BESTE VRIENDINNETJES EN VRIENDJES De vriendinnetjes en vriendjes die mij op hun uitstapjes een ansicht zonden, zeg ik hiervoor vriendelijk dank. Jammer, dat som migen vergeten zijn hun vacantieadres bij hun naam te plaatsen. De rubriekertjes die deze week thuis waren hebben 1.1. Maandag middag een prettigen middag gehad. Daar het weer niet zoo heel betrouwbaar was zijn we inplaats van naar het strand, naar Velserbeek gegaan. Klokslag 2 uur vertrokken we van het Kennemerplein. In Velserbeek aangekomen werd gerust en uit het boek „Gerdientje' voorgelezen en een lekker biscuitje rondge deeld. Toen volgde een korte wandeling ge volgd door een wedstrijdspel, z.g.n. „Balloo pen". Na beëindiging van den wedstrijd vroe gen velen „Leest U weer verder?" Aan het verzoek werd gaarne voldaan. Ter afwisseling werd weer gespeeld o.a. De Boer, de zeven sprong, in Holland staat een huis, Jan Huigen enz. Tijdens de spelen schaarden vele bezoe kers van Velserbeek zich om ons speelveld en sloegen met lachend gezicht het vroolijke troepje gade. Vervolgens werd weer voorgele zen, een versnapering rondgedeeld en tot slot „kat en muis" gespeeld. Het was intusschen zes uur geworden, spoedig waren allen in de rij en vroolijk babbelend stappend we voldaan huiswaarts ondertusschen uitziend naar een ijscowagen. Een moeder van enkele rubrieker tjes, die mede was gegaan, wilde op ijsco's trakteeren. De ijscowagen was spoedig gevon den en toen ontving ieder kind een bekertje met twee soorten ijs. Smullend trokken we verder en ongeveer kwart voor zeven waren allen thuis. Goeden middag WANDELAAR. Heel vrien delijk van je, je zusje met haar eerste briefje geholpen te hebben. Ze is natuurlijk hartelijk welkom. Volgende week gaan wel een heelen dag uit. We houden picknick op een mooi, schaduwrijk plekje en zullen den dag met spel voorlezen, wandelen, enz. doorbrengen. Na tuurlijk ben je van de partij hè? Dag Wande laar. DAUWDRUPPEL. Je bent hartelijk wel kom en ik hoop dat ik nog heel veel briefjes van je zal ontvangen. Volgende week neem je zeker ook deel aan onze uitgaansdag? Zeg wat heb je een snoezig postpapier. Het plaatje vind ik snoezig. Dag Dauwdruppel. Beste WILDZANG. Ja, de middag was 1.1. Maandag gauw om. Alles werkte zoo echt mede en het weer was uitstekend. Zonnig en toch niet te warm. Prettig hè, dat je, nu je niet uit gaat met de wandelclub mede kunt. Hier in de omgeving valt óók veel te genieten. Natuurlijk neem je deel aan de picknick. We gaan dan een heelen dag op stap. Je post papier vind ik snoezig. Dag Wildzang. Goeden middag vriend BLIKOORTJE. Ook al een klaaglied over het omvliegen van onze wandelmiddagen'. Ja beste vriend, al zou ik alle uurwerken kunnen vertragen, dan nog zou de zon haar loopbaan rustig voortzetten en de uren even vlug voorbijvliegen. Volgende week gaan we een heelen dag uit en ik hoop dat jullie dan weder vindt dat de uren voort snellen. Het is voor mij een teeken, dat jullie echt geniet en daar is het mij om te doen. Ik zal je in de verjaardagenrubriek vermelden. Dag Blikoortje. ZANGERESJE. Vriendinnetje je bent van harte welkom. Natuurlijk mag je met de wan delclub mede. Hoe meer zielen hoe meer vreugd. Je hebt een mooien schuilnaam geko zen. Lief van Wandelaar je met je briefje ge holpen te hebben. Dag Zangeresje. Beste JULIAANTJE. Dat geloof ik graag, dat je met de volgende wandeling weer mede wil. Wat was het prettig hè? Reindert zal ik in de verjaardagjenrulbriek vermelden. Dag Juliaantje. Beste MARIETJE. Hartelijk dank