BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
De vriendinnetjes en vriendjes die mij op
hun uitstapjes een ansicht zonden, zeg ik
hiervoor vriendelijk dank. Jammer, dat som
migen vergeten zijn hun vacantieadres bij
hun naam te plaatsen. De rubriekertjes die
deze week thuis waren hebben 1.1. Maandag
middag een prettigen middag gehad. Daar het
weer niet zoo heel betrouwbaar was zijn we
inplaats van naar het strand, naar Velserbeek
gegaan. Klokslag 2 uur vertrokken we van het
Kennemerplein. In Velserbeek aangekomen
werd gerust en uit het boek „Gerdientje'
voorgelezen en een lekker biscuitje rondge
deeld. Toen volgde een korte wandeling ge
volgd door een wedstrijdspel, z.g.n. „Balloo
pen". Na beëindiging van den wedstrijd vroe
gen velen „Leest U weer verder?" Aan het
verzoek werd gaarne voldaan. Ter afwisseling
werd weer gespeeld o.a. De Boer, de zeven
sprong, in Holland staat een huis, Jan Huigen
enz. Tijdens de spelen schaarden vele bezoe
kers van Velserbeek zich om ons speelveld en
sloegen met lachend gezicht het vroolijke
troepje gade. Vervolgens werd weer voorgele
zen, een versnapering rondgedeeld en tot slot
„kat en muis" gespeeld. Het was intusschen
zes uur geworden, spoedig waren allen in de
rij en vroolijk babbelend stappend we voldaan
huiswaarts ondertusschen uitziend naar een
ijscowagen. Een moeder van enkele rubrieker
tjes, die mede was gegaan, wilde op ijsco's
trakteeren. De ijscowagen was spoedig gevon
den en toen ontving ieder kind een bekertje
met twee soorten ijs. Smullend trokken we
verder en ongeveer kwart voor zeven waren
allen thuis.
Goeden middag WANDELAAR. Heel vrien
delijk van je, je zusje met haar eerste briefje
geholpen te hebben. Ze is natuurlijk hartelijk
welkom. Volgende week gaan wel een heelen
dag uit. We houden picknick op een mooi,
schaduwrijk plekje en zullen den dag met spel
voorlezen, wandelen, enz. doorbrengen. Na
tuurlijk ben je van de partij hè? Dag Wande
laar.
DAUWDRUPPEL. Je bent hartelijk wel
kom en ik hoop dat ik nog heel veel briefjes
van je zal ontvangen. Volgende week neem je
zeker ook deel aan onze uitgaansdag? Zeg wat
heb je een snoezig postpapier. Het plaatje vind
ik snoezig. Dag Dauwdruppel.
Beste WILDZANG. Ja, de middag was 1.1.
Maandag gauw om. Alles werkte zoo echt
mede en het weer was uitstekend. Zonnig en
toch niet te warm. Prettig hè, dat je, nu je
niet uit gaat met de wandelclub mede kunt.
Hier in de omgeving valt óók veel te genieten.
Natuurlijk neem je deel aan de picknick. We
gaan dan een heelen dag op stap. Je post
papier vind ik snoezig. Dag Wildzang.
Goeden middag vriend BLIKOORTJE.
Ook al een klaaglied over het omvliegen van
onze wandelmiddagen'. Ja beste vriend, al zou
ik alle uurwerken kunnen vertragen, dan nog
zou de zon haar loopbaan rustig voortzetten
en de uren even vlug voorbijvliegen. Volgende
week gaan we een heelen dag uit en ik hoop
dat jullie dan weder vindt dat de uren voort
snellen. Het is voor mij een teeken, dat jullie
echt geniet en daar is het mij om te doen. Ik
zal je in de verjaardagenrubriek vermelden.
Dag Blikoortje.
ZANGERESJE. Vriendinnetje je bent van
harte welkom. Natuurlijk mag je met de wan
delclub mede. Hoe meer zielen hoe meer
vreugd. Je hebt een mooien schuilnaam geko
zen. Lief van Wandelaar je met je briefje ge
holpen te hebben. Dag Zangeresje.
Beste JULIAANTJE. Dat geloof ik graag,
dat je met de volgende wandeling weer mede
wil. Wat was het prettig hè? Reindert zal ik
in de verjaardagjenrulbriek vermelden. Dag
Juliaantje.
