Brandalarm in een mierenhoop! Een modelstaat onder de loupe ellEÏI-IHRieCCIHCUG* MIEREN-KERKHOVEN No. 1! Nog op verre na niet zijn de wonderen van den mierenstaat voor ons ontsloten. Dit wordt wel heel duidelijk bewezen door verwonderlijke feiten, welke de onderzoekingen van den laatsten tijd op dit gebied hebben geconstateerd. Op een avond viel liet hem op, dat deze eindjes veel sneller uit- doofden, wanneer zij boven op de ".y-. j A: v/-'\ heuvel-ruiïne vielen. Een verkla- Y*** j f rin£ van zonderlinge feit. kon \fib Qj hij niet geven. Daarop besloot de \T fi. j \v? j°noe nauturonderzoekster de &A& \S V\ dingen eens precies na te gaan. \y^_^y y I Zij deed daarom eenige proeven Vx/ met een aantal brandende siga- ,^s^y retteneindjes. Door een loupe volgde zij opmerkzaam het ver war ZIJN DAT VOOR GEZICHTEN? dere verloop der handelingen. Zij De koppen van menig soort mieren verrassen dikwijls door vertrouwde in 't eerst haar oogen hun menschelijlce uitdrukking. Heerlijk kan een tocht door het bosch zijn in de vroege morgenuren en goed de rust in het frissche groen na een wandeling van eenige uren. Maar hoezeer kan di genot worden vergald, wanneer men na eenige minuten reeds bemerken moet, dat men zich op onvoorzichtige wijze op „bezet" gebied heeft begeven, d.w.z. op of in de onmiddellijke nabijheid van een mierennest is gaan zitten. Er blijft nauwelijks iets anders over dan het veld te ruimen. Maar thans, in de eerste opwelling om zijn verstoordheid lucht te geven, kan het gebeuren, dat men een, helaas, veel voor komende gewoonte volgend, met zijn wandelstok wraakzuchtig het kunstige nest der vlijtige diertjes verstoort. Dit valt ten zeerste te betreuren. Want allereerst is het toch een heel kleine genoegdoening op deze wijze wraak te nemen en ten tweede betreft het hier insecten, welker beteekenis voor onze bosschen niet hooi genoeg kan worden getaxeerd, daar zij zich met ongekenden ijver op de vernietiging van bijzonder schadelijk gedierte, zooals b.v. de larve van de gevreesde dennenuil (een vlindersoort) toeleggen. En ten tweede zou men beter doen, inplaats van het nest te verstoren, dit gade te slaan en op deze wijze studie te maken van een raadsel achtige wereld, welke studie boeiender kan zijn dan de lectuur van een spannenóen roman. Nu hebben wij allen reeds lang op school geleerd, hoe prachtig de mieren- staat is georganiseerd en de studie van „het levende object" zou ons eigenlijk slechts een veraanschouwelijking zijn van hetgeen wij reeds wisten, wanneer niet juist in den laatsten tijd nieuwe feiten bekend waren geworden, welke vele voorvallen in dit vreemde gemeenebest in een ander licht stellen. Er zijn eenige menschen, die hun weten schappelijke onderzoekingen vrijwel geheel aan de bestudeering van dit insect wijden. niet toen zij zag, dat uit het vervallen mierennest, dat echter nog niet grondig genoeg bleek te zijn ver woest, dieren te voorschijn kwamen, die het vuurbluschten. Hoe zij dat deden? Zij spoten mierenzuur, dat door een klier als afweergif wordt uitgescheiden, op den vuurgloed. Deze ontdekking gaf aanleiding Lot verdere, uitgebreide onderzoekingen met steeds nieuwe experimenten. Zoo werd b.v. eens een waskaars zóó in den heuvel ge stoken, dat zij alleen met het boveneind er nog uitstak. Toen men dit aanstak, deden de mieren evenals bij de brandende sigarat- tenstompjes. Ging het blusschingswerk eerst nog een beetje wild en ongediscipli neerd, spoedig leerden de insecten echte troepen formeeren, die als op commando, onder inzet van him leven, tegen de kaars opklommen, hun blusschend mierenzuur uitspoten en dan onmiddellijk voor degenen, die achter hen aan kwamen, plaats maak ten. Opmerkelijk was de houding der dieren bij ongelukken. Geraakten eenigen hunner in him ijver te dicht bij de vlam, dan probeerden anderen hen heldhaftig te red den. Na de behaalde zege over het vuur werdi het noodzakelijke opruimineswerk De- jonnen en eerst nadat dit gedaan was. keerden de kleine „brandweerlieden" naar hun nest terug. Nog verrassender dan deze, op zich zelf reeds buitengewone merkwaardigheid was het, dat de mieren van een naburigen heuvel in het geheel niet dezelfde handigheid