hoor voor de toezending van de postzegels. Natuur lijk oud-leerlingetje, mag je rubriekertje wor den. Je moet nu nog een schuilnaam uitkie zen. Wil ik je eens helpen? Roodborstje, Ane moontje, Erica, Blauwoogje, Popske. Uit deze namen mag je er één uitkiezen of anders be denk je er zelf één. Je gaat natuurlijk a.s. week met ons mede wandelen, spelen, pick nicken, enz. Dag Marietje. KOMIEK. Hartelijk dank voor de toe zending van de postzegels en ik ben heel blij met je toezegging iets voor den Bazar te wil len maken. De reep ligt op het bureau Kenne- merlaan reeds van af Maandagmorgen op je te wachten. Volgende week ben je ook van de partij? Na de vacantiel beginnen we aan de werkjes voor den Bazar. Dag Komiek. Goeden middag NAAISTERTJE. Neen hoor ik neem het niet kwalijk dat je me ver leden week niet geschreven hebt. Dus je bent Maandag prettig uit geweest? Je gaat natuur lijk a.s. week met ons mede; Prettig dat je ook iets voor den T. B. C. Bazar wil maken. Na de vacantie beginnen we aan de werkjes. Tot volgende week. Dag Naaistertje. FILMSTERRETJE. Je mag je briefje ge rust op een briefkaart schrijven. Ja het was 1.1. Maandag fijn en ik hoop dat onze a.s. wan deldag even prettig mag zijn. Je gaat natuur lijk mede. Wil je je oom en tante m'n groeten terug doen? Dag Filmsterretje. Beste GRIETJE. Wat kan jij je moeder goed helpen. Heelemaal alleen een kamer doen vind ik flink. Meisjes moeten van alles op huishoudelijk gebied leeren. Al studeeren zij door, dan toch moeten zij de huishouding en alles wat ermede samenhangt kunnen aan pakken. Je krijgt heel wat dieren te verzorgen twee poesjes en een hond. Die Nellie is een bengeltje. Dag Grietje. Beste ALIE Je bent van harte welkom. Zal je me nu geregeld schrijven? Volgende week ga je zeker ook met ons mede? Grietje D. neemt je wel mede als je het haar vraagt. Je hebt heel wat broertjes en. zusjes. Wel ge zellig. 'k Kan me begrijpen dat je die kleine peuter van een half jaar heel lief vindt. Ik vind die kleintjes ook erg schattig. Dag Alie. Goeden middag PIETJE PELLE. Dat jij gauw je reep zou gaan halen dat wist ik wel vooruit. Hij smaakte zeker naar meer? Je hebt veel pret gehad in Velserbeek? Daar geloof ik niets van. Wel neen, jongen, jij vindt voorle zen uit een mooi boek, wedstrijdspelen, het eten van biscuitjes, kringspelen en wandelen niet prettig. Je hoopt a.s. week weer mede te mogen gaan. Daar moet ik nog eens eenige nachten over slapen hoor. Nu alle gekheid op een stokje. Natuurlijk mag je mede. Dag Pietje Pelle. Lief RANONKELTJE. Prettig dat je tante je komt halen. Ik wensch je veel ge noegen te Leiden. Lief van je moeder de krant voor je naar Leiden te sturen. Nogmaals veel genoegen. Dag Ranonkeltje. ZONNETJE. Hartelijk dank voor je an sicht. Leuk dat je de fam. A. te Velp gespro ken hebt. Je kunt me nu, als' je weer terug bent iets van Dirkje vertellen. Ik wensch je met je familie nog veel genoegen. Dag Zonnetje. DE VERJAARDAGENRUBRIEK. A.s. Woensdag 8 Augustus is Blikoortj jarig. Zijn adres luidt: Reindert Arjen Visser, lste Torricellidwarsstraat no. 2, IJmuiden. Hij wordt 14 jaar. Ik stuur hem een ansicht. Wie volgen m'r. voorbeeld? BAZAR TEN BATE VAN T. B. C. BESTRIJDING. Laatstleden Zondag had ik familie over. Om ongeveer 2 uur werd er gebeld. Na het openen van de voordeur keken me drie la chende kindergezichten aan. Het waren Filmsterretje, Duinroosje, en Keepertje. „Juf", zei Keepertje, „we komen u iets brengen voor den Bazar. Ik las het in de ru briek en ben toen direct