BIC. Vertelling
In liet holst van den nacht...
Brugvlucht.
ALEXANDER SCHMULLER
OVERLEDEN.
BURGERLIJKE STAND
IJMUIDER COURANT
DONDERDAG 30 MAART 1933
Een bloem.
WILLY VAN DER TAK
In de straat, hoewel het Maart is en de
menschen al een paar maal het woord „lente"
op de lippen hebben gehad en met verheugde
oogen hebben gekeken naar een fluitende
vogel, naar een klein, blank zomersch wolkje
aan een blauwe lucht, is de sfeer op dien
vroegen morgen kil, grijs en wintersch. Het
heeft den heelen nacht geregend en het
druilt nog koud en nat uit een melancholie-
ken hemel: het asfalt glimt doodsch in het
vreugdelooze morgenlicht: de kale takken van
de boomen weerspiegelen er zich kleumend in
en .laten van louter sombere stemming af en
toe een heldere traan langs hun takken naar
beneden biggelen, die weifelend even aan de
uiterste knop blijft trillen en dan valt. Het
geluid van al die tranen, die tikketikken op
het asfalt en daar uitéén spatten en weg
vloeien in de heele oneindige nattigheid van
de straat, is van een droefgeestigheid, die
alle gedachten aan lente, en verder nog, aan
zomer belachelijk doet lijken-
De paar menschen, die voorbij gaan, zijn
donkere, schaduwige gestalten, die, diep ge
doken in hun kraag en met hoog opgetrok
ken schouders, zich reppen alsof zij trachten
aan iets te ontkomen. De fietsers, die met
een zacht zuigend geluid voorbij en weg
glijden, en een snel vervloeiend spoor in het
glimmend 'oppervlak achterlaten, lijken nog
schaduwiger en haastiger, omdat ze gladder
van beweging nog en geruischloozer zijn.
Volkomen vergankelijke schimmen, wier aan
wezigheid maar een paar seconden geduurd
heeft, voor ze vervliegen in niets. De paar
handkarren, die langzaam vorderend door de
straat trekken, lijken nog het werkelijkst van
alles, omdat ze het nuchterste zijn: ze wor
den steeds met een harden bons tot stilstand
gegooid, de deksels worden met groot lawaai
open en dicht geklapt, en de menschen die
erbij hooren, praten luid hun alledagsge-
sprekken, zonder zich te bekommeren om de
melancholie van de straat. Ze maken in een
jaar veel van zulke morgens mee, en laten
er zich niet door van hun stuk brengen. Het
eenige wat er nog van tot hen doordringt is
dat ze gauwer natte voeten krijgen dan an
ders en dat is vervelend.
Zoo als al die karrenmenschen is ook de
bloemenman door de straat getrokken,
schreeuwend zijn schreeuw van „Mooooooie
narcissen! Een dubbeltje een boooos!" En hij
heeft zijn naar lente geurende pracht door
die grijze kilheid gevoerd en triomfant
zijn kreet losgelaten, dat hij de lente in de
huizen bracht voor een dubbeltje, wat toch
werkelijk niet duur is voor zoo vroeg in het
i' -.r, en hij heeft misschien alleen heel even
Vi.-.g zijn eigen belachelijkheid gevoeld, om
dat er in de heele straat maar één mensch
was, die voor een dubbeltje wel wat lente
wou hebben. „Mooooie narcissen! Een dubbel
tje een boooos!". En een dubbeltje verdween
in den rooden knuist van den handelaar „in
lente, en één verstandig mensch nam op dien
luguberen voorjaarsmorgen een groots toef
guitige 'gele narcissen op rechte groene' ste
len mee zijn huis in. En de bloemenman ver
dween en voerde zijn kar met de kleurige
bloemklodders-in-oude-groentenblikken mee
de klank van zijn triomfanten schreeuw ver
stomde meteen en werd vergeten of hij er
nooit geweest was, en zijn bloemen lieten
geen herinnering aan de geur en de kleur die
er geweest waren, na. Omdat de grauwe
straat en het grijze morgenlicht alles dood
sloegen, en de boomen staag doorgingen met
druppen traan na melancholieke traan.
