BRIDGE
Toen het volle maan was...
NA DE CATASTROPHE VAN DE „ATLANTIQUE'
EEN WEKELIJKSCHE RUBRIEK.
Dansgevaar.
ijmuider courant
WOENSDAC 18 JANUARI 1933
Een onderhoud mef den Minister van Scheepvaart.
(Van onzen Parijschen Correspondent.)
Dc minister zal gaarne Vrijdagochtend
om elf uur ontvangen". Aldus luidde de vrien
delijke ultnoodlging nadat we een audiëntie
hadden aangevraagd met Mr. Lêon Meyer,
minister van de Fransche handelsvloot.
Want na de ontzettende catastrophe van
de Atlanticiue", na den brand van de „Oeor-
ges' Philipar", na het begin van een ramp
aan boord van de „Franco" is het voor een
ieder duidelijk geworden. dat er
maar één mogelijkheid is om in een
toekomst herhaling van dergelijke rampen te
voorkomen: een streng toezicht, op den bouio,
op de constructie van de nieuwe schepen die
hl de vaart worden gebracht. En waar de
reedcriien, alle. zonder uitzondering, op den
Staat zijn aangewezen om zulke millioenen-
schepcn op stapel te zetten, waar de Staat
millioenen moet voorschieten om dergelijke
plannen uit te werken, daar is er maar één
autoriteit die bevelen kan uitdeelen: Minis
ter van Scheepvaart.
Het geluk nu heelt gewild dat Paul Bon
cour bij de samenstelling van zijn ministerie
iemand heeft gevonden, dia niet alleen vak
kennis heeft, maai' die tevens in deze laat
ste dagen bewezen heeft buitengewoon ener
giek te zijn; de leiding van dit departement
op zich te nemen, blijkt wel toevertrouwd
aan een Léon Meyer, die deze twee eigen
schappen in zich veieenigt.
Zooals men zich zal herinneren spoedde de
minister zich dadelijk naar Cherbourg om
niet alleen den kapitein van de „Atlantique
te ondervragen, maar ook bij de andere ge
redden inlichtingen in te winnen omtrent de
mogelijke oorzaken van den brand.
Hebt u eenigen indruk gekregen om
trent de mogelijke oorzaken van den brand
aan boord van de Atlantique? Er is gesproken
over kortsluiting en ook over mogelijke
kwaadwilligheid
Neen. en ik vrees dat liet wel nimmer
bekend zal worden hoe de brand is ont
staan en hoe hij zich in zoo'n korten tijd
kon uitbreiden. Er is te veel verloren gegaan,
het vuur heeft in zulk een korte tijd te veel
vernield om precies na te gaan hoe de cata
strophe kon geschieden. Maarer schuilt
in het gebeurde, hoe vreeselijk ook. een goede
les. U weet wel dat er aan boord van de
groote luxe schepen een zeer uitgebreid per
soneel is. Op sommige reizen zelfs te uitge
breid, wanneer men het aantal reizigers in
aanmerking neemt. Welnu, ik acht het een
allereerste verplichting en ik beloof u dat er
maatregelen in dien geest zullen worden
genomen, dat er zich aan boord van elk
schip een equipe brandweerlieden zal be
vinden. Vakmeiischen, die er niet alleen voor
zullen zijn om een begin van brand te blus-
schen, maar die tevens, dag en nacht in alle
hoeken zullen surveilleeren zoodat men bij
het minste onraad dadelijk kan ingrijpen.
Dit is maar niet eens een wensc.h van me,
maar ik wil dat dit wettelijk voorschrift
wordt.
Ongetwijfeld zal dit van nut zijn, maar
zoowel bij de, „Georges Phillipar" als bij de
de „Atlantique" greep het vuur zoo snel om
zich heen en breidde het zich zoo vlug uit,
dat het nog een vraag is of zelfs een uitge
breid corps brandweerlieden, voorzien van de
meest moderne middelen daartgen zou
kunnen strijden met eenige kansen op suc
ces.
Precies. Ik ben dit volkomen met u eens.
