DE MAN, DIE DE
TROEVEN HAD.
Nazomer. Bij een bewoner van de Eerste Keueheniusstraat te Amsterdam
staan twee seringenboomen voor da tweede maal In bloei
De Noord Brabantsche Waterschapsbond maakte Maandag een excursie naar den Bies-
bosch, welke werd bijgewoond door den commissaris der Koningin in Noord Brabant,
mr, dr. A. B. G. M. yan Rijckevorsel (op voorgrond)
Prinses Marina van Griekenland, de verloofde van Prins George van Engeland, te Fol
kestone, vanwaar zij na aankomst uit Frankrijk onmiddellijk naar Londen doorreisde
Bekoorlijke „koninginnetjes" op het groote carnaval, dat dezer
dagen te Skegness aanving
In bet Groot Auditorium der Rijksuniversiteit te Utrecht droeg Maandag de
rector magnificus mr C. W Star Busmann het rectoraat over aan dr. H. Bol-
kestein. Mr. Star Busmann (links) hangt zijn opvolger den rectorsketen om
Hoe hevig de botsing was bij het autobus
ongeluk, dat Maandag onder de gemeente
Noordwijkerhout plaats had. De wagen
kwam met zulk een kracht tegen een boom
terecht, da' de ijzeren chassisbalk door den
boom heendrong en dezen spleet
Een aardig kijkje bij de voorbereidingen voor de luchtvaarttentoonstellïng de
L.U T.O., welke 21 September op het Malieveld te den Haag wordt geopend
FEUILLETON
Naar het Amerikaansch bewerkt door
J. VAN DER SLUYS.
25)1
„Tegen het rapport van het laboratorium
is niets aan te voeren", ging Bristew voort.
„Neen. Toch voel ik mij niet zeker maar
dit wil ik wel zeggen; als onze reis naar
Washington niet slaagt, dan houd ik op met
theoretiseeren en geef ik zonder eenige re
serve toe, dat Perry de sohuldige is".
Bristew weifelde eer hij opmerkte: „na
tuurlijk ben ik niet door Withers aangesteld.
Ik werk in deze zaak uit vrijen wil. Voor u
is dat anders en ik begrijp heel goed, dat
er wel dingen kunnen zijn, die u weet
en niet wilt, dat mij bekend worden, Maar
ik vraag me toch af, of het alleen om Mor-
ley is. dat u naar Washington gaat of er
niet .iets anders zou kunnen zijn, dat op de
een of andere manier verband niet de zaak
houdt en er toch niet direct mee verbon
den is".
„Wat bijvoorbeeld?" gaf Braeeway terug.
„Wat onaangenaam of pijnlijk voor Pul-
ton en Withers is een familieschandaa1
bijvoorbeeld".
Braeeway dacht even na.
„U hebt een scherp verstand, meneer Bris
tew", zei hij eindelijk. „Ik kan dat deel van
de zaak nu niet bespreken; u hebt niet hee-
'lemaal ongelijk, maar ik moet eerlijk zeggen,
jdat als Morley niet naar Washington ver
trok, ik ook niet ging".
„Dank u, Ik stel het op prijs, dat u mij dü
meedeelt. Maar laat me u nog één vraag stel
len: waarom volgt u Morley eigenlijk?"
L„Dat zal ik u zeggen", zei Braeeway flink
weg. „Het is een eerlijke vraag en die ik zal
beantwoorden. Ik ga er op de bonnefooi heen,
Ik kan mij er zelf maar niet van overtuigen,
dat Perry de schuldige is en ik heb zoo'n
idee, dat ik nu den eigenlijken schuldige op
het spoor ben. En zoolang als ik in dit vak
ben, heb ik mij steeds voorgehouden nooit
ook maar een greintje van toewijs te veron
achtzamen. Ik volg ieder spoor, iedere aan
wijzing, hoe gering ook, vóór ik een geval
opgeef en feitelijk teekenen zou geven; deze
of gene schijnt schuldig te zijn; ga je gang
en hang hem maar op! Geen onschuldige zal
ter dood worden gebracht, zoolang ik denk,
dat er nog leans is, dat de schuldige vrij rond
loopt en ons allemaal uitlacht. Dat is nu een
maal mijn standpunt. Daarom volg ik Mor
ley. daarom ga ik naar Washington!"
