DE ROODE STREEP
De tentoonstelling .Stad Tilburg 1934" is gereed. De hoofdingang
De massalessen op Frankendaal te Amsterdam voor de hoogste leerjaren der openbare en bij
zondere scholen zijn weer begonnen. Wethouder Vos geeft een verklaring van natuurschoon
FEUILLETON
PETIAN.
Met tegenzin betrad hij de kamer van Lin-
geman, een korte, dikke stevige maai, met een
rood, verweerd gezicht en slordige dun ge
plante blonde haren. Hij beet juist met aan
dacht de punt van zijn sigaar af en begroette
Beitel daarna met een min of meer overdre
ven hartelijkheid.
„Ga zitten kerel, ga zitten," noodigde hu
hem uit, „een sigaar?".
„Dank je, ik zal een sigaret opsteken, zei
Beitel, en stak een van de abominalste produc
ten van de Amerikaansche sigarettenindustrie
tusschen zijn lippen.
„Lingeman," begon hij daarna langzaam.
,ik kom eens met je praten over het geval
Gars De zaak is au fond heel eenvoudig, al
leen ontbreken mij nog enkele gegevens om
haar geheel tot klaarheid te brengen."
„Ik luister," zei Lingeman en kneep zun
helblauwe oogen dicht.
Beitel vertelde nu het verloop van de ge-
heele zaak uitvoerig. Hij beschreef alle de
tails, hij somde alle omstandigheden op. hu
wist de plaats v ,n elk voorwerp, de wijze
waarop elk raam werd geopend uit zijn hoofd.
Hij noemde nauwgezet de motieven, die elk
van de aanwezigen kon hebben gehad, en die
tot de daad zou kunnen hebben geleid, hij be
schreef de houding en de stemming van de
verdachte bij elke ondervraging.
„Hier heb je alles, wat er van te zeggen is,"
besloot hij, „zijn mijn conclusies juist of
niet?"
„Ik moet denken," antwoordde Lingeman.
bleef geruimen tijd naar het puntje van zijn
sieaar etegm.
Beitel rookte zwijgend de eene sigaret na
de andere
Plotseling sprong Lingeman op van zijn
stoel.
„Alle duivels," riep hij, „wat stinkt het hier
allergruwelijkst."
Toen keek hij berouwvol naar Beitel.
„Neem me niet kwalijk Beitel," zei hij, „i'k
bedoelde het zoo niet. Maar ik zal toch het
raam een klein beetje open zetten."
Daarna ging hij, rustiger weer zitten.
„.Kijk eens," betoogde hij, met zijn dikken
rooden rechterwijsvinger in de lucht slaand,
alsof hij een orkest dirigeerde, „ik geloof, dat
je een oaar dingen over het hoofd hebt gezien.
„Eigenlijk", vervolgde hij met een schuinen
blik op zijn collega, „geloof ik dat jij Neem
nu bijvoorbeeld dat geluid, dat die verpleeg
ster hoe heet ze daarboven 's avonds op
de kamer hoort. Daar neem je eenvoudig geen
notitie van. Het past niet in je theorie, en
daarom schakel je het eenvoudig uit."
„Ze kan het zich toch hebben verbeeld,"
wierp Beitel tegen, „ze zei zelf, dat ze nerveus
was. en dat het verbeelding was geweest."
„Ik weet het niet, ik weet het niet," zei
Lingeman peinzend, „verbeelding is ook wel
eens een uitvlucht. En dan dat telefoonge
sprek van dien dokter Sesni, wat weet je daar
van?"
„Niets" antwoordde Beitel somber, „ik weet
alleen, dat hij met geen van zijn kennissen
heeft getelefoneerd. Dat stond den eersten
dag al vast."
..Dan heeft hij dus gesproken met iemand,
die niet tot zijn dagelijksche kennissen be
hoorde. Wat denk je daarvan?"
„Niets alleen, dat het hem verdacht maakt."
„Of die kennis".