Ik geef toe dat niets makkelijker brandt dan
een schip. Teneerste zijn er de lange couloirs,
ten tweede de patrijspoorten, die meestal
open staan, de trappenhuizen die men moei
lijk kan afsluiten al was het alleen maar
om aan de menschen die zich in een bedreigd
gedeelte bevinden, gelegenheid te geven om
zoo snel mogelijk te ontkomen. Dat is alle
maal juist. Maar laten we nu eens aannemen
dat al die gangen en zalen zijn opgebouwd
uit een absoluut onbrandbaar materiaal, dat
een vonkje zich niet dadelijk kan voortplan
ten, dan vermindert het gevaar toch aan
zienlijk. Het vuur valt dan in een „dorren
grond'als ik me zoo eens mag uitdrukken,
en uitbreiding wordt dan veel bezwaarlijker.
Vooral wijl men zal beschikken over een ge
ëxperimenteerd brandweercorps.
Heeft u reeds instructies dienaangaande
gegeven voor de twee nieuwe booten die op
het oogenblik worden gebouwd, voor de „Paul
Doumer" en voor de „Normandië"?
Onmiddellijk. Tot nu toe waren de
scheepvaartmaatschappijen absoluut vrij om
te doen en te laten wat haar goeddunkt en
de minister van Scheepvaart kon alleen maar
wat moreele macht op haar uitoefenen. Daar
mede is het in het vervolg radicaal uit en
niets zal meer kunnen geschieden zonder
een ministerieele goedkeuring. Dat is de eenige
manier om tot een bevredigend resultaat te
komen.
Alle bestellingen voor de decoratie van do
beide schepen welke u zooeven noemde zijn
dan ook dadelijk door mij geannuleerd en
er zal geen enkele nieuwe opdracht worden
gegeven zonder de ministerieele goedkeuring
en zonder uitvoerig onderzoek en een rapport
van deskundigen. Voor de decoratie van de
„Paul Doumer" had de Messageries Maritlmes
trouwens reeds afgezien van houten betim
meringen. zulks juist met het oog op brand
gevaar: ik ben ervan overtiiigd dat dit nieuwe
schip een maximum zekerheid zal bieden.
Maar natuurlijk zal er toch niets aan de
comfort van de reizigers worden opgeofferd.
Tot dusverre werd een inschrijving geopend,
mocht iedere kunstenaar mededingen: hij die
het mooiste plan voor den kleinsten prijs
maakte kreeg de opdracht, maar voortaan
zal men voornamelijk op de veiligheid letten.
Het is ook onzin om.het bouwen van het in
wendige van een schip aan allerlei verschil-
lende menschen op te dragen. Aan het hoofd
van de constructie van een romp en van
machines staat een hoofd-ingenieur
welnu, er moet ook één verantwoordelijke
hoofdingenieur zijn voor de constructie van
het interieur.
De minister van Scheepvaart is geenszins
het type van een dictator, zooals hij daar
gemoedelijk en vriendelijk zit.te praten, maar
vonken in zijn oogen en :n telkens terug-
keerend in zijn voorhoofd overtuigen er ons
van dat hij zijn bevelen zal laten eerbiedigen.
De materieels en moreele schade, welke de
Fransche koopvaardij-vloot in deze laatste
maanden leed, verplichten hem ook wel om
met uiterste strengheid od te treden.
HENRY A. TH. LESTURGEON.
BURGERLIJKE STAND
HAARLEM, 17 Januari.
Bevallen 12 Januari: J. C. Heemskerk—
Kaasenbrood, d.; J. M. A. de Klerk—Af four-
tit. d.; 13 Januari: A. G. van BerkelTimmer
z.; 14 Januari: H. L. de Jongde Raaij, z.; A.
van genieKohout. z.; D. M. H. Heeremans
van Rooden, d.; H. KoolStigter, z.; 15 Jan.:
E. C. Remmé—Bürdorf, d.: D. Handgraaf
Rootlieb, z.; G. MeijerOnrust, z.; E, Lett-
manHeffeie, d.; W. E. HorsmeierLangen-
berg, d.; K. S. VisserCaris, z.
