwe leening begint
op 1 Februari 1934 tot tenminste 1.05 pCt.
van de geheele schuld, vermeerderd met het
bedrag der door die verplichte aflossingen
I vrij gevallen rente. De aflossing geschiedt a
pari.
De Ieening zal in uiterlijk 40 jaren zijn
afgelost.
en de heele tilbury uit het gezicht had weg-
gewreven.
„Zoo sergeant", zei Bellew, zijn hand uit
stekend, hoe gaat 't?"
„Machtig best meneer machtig best. Al
leen op 't oogenblik wat levendig gestemd.
Maar ik kan je verzekeren dat hier iemand
is, die blij is u te zien en dat ben ik me
neer sergeant Appleby, tot je dienst. Mijn
huis staat daar ginds, maar een stap. Als u
mee wilt gaan, dan kan ik, in naam van me
kameraad zoowel als voor mezelf zeggen
dat we trotsch zullen zijn een kop thee voor
u te schenken. Spiering met broodjes en een
kop sterke thee, meneer. Geen feestmaal,
maar volop en degelijk degelijk. Wat zegt
u?"
„Ik zeg: heel graag!"
En zoo, zonder verdere omhalen, groette de
sergeant de omstanders, draaide op zijn hiel
om en liep met Bellew den weg op stijver
van rug en beenen dan ooit.
„U zal verbaasd zijn over dat spektakel
met dien Greims, meneer, en dat de vent
mijn kameraad Peterday en mij de huur van
ons huis opzegt. Ik kan 't u in drie woorden
uitleggen, 't Komt allemaal door den ver
koop bij juffrouw Devine Die Greims is een
scharrelaar, die overal koopjes probeert te
halen en den boel zoo duur mogelijk weer
verkoopt, aan rijke lui in de steden. Vandaag
was ie blijkbaar teleurgesteld".
„Zoo!" zei Bellew.
„Precies om vijf minuten vóór vijven, me
neer," vervolgde de sergeant, „komt ie het
Zwarte Paard binnen als een onweerswolk
en roept om een pot bier. Ik zat in mijn hoek
naast den schoorsteen. Tom tapt een pot don
ker Tom is de waard „Wat gekocht op
Dapplemere, meneer Greims?" zegt Tom.
„Dapplemere?" zegt Greims. „mooie bende
afgesproken w»rk: alles verkocht an de
knecht en een mooie meneer uit de stad. Ze
het zichzelf der zeker bij verkocht!" Waarop
ik protesteerde, waarop hij nog meer begon
Prof. dr. ir. J. C. Kluyver,
oud-hoogleeraar in de
Wis- en Natuurkunde
te Delft, die 72 jaar oud,
overleden is.
Wel, nu kijken w'in de toekomst
Van het pas-begonnen jaar,
't Zicht is wel een tikje heiïg,
Maar dat past erbij, nietwaar.
Wie intusschen ingespannen
Met zijn geestesoog beschouwt,
Heusch, dien worden vele beelden
Die der toekomst zijn, ontvouwd.
Zie mijn eigen repertoire
Van een geestesoogenblik,
Op den allereersten Zondag
Bracht me dat wat in mijn schik.
'k Zag een veld vol hyacinthen,
Tulpen, crocus en narcis,
In de rijke bloemenweelde,
Die zoo typisch Hollandsch is
'k Zag een laan met hooge boomen,
In nog ijl en teeder groen.
Dat al voller werd en voller
Door den voortgang van 't seizoen.
Ik zag bloemen in een tuintje,
En een gieter die begoot,
Ik zag kleine kleuters draven,
Met hun korte beentjes bloot.
'k Zag een zeestrand vol met menschen,
Ik zag wandelaars in een bosch,
'k Zag een „bééld" in zomerjurkje
En dat liet ik noode los.
'k Zag een vlucht van vlugge vogels,
'k Zag een zeilboot op een plas,
'k Zag een fladderende vlinder
En een veulen in het gras,
'k Zag een drom vacantiegangers
Op hun weg naar het station,
Alles onder blauwen hemel
Met een milde zomerzon.
'k Zag nog veel meer mooie dingen
Allen mooi? meen 'k, dat u vroeg,
Ja. de minder mooie beelden
Komen altijd vroeg genoeg.
P. GASUS.
te schelden, waarop' ik mij genoodzaakt zag
zijn bier op zijn hoofd om te keeren, en hem
vervolgens de deur uit te smijten Dat is de
heele geschiedenis".
„En nu heeft hij u de huur van uw huis
opgezegd, sergeant?"
„Binnen de week meneer. Maar ja! een pot
bier in je hals is ook niet alles". De sergeant
uitte een schorren lach en was dadelijk weer
ernstig. „Niet dat ik tegen !t verhuizen op
zie, meneer al zal 't me hard vallen het
huis te verlaten maar het meest doet 't
me leed om het kastje en de boekenplank
naast den schoorsteen, meneer. Zoo'n kast
zal ik nooit meer terug krijgen een kast
precies berekend voor een paar rijlaarzen,
een paar gewone laarzen, een paar sporen,
poetsgoed en borstels, en nog wat kleinighe
den op den koop toe, allemaal in dat kleine
kastje. En de boekenplank, meneer, net één
voet drie duim lang, neemt de nis naast den
schoorsteen in, hoogte op de derde knoop
van mijn jas, plaats voor veertien boeken. U
zou geen boek méér op die plank kunnen
krijgen, al probeerde u 't met een voorhamer,
hetgeen wel verwonderlijk is, gezien het feit
dat veertien boeken precies mijn biblotheek
uitmaken".
„Zeer verwonderlijk", zei Bellew.