bij de bestrijding vp- zulke „branden" toonden. Zij stonden en l—pen elkaar in den weg, trachtten de waskaars uit te graven en weg te dragen en toonden zich in elk op zicht onervaren. Daaruit meende de onderzoekster de conclusie te mogen trekken, dat in de eerst waaigenomen gevallen de mieren voor een hen tot dusver onbekend! nieuw gevaar zelf een nieuw afweermiddel hadden ont dekt, dat zij langzamerhand leerden te ver volmaken en dat de herinnering daaraan, zooals later bleek, nog jarenlang levend was gebleven. Men zal moeten toegeven, dat door zulke waarnemingen geheel nieuwe gezichts punten voor de wetenschap worden geopend Bijna even ongeloofelijk, maar eveneens door de berichten van ernstige mannen der wetenschap bevestigd*, is b.v. de organisatie van het begrafeniswezen in den mieren- staat. In het algemeen plegen de mieren, een of meer afvalplaatsen aan te leggen, waar behalve het afval, d.w.z. de bij het graven der woonholen en gangen overtollig geworden aarde, ook de doode kameradeS blijkt volgens de jongste onderzoekingen ook nog veel verder te gaan, dan tot pus- ver werd aangenomen. Door verscheiden honderden bewoners van een merkteeken te voorzien, en na langdurige waarnemingen is men ei' n.l. achter gekomen, dat hun arbeidsverdeeling minder schematisch ge schiedt dan laat ons zeggen bij de menschen. Ofschoon er „bouwtroepen" en „transportcolonnes" zijn, „melkgerrjgroepen" (zooals bekend is worden de bladluizen ge vangen gehouden om een zoet vocht, dat de mieren hen door strijken of „melken" onttrekken) en „magazijn arbeiders", toch oefent elk afzonderlijk dier niet denzelfden arbeid zijn geheeie leven uit. Integendeel, gebleken is, dat na zekeren tijd, de leden van de eene groep tot een anderen arbeid overgingen; de „transporteerders van bouw materialen" werden „melkers", en omge keerd. Dit komt overeen met de modernste vorderingen der arbeidswetenschap, die om redenen van lichamelijke en geestelijke gezondheid het gevaar van eenzijdigheid, door meermalen van werk te verwisselen, wil ophef- fen. Het bericht moet wel zeer belangrijk zijn, want de soldaat luistert gespannen, naar den bode, die in stramme houding voor hem staat. De verstaan- baarmaking geschiedt door het z.g. trillen der voelsprieten. worden gelegd. Zoo wordt vervuiling verrotting verre gehouden van het nest. Een geleerde vond kort geleden in de Alpen op een hoogte van 2300 meter onderaardsche grafkamers in een mierennest. Reels vroeger was daar het ontbreken van afval- ruimten opgevallen, totdat eindelijk onder de onderste broodkamers ruimten werden aangetroffen, die met doode mieren gevuld waren. Terwijl boven het ijverige mierenleven zijn gang ging, een gewriemel en gekrioel van nijvere diertjes, een komen en gaan, een aandragen van jachthiaieriaal en buit, heerschte hier beneden de stilte van het graf, welke slechts nu en dan een korten tijd werd onderbroken, als wederom een der doode makkers naar beneden werd ge-' bracht en bij de overigen werd gelegd. De arbeidsverdeling in den miereusiaat Ja, zelfs moet er een soort keuze van be gaafden bestaan. Want anders zou het volgende verschijnsel niet te verklaren zijn; Het toezicht over een bepaalde „kudde" bladluizen wordt niet maar zoo aan een willekeurige mier opgedragen, maar steeds aan bijzonder daarvoor geschikte leden der kolonie en deze gaan dag op dag naar den zelfden tak, waarop de aan hun toevertrouw de dieren zitten. Daar waken zij over hen, verdrijven of dooden vreemde mieren en beschermen hun pleegkinderen voor hun natuurlijke vijanden. Ofschoon de in dit ge val waargenomen „opzichters" tot een soort bekooren, dat gewoonlijk het licht mijdt, patrouilleerden zij toch in het volle licht der middagzon op de twijgen op en neer. Met haar voelhoorns weet de mier het achterlijf der bladluis zoolang te bestrijken, dat een druppel van het begeerde sap te voorschijn komt. Dit resultaat schijnt alleen te worden bereikt langs den weg van zacht heid; wetenschappelijke onderzoekingen poogden althans tevergeefs, door het be strijken met fijne haren, hetzelfde te berei ken. De betrekkingen tusschen mieren en blad luizen is intusschen reeds sedert geruimen tijd bekend. Reeds