En toch was er in die straat wat veranderd.
Er was een bloem achtergebleven, gevallen
blijkbaar van den kar op het asfalt en verge
ten. Een stukje lente. Een gele narcis, die nu
met haar bloemengezicht omhoog en haar i
groene strakke lijf hulpeloos uitgestrekt, de
wereld inkeek uit de glimmende viesheid van
het straatdelc. Het motregende drenzend op
haar opgeheven, lachend gezicht, en het werd
heelemaal bepareld en ten slotte doornat,
maar het wonderlijke was, dat het omhoog
bleef kijken en zelfs lachend omhoog bleef
kijken. Een klein plekje geel te midden van
niets dan naargeestig grijs was ze maar,
maar wie een poosje naar haar bleef kijken,
die zag plotseling, dat ze de heele omgeving
beheerschte met haar blijdc-n gelukkigen
bloemenlach, die alles tegen straalde!
Er was een straatjongen, die mismoedig
aan kwam slenteren, handen in de zakken en
met sloffende voeten. Hij zag de bloem en
maakte een schopgebaar en net op het laat
ste oogenblik zag hij den lach, die ze hem
toewierp, en hij grinnikte opeens een verle
gen, breede grijns terug en hield zijn been in.
Er was een auto, die met luid lawaai van
spattende wielen aan kwam rijden en recht
op de blijde bloem af ging. Eén oogenblik
nog ik, die het zag, voelde mijn hart
plotseling stil staan van schrik en die lach
zou voor altijd weg geweest zijn, er zou geen
bloem en geen lente meer in de straat ge
weest zijn, maar een stukje besmeurd, ge
kwetst nieuw leven. Ik zag haar al liggen,
iets teers voor eeuwig vernield en toen op
eens zag ik de wielen van die auto aarzelen
voor de lach, waarmee ze naar hen opkeek.
En meteen al waren ze geweken, net zooveel
geweken, dat ze de heiligschennis, die ze op
het punt stonden te begaan, vermeden. De
bloem verdween in het donkere hol tusschen
cle wielen, de auto schoot langs; en toen lag
daar nog die gele narcis, met haar lach van
vertrouwen in de heele wereld.
Toen kwam er door de straat een straat
veger, zoo één, die met groote onverschillige
gebaren zijn bezem hanteert en alles wat er
maar aan ongerechtigd op zijn weg ligt, mee
neemt en wegdweilt, de goot in. Hij kwam
aan en naderde, links van zich zijn bezem
zwaaiend, rechts van zich zijn bezem
zwaaiend en toen wist ik, dat onherroepe
lijk voor de kleine, blijde, vertrouwende
narcis het einde had geslagen. Nóg lag ze er,
en ik keek haar aan. Eén straling was haar
lach en een ondeelbaar kort oogenblik dacht
ik, dat ze mij bemoedigend toeknikte. Mooi
knikken had ze zij was nog maar pas op
de wereld en kende de menschen nog niet;
straatvegers had ze waarschijnlijk nog nooit
meegemaakt. Ik kende menschen en straat
vegers, en ik had allang meer geen vertrou
wen in hen. Kijk hem naderen: floep! floep
links en rechts van zich. Nog twee streken
en de kleine narcis zou in de goot liggen,
weggebezemd met een groote. modderige
bezem en verborgen onder slijk en afval.
Maar toen de straatveger bij de dappere
gele narcis was gekomen, toen hield de be
zem opeens met een ruk op met bezemen en
bleef stil staan en beschouwde samen met
den straatveger het gezicht dat naar hen op
keek van de straat. Ik heb nooit geweten, of
het de bezem was, die plotseling den dienst
weigerde, of dat het de straatveger was, die
plotseling de diensten van zijn bezem niet
verder verlangde, maar ze stonden er in allen
gevalle samen een oogenblik peinzend stil.
