De brand van de „Morro Castle DE MAN, DIE DE TROEVEN HAD. Voor de Olympiade 1936 worden te Berlijn groote moderne verkeerstoegangen naar het stadion aangericht De burgemeester van Walthamstow heeft In het Lloyd park in zijn gemeente het openlucht-dambord dat daar als speciale attractie Is geplaatst, officieel geopend met een partijtje Een der torens van de monu mentale IJsselbrug te Kampen is ter beschikking gesteld van de plaatselijke V V V., die er een kiosk heeft ingericht De Model-Politievakschool te Hilversum bestaat vijftien jaar, bij welke gelegenheid festivi teiten werden georganiseerd. De aankomst der reünisten De brand van de .Morro Castle". Een der gewonden wordt uit een visschersboot aan wal gebracht. (Deze foto werd langs radio- telegrafischen weg van New York naar Londen geseind en vandaar per vliegtuig naar Nederland overgebracht Leducq heeft op het traject van Longchamp het .Criterium des As" gewonnen Het standbeeld voor Hendrik van Veldeken in Maastricht is Maandag door minister Marchant onthuld De voorbereidingen voor da groote land en tuinbouwtentoonstelling, welke 14 Sep tember in de nieuwe markthallen te Am sterdam geopend zal worden, zijn in vollen gang De oudste schrijfmachine ter wereld die in 1864 door een Tyroier werd uitgevonden, is geëxposeerd op de achtste internationale bureau-tentoonstelling te Berlijn FEUILLETON Naar het Ameriltaansch bewerkt door J. VAN DER SLUYS. X9) Hij staarde haar twee minuten lang aan. „Vertel me geen leugens!" zei hij, een beetje schor. „Het is niet noodig en het zal jou noch Perry eenig goed doen". Zij begon te schreien. „Schei uit met dat gegrien en vertel me wat je Maandagavond hebt gedaan. Herinner je je niet, dat Perry je zei, dat hij naar het huis van mevrouw Withers ging om haar ju- weelen te nemen?" „Ik heb u al zooeven gezegd, dat ik me niks herinner". Hij deed een stap naar haar toe eri lichtte zijn hand op, alsof hij haar wou slaan. Zon der den slag af te wachten, liet zij zich van haar stoel afglijden en viel op den grond, waar zij weeklagend bleef liggen. „Sta op!" Zij gehoorzaamde, terwijl zij de armen over het hoofd hield als een schild tegen mogelijke slagen. Hij hinkte snel naar de deur, ging de ka mer uit en riep Mattie, die in de keuken was. „Ga jij eens even naar Sterreth en haal een dozijn sinaasappelen. Haast je wat, ik wil limonade hebben". Hij ging naar de kamer terug en sloot de deur. Lucy leunde kermend voorover in haar stoel. „Hou daarmee op", zei hij, overtuigd, dat hij thans zichzelf en haar onder d,en duim had. „Als je niet stil bent, zal ik je iets geven, waarover je echt grienen kunt. Vooruit nu!1 Wat heb je te vertellen over Perry?" „Alsjeblieft, meneer, laat me gaan", zoo veranderde zij nu haar toon. „Ik heb niks niet te zeggen. Ik heb een gevoel, dat ik iets zou zeggen, dat niet waar is. Ik ben erg bang, dat u me wat zal laten zeggen, dat ik niet zeggen wil". Hij trok met bevende vingers zijn jas en vest uit en hing ze achter op zijn stoel. Het was warm en benauwd in de dichte kamer. Er was gegons in zijn ooren. Hij hield zich zelf steeds voor, dat, als hij zijn geduld ver loor, zij nooit iets zou loslaten. Hij begon van voren af aan, geduldig, hardnekkig Toen Mattie met de sinaasappelen terug kwam. liep zij Lucy juist bij de keukendeur tegen het lijf. Er waren geen tranen in de oogen van vrouw Thomas, maar zij scheen erg verdrietig „Wat moest hij van je weten?" vroeg Mattie nieuwsgierig. „Niet veel", antwoordde de andere, terwijl ze over Mattie's schouders heen zag. „Hij vroeg me alleenig maar, wat ik van Perry wist' dien avond". „Ik heb je toch gezegd, dat er niks was om bang voor te wezen", sprak Mattie. „Ja, da's waar" stemde Lucy toe. „Toen ging ze langzaam weg. Halverwege haar huis gekomen, begon zij hard te loopen en kermend liep zij den heelen verderen weg naar huis, waar ze zich op haal bed wierp en langen tijd snikte. Intusschen was Bristew naar de badkamer gegaan om zijn handen te wasschen; daarna liep hij fluitend naar de woonkamer. Hoe onverkwikkelijk het tooneel met de koppige Lucy ook was geweest, het voornaam ste was, dat hij een belangrijk document in z'm zak had. Lucy Thomas had gepraat en geteekend. „Mattie", riep hij, „maak mij wat limonade. Meneer Greenleaf is laat voor het eten en ik moet een opfrissching hebben". Hij ging weer naar het raam van de woon kamer en staarde met peinzende droefgees tige oogen. naar de bergen, „Die politie-menschen", dacht,hij vol min achting. „Zij weten niet, hoe zij koppige menschen moeten laten vertellen, wat zij vertellen kunnen. Er zijn manieren -en ma nieren". HOOFDSTUK 14. De pandhuishouder vindt het spoor. Frank