HIJ OF ZIJ?
De begrafenis van den politiecommissaris.
Op een laaggelegen terrein langs het Julianakanaal bij Borgharen is de uitgebaggerde inhoud der kolenhaven
aan de Zuid Willemsvaart opgespoten. In groote menigte zijn de werkeloozen nu bezig deze openluchtmijn
uit te graven
Hèt stoffelijk overschot van den op tragische wijze om het leven gekomen commissaris
van politie te Schiedam, den heer Ellenberger, is Woensdag ter aarde besteld. De
droeve stoet voor het hoofdbureau
De restauratie van het bekende raadhuis te Veere
voltooid
is thans Prof. Danill Karpilowski, de primarius van
het Guarneri-quartet, vertoeft momenteel
in ons land en zal binnenkort een uitgebreid
tournee ondernemen
Stanley Baldwin tijdens zijn rede bij de opening van het congres
conservatieve partijen in Queenshall te Londen
der De groote luidklok voor de Ned. Herv Kerk te
Purmerend is Woensdag door den beiaardier van
het Kon. Paleis te Amsterdam, den heer J. Vincent
(links) gekeurd
Generaal Denain, de Fransche
minister van luchtvaart tijdens
zijn rede bij de begrafenis van
de aviatrice Hélene Boucher
De jonge Koning Peter II van Joego Slavië (links)
met zijn broertjes Kroonprins Tomislav en Prins
Andreas, aan het spelevaren in de vijvers der
koninklijke residentie Dedinje nabij Belgrado
FEUILLETON
door
BERTA RUCK.
20)
Guelda was er zoo aan gewoon geraakt,
om Cyrils portret in een zilveren lijstje te zien
staan op haai' toilettafel, dat ze nauwelijks
wist, dat het er stond. Ze was er eveneens aan
gewend geraakt, om Cyril als haar persoon
lijk eigendom te beschouwen. Volgens Cyril
waren ze alleen de beste vrienden geweest en
anders niets, van hofmakerij geen sprake.
„Guelda Rhos was eenig. net als Reggie. Je
kon haar vertrouwen, alsof ze een man was
had hij gezegd.
Toch had Cyril Guelda niet in vertrouwen
genomen en haar ook niet verteld, dat hij ook
toen al eenigen tijd in stilte geëngageerd was
geweest. Ze had het niet eerder geweten, dan
toen ze het gelijk met iedereen op zekeren
somberen dag in Januari in de courant had
gelezen.
Cyrils meisje, de dochter van iemand in
Northamptonshire, waar Cyril veel gejaagd
had, was door Guelda's tante Lady Portcullis,
beschreven geworden als een wilde roos met
vreeslijke schoenen aan. Over Cyril had zij
zich niet zoo zacht uitgelaten. Hem had ze een
sentimenteele flirter, een afschuwelijke weer
haan, een mispunt, een kerel van niks ge
noemd.
Guelda was daar tegenop gekomen.Ze wilde
niet, dat er kwaad gesproken werd over haar
vroegeren makker. (Waarom zou Cyril niet
trouwen met wie hij wou? Het ging toch nie
mand aan dan Cyril zelf en zijn meisje,)
O. maar waarom had Cyril het stilgehouden
voor haar? Waarom toch? Hij had het haar
joch kunnen yertelienl
Niemand dan Patsy had de tranen gezien,
die Guelda geschreid had, toen haar beste
vriend haar zoo had laten schieten. Haar ver
trouwen in de mannen' was geschokt, haar
ijdelheid gekwetst geworden, maar haar hart
had er niet onder geleden/Liefde en hartstocht
waren nog twee onbekende dingen voor haar
geweest. Cyril was de schuld, dat zij haar
evenwicht voor een tijd kwijt was. Zij had
geen schik meer in mooie jurken en hoeden
en om daarin bewonderd te worden. Guelda,
met haar jongensachtigen aard, had het ge
dreven tot het dragen van mannenkleeren, en
in die vermomming bevond zij zich nu hier in
de schuit met Lady Day.
Guelda, alias Smith, voelde zich werkelijk
thuis in dit nieuwe element, zooals zij tegen
Patsy gezegd had. Ze voelde zich zoo vroolijk als
een vogel, en begon er voor het eerst aan te
twijfelen of z-ij wel ooit in werkelijkheid ver
liefd was geweest op Cyril.