aan het werk ge gaan." Sprekende overhandigde hij mij een pakje en toen ik het open maakte kwam een keurig, van wol vervaardigd, schilderijtje te voorschijn. „Vind u het mooi?" vroeg hij. En of ik het mooi vond. Ik vond het bovendien bijzonder lief van Keepertje, zelf reeds aan den slag te zijn gegaan. Het speet me dat ik ze, nu ik visite had, niet kon binnen laten. Ik zei het hun dan ook. „Dat is ook niet noo- dig Juf, we wilden u alleen maar verrassen", luidde hun antwoord. Kom toch even in de gang jongens, misschien bevat m'n moppen trommel nog iets voor jullie. Met een reep chocolade gewapend vertrok ken zij met de woorden: „Dag Juf, tot Maan dagmiddag". 'k Hoop dat nog meer rubriekertjes me verrassen. Hoe meer er inkomt voor don Ba zar, hoe liever het mij is. UITGAANSDAG. WANDELCLUB. Indien het weer gunstig is gaan we a.1: Woensdag 8 Augustus den geheelen dag op stap. Samenkomen op het Kennemerplein des morgens 10 uur. Thuis 's namiddags tus- schen 5 en 6 uur. Voor 2 keer boterhammen mede nemen en bovendien, ieder kind 1 dubbeltje voor een consumptie. De. jongens nemen papier en potlood mede en de meisjes een handwerkje. Ik neem biscuits en fruit mede, speelmate riaal voor de spelen en het boek „Gerdien tje". De redactie van de courant heeft me be loofd van onze pick-nick een foto te zullen nemen. Deze foto komt in de courant te staan. Leuk, niet? Mocht het weer niet gun- tig zijn, dan gaan we Donderdag op stap. Ik hoop dat alle rubriekertje die in de plaats zijn, mede gaan óók de nieuwe vriendinne tjes en vriendjes. Dus tot aanstaanden Woensdag. Veel groeten van Mej. E. VIJLBRIEF. Geduld is een schoone zaak.. Wie kan den weg vinden in dit doolhof!!? Het Edelhert De Domme Soldaat Oplossing. Soldaat Pieterse heeft zijn sabel aan den verkeerden kant. Die behoort links te zitten en Pieterse draagt hem rechts. TANTE TINE. DE BEURT IS AAN KLEINE TEEKENAARS. We gaan weer verder met het uitbeelden van figuurtjes, die een bepaalde beweging maken. De bovenste rij, van links naar rechts: het figuurtje richt een geweer, ligt half opgericht op den grond, gooit. Op de tweede rij: schermt, maakt een dui keling, valt achterover. Op de derde rij: het figuurtje krijgt een klap, raapt iets op van den grond, draagt voor. Het aaardige van al deze figuren is, dat je met een oogopslag kunt zien, wat ze doen. Dat komt doordat de gebaren een weinig overdre ven zijn. Voor humoristische teekeningen hindert dat echter absoluut niet. Oefenen jullie je nu maar flink tot je alle figuren van het voorbeeld goed na kunt maken. OOM KEES. Het edelhert is een van de mooiste zoog dieren. Zijn sierlijke, buigzame en welgespier de leden, zijn fraaie en luchtige gestalte, zijn grootte, zijn vlugheid, zijn kracht, onderschei den het van alle bewoners der bosschen. In ons land komt het slechts zelden voor, alleen een heel enkelen keer wordt het nog wel eens op de Veluwe aangetroffen. Vroeger toen ons land nog boschrijker was. werd het tame lijk algemeen en ook in de duinen aangetrof fen; tenminste Prins Willem II vaardigde in 1648 een ordonnantie uit, waarin het verbo den werd eenig grof wild, 't zij herten, hin den, enz. te jagen in de duinen van Brederode Egmond en andere particuliere duinen. Het voedsel der herten bestaat uit gras, bladeren, vruchten en knoppen; dit alles kun nen zij in de bosschen vinden, doch tegen den winter wordt het schaarsch, dan vergenoe gen zij zich met allerlei soort mos en heide struiken en 's winters, wanneer alles met sneeuw is bedekt, schiet