Toen werd de bezem voorzichtig over de
narcis heen geheven, en begon met een
krachtigen ruk plotseling weer te vegen.
Floep! vlogen modder en afval de goot in, en
voort stapte de straatveger met zijn groote
gebaren en zijn - bezem. Maar op het asfalt
lag nog de kleine narcis, en lachte, lachte!
Toen, op dat oogenblik, schoot het door mij
heen. dat zij geen gewone narcis moest zijn,
maar iets wonderbaarlijks, iets bovennatuur
lijks, en ik ben naar haar toegegaan, en heb
haar aangekeken. Niets dan lachen deed ze
en ze lachte nog, toen ik mij naar haar
over bukte en mijn voorzichtige handen naar
haar uitstak en haar opnam, met haar blij
geel gezicht fijntjes bepareld van den nog
neerdrenzenden motregen. Ik heb haar aan
alle kanten bekeken, maar ik kon werkelijk
niets bijzonders aan hdar ontdekken: een ge
wone narcis was ze, met bloemblaadjes en
een lange trompet, en daarin stamper en
meeldraden. Haar lijf was een steel zooals de
steel van alle narcissen, stevig, frisch groen,
en lang. Maar ik heb niet veel verstand van
bloemen, en bleef ervan overtuigd, dat er iets
bijzonders aan haar moest zijn, dat aan mijn
domme oogen ontging. En ik heb haar meege
nomen, heb haar steel heel voorzichtig tus
schen twee vingers gevat en haar zoo voor
mij uitgedragen, terwijl ik haar steeds maar
moest aankijken. Niets dan lachen deed ze,
en toen ik eindelijk met haar aan kwam bij
de tram, waarin ik haar mee wilde nemen
naar huis, omdat het zoo regende en ze wer
kelijk al nat genoeg was, geloof ik, dat ik zelf
ook lachte. Alleen maar, omdat zij zoo lachen
moest, al wist ik werkelijk niet, waarom het
was. En we zijn samen in de tram gestapt, zij
en ik.
Daar in die tram was het, zooals het is in
trams op sombere, druilerige morgens. Be
ramen zijn er grijs beslagen, de menschen kij
ken elkaar aan met sombere gezichten, het
ruikt naar natte kleeren en van een paar
zwarte, half gesloten paraplu's druipt in wrie
melende gootjes het water. Ik ging er zitten
met mijn bloem, die ik voorzichtig voor mij
uithield, en van wier lach ik mijn oogen bijna
niet af kon houden. Vreemd! Mij was het, of
de wonderbaarlijke kracht, die van haar uit
ging, daar te midden van al die donker ge
stemde menschen nog sterker werd. zoo geel
en stralend en ongeloofelijk mooi keek haar
narcissengezicht in het rond. Links en rechts
van zich leek ze te knikken en bemoedigende
en vertrouwende lachjes te strooien - en mijn
hemel! niet ik alleen was het, die het merkte
- anderen ook zagen haar aan met opklaren-
hoe de Japanneezen met muziek na hun overwinning
trokken.
op de Chïneézen Jehol binnen
FEUILLETON
Naar het Duitsch bewerkt door
J. VAN DER SLUYS.
(Nadruk verboden).
10)
Maar niet langer dan een oogenblik bleef
Erich Roggenbach in dien aanblik verloren.