„En dan mijn kameraad Peter Day (de
sergeant sprak dien naam uit of hij uit één
woord bestond).
„Mijn kameraad Peterday, meneer, is een
zeer merkwaardig man zooals de meeste
schoenmakers. Als hij geen schoenen maakt,
leest hij of repareert klokken en horloges en
in den loop van zijn leven heeft hij heel wat
kennis en wetenswaardigheden opgedaan
hoewel hij er een been bij heeft ingeschoten
bij gelegenheid van een storm bij Kaap de
Goede Hoop want mijn kameraad is ma
troos geweest. Meneer. Dientengevolge is hij
een handig man en maakt zijn eigen houten
beenen, meneer en, hier zijn wij er!"
De sergeant draaide op zijn hiel om, deed
een klein hekje open en liet Bellew een tuin-
Drijvende bioscoop.
In de Aquitania van de Cunardlijn wordt
een theater en een bioscoop ingericht, plaats
biedend aan 250 personen. Het tooneel zal
ook geschikt zijn voor repetitiegelegenheid
voor tooneelgezelschappen die den Oceaan
oversteken.
Zonsondergangen.
Onze mooie zonsondergangen en -opgangen
zijn te danken aan de tegenwoordigheid van
stof in de lucht. Dikwijls zijn de zonsonder
gangen het mooiste na vulkanische uitbar
stingen aan den anderen kant van den aard
bol.
Amerikaansche studenten.
Van de 12.000 studenten op een Ameri
kaansche universiteit doen er 8000 iets anders
bij (kellner, buffetjuffrouw, bandspeler enz.)
om hun schoolgeld te kunnen betalen.
Veilig vliegen.
Het vliegen is tegenwoordig veilig ge
worden. Er komt nu slechts gemiddeld één
noodlottig ongeval voor op een vliegafstand
gelijk aan 50 maal den omtrek van de wereld.
Reizende zenders.
In Australië bestaat een reizende zender
(3YB) die in een spoorwegwagon is gemon
teerd. Hij heeft het geheele gemeenebcst al
bijna doorkruist. In iedere stad worden de
beste plaatselijke krachten geëngageerd.
Een bloem van 15 pond!
De „Hafflesia Arnoldi" is de grootste bloem.
Zij groeit op Sumatra, weegt 15 pond en
heeft een gemiddelde breedte van 1 meter.
Tot 7 liter water neemt de bloem in zich op.
Menschen van veel woorden.
Terwijl de gemiddelde Engelschman 8000
tot 10000 woorden tot zijn beschikking heeft,
kennen de dokters er 25000 en de advocaten
er ongeveer. 23000.
BURGERLIJKE STAND
HAARLEM, 2 Januari.
Ondertrouwd 31 December: W. J. Bijleveld
en M. G. Draaijers.
Bevallen 30 December:E. A. v. d. Akker
Woelz, d.; G. M. Loerakkerv. Du uren, z.;
31 December: H. S. KleinendorstKloek, z.;
C. M. Vrolijk—van Beem, z.; G. GosenHiet-
kamD. z.
Overleden 29 December: G. M. Krom—v. d.
Werff, 49 j., Perseusstraat; 30 December; H.
C. OudolfSchoo, 88 j., Assendelverstraat;
T. Muus, 70 j., Rijksstraatweg; A. M. E. van
LunenburgHuijboom, 65 j„ K. Zijlstraat: N.
Wassenaar, 25 j.. Kamperlaan; A. Pardaan,
47 j., Kamperlaan; J .v. Mierlo, 60 j„ Dub
bele Buurt.
Een ontzaglijke brand heeft in Boekarest
gewoed, Het acht verdiepingen hooge hotel
„Brittanië" iverd geheel door het vuur
vernield.
tje binnengaan, dat wel één groot bloembed
leek Achter dat tuintje lag een heel klein
huisje, door welks openstaande deur een
appetijtelijke bakgeur naar buiten kwam, be
geleid door de toonen van een fluitje won
derlijk helder en zacht van klank.
Peterday zat bij het vuur (waarop een
braadpan stond te sputteren) met een fluitje
in zijn handen en bij hun binnentreden stond
hij op, brak midden in een langen toon zijn
lied af en legde het fluitje neer. Hij bleek een
kort maar stevig gebouwd kereltje te zijn,
met een gezicht dat in zeker opzicht aan een
eiland deed denken namelijk doordat het
rondom door haar was omgeven. Maar het
was een prettig eiland om naar te kijken met
zijn boschachtige heuvels van kin en wenk
brauwen. Het was een vriendelijk gezicht,
ondanks ruwheid van huid en litteekens. De
blauwe oogen stonden helder en om den
mond speelde een oolijke glimlach.
„Peterday", zei de sergeant, „meneer Bel
lew".
„Aangenaam kennis te maken, meneer",
zei de matroos „Ge hadt geen beter tijd kun
nen kiezen om hier binnen te loopen. Het
water kookt en de spiering ligt in 't vet en
de broodjes zijn warm, meneer klaar om
ingeladen te worden".
Na welke toespraak Peterday zich omdraai
de om een derde kommetje en bordje te ha
len.
Het was een ruim vertrek voor zoo'n klein
huisje, met een vloer van roode tegels en een
broeden haard met een hoog rooster. De ketel
hing boven het vuur een liedje te zingen en
op een ijzeren driepoot stond een braadpan,
waarin de spierinkjes in het vet lagen te
pruttelen. De tafel in het midden van de
kamer was met een helderwit kleed gedekt
en daarop stonden kommen en bordjes en
middenin een schaal met warme broodjes en
geroosterde sneedjes brood.
(Wordt vervolgd).