er niets anders voor over, dan de bast der boom-en; dan komen ze ook dikwijls in de buurt van woningen om de tuinen te doorsnuffelen. Over het algemeen is het edelhert, evenals de andere soorten, zacht en vreesachtig van natuur en bij het minste gevaar neemt het overhaast de vlucht. Zijn gehoor en ook zijn reuk zijn buitengewoon scherp, zoodat het moeilijk is een hert ongemerkt te naderen. Meestal leven de herten in troepen; oudere exemplaren zoeken de eenzaamheid; vochtige bosschen en bergachtige streken worden door hen bij voorkeur opgezocht. Ieder jaar verlie zen de herten hun gewei en elk jaar komt daarvoor weer een ander in de plaats, dat in den regel alleen van het vorige verschilt, doordat het aantal vertakkingen met één is toegenomen. Met eenige zekerheid kan men aan het aantal takken den ouderdom van het hert bepalen. Wanneer de hoorn is afgevallen, blijft er op den schedel een beenig gedeelte de roze- stok zichtbaar, hierop ontwikkelt zich het volgende jaar de nieuwe hoorn, welke ont wikkeling, uitgaande van de huid, die den nieuwen hoorn omgeeft, buitengewoon snel voortgaat, zoodat het geheele gewei reeds bin nen weinige weken zijn volkomen grootte heeft gekregen. Gedurende dien tijd zijn de horens zoo gevoelig, dat het hert er zorgvuldig voor waakt ze niet te stooten of te verwonden; het loopt met den snuit naar boven en het gewei horizontaal op den rug, om het niet tegen de takken der boomen te stooten. Doch zoodra de hoornvorming voleindigd is, sterft de huid af en wordt in vellen afgeschuurd tegen boo men en takken. In dien tijd wordt ook de kleur van het dier donkerder; de hals zwelt op en in den aard van het dier grijpt een heele verandering plaats. Inplaats van schuw en vreesachtig wordt het wild en woest. Onder hevig gebrul rent het door de bos schen en de naburige vlakten, ontmoet het iets op zijn weg, dan valt het er met de grootste woede op aan, doorwoelt met zijn hoornen den grond en denkt niet aan eten of drinken. Ontmoet het een ander hert, dan vliegen ze als razend op elkaar af en trachten elkander te doorboren, Ze verdedigen zich hardnekkig en de hevige strijd eindigt óf met den dood óf met de vlucht van den overwonnene. Jonge herten wagen zich nog niet aan zoo'n ge vecht; zij blijven op een afstand. Na verloop van veertien dagen of drie we ken zijn de herten zoo afgemat en mager ge worden, dat zij geruimen tijd noodig hebben om weer op hun verhaal te komen. Het gevolg van die uitputting is, dat het gewei afsterft en het duurt niet lang, of het eens zoo prach tige hert heeft zijn grootste sieraad verlo ren en is niets meer dan een schaduw van hetgeen het geweest is. Het nut dezer dieren is gering; de schade, die zij aanrichten daarentegen aanmerkelijk. E. W. De „wraak" van Rooie Gerrit De stormwind buldert en giert over 't dorp. De boomen langs den weg kreunen en hun toppen zwiepen als zouden ze elk oogenblik alknappen en met een smak -op den grond terecht komen. Er zijn .niét veel menschen meer op straat, behalve dan een troep opge schoten jongens die bezig zijn te „kalkeboeren" Dit is een spel, dat met steenen gespeeld wordt. Eén kei wordt horizontaal op den grond ge legd en daarop weer één verticaal. De verticale nu, moet van de horizontale af gemakt wor den. In de hut van „Rooie Gerrit" is het koud. Hij zit op een oude, wrakke stoel voor het gebarsten venstertje en kijkt over de een zame velden. Zijn trouwe hond, waar Gerrit zooveel van houdt, heeft z'n kop op zijn knie gelegd en slaapt, om als een