„Vertel me nog wat meer van dat meisje
van van den winter," drong Lady Day aan.
„Meisje?" herhaalde Guelda vaag. Toen be
dacht zij zich, dat ze nu voor James Smith
doorging, en ze Cyril natuurlijk in een: meisje
moest veranderen. „Ze is nu getrouwd," ant
woordde Smith dus, „met iemand anders ge
trouwd."
„Dien heeft ze dus de voorkeur gegeven?"
„Dat schijnt zoo," antwoordde Smith met
een vroolijken jotfgensachtigen glimlach. „Ik
geloof, dat het voor alle partijen werkelijk het
beste was. Zij pasten beter bij elkaar dan hij
en ik zij en ik, bedoel ik." Smith verbeterde
gauw zijn vergissing, maar Laetitia had er
niets bijzonders in gevonden.
„Dat heb je toch zeker niet zoo direct inge
zien, is het wel?"
„O, neen. lang niet dadelijk."
„Wanneer is dat feit dan tot je doorge
drongen?"
Smith, die met gekruiste beenen op den
bodem van de schuit zat, scheen even na te
denken over die laatste vraag.
Een oogenblik later zei hij: „Ik geloof, dat
het eigenlijk pas is, sedert ik hier gekomen
ben."
„Wat? Dat het gebeurde van dezen winter
je niet meer hindert?"
Smith knikte. „Ja, sedert ik hier ben kan
het mij niet meer scheien."
Laetitia was grootelijks verbaasd. Deze mede-
deeling kwam inderdaad geheel onverwacht.
Ze had niet gedacht, dat de jonge man nu
al zoo iets zou beginnen te zeggen. Wilde hij
haar nu al hiermee te kennen geven, dat het
eerst was, sedert hij haar ontmoet had, dat
hij- opgehouden had met over dat- meisje te
kniezen?
Laetitia was ontroerd. Zijn mededeeling had
haar goed gedaan. Zedig keek zij naar het
riet, waartusschen de boot lag. Zij zag echter
noch riet, noch water. Zij zag alleen in dat
water de weerkaatsing van. den knappen jon
gen man en fluisterde zachtjes;
„Wat is er dan gebeurd, sedert je hier bent?"
„Dat weet ik niet," antwoordde hij op een
toon, die geheel waar klonk. Daarop ging hij
voort, dat hij dacht, dat de verandering van
omgeving hem de dingen anders had doen
zien dan te voren; en dat hij langzamerhand
beseft had, dat het niet het ware was geweest.
Tut, de geoefende flirt, luisterde geduldig
toe. Het ging goed. Nu hij beseft had, dat het
meisje van den vorigen winter niet het ware
was geweest, moest hij wel overgaan tot het
maken van vergelijkingen, en eindelijk wat
meer persoonlijk worden.
„Ik mag hem werkelijk graag lijden," dacht
Tut. „Als ik dat soort van jongen ontmoet
had, toen ik achttien was, zou het een heel
verschil gemaakt hebben in mijn leven. Op
zoo'n jongen zou ik verliefd hebben kunnen
worden."
Langen tijd daarna zou Laetitia Day zich
nog verwonderd afvragen, wat er toch aan
haar anders zoo scherpe 'oogen gescheeld had
gedurende die gezellige middagen. Hoe was
het toch mogelijk geweest, dat zij den gelaats-
vorm van den jongen chauffeur niet herkend
had voor dien van een vrouw? Waarom had
haar vrouwelijke intuïtie, waar ze zoo trotsch
op was, haar niet dadelijk gewaarschuwd „het
is een meisje! Laat je niet foppen éQfiï haar.
vermomming. Dit is een meisje."
Zulke vragen moeten natuurlijk ook in al
de anderen zijn opgekomen na afloop van de
gebeurtenis, allen, die evenals Laetitia zich
voor den gek hadden laten houden door het
meisje met „iets jongensachtigs" in zich, haar
jongenskleeren aan en haar jongensbaantje.