Overleden 13 Januari: M. M. Hijlkema, 70
j.. Gasthuisvest; P. Bles, 78 j„ Nassaulaan; 14
Januari: M. J. J. de HaanLettenmeijer, 67
j„ Potgieterstraat; A. W. F. van Tuijl, 82 j.,
Barendsestraat; J. C. van HuizenHoutman,
89 j., Zijlstraat; 15 Januari: J. J. P. A. Kett-
mann, 68 j., Schoterwég; T. van Dijken, 46
j„ Soendaplein; 16 Januari: A. J., A. v. d.
Stadt, 54 j„ Julianalaan.
PROVINCIALE STATEN.
VOORTZETTING 1VINTERZITTING.
Gistermorgen half elf werd de winterzit-
ting van de Provinciale Staten heropend.
Aan de orde komt Punt 5 der agenda:
voorstel ten aanzien van een aanvrage van
het bestuur der Stichting „De R.-K. Handels
school" te Hilversum om subsidie ten behoeve
van de handelsavondschool dezer stichting.
Dc heer Gerhard (Ged. Staten» <S. D.
A. P.) legt een verklaring af, waarin hij doet
uitkomen, dat dc Stichting 'wei een subsidie
kan krijgen, als zij zelf er ook meer aan ten
koste legt. Ged. Staten zijn bereid, om voor
1932 en 1933 een subsidie te verstrekken,
maar de Stichting moet voor 1934 opnieuw
haar subsidie-aanvraag bij Ged. Staten in
dienen, waarbij vermeld moet worden, dat
ook de persoonlijke bijdragen verhoogd zijn.
De heer Hoogland (S. D A. P.> kan
zich met het standpunt van Ged. Staten wel
vereenigen, maar hij is tevens van meening,
dat het schoolgeld, dat door deze stichting
geheven wordt, te laag moet worden geacht.
Dit dient dus verhoogd te worden.
De heeren Boissevain (V. B.) en Sne e-
vliet (Rev. Soc.) verklaren zich tegen het
voorstel. De eerste omdat hij het schoolgeld
te laag acht; dc tweede omdat hij van mee
ning is. dat dit luttel aantal leerlingen wel
in een openbare school ondergebracht kunnen
worden. Het geld kan op ander terrein veel
nuttiger worden besteed.
De heer Lambooy (R.K.) kan zich met
het standpunt van Ged. Staten vereenigen.
Hij geeft echter in overweging, voortaan een
norm voor het verleenen aan dergelijke in
richtingen vast te stellen, opdat belangheb
benden niet voor verrassingen komen te
staan.
De heer W ij n k o o p (Comm.) is in begin
sel tegen het verleenen van subsidie aan der
gelijke inrichtingen.
Na een verdediging van den heer Ger
hard van deze voordracht wordt zij zonder
hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De heeren Wijnkoop, Beuzemaker, Seegers
en Sneevliet wenschen geacht te worden te
hebben tegengestemd.
Punt 6: Prae-advies inzake de motie van
de leden P. Voogd c.s. betreffende steun
aan de gemeenten bij maatregelen ter be
vordering van ontwikkeling en ontspanning
van werkloozen.
De heer Voogd (S. D. A. P.) bepleit aan
neming van deze motie, omdat de nood niet
alleen voor de werkloozen. maar ook voor de
gemeenteh zeer hoog gestegen is. Hij meent,
dat het gevraagde bedrag niet te hoog is.
Gevraagd wordt een bedrag van ten hoogste
50 pCt. van het na aftrek der rijkssubsidie
voor de uitvoering der plannen nog benoo-
digd bedrag.
De heer Sneevliet acht dit een hoogst
belangrijke aangelegenheid. Door de Prov.