Toen was het plotseling, alsof hij een slag in
't gezicht kreeg. Hij werd bleek tot op de lip
pen en mét wijdopen oogen staarde hij naar
een vrouwengestalte, die tot nu toe door een
groepje andere gasten aan zijn blik onttrok
ken was. De jongeman had een gewaarwor
ding alsof hij een geestverschijning had ge
zien. Geleund tegen den Rococo-vleugel die
in het midden van den salon was geschoven,
zoodat zij hem den rug toekeerde, stond daar
een slank-gebouwd jong meisje, dat bezig was
in een muziekboek te bladeren. Zij droeg een
avondjapon van licht-lila zijde, die den hals
en het grootste deel van de armen onbedekt
liet. En vlak boven den rechterpols schitter
de en fonkelde een dubbele rij van zeldzame,
aiep-blauwe edelsteenen. Het meisje had den
rechteram uitgestrekt om den pianist, een
kunstenaar van naam, op een passage op
merkzaam te maken, en toen ze zich daarbij
iets vooroverboog, was het Erich Roggen
bach, alsof de weelderige, helder-verlichte
zaal met de opgewekt-babbelende, feestelijk-
gekleede jongelui in een nevel verdween, ter
wijl een spookachtig-dreigend visioen voor
zijn geestesoog opdoemde.
Hij was weer in de schemerig-verlichte
slaapkamer van Beiersdorf, hoorde weer het
benauwde, pijnlijke hijgen als het rochelen
van een stervende en zag weer de onwezen
lijke vrouwengestalte over de armzalige leger
stede gebogen. Hij zag haar blanken hals en
haar armen, den matten glans van haar zij
den japon, de blauwe schittering van de ju-
weelen aan haar pols. En in vertwijfeling
wenschte hij, dat hij kon gelooven, dat die
nachtelijke verschijning een droombeeld een
spel van zijn betooverende fantasie was ge
weest, zooals Römhild hem getracht had te
suggereeren. Want het voorgevoel, dat hem
bijna den adem benam, dat onheilspellende
voorgevoel, hij wist maar al te goed, dat het
hem niet bedroog.
En toen kwam de vreeselijke zekerheid: het
meisje bij den vleugel draaide het hoofd om
en hij keek in het ernstige, edele gezicht van
Traute Falkenhayn. Haar oog viel direct op
hem en glimlachend liep ze op hem toe. Me
chanisch nam hij haar fijne, slanke hand in
de zijne en zoo afwezig en heesch klonk zijn
antwoord op haar vriendelijke, schertsende
begroeting, dat zij hem vol verwondering
aanzag.
Hij deed zijn uiterste best om zijn zelfbe-
heersching terug te krijgen, maar ^fceze on
verwachte, schokkende-ontdekking had zoo'n
diepen indruk op hem gemaakt, dat hem dat
niet zoo spoedig gelukte. Het was dan ook met
duidelijk merkbare opwinding, dat hij vroeg:
„Een eigenaardig sieraad, dat u daar aan
hebt. juffrouw Falkenhayn, den armband be
doel ik. Dat is toch zeker geen modern
werk?"
Indien ze zich door den toon van zijn on
getwijfeld vreemde vraag en de heele manier,
waarop hij zich tegenover haar gedroeg, ge
griefd mocht voelen, dan liet ze daar in elk
geval toch niets van merken, want haar stem
klonk even rustig en vriendelijk als tevoren,
toen ze antwoordde:
„Neen, het is zeker niet modern; het is een
erfstuk van mijn moeder; haar laatste ge
schenk aan mij. Het werd haar nagelaten
door haar liefste vriendin en ze was er altijd
buitengewoon aan gehecht. Kenners hebben
mij verteld, dat het een mooi en zeldzaam
de gezichten, waarover een onmerkbaar lachje
gleed
De oude heer schuin tegenover mij keek
haar een tijd lang aan, haalde diep adem en
begon met zijn oude gezellin fluisterend een
gesprek .Een gesprek over de lente, die nu
toch gauw komen moest, begreep ik even
later.
Het meisje in den hoek, dat met een hang
lip somber voor zich uit had zitten kijken,
keek even van terzijde naar het bloemenge
zicht, en veerde opeens op. terwijl ze haar
hoed met zorg een beetje schuiner trok en
opeens met een. stralend jong gezicht de rij
menschen afkeek.
En naast mij boog zich een moe gezicht
voorover en een klanklooze stem zei hunke
rend, terwijl twee moede oogen mij aankeken:
„Bloemen! hè.. Hij ruikt zeker héérlijk..?"