Beste MARIETJE. Hartelijk dank hoor
voor de toezending van de postzegels. Natuur
lijk oud-leerlingetje, mag je rubriekertje wor
den. Je moet nu nog een schuilnaam uitkie
zen. Wil ik je eens helpen? Roodborstje, Ane
moontje, Erica, Blauwoogje, Popske. Uit deze
namen mag je er één uitkiezen of anders be
denk je er zelf één. Je gaat natuurlijk a.s.
week met ons mede wandelen, spelen, pick
nicken, enz. Dag Marietje.
KOMIEK. Hartelijk dank voor de toe
zending van de postzegels en ik ben heel blij
met je toezegging iets voor den Bazar te wil
len maken. De reep ligt op het bureau Kenne-
merlaan reeds van af Maandagmorgen op je
te wachten. Volgende week ben je ook van de
partij? Na de vacantiel beginnen we aan de
werkjes voor den Bazar. Dag Komiek.
Goeden middag NAAISTERTJE. Neen
hoor ik neem het niet kwalijk dat je me ver
leden week niet geschreven hebt. Dus je bent
Maandag prettig uit geweest? Je gaat natuur
lijk a.s. week met ons mede; Prettig dat je ook
iets voor den T. B. C. Bazar wil maken. Na
de vacantie beginnen we aan de werkjes. Tot
volgende week. Dag Naaistertje.
FILMSTERRETJE. Je mag je briefje ge
rust op een briefkaart schrijven. Ja het was
1.1. Maandag fijn en ik hoop dat onze a.s. wan
deldag even prettig mag zijn. Je gaat natuur
lijk mede. Wil je je oom en tante m'n groeten
terug doen? Dag Filmsterretje.
Beste GRIETJE. Wat kan jij je moeder
goed helpen. Heelemaal alleen een kamer doen
vind ik flink. Meisjes moeten van alles op
huishoudelijk gebied leeren. Al studeeren zij
door, dan toch moeten zij de huishouding en
alles wat ermede samenhangt kunnen aan
pakken. Je krijgt heel wat dieren te verzorgen
twee poesjes en een hond. Die Nellie is een
bengeltje. Dag Grietje.
Beste ALIE Je bent van harte welkom.
Zal je me nu geregeld schrijven? Volgende
week ga je zeker ook met ons mede? Grietje
D. neemt je wel mede als je het haar vraagt.
Je hebt heel wat broertjes en. zusjes. Wel ge
zellig. 'k Kan me begrijpen dat je die kleine
peuter van een half jaar heel lief vindt. Ik
vind die kleintjes ook erg schattig. Dag Alie.
Goeden middag PIETJE PELLE. Dat jij
gauw je reep zou gaan halen dat wist ik wel
vooruit. Hij smaakte zeker naar meer? Je hebt
veel pret gehad in Velserbeek? Daar geloof ik
niets van. Wel neen, jongen, jij vindt voorle
zen uit een mooi boek, wedstrijdspelen, het
eten van biscuitjes, kringspelen en wandelen
niet prettig. Je hoopt a.s. week weer mede te
mogen gaan. Daar moet ik nog eens eenige
nachten over slapen hoor. Nu alle gekheid op
een stokje. Natuurlijk mag je mede. Dag
Pietje Pelle.
Lief RANONKELTJE. Prettig dat je
tante je komt halen. Ik wensch je veel ge
noegen te Leiden. Lief van je moeder de
krant voor je naar Leiden te sturen.
Nogmaals veel genoegen.
Dag Ranonkeltje.
ZONNETJE. Hartelijk dank voor je an
sicht. Leuk dat je de fam. A. te Velp gespro
ken hebt. Je kunt me nu, als' je weer terug
bent iets van Dirkje vertellen. Ik wensch je
met je familie nog veel genoegen.
Dag Zonnetje.
DE VERJAARDAGENRUBRIEK.
A.s. Woensdag 8 Augustus is Blikoortj
jarig.
Zijn adres luidt:
Reindert Arjen Visser,
lste Torricellidwarsstraat no. 2,
IJmuiden.
Hij wordt 14 jaar.
Ik stuur hem een ansicht. Wie volgen m'r.
voorbeeld?
BAZAR TEN BATE VAN T. B. C.
BESTRIJDING.
Laatstleden Zondag had ik familie over.
Om ongeveer 2 uur werd er gebeld. Na het
openen van de voordeur keken me drie la
chende kindergezichten aan. Het waren
Filmsterretje, Duinroosje, en Keepertje.