Staten moet in dezen meer activiteit getoond
worden. Spreker kan zich niet vereenigen
met de meening van het lid van Ged. Staten,
den heer Kooiman, dat eventueele steunver
lening door de provincie gegrond zou moeten
zijn op den zeer ongunstigen toestand van
de financiën der betrokken gemeenten. Spre
ker zou nog verder willen gaan, dan Ged. sta
ten bereid zijn te doen. De provincie moet de
totale verwaarloozing van de belangen der
werkloozen staken. De belangstelling van het
door M. w. ETTY leal
De Kytfhauserbond, de groote DuitscTie
't Berliner Sportpalast een meting gehouden
heeft. Men ziet hiervoven v.l.n.r.: generaal
dent van den bond en
organisatie van oud-strijders heeft Zondag in
waarbij de Rijkskanselier het woord gevoerd
Van Schleicher, generagX Von Hom, presi-
Rijkspresident von Hindenburg.
Een Nieuw Bied-systeem.
De nieuwtjes op Bridgegebied zijn niet van
de lucht. Nadat er eerst nieuwe spelregels
verschenen waren, worden wij thans verblijd
met een nieuw bied-systeem, alsof er op dat
gebied al geen keuze genoeg was'
Zekere Gordon Reeve, een Engelschman.
was drie jaar lang aan het ziekbed gekluis
terd: hij verveelde zich natuurlijk en kortte
den tijd door telkens kaarten te wasschen,
uit te deelen en de gerangschikte uitkomsten
te analyseeren. In totaal heeft hij 100.000
spellen uitgedeeld en daaruit tabellen opge
maakt. Hij overwoog telkens of een kleuren-
bod dan wel Sans meer kans van slagen zou
hebben gehad en kwam tot de conclusie dat
van 100 spelen er in 70 een manchebod zit.
Een mogelijke manche lag er in 56 pet..
Schoppen en Harten 28 pet.. Ruiten en Kla
veren 14 pet.
Hoewel Reeve nu weliswaar in zijn statis
tieken vond dat Sans dikwijls prachtkansen
voor een manche bood, waarschuwt hij met
klem tegen overdreven Sans-forceeringen.
Dat zulke biedingen dikwijls op een débacle
kunnen uitloopen, zal menigeen wel aan den
lijve hebben ondervonden.
Wij zullen hem niet verder in zijn statis
tieken volgen, maar slechts in korte trekken
zijn nieuwe systeem schetsen. Hij onder
scheidt evenals Culbertson openingsbod en
volgbod. Om met het openingsbod te begin
nen, kent hij aan de honneurs zekere waar
den toe: Aas 4, Heer 3. Vrouw 2 en Boer 1
punt. In totaal zijn er dus 40 punten in het
spel. Bij een gezamenlijk aantal 12 punten
bij O-W of N-Z kan men volgens Reeve voor
meer dan 50 pet. rekenen op een manche,
Heeft de openingsbieder 12 punten in handen
of meer, doch minder dan 18. met dekking in
minstens 3 kleuren dan biede hij over het al
gemeen 1 Sans. Heeft hij 18 punten of meer,
voorts ook dekking in minstens 3 kleuren,
dan biede hij 2 Sans en bij 23 punten in zijn
hand kan hij als hij dezelfde dekking heeft
tot 3 Sans gaan. Zijn partner moet met min
der dan 6 punten in de hand passen, met
6—10 punten ophoogen tot 2 Sans en met 11
punten of meer tot 3 Sans gaan. Was het
openingsbod 2 Sans. dan mag hij tot 3 gaan
met 5 punten in zijn spel.
Klem slem is bledbaar op totaal 35 punten,
groot slem op 38. Heeft de openingsbieder 23
of meer in zijn hand dan kan hij direct tot
6 Sans gaan, bij 20 tot Groot Slem in Sans.
Als de openingsbieder geen dekking in 3
kleuren heeft, mag hij geen kleur bieden als
hij er niet minstens 3 van in de hand heeft
(over het algemeen golden bij vroegere bled-
systeemen vier kaarten als een minimum).
