Het internationaal Roode Kruis Congres te Tokio.
Artikel 289 strafrecht
Prins Tokugawa noodigde de delegaties van het Internationaal Roode Kruis Congres
te Tokio op een diner. De Prins begroet een der afgevaardigden
Mevrouw Parmentier met haar beide kinderen wachtend aan de radio op het De Drie,scIie-v®e'" kwestie wordt een juridische puzzle. - Door een gebouwden strekdam
interview van haar man in Ned. Indië 's de b®n°°d>gd« Stroom voor de pont weggenomen en kan deze niet meer gieren
Het proces Matuska, De aanslagpleger
tijdens zijn ondervraging voor de rechtbank
te Budapest
Pasteitjes bakken I U kunt er op wachten!
Een aardige demonstratie in het groote
huishoudinstituut te Londen, dat Dinsdag
officieel geopend werd
De heer J. F Bangert, bekende
figuur in de Amsterdamscha
beurskringen, is overleden
De opening der Fransche Kamer, Dinsdag
middag in het Palais Bourbon te Parijs.
Links in de regeeringsbank Doumergue de
rede van Bouisson, rechts op het spreek
gestoelte, beantwoordend
Door de gemeente Tilburg worden buizen
leidingen gelegd, waardoor het afvalwater
der stad naar een centraalpunt wordt ge
voerd, waar in laboratoria zeep en andere
grondstoffen eraan worden onttrokken en als
nieuw fabrieksproduct in den handel komen
Enny Mols de Leeuwe enInoto Katisha in
.Sonna" van Jan Frabricius, waarvan Dins
dag te Leiden bij de Vereenigde Schouw
spelers de premiere ging
FEUILLETON
Oorspronkelijke Recherche Roman.
door
J. CHR. TETENBURG.
Inspecteur van politie te Utrecht.
32)
:/Hoekomt u daaraan?" kinkt onze
ker de stem der acrobate.
„Die heb ik gevonden op een plaats, waar
Nah-Indra hem verloren had, juffrouw."
„Wat wilt u daarmee zeggen?"
„Ik wil daarmee zeggen, juffrouw Lucie
Marskant, dat u zich den mantel wederrech
telijk hebt toegeëigend!"
De vrouw wordt bij deze woorden doods
bleek. Ze treffen haar als 'n dolksteek. Ze sluit
de oogen, dan herstelt ze zich en zegt hef
tig:
„Dat is gelogen!"
„Toch niet juffrouw. Ik zal nu maar open
kaart met u spelen. Ik ben inspecteur van
Politie en ben sinds kort tot de overtuiging
gekomen, dat u zich verschillende voorwer
pen uit de nalatenschap van Nah-Indra hebt
toegeëigend. Onder andere den mantel dien u
daar draagt. Mag ik dat valies eens even
openen?"
„Nee, daar blijft u af!"
„Pardon u vergist zich. Ik moet daarvan
den inhoud zien. Ik vorder dat ambtshalve".
Tegelijkertijd grijpt Lietsen naar het kof
fertje, dat in het net ligt.
Als een tijgerin die haar jong beschermt,
werpt Lucie zich met al haar kracht op den
man, die wankelt en met een smak in zijn
hoek terug valt. Hij begrijpt, dat Lucie geen
katje is om zonder handschoenen aan te pak
ken. Hij kiest daarom den wijsten weg en
haalt zijn browning te. voorschijn.
,,Geen beweging meer of ik schiet", zegt hij
kalm.
De vrouw weifelt, dan antwoordt ze:
„Ga je gang dan maar, lafaard. Nu je me
niet met je lichaamskracht aan kunt, neem. je
je toevlucht tot zoo'n blaffertje! Het is moe
dig tegenover een vrouw, hoor!"
Terwijl hij de revolver blijft richten, haalt
hij het valies naar beneden en opent het. Na
eenig zoeken, haalt hij er een gouden arm
bandhorloge uit.