„Die kennis is dan zeker een spookverschij
ning geweest." merkte Beitel ironisch op, „er
kon dien avond immers niemand in of uit."
..Daar heb jij weer gelijk in. Zeg. Beitel, wat
ik je nog zeggen wilde, de motieven die jij
hebt bedacht, waren zwakjes hoor.
Neem de vrouw van John Gars. Wat kan zij
erbij wyrnen, als zij haar n&n vei
Niets. Zij was hem in elk geval kwijt. Zoolang
hij leefde had zij eén kans. dat hij weer be
rouwvol bij haar zou terugkomen.
„Die kans is nu in elk geval weg."
„Zfj was jaloersch", mompelde Beitel.
„Een jaloersche vrouw pleegt geen moord.
Zij gooit een man vitriool in zijn gezicht, zoo
dat hij niet meer naar andere vrouwen zal
kijken, of een sauskom, om hem aan zijn hui
selijke plichten te herinneren, of zij loopt weg,
maar zij vermoordt hem niet."
Beitel antwoordde niet.
„Voor mevrouw de Boom geldt precies het
zelfde", vervolgde zijn collega, „zij kon er al
leen maar bij verliezen, door hem te vermoor
den; zij kon alleen winnen door de zaak te
rekken".
„Hij had haar dien avond gezegd, dat hij
nooit zijn vrouw en kinderen in den steek zou
laten."
„Dat geloofde zij niet. Welke vrouw gelooft
zoo iets? Den volgenden dag zou hij hebben
toegegeven. Uit zijn beschrijving krijg ik den
indruk, dat hij een zwak karakter had."
„Dat scheen hij zelf te pas en te onpas te
beweren".
„Zie je wel. Dus waarschijnlijk was hij den
volgenden dag bij haar terug gekomen. Neen,
het motief is zwak. En Sestri? Een man zou
om een baantje een moord plegen? Een man,
die een reputatie heeft, geld genoeg verdient,
en misschien den volgenden dag directeur van
een ander ziekenhuis kon worden? Er zijn veel
ziekenhuizen in dit land, Beitel, veel zieken
huizen."
Bij de laatste woorden keek hij Beitel ge
heimzinnig aan.
„Een werklooze," vervolgde Lingeman, „gooit
een ruit in als hij honger krijgt, en een schip
breukeling eet misschien zijn kapitein of den
koksjongen op, maar ik geloof niet dat iemand,
dien het meeloopt in de wereld, om een baan
tje een moord pleegt. Bovendien, wat een ri
sico!"
„Hij was ambitieus", zei Beitel, „en teleur
gesteld, doordat hij gepasseerd was."
Lingeman was al weer verder met zijn ge
dachten en negeerde de laatste opmerking.
„Nu meneer Grond," betoogde hij, „hij was
verliefd op de vrouw van Gars. Waarom in
hoofdzaak? Omdat hij medelijden met haar
had. Waarom had hij medelijden met haar?
Omdat zij bezig was haar man dien zij veraf
goodde, te verliezen. Wat zou dus irrationeeler
zijn dan dat hij zijn medelijden toonde door
haar man heelemaal te laten verdwijnen.
Neen Beitel, uitgesloten, uitgesloten."
„Hij was driftig. Vergeet niet, dat zij
samen twistten dien avond. Het was beneden
in de zitkamer te hooren."
„Ik geloof het niet, ik geloof het niet," zei
Lingeman geïrriteerd.
„Dus," concludeerde Beitel, „één van de vier
heeft het gedaan, maar niemand had reden
om het te doen. Daaruit volgt met zekerheid,
dat degeen, die den moord heeft gepleegd rede
loos was. Je kunt nu een goedkoop succes heb
ben Lingeman. Bezoek ze alle vier, pik de rede-
looze eruit, en reken hem in. Ik hoor dan mor
gen wel wie het is."
Hij stond op en verliet de kamer, terwijl
Lingeman hem verbijsterd nastaarde.
Driftig stampte hij op den grond.