Bristew nam hem als uiting van 'hartelijke
instemming bij de hand.
„Prachtig", zei hij. „Dat is mooi ik ben
het heelemaal met u eens".
„Het is de eenige manier om dit soort werk
op te vatten. Zonder behoorlijke idealen is
het niet om te doen. Maar als men een goed
standpunt inneemt, is het fijn werk en soms
van heel wat meer waarde dan dat van ad
vocaten en rechters.
„Ik ben blij, dat u dit hebt gezegd", ver
klaarde Bristew, „heel blij, omdat ik er over
denk mij heelemaal op dit werk toe te leg
gen".
„Werkelijk?"
„Ja. Ik heb er dezen namiddag met Green-
leaf over gesproken. Ik begrijp ik zou
dwaas zijn, als ik het niet begreep dat dit
drama voor mij een goede reclame is ge
weest, Het heeft mij gelegenheid gegeven om
mijn kennis omtrent misdaden en misdadi
gers te luchten".
„Ja, dat is inderdaad zoo".
„Maar nu ik hier voor een lange verple
ging moet blijven, is het een mooie tijdpas-
seering. Ik heb tot nogtoe veel administra
tief werk gedaan en zoo nu en dan eens een
verhaaltje geschreven. Maar daarvan kan
ik niet leven. Als detective is er meer te ver
dienen, nietwaar?"
„Ongetwijfeld", antwoordde Braeeway
zonder veel geestdrift. „Maar het is geen
gemakkelijk werk, hoor!"
„O neen, dat begrijp ik wel".
„Maar aan scherpzinnigheid ontbreekt het
u niet. Er is behoorlijk wat mee te verdienen".
Het avondrood was verdwenen, de lucht
was donker en het was veel koeler geworden.
Braeeway geeuwde en rekte zich uit. Behalve
zijn gesprekken met Abrahamson, Raddy en
Withers, had hij ook een onderhoud gehad
met Perry en met Lucy Thomas.
„Verduiveld", barstte hij opeens uit. „Wat
•ben ik moe! Ik ben in lang niet zoo doodop
geweest. Wat een dag!"
Bristew antwoordde daarop niet, hij was te
verdiept in zijn gedachten.
„Hebt u al gepakt?" vroeg Braeeway. „Bent
u klaar?"
„Bijna".
„Nu, als we dan eens langzamerhand naar
het Brevord Hotel gingen. Neen, ik vergat,
dat u liever zult willen rijden, nietwaar? Met
dat been is loopen lastig. Ik zal u mijn auto
sturen".
„O, heel graag.,' Bristew nam het aanbod
dankbaar aan. „Dat vind ik erg vriendelijk
van u".
„Ik zal de auto over een uur bij u sturen.
U kunt mij aanhalen en dan rijden we sa
men naar Larrimore".
Braeeway wandelde Manniston Road af;
zijn hakken klonken hard op 't cement. Onder
het licht van de lantaarn op den hoek kreeg
Bristew hem nog even in het gezicht, terwijl
hij zijn wandelstok in zijn vingers liet rond
draaien. Men zou aan zijn rechte energieke
houding niet zeggen, dat hij zich zoo moe
voelde.
De kreupele man bleef nog een beetje op
de stoep zitten, terwijl hij over Braceways
verklaring, dat hij niet van plan was ook
maar een greintje van bewijs te veronacht
zamen. nadacht. Maar dat deed Braeeway
luist wel. Hij sloot de oogen voor een menig
te bewijzen tegen George Withers en tegen
den neger. „Ik begrijp niet, wat hij in zijn
schild voert", peinsde hij, r— Plotseling, met
zijn eigenaardige snelheid van denken, werd
hij zich bewust, dat hij Braeeway niet mocht,
dat hij eigenlijk een afkeer van hem had.