rukwind aan 't huisje trekt, zoo nu en dan, de ooren te spit sen. Met een zucht wendt Gerrit den blik van het raam af. Zou hij nu nog even 't dorp in gaan? Misschien dat de plaaggeesten nu wel weg zouden zijn. O, 't was vanmorgen weer méér dan erg geweest. Ze konden hem maar niet met rust laten. En wat had hij hen ge daan? Niets immers! Soms jeukten z'n vin gers wel eens als ze hem sarden en had hij moeite om hun geen pak slaag te geven!. Hij had al eens bij Piem, den veldwachter geklaagd en die had beloofd er een stokje voor te zullen steken. Maar hij merkte er niet veel van. Toen zijn oude moeder nog leefde, ging het nog eenigszins. Daar had hij nog een beetje troost bij kunnen vinden. Soms was hij over spannen thuis gekomen en hij had dan met de vuist op tafel geslagen en gezworen, ze allemaal „dood" te zullen slaan. Maar dan had moeder haar hand op z'n schouder gelegd en hem gekalmeerd. Toen had hij „Kees", den hond gevonden. Aan den weg, met sen gebroken poot. Hij had het dier mee naar huis genomen en hem verzorgd. De viervoeter had zich weldra aan hem gehecht, volgde, overal, waar zijn baas ging. Maar toen kwam de vreeselijke slag, de dood van zijn moeder. Dagen lang had hij in den omtrek gezworven, iets zoekend, doch niet wetend wat. Zijn eenige troost was nu de hond Nog eens zucht Gerrit. licht dan de honden kop van zijn knie.terwijl hij zegt ;,.Ja Kees, 't spijt me, maar de baas mot er nog effies uit en jij gaat mee hè, ouwe jongen?" De hond blaft, als geeft hij antwoord op die vraag. Dan trekt Gerrit zijn schamele jas aan en draait de deur op slot. J3rrr, koud hè Kees?" Stevig stappen ze nu door, om 'n half uur later de dorpsstraat in te gaan. Een oogenblik blijft hij staan als hij de luid schreeuwende jongens ziet. Zou hij dooi*loopen?Maar waarom dan niet? Hij was toch geen misdadiger? Hij stapt weer door, de hond achter hem aan. Een der spelenden krijgt hem nu in de gaten. Hé jongens daar heb je Gerrit!" „Hé Gerrit", gillen de anderen. „Rooie", roept een hooge tartende stem. Dat is 't ergste, 't Is Henk van den bakker die hem altijd maar weer opnieuw plaagt en treitert. Een steentje vliegt hem tegen den rug, even later krijgt hij een keitje tegen het been. Dan suist iets zwaars door de lucht. Een gil als van een mensch, dan een hartverscheurend gejank. Snel draait Gerrit zich om en wordt wit van woede. „Da's gemene, sist hij, „nou zat ik ze". Maar de jongens zijn verdwenen. Dan buigt de grove kerel zich over de nog steeds jan kende hond. Hij bloedt uit een flinke wond. „Stil maar Kees, zoete hond, stil nou maar! Is 't zoo erg? Als ik ze in m'n poote krijg dandanMaar nou zal ik eerst pro- beeren jou te helpen. Hij haalt een lap uit den zak, wat voor hem dienst doet als zak doek, en windt die voorzichtig om de ge wonde poot. Dankbaar likt het dier hem de hand en kijkt met zijn trouwe, groote oogen droefgeestig z'n baas aan. Zachtjes zegt hij: ..Kom nou maar mee Kees. dan zal ik je thuis verder helpen. Ken je niet loope, stom dier? Wacht". Dan neemt hij den hond op en draagt hem weg, als een moeder ha.ar kind. 't Weer is omgeslagen, 't Vriest al een dag of wat, nog maar zwakjes, doch storm en re gen hebben opgehouden. Langs de vaart, die met een laagje ijs is bedekt, loopen eenige jongens, steenen op 't bevroren water smij tende. i „Jongens", roept Henk van den bakker, „wie durft er op?" i „Ga gauw!" roepen de anderen. „Zeker om, er doorheen te zakken?" „Wat doorheen zakken? Jullie zijn bang, dat is 't em! Ik zal 't eens probeeren. 