Dat bieden van een kleur geeft slechts aan
2 trekken in die kleur, men moet in die spe
ciale kleur minstens 10 punten hebben. Ope
nen met 1 in een kleur is geen „forcing bid",
dus de partner kan er op passen. De partner
laat een volgbod hooren als hij minstens 9
punten heeft en gaat dan tot 1 Sans. bij 12
lot 2 Sans. bij 15 tot 3. Herbiedt dan na een
volgbod van den partner de openingsbiader
zijn oorspronkelijk geboden kleur, dan geelt
dit aan dat hij minstens een vijfkaavt in die
kleur heeft, terwijl overgang in een andere
kleur aanduidt eveneens een vijfkaart doch
zonder topkaarten (Aas, Heer).
Heeft de partner na het openingsbod min
der dan 9 punten, dan mag hij geen Sans
bieden, doch wel een kleur als hij daar twee
vaste trekken in heeft en minstens 5 van die
kleur. Anders zal hij moeten passen, tenzij
hij zulk een bijzonder spel heeft (b.v. een
zevenkaart) dat hij het gewcnscht vindt om
zijn partner daarvan een indicatie te geven.
Erg veel nieuws bevat dit systeem niet;
met welk systeem men ook speelt, men zal
een zekere „feeling" moeten hebben of men
iets zal bieden of niet. Het is over het al
gemeen bij Bridge dusdanig dat men aan
gezond verstand meer heeft dan aan inge
wikkelde biedregels. Er zit echter wel iets
goeds in dit systeem, waarom wij er eenige
karakteristieke kenmerken van opsomden.
Wie in het begin moeilijkheden heeft met
bied-taxaties, kan gebruikmaken van een
eenvoudig „spiekmiddel" in den handel ge
bracht door Gebr. Rikkers te Amsterdam:
BID-O-METER.
college in het lot der werkloozen moet meer
concreet getoond worden.
De heer Guépin (V. B.) meent, dat het
niet op den weg der prov. ligt, om meer gel
den voor dit doel beschikbaar te stellen, dan
Ged. Staten bereid zijn te geven. De provin
cie behoort slechts aanvullend op te treden.
De heer Slingenberg (V.D.) vraagt
aan Ged. Staten om in sommige gevallen
zoo soepel mogelijk te willen optreden.
De heer Gerhard (Ged. Staten) beant
woordt de verschillende sprekers. Hij verde
digt het voorstel van Ged. Staten, om geen
beslissing te nemen ter zake van het tref
fen eener algemeene regeling, als bedoeld in
de motie-Voogd c.s. doch om het college
te machtigen om, in dien er eventueel aan
vragen zouden inkomen, omtrent elk geval
afzonderlijk een beslissing te nemen. Ged.
Staten meenen echter'thans te moeten vol
staan met het aanvragen van een crediet
van f 5000. Ged. Staten zullen niet verzui
men om zich regelmatig op de hoogte van
deze materie te houden. Zij zullen zoover
gaan, als financieel mogelijk zal blijken te
zijn. Spreker is overtuigd, dat de heer Snee
vliet, als deze in het college van Ged. Staten
zat, niet anders zou handelen. Ook spreker
meent, dat de provincie hier slechts aan
vullend mag en kan optreden. Ged. Staten
zullen trachten op dit terrein zooveel moge
lijk te weten te komen. Het is aan spreker
bekend, dat er vele gemeenten zijn, die on
machtig zijn om in dezen iets te doen. Dit
is bij het indienen van deze voordracht het
uitgangspunt van Ged. Staten geweest. Den
heer Slingenberg zegt hij toe, dat het col
lege zoo soepel mogelijk zal optreden
De voordracht van Ged. Staten wordt goed
gekeurd.
Punt 7: Voorstel tot het verleenen van
een vacantletoelage aain provinciale ambte
naren.
De heer Gerhard (Ged. Staten) ver
dedigt deze voordracht. Persoonlijk vindt hij
het ongepast, dat een lid in het verslag ge
vraagd had, of het heele college achter deze
voordracht staat. Elke voordracht moet ge
acht worden van Ged. Staten te zijn.