„Ook dit was van Nah-Indra, juffrouw".
„Je liegt het! Bewijs het maar!".
„Dat is gemakkelijk genoeg. Er zijn nog
voldoende menschen om het te herkennen!"
Plotseling barst Lucie in een luid snikken
uit. Ze laat zich op de bank vallen en bedekt
het gezicht met de handen. Dan springt ze
weer op en roept:
„Om Gods wil meneer, spaar me! Aan den
moord heb ik geen schuld! Heb medelijden
met me! Nah-Indra is dood, die heeft er
toch niets meer aan. Familie had ze niet en
toen dacht ik: niemand zal het ooit merken!
Ik was me er niet van bewust, daarmee een
misdaad te doen. Ik wil alles voor u doen, als
u het niet aangeeft. Als ze mij er voor arres
teeren is mijn heele leven vernietigd. Men
wacht op me in Elkendam. Ik kan er weer
aan het werk komen. Genade!"
Hartstochtelijk huilende werpt de artiste
zich voor de voeten van den inspecteur en
omklemt zijn knieën. Deze blijft onbewo
gen staan. De trein dondert voort en eenige
oogenblikken hoort men slechts de eentonige
cadans van den wagon en daarboven uit het
snikken der vrouw.
De trein raast door een station. Dan weer
niets dan weilanden.
„Weet u, juffrouw, dat daarginds in de stad
waar we nu naar toe snellen, een man en
'vader op het punt staat, 4om onschuldig tot
vele jaren gevangenisstraf te worden ver
oordeeld?"
„Neen. Wie bedoelt u?"
„Ik bedoel een apothekersassistent, die er
van beschuldigd wordt zijn oom vergiftigd te
hebben".
„Maar daar weet ik niets van! Wat heeft
dat er mee te maken?"
„U bent in staat om hem to redden, juf
frouw!"
„Ikikbegrijp u niet."
„Nee, dat kimt u ook niet. Maar ik zal het
u zeggen: de man die de vergiftiging heeft
pleegd, is ook de dader van den moord op Nah-
Indra! U vroeg me, wat u moest dan om u-
zelf te redden. Welnu ik geef u die kans. Ik
weet, dat u den moordenaar van aanzien
kent! Ik kan me indenken, dat 'u tot nog toe
gezwegen heeft uit vrees, dat u ervan ver
dacht zou worden de hand in het spel ge
had te hebben, vooral wanneer men er achter
zou komen dat u die verschillende voorwer
penachtergehouden heeft, om een zacht
woord te gebruiken Ik geef u echter de ver
zekering dat ik er van overtuigd ben, dat u
aan den moord onschuldig is.
De kans die u van mij krijgt is deze: Ik zal
u eenige foto's laten zien. U heeft niets anders
te doen dan daaruit den vermoedelijken da
der aan te wijzen. Ik wil aannemen dat u zijn
naam niet weet. Ik weet dien wel. Vervolgens
moet u bij aankomst met mij meegaan naar
het hoofdbureau van politie in Elkendam en
mij daar verder onder vier oogen alles vertel
len, wat u omtrent de zaak weet. Indien u
dat openhartig doet en indien ik voldoende
de overtuiging heb, dat u aan den moord ook
niet medeplichtig bent, zoo geef ik u mijn
eerewoord, dat ik er voor zal zorgdragen, dat
u geen veroordeeling voo£ het zich toeëigenen
van een gedeelte van Nah-Indra's bezittin
gen zult krijgen. Een en ander echter onder
voorwaarde dat u ook voor de heeren der
justitie uw verklaringen zult herhalen! Neemt
,u dat agn?"
Lucie# Marskant, die inmiddels weer op de
bank was gaan zitten, knikt ontróerd toe
stemmend
„•All right. Hier zijn de verdachten Wijs
den man aan, die het volgens u gsdaan moet
hebben."'