„Ik ga toch eens kijken", mompelde hij, trok
zijn jas en hoed aan, greep zijn dikken wan
delstok en verliet het vertrek.
VUI
De korte, robuste gestalte van den inspec
teur Lingeman stapte kordaat de straten door.
De ijzeren taats van zijn massieven wandel
stok tikte klinkend op de steenen.
Na een klein half uur stond hij voor het
huis van de Boom. Hij bekeek den gevel snufte
in de lucht als een tevreden hond, ging naar
den overkant van de straat, bekeek aandach
tig nog eens het heele huis, ging toen resoluut
naar de voordeur en belde aan. Ongeduldig
tikte zijn wandelstok op de stoep toen de
oude Mina wat lang uitbleef. Hij wilde juist
voor de tweede maal aanbellen toen een geslof
in de gang de komst van de oude dienstbode
aankondigt^.
„Zoo, zus", zei hij joviaal, „is meneer thuis?"
„Je tante", antwoordde Mina, die blijkhear
de familiebetrekking wilde verschuiven.
,,Op een houtvlot, is het niet?" informeerde
hij vriendelijk.
„Meneer is niet thuis", zei de oude meid bits,
„kom over een paar dagen maar eens terug".
„Mijn snoesje", vleide Lingeman, „ik ben
geen reiziger in stofzuigers, al lijk ik er wel
wat op, ik ben ook geen verzekeringsagent. Ik
ben van de politie".
„Is het nu nog niet afgeloopen?" vroeg Mina
„Neen, mijn engel. Wij kunnen nog niet
van je scheiden. Laat mij maar eens gauw
binnen".
„Ik weet niet, of mevrouw u zal ontvangen",
zei Mina dubieus, maar de inspecteur stond al
binnen en hing zonder daartoe te zijn uitge-
noodigd zijn jas, hoed en wandelstok aan den
kapstok.
„Ik kan het zonder mevrouw ook wel af",
zei hij kortaf, „ik kom alleen maar eens een
beetje rondneuzen".
„Jullie steekt je neus overal in".
„Het vak meisje, het vak. Kom ga mij eens
aandienen bij mevrouw", a
De meid liet hem zonder verdere compli
menten op de mat staan en verdween in de
zitkamer.
Even later kwam zij terug met de mededee-
ling, dat hij zou worden ontvangen.
Hilcia keek hem onderzoekend aan, en ont
ving hem niet onvriendelijk. Hij ging zitten
in den stoel tegenover haar.
„Een vrouw, om een moord voor té ple
gen", dacht hij, „die meneer Gars mag een
zwak karakter hebben gehad, maar hij had
een duivelsoh goeden smaak".
,.Ik zal u niet lang lastig vallen, mevrouw",
onderbrak hij zijn eigen gedachten toen hij
merkte, dat zij hem half ernstig, half spot
tend opnam. „Mijn collega Beitel heeft het
groote werk al gedaan, Ik kom alleen nog
maar eens de omgeving opnemen.
.(Wordt vervodgd.), -
De betonpalen voor de pijlers van de
verkeersbrug over de Waal te Nijmegen,
die in aanbouw is, worden ingeheid
De kampioen der krulstaarten op de internatio
nale landbouw- en veeteelttentoonstelling, die
Dinsdag te Peterborough werd geopend
Een overzicht tijdens de internationale tenniswedstrijden, welke op het oogenblik te Wimbledon (Eng.) ge
houden worden
De nieuwe gemeentelijke markthallen in Amsterdam-West naderen
hun voltooiing. Een overzicht van het gebouwencomplex
Door het te vroeg omhalen van een wissel derailleerde Dinsdag op
het emplacement van het Centraal Station te Amsterdam een wagen
van een electrischen trein
Een .slangenbrug". Door de Amsterdamsche brandweer werd Dinsdag
gedemonstreerd met een zgn. .slangenbrug", waardoor het mogelijk
is, gedurende het blusschen van branden het tram- en rijverkeer door
gang te laten vinden