De heer De Jong Schouwenburg
(Christ. Hist.) merkt op, dat de omstandig
heden, door de crisis veroorzaakt, nog veel
ongunstiger zijn, dan het vorig jaar. Hij
meent, dat er geen aanleiding is, om dit jaar
e>en vacantietoelage te verleenen.
De heer Ketelaar (V.D.) is van meening
dat het niet ongepast is, als een lid van de
Staten vraagt, hoe de stemming in het college
van Ged. Staten over een zekere voordracht
is geweest. En is niet naar een persoon ge
vraagd. Wat den vacantietoeslag betreft, ver
klaart spreker er vóór te zullen stemmen.
De heer Kostelijk (V.D.) merkt op,
dat allen het er wel over eens zijn, dat de
belooning van de provinciale ambtenaren
heel goed is. Het werkt op hen, die nu ar
moede lijden, heel ontstemmend, te verne
men, dat die ambtenaren boven hun goed
loon nog een douceurtje krijgen. Spreker be
schouwt het verstrekken van een vacantie
toeslag ais een uitwas
De heer Polak (S.D.A.P.): „Zoo zoo!"
Te 10.10 wordt de vergadering geschorst
tot kwart over twee.
(De Japansche regeering maakt
zich bezorgd over de toe
nemende populariteit van het
dansen bij de Japansche
jeugd.)
Ja, de Westersche beschaving
Komt volledig naar Japan.
En de dans is ook een factor,
Die men niet ontsnappen kan.
Ook de geishas dansen foxtrot,
Tango, rumba en de wals,
En de jeugdige Japanners
Loopen storm naar jazzbandbals,
De beschaving moet 'je nemen
I-Ieelemaal of anders niet,
Inderdaad modern te leven,
Gaat niet zonder jazzbandiet.
Bovendien, 't is niet zoo ernstig,
Waar schrikt die regeering van,
't Is geen foxtrot, zelfs geen rumba,
Die de pan bracht in Ja-pan.
Met een kleine variatie
Op een zeer bekend refrein,
Zeg ik u, dat waar gedanst wordt,
Nimmer booze menschen zijn.
Eén exceptie kent die regel,
De Japansche overheid,
Vuurt daar zelf toe aan de krijgsdans,
Die is slecht en uit den tijd.
P. GASUS.
FEUILLETON
Naar het Engelsch
van
JEFFERY FARNOL.
29)
Hij haalde een paar maal diep adem en
zei toen:
.,'t Is de schat, Por, ?t is de schat! Goud en
bankbiljetten in een zak. O, nu is allés weer
goed!"
Zonder bedenken klopte hij de aarde van
den zak, zoo goed het ging, beurde hem met
inspanning van alle krachten op en slinger
de hem over zijn schouder, waarna hij on
middellijk naar huis stapte.
„Is ie zwaar, maat?"
„Vreeselijk", hijgde de jongen, „maar dat
kan me niks schelen, 't Is goud zie je!"
Toen ze den rozentuin doorliepen, legde
Bellew zijn hand op den schouder van den
jongen.
„Neef", zei hij, „waar is je tante Anthea?"
„In de huiskamer".
„Dan moeten we dezen kant op", en hij
leidde den jongen langs het terras naar de
tuindeuren.
„Hoor nou es koffiemaat", zei Bellew. „We
gaan tegenover het raam van de huiskamer
in het boschje zitten en daar wacht je
tot ik het bevel geef".
„Goed kapitein", hijgde de kleine Por.
„Als ik zeg: „In den wind stuurman!" dan
wandel je kalm met je schat op je rug de
kamer in snap je?"
„Ja, kapitein!"
„Kom mee dan en mondje dicht!"
Heel voorzichtig liepen -ze naar de tuin
deuren van de huiskamer en kropen weg in
de schaduw van het rozenboschje er voor.
Bellew kon in de karner kijken en daar
zaten Anthea en tante Priscilla en tusschen
hen in, in een gemakkelijken stoel zat
Greims, dood op zijn gemak. Adam stond met
zijn hoed in zijn hand en een woedend ge
zicht, op den achtergrond. Daar de tuindeu
ren openstonden, konden ze alles hooren.
wat er gesproken werd. -
„Ik moet eerlijk zeggen, dat het me erg
spijt voor u, juffrouw Dévine". zei Greims.