't Draagt best." „Doe 't niet", ried Karei van Duin, gaat er door jó, let es op". „Ach, jij kitfcst! Je denkt geloof ik, dat jé. alles weet. Ik ga er op". Met een vaartje laat hij zich op de vaart glijden, blijft een heel eind verder wuivend en lachend staan. „Hé, kinderen", roept hij, „waar blijven jullie nou met je er doorheen zakken, 't Is wat sterk!" ,,'t Is niet", roept Karei, „je ziet het hier buigen. Kom er nou af. jó. We hebben nou wel gezien, dat je durft!" ,,'k Trek er me toch lekker niks van an. Ik durf nog best een eind verder ook". Nog meer glijdt hij de vaart op. Plotseling buigt het ijs sterk, kraakt en voor de waag hals weet wat er gebeurt, xalt hij in 't koude water. „Help, help", gilt hij. In doodsangst grijpt hij de kanten van het wak, dat steeds verder, afbrokkelt. Als verbijsterd van schriik staan de vrienden aan den kant. Karei springt op het ijs, doch als hij ziet, dat het verdacht buigt, loopt hij vlug terug. Het hulpgeroep klinkt nog maar zwak. Als razen-den loopen de jongens nu langs den kant. Wat te doen?!i Het dorp is minstens een half uur ver. En in heel den omtrek is geen levend wezen te zienToch wel. Het geschreeuw is door gedrongen tot een haveloos gekleede man, die van verre aankomt. Hij begrijpt wat daar. moet zijn voorgevallen. Hij versnelt zijn pas, rent op 't laatste. Eensklaps wijst Arend op den man die nu op 't ijs springt. „Hé, jonges, Gerrit! De rooie! „Hé, Gerrit, red'em", gilt een stem. Deze klemt de tanden op elkaar en nadert hefc wrak meer en meer. Hier moet hij oppassen. Hij laat zich op den buik languit op het ijs vallen en grijpt toe. Ha hij heeft den dren keling beet. Hij trekt met al zijn kracht ge lukkig, hij heeft hem op 't ijs. Een hoera geroep klinkt op den kant. Den jongen voorzichtig in z'n armen aan vaart hij den terugtocht. Hij let niet op de jongens, zijn vijanden, die hem op een af stand volgen. Snel loopt hij voort. Hij zal den jongen maar' naar zijn hut brengen en dan moeten ze maar verder zien. Even later verdwijnt hij in z'n schamele woning. Eenige dagen laten -moet Gerrit naar 't dorp en neemt de gelukkig genezen Kees weer mee. 't Is nog steeds koud, hoewel het vriezen heeft opgehouden. Op den hoek van de dorpsstraat is een troep jongens en meis jes aan 't spelen. Nu zou het weer beginnen, het plagen. Maar als ze wéér aan zijn Kees kwamen, dan zou hij ze ditmaal! Langzaam komt hij aan. Het spelen houdt op, 't wordt plotsling stil in de straat. Gerrit's vuisten ballen zich. Als ze nu toch durfden gooien, dan zou hij ze allemaal een pak rammel ge ven, dat ze zou heugen. Nu was hij vlak bij, henEensklaps klinkt er uit twintig ke len: „Hoera voor Gerrit, lang zal die leven, hiep, hiep, hoera!" Als versteend was hij blijven staan, Kees naast hem. Wat was dat? Dan komt er een klein meisje op hem af, grijpt z'n groote knuist en zegt: „Gerrit, we woue zeggen, datte we spijt hebbe, dat we altijd zoo on aardig voor je geweest zijn en voor je hond. Wil je 't ons vergeven en goeie vrinden wor den?" Hij knikt maar eens en zegt:. ,,'t Is goed, hoor!" Dan loopt hij snel door, alsof hij bang is, dat de kinderen zijn aan doening zullen zien! WIE ZOEKT ER MEE? ,Als ik toch maar wist, waar die kwajongen zat, die al mijn appels steelt! Hij moet vast en zeker nog in den boomgaard zijn." Welke Stad Door den goeden weg te vinden, die de let ters verbindt, krijg je den naam van een groote stad in Zuid-Amerika. TANTE TINE,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1934 | | pagina 8