Toen heb ik hem haar gegeven. Van mijn
twee voorzichtige handen ging ze over in
haar twee handen, die haar aanvatten of ze
iets heiligs was, en de blijde lach van de
bloem weerkaatste zwak in die twee oogen.
En in die tram lachte op dat oogenblik
ieder verteederd, en ergens deed plotseling
iemand een ontdekking en zei verbaasd, dat
het ook lente was!
En ineens begreep ik het. Het was ook
waar. Het was len-->.
VLOEDGOLF IN DE IONISCHE
ZEE.
ROME, 28 Maart. (Reuter). Een vloedgolf
heeft aan de kust van de Ionische Zee in de
omgeving van Catania zeer groote schade
aangericht.
Een groot aantal schepen krijg averij. Er
zijn 152 gezinnen dakloos.
In de omgeving van Messina heeft het
slechte weer eveneens groote schade aange
richt. In het gebied van Reggio di Calabria
woedt een storm.
(Voor den krijgsraad te Den
Bosch is een tweede luitenant
vlieger met 20 beboet, omdat
hij in September j.l. onder de
spoorbrug te Deventer is door
gevlogen.)
Niemand had een lofwoord over
Voor zijn handigheid en moed,
Voor zijn vluchtige bravoure
Werd de luitenant beboet.
En dat is ook dik in orde,
Orde moet er eenmaal zijn.
Deventer is met zijn spoorbrug
Geen waaghalzerij-terrein.
Voor zijn dubbel stoute stukje
Krijgt de vlieger voor zijn broek,
Want die IJsselijke spoorbrug
Is niet van Deventer koek.
Als die grap eens niet gelukt was
Had hij het niet naverteld,
Neen, het is wel zeer rechtvaardig
Dat een voorbeeld werd gesteld
Eerst onder de brug gevlogen,
Toen kwam hij in 't kamp terug,
Nu eringevlogen, moet hij
Met zijn geld over de brug.
Maar ik denk toch dat zijn rechters,
Na het vonnis, toen hij ging,
Bij zichzelf wel even dachten:
't Was toch wel een kranig ding.
En dat tevens de gestrafte,
Ook al zei hij 't niet hardop,
Dacht; ik heb er toch geen spijt van,
't Was het waard, die twintig pop.
P. GASUS.
voorbeeld is van Fransche juwelierskunst uit
de zestiende eeuw".
Een ding was zeker, begreep hij uit haar
mededeelingen de mogelijkheid, dat er een
duplicaat van dit kleinood bestond, was vrij
wel uitgesloten. En met deze wetenschap ver
dween het laatste restje van zijn dwaze hoop,
dat hij door een allerwonderlijkste gelijkenis
was begoocheld en Traute Falkenhayn een
dubbelgangster zou blijken te bezitten! Neen,
er was helaas geen plaats meer voor twijfel;
gestalte, kleeding en juweelen spraken een
al te duidelijke taal. En dan het gemeen
schappelijke liuis, waardoor steelsche bezoe
ken, door de duisternis van den nacht be
schermd, zoo gemakkelijk geheim hadden
kunnen blijven! Neen, de feiten en hun sa
menhang waren eenvoudig vernietigend en
zoo blijmoedig en gelukkig Erich Roggenbach
luttele minuten geleden nog was geweest,
zoo dood en leeg was het thans in zijn bin
nenste.
De gasten namen aan gedekte tafels, die
intusschen in de salons neergezet waren,
plaats. Er zou een eenvoudig, on-officieel
souper gereserveerd worden en Erich wilde
van deze gelegenheid gebruik te maken om
heen te gaan. Het stralende licht en de fees
telijke stemming, het onbezorgde lachen, het
vfoolijke gegons, de luchtige conversatie be
nauwde hem. De bankier, die met Römhild
stond te praten, was in een bizonder goed
humeur en zoo hij het betrokken gezicht van
den jongeman al opmerkte, bijzondere betee-
kenis scheen hij er, zooais zijn opgewekte,
joviale manier van doen getuigde, niet aan
te hechten.