Als hij zich in Braceway's tegenwoordigheid
bevond, onder den invloed van zijn levendig
heid en charme, luisterend naar zijn vlot.
scherpzinnig gepraat, sluimerden zijn gevoe
lens tijdelijk in, maar zoodra hij weer aan
zichzelf was overgelaten, kwamen zij sterk
naar boven.
Hij wilde, dat hij hem nooit ontmoet had.
Hij is niet van mijn soort; hij is niets an
ders dan een opschepper en praatjesmaker".
Hij lachte. „Waarom zou ik hersenenergie aan
niet hij".
Op datzelfde oogenblik was de correspon
dent van het dagblad „De Ster" bezig het vol
gende bericht voor het ochtendblad op zijn
schrijfmachine te tikken: „Terwijl men al
gemeen va nopinie is, dat rGeenelaf grooten
lof toekomt voor het ontdekken van den
schuldige, vestigde de commissaris de aan
dacht op de ontschatbare hulp, die hem be
toond is door den heer Lawrence Bristew, een
expert in crimineele zaken. Het was Bristew,
die den laatsten en gewichtigsten schakel
smeedde in den keten der bewijzen tegen
Carpenter".
En verderop schreef de reporter: „Er is nog
geen enkel spoor gevonden, dat kan leiden
tot de ontdekking van de gestolen juweelen".
Als Braeeway dat had kunnen lezen, dan
zou hij gezegd hebben: „Wacht maar tot wij
in Washington aankomen".
HOOFDSTUK 19
Bij de Anderson National Bank.
Toen de trein om elf uur in Washington
stilstond, haastte Henry Morley zich naar de
controle. Braeeway, die zich verborgen hield
achter de groote deur van een der bagage
wagens, merke op, hoe bleek en ontdaan hij
er onder het felle schijnsel der booglampen
uitzag.
„Nauwelijks meer dan een jochie!" dacht
de detective met onwillekeurige sympathie.
Niettemin hield hij Morley in het oog en een
oogenblik later, deed hij een stap vooruit.
Dit maakte, dat een keurig gekleed, sluw uit
ziend man, die tot op dat oogenblik in de
schaduw van een pilaar, vlak tegenover den
bagagewagen gestaan had hem in het oog
kreeg. Braeeway wees hem met een snel ge
baar Morley aan en de man volgde den
stroom van reizigers, die het perron afliepen.
Braeeway ging terug naar de co-upé, waar
Bristew nog op hem zat te wachten.
In de taxi, op weg naar het Willard HotelA
leunde de kreupele man vermoeid tegen de
kussens en gaf geen blijik van eenige be
langstelling in wat dan ook. Braeeway mom
pelde iets onverstaanbaars.
„Wat zegt u?" vroeg Bristew, terwijl hij de
oogen opende.
„Ik dacht juist, hoe jammer het is, dat mis
dadigers dikwijls zoo jong zijn. Ik voel me
dan ook altijd meer voldaan, als ik een ouden
rot in 't vak te pakken krijg dan zoo'n piep
jong ventje."
„Ja, daar kan ik inkomen", vond de ander.
In het Willard Hotel werden hun kamers op
verschillende verdiepingen aangewezen. Ter
wijl zij naar de liften gingen, zei Braeeway:
„Tenzij er iets onverwachts gebeurt, ont-:
bijten we om acht uur, hè?"
„En dan?"
„Dan gaan we naar de Anderson National
Bank. Een zekere Joseph Beale is daarvan
president. Wij moeten van hem te weten zien
te krijgen, hoe de rekening van Morley staat.
„Mooi. Heeft uw mannetje heim op het
perron gezien?"
„Ja, dat is in orde. Platt en zijn compag
non, Delaney, zijn altijd op hun post".
„Wie zijn dat?" vroeg Bristew met belang
stelling. Hoe komen zij zoo voor u te wer
ken?"
„Zij zijn verbonden aan een particulier
bureau hier, bij Golson. Golson en ik hebben'
al vaker samengewerkt".
(Wordt vervolgd);