Abrahamson, pandhuishouder en uitdrager, antwoordde dadelijk op den gullen lach van Braceway. Hij mocht dezen scherp- zinnigen man wel, die met een air van gezag sprak. „De man met den gouden tand?" ant woordde hij op het verzoek van Braceway om inlichtingen. „Of er iets bijzonders aan hem was? Zeker, zeker. Alles aan hem was bij zonder." De pandhuishouder, mager, rond van schouders met een groote haviksneus en diep lieeende, heldere oogen, had een vlugge ma nier van spreken. „Ziet u, meneer Braceway, wij pandhuis- houders, wij moeten onze klanten goed op nemen. Die man met zijn gouden tand en bruinen baard dacht misschien, dat hij goed vermomd was. Het was grappig! Moet je net mij hebben. Ik zag dadelijk, dat die gouden tand onecht was, namaak. Toen hij met mij praatte, had ik groote lust om over de toon bank heen dien tand nog harder in zijn kaak te drukken. Goud is zwaar weet u. Ik was bang, dat hij op mijn vitrine zou vallen en het glas zou breken". Abrahamson lachte, Braceway ook. „En zijn baard, meneer Braceway? Die was beter. Voor een gewonen opmerker zou die wel echt hebben kunnen lijken maar voor mij niet. Dien achtermiddag was het niet de eerste maal, dat ik hem gezien heb neen". „Heb je hem dan twee maanden geleden gezien?" „Ja, meneer twee maanden geleden en een maand vroeger ook nog". „Hier in den winkel?" -Ja". „Wat wilde hij?" „Geld, geld voor juweelen. Hij had de ju- weelen en ik gaf hem het geld een heele boel; misschien meer dan goed voor mij was, als u bedenkt, dat ik altijd probeer een re delijke winst te maken. Hij marehandeèrde; hij had verstand van de waarde". „Dit interesseerde Braceway meer dan al les, wat hij tot nog nog toe had gehoord. „Dat bracht u op een idee", opperde hij. „U bent slim, meneer Braceway. Ja, het bracht me heusch op een idee. Ik dacht: hij heeft die'juweelen al eerder beleend, precies dezelfde. Hij wist de waarde te goed". Abra hamson haalde zijn schouders op. „Hij wist het hoor en ik gaf hem het geld. Dat wil zeg gen, iik deed dat de twee eerste keeren. Dezen laatsten keer, nu drie dagen geleden, toen was het anders, gehaast, nam maar aan, wat ik bood. Hij marchandeerde niet. Ik kon zien, dat hij bang was. Ja dezen laatsten keer was hij anders". De detective, de aanwezigheid van den an der even vergetend, blies een wolk van rook over de toonbank, zoodat de oude man uit den weg ging en kuchte. „Dus u hebt hem drie maanden geleden gezien", zei Braceway „en drie dagen gele den ook weer. Had u hem nooit eerder ge zien?" Abrahamson lachte en terwijl hij zich voor over boog, klopte hij Braceway zachtjes op den schouder. „U bent zoo ongeduldig, meneer Braceway. Ik kan er niet op zweren, dat ik hem ooit eerder gezien heb, maar ik geloof het wel niet met zijn gouden tand en zijn baard, maar met een knevel en borstelige wenk brauwen, al te borstelige wenkbrauwen. „Waar? Waar hebt u hem gezien?" „Hier, geloof ik, maar ik ben er niet zeker van, ziet u. Het kan ook in Atlanta, in Wash ington, in New-York geweest zijn. Ik weet het niet, ik kan niet zeggen of ik hem in een van die plaatsen heb gezien of in een andere plaats of misschien hier". Braceway moedigde hem met zijn eogen „Als u zich eens kon herinneren, waar u hem gezien hebt, toen hij dien knevel droeg, dan zoudt u mij geweldig op streek helpen". Abrahamson zweeg en keek het winkel raam uit naar buiten. Hij keerde zich weei tot den detective. „Ik wed, dat u blij zoudt zijn om iets te hooren meneer Braceway. Greenleaf wafi vanmorgen hier in den winkel en hij vroeg alles. Maar hij vroeg te veel en ik vergal hem het heele verhaal te vertellen en 'de dingen, die misschien wel van belang zijn", „Vertel ze mij dan. Ik wil graag zooveel mogelijk weten". „Nu, u weet, dat meneer Withers bijna den heelen dag hier in den winkel door bracht voor den avond van den moord. Een keer is hij maar uitgegaan. Dat was laat op den middag om wat te eten. Terwijl hij uil was, versta me goed, terwijl hij uit was, wie kwam er binnen? De kerel met den gouden tand." Het trof ongelukkig. Ik hield hem zoolang vast, als ik maar kon, maar hij was gehaast en zenuwachtig. Een half uur of misschien veertig minuten nadat de kerel met den gou den tand was weggegaan, kwam Withers bui ten adem weer binnen, hij vertelde, dat hij den man juist hier voor de deur gezien had en hem achterna geloopen was. Hij had hem weer uit het oog verloren op het oogenblik, dat hij door den winkel van Casey naar de Avenue ging. „Ik liet Withers den ring zien, dien de ke rel voor honderd dollar verpand had". „Ja, ja", zei hij onthutst, „dat is een van de ringen van mijn vrouw". (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1934 | | pagina 6