Met looden schoenen ging Erich op het
tweetal toe.
„Het is mij een bijzonder genoegen u aan
een goeden vriend van onze familie voor te
stellen, dokter", zei hij. „Dr. RömhildDr.
Roggenbach! Maar de heeren kennen elkaar
al. naar het schijnt", viel hij zichzelf plotse
ling in de rede.
Met een beminnelijken glimlach stak de
Een kunstenaar van groot talent.
Na langdurige ziekte is Woensdag op
52-jarigen leeftijd te Amsterdam overleden
de bekende musicus en violist Alexander
Schmuller,
Alexander Schmuller werd in 1880 te Morijr
in West-Rusland geboren. Op zeer jeugdigen
leeftijd begon hij zijn vioolstudies en reeas
als tienjarige knaap thad hij met succes in
het openbaar op. Zijn muzikale opleiding vol
tooide hij bij Auer te Petersburg en vervol
gens trad hij met groot succes als solist in
verschillende plaatsen in Rusland op.
In 1908 vestigde hij zich te Berlijn waar hij
eveneens groote successen boekte. In 1914
kwam hij op uitnoodiging van Dr. Röntgen
als hoofdleeraar voor viool- en samenspel
voor het conservatorium naar Amsterdam.
Behalve als hoofdleeraar in welke functie hij
zeer gewaardeerd werd, vooral als paedagoog
is Schmuller in ons land zeer bekend gewor
den door het naar voren brengen van de
vioolcomposities van Bach. Verschillende
moderne vioolcoraposities heeft hij hier ten
doop gehouden, o.a. van Hindemuth en Pro-
kowjeff. Als Rus van gehoorte had hij groote
bewondering voor het werk van jonge Rus
sische componisten.
Zijn heengaan beteekent voor dè muziek
wereld een groot verlies.
EERVOL ONTSLAG AAN
IR. CRAMER.
BUITENZORG, 29 Maart (Aneta). Verleend
is thans op verzoek eervol ontslag met in
gang van ultimo April aan den Hoofdinge
nieur der eerste klasse van den Waterstaat
en 's Lands B. O. W. op wachtgeld Ir. Ch. G.
Cramer te Bloemendaal.
DR. MEYER RANNEFT'S
BENOEMING.
MET INSTEMMING ONTVANGEN.
BATAVIA, 29 Maart. (Aneta). De benoe
ming van den voorzitter van den Volksraad,
Dr. J. W. Meyer Ranneft tot vice-president
van den Raad van Ned.-Indië, is hier aller-
wege met instemming ontvangen.
BATAVIA, 29 Maart. (Aneta). Na het af
treden van den tot vice-president van den
Raad van Ned.-Indië benoemden voorzitter
van den Volksraad, den heer Dr. J. W. Meijer
Ranneft, zal de heer Goesoemo Oetoyo voor-
loopig optreden als voorzitter van den Volks
raad en de heer De Hoog, indien hij dan her
steld zal zijn, als leider van het College van
Gedelegeerden, tot de Regeering den opvol
ger van Dr. Meijer Ranneft zal hebben be
noemd, eventueel met in achtneming van
een, overigens niet door de Wet erkende of
voorgeschreven aanbeveling van den Volks
raad.
De Vaderlandsche Club, P. P. B. B. en na
tionale fracties zullen spoedig vergaderen en
candidaten buiten den Volksraad stellen aan
gezien daardoor de waarborg' aanwezig wordt
geacht van- onpartijdigheid^----
dokter Roggenbach de hand toe, een hand,
waaraan een opvallende diamanten ring
schitterde.
„Ja, ik had inderdaad het voorrecht al met
Dr. Roggenbach kennis te maken", antwoord
de de medicus onbevangen, „ofschoon het een
minder plezierige aanleiding was, die ons
samenbracht. Ik heb gehoord, dat u uw col
leges aan de universiteit geopend hebt".