„Juf", zei Keepertje, „we komen u iets
brengen voor den Bazar. Ik las het in de ru
briek en ben toen direct aan het werk ge
gaan." Sprekende overhandigde hij mij een
pakje en toen ik het open maakte kwam een
keurig, van wol vervaardigd, schilderijtje te
voorschijn. „Vind u het mooi?" vroeg hij. En
of ik het mooi vond. Ik vond het bovendien
bijzonder lief van Keepertje, zelf reeds aan
den slag te zijn gegaan. Het speet me dat ik
ze, nu ik visite had, niet kon binnen laten.
Ik zei het hun dan ook. „Dat is ook niet noo-
dig Juf, we wilden u alleen maar verrassen",
luidde hun antwoord. Kom toch even in de
gang jongens, misschien bevat m'n moppen
trommel nog iets voor jullie.
Met een reep chocolade gewapend vertrok
ken zij met de woorden: „Dag Juf, tot Maan
dagmiddag".
'k Hoop dat nog meer rubriekertjes me
verrassen. Hoe meer er inkomt voor don Ba
zar, hoe liever het mij is.
UITGAANSDAG. WANDELCLUB.
Indien het weer gunstig is gaan we a.1:
Woensdag 8 Augustus den geheelen dag op
stap.
Samenkomen op het Kennemerplein des
morgens 10 uur. Thuis 's namiddags tus-
schen 5 en 6 uur.
Voor 2 keer boterhammen mede nemen en
bovendien, ieder kind 1 dubbeltje voor een
consumptie. De. jongens nemen papier en
potlood mede en de meisjes een handwerkje.
Ik neem biscuits en fruit mede, speelmate
riaal voor de spelen en het boek „Gerdien
tje".
De redactie van de courant heeft me be
loofd van onze pick-nick een foto te zullen
nemen. Deze foto komt in de courant te
staan. Leuk, niet? Mocht het weer niet gun-
tig zijn, dan gaan we Donderdag op stap.
Ik hoop dat alle rubriekertje die in de plaats
zijn, mede gaan óók de nieuwe vriendinne
tjes en vriendjes. Dus tot aanstaanden
Woensdag.
Veel groeten van
Mej. E. VIJLBRIEF.
Geduld is een schoone zaak..
Wie kan den weg vinden in dit doolhof!!?
Het Edelhert
De Domme Soldaat
Oplossing.
Soldaat Pieterse heeft zijn sabel aan den
verkeerden kant. Die behoort links te zitten
en Pieterse draagt hem rechts.
TANTE TINE.
DE BEURT IS AAN KLEINE
TEEKENAARS.
We gaan weer verder met het uitbeelden
van figuurtjes, die een bepaalde beweging
maken.
De bovenste rij, van links naar rechts:
het figuurtje richt een geweer, ligt half
opgericht op den grond, gooit.
Op de tweede rij: schermt, maakt een dui
keling, valt achterover. Op de derde rij: het
figuurtje krijgt een klap, raapt iets op van
den grond, draagt voor.
Het aaardige van al deze figuren is, dat je
met een oogopslag kunt zien, wat ze doen. Dat
komt doordat de gebaren een weinig overdre
ven zijn. Voor humoristische teekeningen
hindert dat echter absoluut niet.
Oefenen jullie je nu maar flink tot je alle
figuren van het voorbeeld goed na kunt
maken.
OOM KEES.
Het edelhert is een van de mooiste zoog
dieren. Zijn sierlijke, buigzame en welgespier
de leden, zijn fraaie en luchtige gestalte, zijn
grootte, zijn vlugheid, zijn kracht, onderschei
den het van alle bewoners der bosschen. In
ons land komt het slechts zelden voor, alleen
een heel enkelen keer wordt het nog wel
eens op de Veluwe aangetroffen. Vroeger toen
ons land nog boschrijker was. werd het tame
lijk algemeen en ook in de duinen aangetrof
fen; tenminste Prins Willem II vaardigde in
1648 een ordonnantie uit, waarin het verbo
den werd eenig grof wild, 't zij herten, hin
den, enz. te jagen in de duinen van Brederode
Egmond en andere particuliere duinen.