„maar ik ben blij, dat u 't zoo verstandig
opneemt, geen tranen of zulke nonsens". Hij
keek tante Priscilla aan, wier naaiwerk van
haar schoot was gegleden en wier oogen, vol
tranen, op Anthea's bleek en strak gezicht
gevestigd waren.
„En wanneer wanneer- denkt u gereed
te zijn om Dapplemere te verlaten, juf
frouw Anthea?" vroeg Greims. „Haast hoef
je niet te maken hoor! Ik wou 't alleen graag
wet.en noem maar een dag".
Tante Priscilla had haar naaiwerk opge
nomen en was naar de tafel gegaan. Ze
stond nu naast Anthea en toen ze neerkeek
op het witte gezicht, zag ze, evenals Bellew
van uit zijn schuilhoek, dat de lippen wel be
wogen, maar geen geluid gaven. Ze nam ds
hand van het meisje in de hare en drukte
die zacht tegen haar borst.
„Kom, kom", zei Greims met 't losse geld
in zijn zak rammelend. ..Kom, juffrouw An
thea al wat ik u vraag is, wanneer? Al
wat ik weten wil is
Maar op dit oogenblik kwam Adani, die
zijn hoed in allerlei bochten had staan wrin
gen, naar voren en tikte den heer Greims op
zijn schouder.
„Meneer Greims", zei hij, „juffer Anthea
het u al verteld, wat u weten wou; ze het
u verteld, dat ze niet betalen kan en dus
is 't beste dat u weg gaet". Hij wees
naar de deur.
„Al wat ik weten wil is, wanneer ze het
huis verlaten kan en ik zal weggaan als ik
uitgesproken ben ga opzij! man!"
„Daar is de deur", zei Adam woedend.
„Ga opzij!" schreeuwde Greims.
„Daar is de deur meneer Greims en adde
er niet uutgaat. zal 'k oe der nut motte smij-
te ga dus, meneer Greims".
Hierop koos de heer Greims den verstan-
digsten weg. nam zijn hoed en stapte vloe
kend en brommend de kamer uit. Adam
wendde zich tot Anthea. die met witte lippen
en droge oogen stond toe te kijken, onbe
wust, dat tante Priscilla nog altijd haar hand
streelde.
„Sta nie zoo te kijke, juffer Anthea", zei
Adam. „Ik zie u liever huilen as zóó kijke.
't Is hard om 't olde huus te motte opgeve,
maar
„In den wind, maat!" fluisterde Bellew.
Gehoorzaam aan het bevel, liep de kleine
George met zijn zak op zijn rug het terras
op en de kamer in, waar hij over den drem
pel struikelde en bijna omviel.
„De zaak is gezond, tante Anthea", riep
hij. „ik heb de schat gevonden. Hier is ie!"
De zak viel rinkelend op den vloer en het
volgende oogenblik had hij een hoop goud
stukken en bankbiljetten voor Anthea's voe
ten uitgeschud.
Eenige oogenblikken bewoog zich niemand;
en toen viel Adam. met een soort van schor
gebrul op zijn knieën en pakte een handvol
goudstukken op. Tante Priscilla stond te
snikken met haar arm om den kleinen Por
heen en Anthea staarde met groote oogen
naar de schatten aan haar voeten. Plotse
ling begon Adam hard te lachen, hij sprong
op en rende den tuin in, Greims achterna.
„Greims!" schreeuwde hij. „O, meneer
Greims, kom terug. Je geld ligt klaar. Kom
terug we hebben maar een grap met je
gehad. Kom terug, dan kun je afrekenen".
En toen. brak Anthea's beklemming. Zij
haalde diep adem en begon plotseling te
snikken. Bellew wendde zich af, liep het wel
bekende tuinpad op en stond weldra weer in
de donkere schaduw van koning Arthur. Hij
stopte zijn pijp, stak haar aan en staarde
naar de maan.