Ze gingen nog even op ais onderwerp dooi
en toen deelde Roggenbach mede, dat hij
nog een dringende afspraak had en daarom
zeer tot zijn leedwezen niet ranger kon blij
ven. De noodleugen bezwaarde hem, maar de
beide anderen schenen in zijn" excuus niets
bevreemdends te vinden. Römhild keek op
zijn horloge.
„Dan sluit ik mij bij u aan, als u er niets
tegen hebt", zei hij„ik moet nog een ernstl-
gen patiënt bezoeken. Misschien kunnen wij
een eind samengaan".
Zij namen afscheid van den secretaris
generaal en zijn vrouw en het volgende mo
ment stond Erich Roggenbach nogmaals
tegenover Traute Falkenhayn. Als in een
onuitgesproken, angstig vragen voelde hij
haar blik op zich rusten, maar. hij kon haar
evenmin een verklaring van zijn vreemd ge
drag geven als zijn houding tegen over haar
veranderen. Hij ademde verlicht op, toen hij
aan de zijde van den dokter het groote huis
verliet.
Römhild. die de eerste óogenb ïkken het
stilzwijgen bewaard had, stak, op straat ge
komen, een sigaar aan. En nadat hij den
rook een paar maal in dichte wolken om
hoog geblazen had, begon hij op schertsen
den toon, maar toch met iets van de zelfbe
wuste, laatdunkende klank in zijn stem, die
Erich bij hun eerste ontmoeting zoo onuit
sprekelijk antipathiek was geweest:
„Wat die vreeselijke vermoedens van u be
treft, waarover u aan het sterfbed van
Beiersdorf gesproken hebt, het is natuurlijk
geloopen, zooals ik voorspeld had. De politie-
dokter heeft zonder eenige aarzeling verlof
„JODEN WORDT GEEN HAAR
GEKRENKT."
Maar hun ruiten ingeslagen.
PROTESTEN NEMEN NOG TOE.
EMDEN, 29 Maart CWolffbureau)iu
den afgeloopen nacht werden 24 venster
ruiten van Joodsche winkels in dc hoofd
straat der stad vernield.
Van de daders is tot dusver geen spoor
ontdekt. Alleen is een ijzeren hamer gevon
den, waarmede dc ruiten vernield moeten
zijn.
ii fin# -
- Engeland en Amerika
annuleeren orders.
WEIMAR, 29 Maart (V.D.) De Thüring.
sche minister voqt Economische Zaken
Marchler, publiceert een verklaring waarin
hij o.a. meedeelt dat- buitenlandsche firma's
voornamelijk in Engeland en Amerika orders
aan de Thüringsche industrie hebben ge
annuleerd wegens de vervolgingen in Thü-
ringen tegen de Joden.
Namens de staatsregeering verklaart
Marchler dat in Thüringen volkomen rust
heerscht en dat de Joden volledige wet
telijke bescherming genieten en dat zij op
enkele wijze belemmerd worden in de uit
oefening van hun werkzaamheden. Deze ver
klaring wordt onderschreven door de arbei
dersgemeenschap van de Kamer van Koop
handel, het Verbond der Midden-Duitsche
Industrie en het bestuur van het Thüringsche
Verbond van Israëlitische gemeenten.
Ook Griekenland boycott.
ATHENE, 29 Maart (V.D.) In Joodsche
kringen te Saloniki is men besloten tot een
boycot van Duitsche waren. Orders aan
Duitschland zijn voor een deel reeds gean
nuleerd. Ook de bioscopen die Duitsche films
vertoonen zullen geboycot worden. De Zionis
ten hebben een groote betooging tegen ös
gebeurtenissen in Duitschland georganiseerd.
Persverbod verlengd.
HAMBURG. 29 Maart (V.D.) Ook te
Hamburg is het verbod van de communis
tische en soc.-dem. pers tot nacler aankon
diging verlengd.
AARDVERSCHUIVING IN PERU.
HONDERD PERSONEN BEDOLVEN.