Het voedsel der herten bestaat uit gras,
bladeren, vruchten en knoppen; dit alles kun
nen zij in de bosschen vinden, doch tegen den
winter wordt het schaarsch, dan vergenoe
gen zij zich met allerlei soort mos en heide
struiken en 's winters, wanneer alles met
sneeuw is bedekt, schiet er niets anders voor
over, dan de bast der boom-en; dan komen ze
ook dikwijls in de buurt van woningen om de
tuinen te doorsnuffelen.
Over het algemeen is het edelhert, evenals
de andere soorten, zacht en vreesachtig van
natuur en bij het minste gevaar neemt het
overhaast de vlucht. Zijn gehoor en ook zijn
reuk zijn buitengewoon scherp, zoodat het
moeilijk is een hert ongemerkt te naderen.
Meestal leven de herten in troepen; oudere
exemplaren zoeken de eenzaamheid; vochtige
bosschen en bergachtige streken worden door
hen bij voorkeur opgezocht. Ieder jaar verlie
zen de herten hun gewei en elk jaar komt
daarvoor weer een ander in de plaats, dat in
den regel alleen van het vorige verschilt,
doordat het aantal vertakkingen met één is
toegenomen. Met eenige zekerheid kan men
aan het aantal takken den ouderdom van het
hert bepalen.
Wanneer de hoorn is afgevallen, blijft er op
den schedel een beenig gedeelte de roze-
stok zichtbaar, hierop ontwikkelt zich het
volgende jaar de nieuwe hoorn, welke ont
wikkeling, uitgaande van de huid, die den
nieuwen hoorn omgeeft, buitengewoon snel
voortgaat, zoodat het geheele gewei reeds bin
nen weinige weken zijn volkomen grootte heeft
gekregen. Gedurende dien tijd zijn de horens
zoo gevoelig, dat het hert er zorgvuldig voor
waakt ze niet te stooten of te verwonden; het
loopt met den snuit naar boven en het gewei
horizontaal op den rug, om het niet tegen de
takken der boomen te stooten. Doch zoodra
de hoornvorming voleindigd is, sterft de huid
af en wordt in vellen afgeschuurd tegen boo
men en takken. In dien tijd wordt ook de
kleur van het dier donkerder; de hals zwelt
op en in den aard van het dier grijpt een
heele verandering plaats. Inplaats van schuw
en vreesachtig wordt het wild en woest.
Onder hevig gebrul rent het door de bos
schen en de naburige vlakten, ontmoet het iets
op zijn weg, dan valt het er met de grootste
woede op aan, doorwoelt met zijn hoornen
den grond en denkt niet aan eten of drinken.
Ontmoet het een ander hert, dan vliegen ze
als razend op elkaar af en trachten elkander
te doorboren, Ze verdedigen zich hardnekkig
en de hevige strijd eindigt óf met den dood óf
met de vlucht van den overwonnene. Jonge
herten wagen zich nog niet aan zoo'n ge
vecht; zij blijven op een afstand.
Na verloop van veertien dagen of drie we
ken zijn de herten zoo afgemat en mager ge
worden, dat zij geruimen tijd noodig hebben
om weer op hun verhaal te komen. Het gevolg
van die uitputting is, dat het gewei afsterft
en het duurt niet lang, of het eens zoo prach
tige hert heeft zijn grootste sieraad verlo
ren en is niets meer dan een schaduw van
hetgeen het geweest is.
Het nut dezer dieren is gering; de schade,
die zij aanrichten daarentegen aanmerkelijk.
E. W.
De „wraak" van Rooie Gerrit
De stormwind buldert en giert over 't dorp.
De boomen langs den weg kreunen en hun
toppen zwiepen als zouden ze elk oogenblik
alknappen en met een smak -op den grond
terecht komen. Er zijn .niét veel menschen
meer op straat, behalve dan een troep opge
schoten jongens die bezig zijn te „kalkeboeren"
Dit is een spel, dat met steenen gespeeld wordt.
Eén kei wordt horizontaal op den grond ge
legd en daarop weer één verticaal. De verticale
nu, moet van de horizontale af gemakt wor
den.
In de hut van „Rooie Gerrit" is het koud.