„Nou", zei hij in zichzelf, „het zal mij be
nieuwen wat daar uit voortkomt".
Bellew stond op en drentelde naar het
huis.
„Meneer Bellew!"
Hij schrok en keerde zich om Daar stond
Anthea tusschen de rozen. Een oogenblik ke
ken zij elkaar aan zonder te spreken. Het
leek wel of ze geen van beiden een woord
durfden zeggen. Ze plukte een roos af en be
gon die tusschen haar vingers rond te draaien
als een verlqgen kind.
„Waarom heeft u dat gedaan?" vroeg ze.
„Gedaan?"
„Ik bedoel die schat. Georgie heeft me ver
teld hoe u die samen gevonden hebt in den
boomgaard".
„En u heeft hem toch niet gezegd, hoe die
daar gekomen was?" vroeg Bellew snel.
„Neen, ik geloof, dat het zijn hart zou bre
ken als hij dat wist".
„En zijn hart zou evenzeer gebroken zijn,
als hij hem niet gevonden had."
Anthea antwoordde niet en hij zag dat
haar oogen straalden onder de donkere wim
pers, hoewel zij ze op de roos in haar hand
gevestigd hield.
„Anthea!" zei hij opeens en stak zijn hand
uit.
Maar ze maakte 'ezn gebaar als van schrik
en week achteruit. „Neen, neen!" zei ze
stampvoetend. O! ik weet dat u de hypo
theek heeft afbetaald, dat u mijn huis heeft
gekocht, evenals mijn meubels! Waarom?
Waartoe? Ik ben niets voor u en u niets voor
mij. Waarom hebt ge me deze verplichting
opgelegd? U weet, dat ik dat geld nooit zal
kunnen teruggeven. Waarom hebt u dat ge
daan?"
„Omdat ik je liefheb Anthea van het
eerste oogenblik, dat ik hier kwam. heb ik
je lief gehad. Omdat al wat ik in deze we
reld bezit, van jou is evenals ik zelf".
„Wat? wat? vergeet je dan
„Alles vergeet ik behalve mijn liefde voor
jou, Anthea. Ik kan het niet erg goed of erg
mooi zeggen, maar probeer mij te begrijpen
probeer ook van mij te houden, genoeg
om eenmaal mijn vrouw te worden".
Een vreemd, bijna angstwekkend gevoel
doorstroomde haar. Wat meende hij? Wat
lag er achter zijn woorden verborgen? Hij
was zoo „gemakkelijk", leefde zoo gemak
kelijk en zeker van zichzelf; beschikte vrij
over groote sommen gelds en had Adam toe
vertrouwd. dat hij met een rijk meisje in de
stad ging trouwen. Wie en wat was hij eigen
lijk. Hij had gebruik makend van zijn geld,
haar in zijn macht trachten te krijgen als
een speelpop?
Wat had hij vóór met haar? Zijn woor
den en daden waren zoo moeilijk te rijmen
met elkaar. En toch hij leek zoo eenvou
dig. zoo oprecht, zoo sterk
„Wil je mijn vrouw worden Anthea?"
„Zoudt u mij dit hebben durven vragen
vóór vandaag? Voor uw geld mijn dak boven
mijn hoofd gekocht had? Ben ik niet ge
noeg vernederd? U u hebt het eenige
wat ik nog bezat van mij weggenomen
mijn onafhankelijkheid En nu die onbegrij
pelijke vraag. Wat heb je met mij voor? O,
wat wil je van me?"
Terwijl ze sprak zag ze, dat zijn oogen
plotseling groot werden met een bijna booze
uitdrukking, en op hetzelfde oogenblik voel
de ze, dat hij haar handen vastgreep in zijn
sterke vuisten.
„Laat me los!"
„Niet vóórdat je mij zegt, dat je mij lief-
hebt. Zég het Anthea!"
„Laat mijn handen los". Ze wierp haar
hoofd achterover en haar wangen gloeiden
van een plotselinge woede. „Laat mij los",
herhaalde ze woest.
(Wordt vervolgd).