Bevend bekijkt ze de foto's Bij die eerste
schudt ze neen. Bij de tweede eveneens. Doch
bij de derde gaat een schok door haar heen
en roept ze uit: „Hij is het! O, sprekend!"
„En u blijft er bij, dat u niet weet hoe hij
heet?"
„Neen, ik weet het beslist niet!"
„Juffrouw Marskant ik dank u. U heeft
mijn theorie volkomen bevestigd. Mijn twij
fel is nu zoo goed als verdwenen. U heeft zeer
waarschijnlijk een onschuldige van twintig
jaar gevangenisstraf gered!"
Bij Lietsens laatste woorden knarsen de
wielen van den trein hevig en deze stopt aan
het eenige station voor sneltreinen tusschen
's Torenfoosch en Elkendam.
Er stappen eenige passagiers in het com
partiment. Tusschen Lucie en den inspecteur
wordt verder niet meer gesproken.
HOOFDSTUK XXVI,
HET VERHAAL VAN LU£IE MARSKANT.
Een half uur later zitten de inspecteur en
de acrobate wederom alleen tegenover elkaar
maar nu in de stilte van een der verhoorka
mers van het Hoofdbureau van Politie in El
kendam.
De verklaring van Lucie, die ijverig door
inspecteur Lietsen werden opgeteekend, luid
den ongeveer als volgt:
,yOp een heeten middag in den afgeloopen
zomer, welken datum weet ik niet precies
meer, maar het was betrekkelijk kort voor
baar dood, was ik even bij Nah-Indra, mij be
kend als Lena, binnengeloopen. Ze bewoonde
een paar kamers in een pension aan de Kar
tetslaan. Ze was juist bezig met het eten van
gerookte paling en vroeg mij ook mee te eten.
Dat heb ik gedaan en toen ben ik in de keu
ken gegaan om mijn handen te wasschen.
Juist was ik hiermee bijr/ klaar, toen ik
iesnand hard de trap hoorde oploopen, die on
middellijk daarop de zitkamer van Nah-Indra
binnenstormde.
Nadat hij de deur geslote'n had, riep hij
halfluid tegen Nah-Indra op sissenden toon:
„Idioot! Je hebt de verkeerde uit het raam
gesmeten! Hij is het niet!"
Ik moest de woorden wel hoeren, want de
keukendeur, die een directe verbinding had
met de zitkamer van Nah-Indra, stond open.
Ze riep direct: „Hou je mond! Er is
iemand!" en tegelijkertijd kwam ik uit de
keuken de kamer binnen. Ik zag toen, dat de
woorden geroepen waren door den man,
waarmee Nah-Indra in dien tijd relaties had.
Ik had hem al een paar maal terloops bij haar
ontmoet. Ik geloof, dat het ee> nogal rijke
jongeman was. Lena had me dat wel eens
verteld. Ze liet echter nooit veel over hem los.
Ze noemde hem altijd John.
Toen hij bemerkte, dat ik zijn woorden ge
hoofd kon hebben, kwam hij op me toe, keek
me wild aan en zei: „wat hebt u gehoord,
juffrouw?" Ik antwoordde „Niets." Hij wilde
het aanvankelijk nietgelooven, maar toen ik
bleef volhouden, dat ik wel gehoord had dat
hij iets zei, maar niet wat, scheen hij voldaan.
Alleen voegde hij er nog aan toe: „Dat is uw
geluk! Ik zou u anders tot zwijgen hebben
moeten dwingen!"
Ik nam natuurlijk haastig afscheid en toen
ik op de trap liep hoorde ik, dat ze tegen
elkaar aan 't schelden waren.
Wat ze zeiden kon ik echter niet verstaan.
Een paar dagen later zei Nah-Indra tegen
me: „Ik heb het uitgemaakt met John. Hij is
er woest om. Maar het is zijn eigen schuld.
£0g heeft het er naar gemaakt.' Verder wil
de ze er zich niet over uitlaten.
(Wordt vervolgd