Linnaeus noemde de bladluis de „koe der mieren". Maar eerst later is geconstateerd, dat de mieren de bladluizen zelfs medesleepen naar het inwendige hunner woningen en ze daar speciaal als melkkoe op stal zetten. Er bestaat geen twijfel meer, dat een mieren kolonie te rijker mag worden genoemd, naarmate zij meer bladluizen houdt. Zoo leeft de z.g. „bruine mier", welke haar nest slechts zelden verlaat, bijna uit sluitend van de groote schorsluizen, welke zij in haar meestal in boomschors uitge holde kamers en gangen onderhoudt. Zjj verzorgt hare melkkoeien met groote toe wijding, draagt ze weg als het nest ontdekt en gestoord wordt of drijft ze, als ze te groot zijn om gedragen te worden, in de andere nog onverstoorde gangen. „Ook de „gele mier" leeft uitsluitend van het sap der blad- of liever der wortelluizen, welke zjj in hare in den omtrek van boom wortels aangelegde nesten onderhoudt. Maakt men hun nest bloot, dan dragen zij hunne melkkoeien met dezelfde zorgvuldigheid weg als hun eigen larven. Verschillende soorten bouwen zelfs op boomen en planten bepaalde stallen, m.a.w. daken en galerijen, uit kleiaarde samenge steld, teneinde hun vee tegen uitwendige in vloeden te beschutten. Andere gaan zoover om in hun eigen woning uit de in den herfst verzamelde eieren de plantenluizen zelf op te kweeken. Zij zorgen, voor deze eieren even goed als voor hun eigene. Tot de interessantste verschijnselen be hoort ten slotte de verzorging der gasten. Het mierennest is n.l. gelijktijdig zoo iets als een reuzen hotel, waar zich ook andere insecten inkwartieren om de voordeelen uit te buiten, wdke een zoo grootsch georgani seerd gemeenebest biedt. Zij zijn niet allen welkom. Deswege hebben sommigen zich in den ioop van oneindige ontwikkelingsphasen een mierachtig, uiterlijk toebedeeld, anderen ontgaan de aanvallen der rechtmatige nest- bezitters door hun nietigheid. Een gast is er intusschen, die zich niet behoeft te mas- keeren of te verbergen, omdat hij iets mee brengt, dat de mieren hun zin voor orde en hun plichtsgevoel doet vergeten: dat is de kleine boschkever, die hier als smokke laar van verdoovende middelen optreedt. Hij draagt aan het achterlijf een garnituur van gele haartjes, waaruit een onweerstaan bare geur stroomt, die de gastheeren bijna buiten zich zelf brengt. Terwille van dezen zoeten drank voeden en verwennen de mieren deze franjekever, gaan aan den boemel, verwaarloozen hun werk en geraken ten slotte in een voortdu rende „dronkenschap". Daaronder lijdt natuurlijk de geheeie in richting van den staat en deze gaat lang zamerhand ten gronde. Klinkt het niet als een geschiedenis met een moraal? Daarom, wandelaar, erger u niet over uw ongeluk, als gij op een mierennest terecht komt, maar tracht zelf waar te nemen en gewaar te worden. Er valt bij een mieren nest zoo héél veel te leeren. (II Xravaso)^ De onlangs gestorven groote Zwitsersche arts en levenshervormer Forel behoorde b.v. daartoe en hij is wellicht de meest be- teekenende van hen geweest. Maar de eigenaardigste en jongste ontdekking, en wel, die van een mierenbrandweer, danken wij aan een jonge dame, n.1. mademoiselle Cambes, de dochter van den beroemden Franschen botanicus Barnier. Door een collega, die evenals zij was aan gesteld in het door haar vader gestichte instituut voor plantenleer in Fontainebleau bij Parijs, werd haar op een dag een merk waardige waarneming medegedeeld. Hij had, als hartstochtelijk rooker. de gewoonte het brandende eindje van zijn sigaret te werpen in den krater van een, bij een vroegere gelegenheid vrijwel geheel vernield mierennest, in den tuin van het instituut. DE NIEUW ONT DEKTE CATACOMBEN DER MIERENSTAD. Een geleerde heeft kort geleden in de Alpen een volledig mierenkerkho] pntdelct dat onder een pi ierennest was aange legd. De met doode insecten gevulde graf kamers, zijn met de getallen 1aangeduid. jWe hebben nu wel alle zegeningen van 't modern electrisch qomfort, maar als je gaat kampeejfiu, lfigf je nu eenmaal graeg als een Indiaan, IN TROEPEN TEGEN DEN VIJAND. Mierensoldaten trekken in gesloten gelederen op legen een slang.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1933 | | pagina 8