Hij zit op een oude, wrakke stoel voor het
gebarsten venstertje en kijkt over de een
zame velden. Zijn trouwe hond, waar Gerrit
zooveel van houdt, heeft z'n kop op zijn knie
gelegd en slaapt, om als een rukwind aan 't
huisje trekt, zoo nu en dan, de ooren te spit
sen. Met een zucht wendt Gerrit den blik van
het raam af. Zou hij nu nog even 't dorp in
gaan? Misschien dat de plaaggeesten nu wel
weg zouden zijn. O, 't was vanmorgen weer
méér dan erg geweest. Ze konden hem maar
niet met rust laten. En wat had hij hen ge
daan? Niets immers! Soms jeukten z'n vin
gers wel eens als ze hem sarden en had hij
moeite om hun geen pak slaag te geven!. Hij
had al eens bij Piem, den veldwachter geklaagd
en die had beloofd er een stokje voor te zullen
steken. Maar hij merkte er niet veel van.
Toen zijn oude moeder nog leefde, ging het
nog eenigszins. Daar had hij nog een beetje
troost bij kunnen vinden. Soms was hij over
spannen thuis gekomen en hij had dan met
de vuist op tafel geslagen en gezworen, ze
allemaal „dood" te zullen slaan. Maar dan had
moeder haar hand op z'n schouder gelegd en
hem gekalmeerd.
Toen had hij „Kees", den hond gevonden.
Aan den weg, met sen gebroken poot. Hij
had het dier mee naar huis genomen en hem
verzorgd. De viervoeter had zich weldra aan
hem gehecht, volgde, overal, waar zijn baas
ging. Maar toen kwam de vreeselijke slag, de
dood van zijn moeder. Dagen lang had hij in
den omtrek gezworven, iets zoekend, doch niet
wetend wat. Zijn eenige troost was nu de
hond
Nog eens zucht Gerrit. licht dan de honden
kop van zijn knie.terwijl hij zegt ;,.Ja Kees,
't spijt me, maar de baas mot er nog effies
uit en jij gaat mee hè, ouwe jongen?"
De hond blaft, als geeft hij antwoord op die
vraag. Dan trekt Gerrit zijn schamele jas
aan en draait de deur op slot.
J3rrr, koud hè Kees?" Stevig stappen ze
nu door, om 'n half uur later de dorpsstraat in
te gaan. Een oogenblik blijft hij staan als
hij de luid schreeuwende jongens ziet. Zou hij
dooi*loopen?Maar waarom dan niet? Hij was
toch geen misdadiger? Hij stapt weer door, de
hond achter hem aan. Een der spelenden krijgt
hem nu in de gaten.
Hé jongens daar heb je Gerrit!" „Hé
Gerrit", gillen de anderen. „Rooie", roept een
hooge tartende stem. Dat is 't ergste, 't Is
Henk van den bakker die hem altijd maar
weer opnieuw plaagt en treitert. Een steentje
vliegt hem tegen den rug, even later krijgt
hij een keitje tegen het been. Dan suist iets
zwaars door de lucht. Een gil als van een
mensch, dan een hartverscheurend gejank.
Snel draait Gerrit zich om en wordt wit van
woede. „Da's gemene, sist hij, „nou zat ik ze".
Maar de jongens zijn verdwenen. Dan buigt
de grove kerel zich over de nog steeds jan
kende hond. Hij bloedt uit een flinke wond.
„Stil maar Kees, zoete hond, stil nou maar!
Is 't zoo erg? Als ik ze in m'n poote krijg
dandanMaar nou zal ik eerst pro-
beeren jou te helpen. Hij haalt een lap uit
den zak, wat voor hem dienst doet als zak
doek, en windt die voorzichtig om de ge
wonde poot. Dankbaar likt het dier hem de
hand en kijkt met zijn trouwe, groote oogen
droefgeestig z'n baas aan. Zachtjes zegt hij:
..Kom nou maar mee Kees. dan zal ik je
thuis verder helpen. Ken je niet loope, stom
dier? Wacht". Dan neemt hij den hond op en
draagt hem weg, als een moeder ha.ar kind.
't Weer is omgeslagen, 't Vriest al een dag
of wat, nog maar zwakjes, doch storm en re
gen hebben opgehouden. Langs de vaart, die
met een laagje ijs is bedekt, loopen eenige
jongens, steenen op 't bevroren water smij
tende. i
„Jongens", roept Henk van den bakker,
„wie durft er op?" i
„Ga gauw!" roepen de anderen. „Zeker om,
er doorheen te zakken?"
„Wat doorheen zakken? Jullie zijn bang,
dat is 't em! Ik zal 't eens probeeren. 't Draagt
best."