Het is een type, dat wij door alle eeuwen
heen terug vinden. In «de vierde eeuw zijn ze
reeds mee ten strijde getrokken. Ze hebben
dienst gedaan als matroos, en nog komen wij
ze misschien op straat tegen, zonder in het
minst te vermoeden, dat we beetgenomen
worden.
Evenmin raadde dan ook Lady Day, dat de
jonge man, met wien. zij. zoo vertrouwelijk zat
te praten in de schuit onder de wilgen, een
verkleed meisje was.
Smith vervolgde: „Het ware moet zooveel
meer zijn, dan dat van verleden winter. Het
moet een heele verandering bij jezelf teweeg
brengen. Het moet vol zijn van zooveel won
derbare dingen, waarvoor geen naam te vin
den is.
„Op een keer, het is nog niet lang geleden,
hoorde ik een man iets zeggen, dat ik zelf nu
ook voel, geloof ik."
„Over liefde?"
„Ja. over de liefde. Hij zei, dat noch huise
lijk geluk, noch oogenblikken van groote ver
rukking" het klonk een beetje vreemd,
maar Lady Day luisterde geduldig en zonder
eenig teeken van afkeuring toe „noch die
twee te zamen Ware Liefde uitmaken."
„Wat maakt dan Ware Liefde uit?" vroeg
Lady Day, eenigszins verbaasd, wat misschien
wel te begrijpen is.
Smith deelde haar daarop mee, dat die man
gesproken had van een derden factor. „Hij
wilde niet slechts een goede vrouw hebben en
iemand om aan het hoofd van zijn huishou
ding te staan en een moeder voor zijn kin
deren; en het ging hem niet alleen om iemand,
die hij hartstochtelijk beminde; noch om een
vereeniging van dat alles
„Vertel me gauw, wat hij dan wilde."
Smith wierp lachend het hoofd achterover.
Laetitia merkte dat Ög kuiltjes ija gyg,
wangen kreeg, en het dwaze verlangen kwam
in haar op, om haar vinger in die kuiltjes te
steken. Nooit te voren had zij dit verlangen
tegenover iemand anders in zich voelen op
komen. Dit soort van opwelling had ze altijd
overgelaten aan den man, met wien zij op een
oogenblik toevallig samen was. Haastig wierp
zij die ongeschikte gedachte ver van zich en
luisterde naar wat de jongen verder te zeggen
had.
„Ik weet, dat het u onzinnig zal lijken, maar
het klonk niet onzinnig, toen hij het zei. Wel-
lalone's chauffeur verdedigde daaropzijn
meester. „Hij zei zeif, dat wat hij verlangde
gelijk stond met om den regenboog te vragen.
„Den regenboog!" zei Lady Day spottend.
Zij begreep niet, waarom de aspiraties van
dien vreemden man in het gesprek gehaald
moesten worden. Zij wilde liever, dat de jongen
over zichzelf en over haar zou praten. Wat
was het toch een knappe jongen! Wat een
aantrekkelijk uiterlijk had hij toch! Zijn heele
persoonlijkheid trok haar aan.
In geen jaren had ze zoo gesnakt naar ver
eering, als zij nu deed. Zij zou hem haar het
hof laten maken, zoodra hij maar wilde, zij zou
hem toestaan, allerlei dwaasheden te zeggen
over haar eigen attracties. Misschien zou ze
hem zelfs toestaan, haar hand te kussen. Zij
keek naar haar hand klein, vol ringen,
goed onderhouden en daarop naar de lip
pen van den jongen, mooi gevormd, frisch en
niet te hoog rood gekleurd. Hij praatte echter
nog door over dien vriend van hem, wiens in
zichten zoo'n indruk op hem schenen gemaakt
te hebben.
Het gesprek tusschen Lemercier en Wella-
lone had inderdaad grooten indruk gemaakt
op Smith, anders gezegd Guelda Rhos.
Smith, anders gezegd Guelda Rhos, genoot
nu van dit gesprek met Lady Day. Het was de
eerste gelegenheid, die hij had, om dien vreem
den maar aardigen Wellalone te bespreken en
de meening van een ander te hooren over zijn
wonderlijke maar aantrekkelijke philosophie
over Liefde.
(Wordt yeryolgd,!