LIMA, 29 Maart (Reuter). Bij het plaatsje
Tantaday heeft gisteren een aardverschui
ving plaats gehad.
Ongeveer honderd personen zijn onder de
aardmassa's bedolven.
De autoriteiten hebben uitgebreide hulp
maatregelen georganiseerd.
ROOSEVELT'S WERK-
VERSCHAFFINGSONTWERP
AANGENOMEN.
NOG 38 BANKEN ONDER CURATEELE.
WASHINGTON, 28 Maart. (Reuter)De'
Senaat heeft het wetsontwerp aangenomen
waarbij de regeering gemachtigd wordt
250.000 werkloozen te werk te stellen.bij be-
bosschingsarbeid.
LANSING, (Michigan), 29 Maart (Reuter).
Nog 38 banken zijn onder curateele gesteld;
hieronder is ook de Detroit Trust Company.
Sedert het begin van de bank-vacanties zijn
thans 122 banken onder curateele gesteld.
HAARLEM, 29 Maart.
Ondertrouwd 28 Maart: A. B. J. van Hoof
en E. M. A. Jut j ens; J. V. Emmer en A. de
Haan.
Bevallen 25 Maart: F. A. Tollenaar—Goos-
sens, z.; M. de BoerPeereboom, z.; A. Bur
gervan Dansik, d.; 27 Maart: A. S. van
LeeuwenPhilippo, z.; H. A. PiersRaijma-
kers, d.; M. P. RavesRoestenberg, d.; M.
van BeekumMagré, z.; 28 Maart: W. F. J.
SlentersBlank, z.
Overleden 26 Maart S. J. Zegers Veeckens—
Huygens, 33 j„ Schouwtjeslaan; S. S. van
Drunen—Rijnberg, 80 j„ Hoof manstraat; 27
Maart: T. de Kamper, 64 j„ Keizerstraat.
voor de begrafenis gegeven. En ook verder
zijn er geenerlei moeilijkheden gerezen".
„U hebt dus geen aanleiding g^had om
van mijn mededeelingen gebruik te maken?"
„Neen, en ik ben heel blij, dat dit niet noo-
dig is geweest. U was dien nacht geschokt
door de emoties, waaraan u had blootgestaan
en uw zenuwen waren geprikkeld door over
vermoeidheid. Als Ik mededeelingen, die mij
in een dergelijken toestand waren gedaan,
aan de autoriteiten had overgebracht, en u
daardoor allerlei onaangenaamheden had
ondervonden, zoudt u mij daarvan achteraf
terecht een verwijt hebben gemaakt. U zult u
nu trouwens wel volkomen gerustgesteld ge
voelen, nietwaar?"
Zijn toon was voor Erich weer een even
groote ergernis als in den nacht van Beiers-
dorf's door en hij stak zijn gevoelens niet
onder stoelen of banken.
„Voor een dergelijke consideratie bestond
voor u niet de minste aanleiding, dokter", ver
klaarde hij scherp, „waar ik u toch uitdruk
kelijk gemachtigd had elk gewenscht gebruik
van mijn mededeelingen te maken".
„Zeker, maar er bestond absoluut geen
noodzaak er over te spreken; ik dacht, dat ik
u dat wel voldoende duidelijk had gemaakt.
Overigens is de zaak zoowel voor u als voor
mij geheel van de baan".
„Pardon, dat is ze voor mij niet, nu ik van
avond de dame weer ontmoet heb, die ik aan
het sterfbed van Beiersdorf zag".
Met een ruk draaide Dr. Römhild het hoofd
naar zijn metgezel. Het ironische lachje was
bij tooverslag van zijn gezicht weggewischt
en in zijn stem klonk heftige verbazing, toen
hij haastig vroeg:
„U hebt die dame vanavond teruggezien,
zegt u? Toch zeker niet op de soiree van Frei-
herr van Puehdorf?"
„Zeker wel. De dame in kwestie bevond zich
onder de gasten".
(Wordt vervolgd.)