„Doe 't niet", ried Karei van Duin,
gaat er door jó, let es op".
„Ach, jij kitfcst! Je denkt geloof ik, dat jé.
alles weet. Ik ga er op". Met een vaartje laat
hij zich op de vaart glijden, blijft een heel
eind verder wuivend en lachend staan.
„Hé, kinderen", roept hij, „waar blijven
jullie nou met je er doorheen zakken, 't Is
wat sterk!"
,,'t Is niet", roept Karei, „je ziet het hier
buigen. Kom er nou af. jó. We hebben nou
wel gezien, dat je durft!"
,,'k Trek er me toch lekker niks van an. Ik
durf nog best een eind verder ook".
Nog meer glijdt hij de vaart op. Plotseling
buigt het ijs sterk, kraakt en voor de waag
hals weet wat er gebeurt, xalt hij in 't
koude water.
„Help, help", gilt hij. In doodsangst grijpt
hij de kanten van het wak, dat steeds verder,
afbrokkelt. Als verbijsterd van schriik staan
de vrienden aan den kant. Karei springt op
het ijs, doch als hij ziet, dat het verdacht
buigt, loopt hij vlug terug. Het hulpgeroep
klinkt nog maar zwak. Als razen-den loopen
de jongens nu langs den kant. Wat te doen?!i
Het dorp is minstens een half uur ver. En
in heel den omtrek is geen levend wezen te
zienToch wel. Het geschreeuw is door
gedrongen tot een haveloos gekleede man,
die van verre aankomt. Hij begrijpt wat daar.
moet zijn voorgevallen. Hij versnelt zijn pas,
rent op 't laatste. Eensklaps wijst Arend op
den man die nu op 't ijs springt. „Hé, jonges,
Gerrit! De rooie!
„Hé, Gerrit, red'em", gilt een stem. Deze
klemt de tanden op elkaar en nadert hefc
wrak meer en meer. Hier moet hij oppassen.
Hij laat zich op den buik languit op het ijs
vallen en grijpt toe. Ha hij heeft den dren
keling beet. Hij trekt met al zijn kracht ge
lukkig, hij heeft hem op 't ijs. Een hoera
geroep klinkt op den kant.
Den jongen voorzichtig in z'n armen aan
vaart hij den terugtocht. Hij let niet op de
jongens, zijn vijanden, die hem op een af
stand volgen. Snel loopt hij voort. Hij zal
den jongen maar' naar zijn hut brengen en
dan moeten ze maar verder zien. Even later
verdwijnt hij in z'n schamele woning.
Eenige dagen laten -moet Gerrit naar 't
dorp en neemt de gelukkig genezen Kees
weer mee. 't Is nog steeds koud, hoewel het
vriezen heeft opgehouden. Op den hoek van
de dorpsstraat is een troep jongens en meis
jes aan 't spelen. Nu zou het weer beginnen,
het plagen. Maar als ze wéér aan zijn Kees
kwamen, dan zou hij ze ditmaal! Langzaam
komt hij aan. Het spelen houdt op, 't wordt
plotsling stil in de straat. Gerrit's vuisten
ballen zich. Als ze nu toch durfden gooien,
dan zou hij ze allemaal een pak rammel ge
ven, dat ze zou heugen. Nu was hij vlak bij,
henEensklaps klinkt er uit twintig ke
len: „Hoera voor Gerrit, lang zal die leven,
hiep, hiep, hoera!"
Als versteend was hij blijven staan, Kees
naast hem. Wat was dat? Dan komt er een
klein meisje op hem af, grijpt z'n groote
knuist en zegt: „Gerrit, we woue zeggen,
datte we spijt hebbe, dat we altijd zoo on
aardig voor je geweest zijn en voor je hond.
Wil je 't ons vergeven en goeie vrinden wor
den?"
Hij knikt maar eens en zegt:.
,,'t Is goed, hoor!" Dan loopt hij snel door,
alsof hij bang is, dat de kinderen zijn aan
doening zullen zien!
WIE ZOEKT ER MEE?
,Als ik toch maar wist, waar die kwajongen
zat, die al mijn appels steelt! Hij moet vast
en zeker nog in den boomgaard zijn."
Welke Stad
Door den goeden weg te vinden, die de let
ters verbindt, krijg je den naam van een
groote stad in Zuid-Amerika.
TANTE TINE,