HIJ OF ZIJ?
Een mislukte raketproef aan het Katwijksche strand.
De .Jagerfontein" van de Holland As..\irika-lijn heeft Donderdag op compas gevaren
teneinde met behulp van de compasboei het compas te stellen, waarvan hierboven een
typische foto
Onder leiding van den Amsterdamschen Schermbond is Donderdagavond het kam
pioenschap van Amsterdam geschermd. De partij Jongsma (links) en P. Rooyen (rechts)
Bilgeri, de bekende pionier der ski-sport,
is bij Innsbruck door een ongeluk om hei
het leven gekomen
Op het strand te Katwijk aan Zee werden
Donderdagmiddag proeven genomen met
een zgn. postraket De proeven mislukten
echter en de raket explodeerde
Tenten in de sneeuw. Van de buitenposten,
welke door militairen in het Noord-Westen
van Britsch Indië worden betrokken, maakt
men zich dikwijls een geheel verkeerde
voorstelling. Dikwijls zijn de tenten door
sneeuw bedekt en heerscht er een strenge
koude
Bij honderdtallen visschen de hengelaars het stukje tusschen
de Kraiingsche Plas en het sluisje .Baarsje' te Rotterdam
af, waar de visch moet passeeren bij het trekken naar de
Boezem
Reeds bij de eerste horde in de Woensdag
te Gatwick verreden steeple-chase had een
der deelnemers pech
De Parijsche dierentuin is een drietal
kangeroes rijker geworden
FEUILLETON
door
BERTA RUCK.
21)
„Lacht u er niet om. Lady Day. Probeert u
liever te zien wat hij bedoelde."
„Weet jij dan, wat hij daarmee bedoelde, jou
dwaze jongen?"
„Ik weet het niet. Ik geloof wel, dat ik het
eenigszins begrijp. Ik denk Smith haalde
diep adem en trachtte de gedachten, die hij er
over had, in woorden te brengen. Ik denk. dat
hij niet alleen Liefde zoekt, maar dat hij één
hart en één ziel met zijn vrouw zou willen zijn
en met haar over de dingen, die hem interes
seeren zou willen praten en zeker van haar
sympathie zou willen zijn. Misschien ben ik
niet erg duidelijk. Ik geloof niet, dat u mij be
grijpt; maar trekt hij u niet aan, Lady Day?
„Hij verlangt meer. dan de meeste mannen
denken, dat een vrouw geven kan. Hij zou
graag willen
„Wat hij wil is het'onmogelijke. Hij vindt het
nooit," viel Tut hem knorrig in de rede. Erger
nis, ongeduld, pret, dit alles tegelijk teelcende
zich op haar gelaat af. Tot nog toe, als zij
besloten had, dat een man geheel van haar
vervuld zou worden, was haar dat altijd gelukt
en heel gauw ook'. Was de jongen niet vlug
van begrip, of was hij verlegen?
„Maar Smith," zei ze op haar liefsten toon:
„Waarom zullen we nu zoo'n prachtigen mid
dag bederven, door over dat soort van man te
praten? Ik ken hem goed
Geheel verslagen vroeg de jongen: ,Kent u
hem? Weet u, over wien ik het had?"
„Wel neen," zei Laetitia (wie het niets kon
schelen, wie die idioot was, als hij maar niet
langer het onderwerp van gesprek was.) Ik ken
het type en. hun eindeloos gepraat over idealen.
Ze leven op hun theorieën, hun sentimentali
teit, maar ze zijn zoo koud als ijs."
„O, neen, dat is hij niet." Het gelaat van
den jongen verhelderde geheel. (Het was
blijkbaar een geval van heldenvereering)„Hij
is niet koel genoeg, om alleen sentimenteel te
zijn. De man, die bij hem was, zei dat ook."
„Lieve deugd, waren er twee van die verve
lende exemplaren?"
Smith lachte ondeugend. Hij stelde zich voor,
hoe het mooie gelaat tegenover hem veran
deren zou, als hij haar opeens de namen van
het tweetal zou noemen, van wie hij het ge
sprek herhaald had.
„Wel, mijn beste jongen, weet je, wat er
eindelijk gebeurt met die droomers. en hun
idealen?"
Smith en Guelda Rhos waren beide al even
zeer geïnteresseerd in het antwoord op die
vraag. „Wat gebeurt er?"
„Wel, ze brengen het overige van hun leven
niet door in eenzaamheid en afzondering, ze
blijven niet droomen over een volmaakte
levensgezellin., ze trouwen een heel gewoon
meisje, dat knorrig wordt, als ze uit wil gaan
en het gaat waaien, en een rooden neus krijgt,
als het mist, net als iedereen. Een meisje, dat
bij zijn verhevenste aanhalingen zegt: „Wat
zeg je, schat?" zonder een oogenblik naar hem
te luisteren. Ze mogen al blij zijn, als ze
iemand vinden, die in alles het middelmatige
haalt."
„O, zeg, maar dat zou toch jammer zijn,"
kwam Smith hier tegenop. „Moet het huwelijk
altijd maar zoo wat zijn, kan het nooit ideaal
wezén?"
„Bij het huwelijk," zei Lady Day op beslis
ten 'toon is er maar één regel, die werkelijk
stand houdt. Je moet trouwen wat er is. Je
kunt niet trouwen, wat er niet is. Daar kun je
je liefde niet aan geven."
„Neen, dat denk ik ook."
„Nu. kijk maar niet zoo teleurgesteld. Wat
er is, is niet altijd aantrekkelijk, is het wel?"
voegde Tut er aan toe, met een blik en een
glimlach, die duidelijk zeiden: „Waarom zeg
je niet, dat ik heel mooi ben?"
Tot haar verbazing was het. da onuitgespro
ken vraag, die de jongen beantwoordde.
„Lady Day, u is zoo heel mooi!"
„O!" Laetitia glimlachte even.
Zij was echter niet op haar gemak. Zij had
altijd geweten, hoe zij een compliment moest
opnemen, hetzij het bedekt of rechtstreeks
uitgesproken was. Dit compliment echter
De manier waarop dit gezegd was, was niet ge
woon. Het was niet' in overeenstemming met
de jeugd van Smith, en Laetitia's schoonheid
en het bekoorlijke intieme plekje, waar zij
zich bevonden, en de situatie in het algemeen.
Er sprak geen leven uit. Er was iets niet in
orde op dezen anders zoo volmaakten na
middag. Laetitia wist het, maar zij wist niet,
wat er aan ontbrak. Ze wist niet, wat ze er
van denken moest. Met alle soorten van man
nen had zij kunnen omspringen; met dezen
eenen kwam zij niet verder.
De openhartige stem van den vermomde
herhaalde:
„Ja, u zelf is heel mooi, maar de dingen, die
u zegt
Hij wachtte even.
„Ga voort," beval Lady Day hem. Zij voelde,
alsof ze hem wel doorelkaar kon schudden.
Hij vond haar echter heel mooi, dat was vrien
delijk gezegd van hem; maar wat had hij haar
nog meer te vertellen? „Ga voort!" herhaal
de ze.
„Het is wel een beetje onbeleefd."
„Dat zal wel; maar
„Nu, dan moet u het maar weten. De dingen,
die u zegt, moesten mooier zijn. Ik bedoel over
Liefde en zoo voort. Dat weet u ook wel, Lady
Day. U meende dat alles niet. U haalt in wer
kelijkheid de schouders niet op voor idealen.
Dat kunt u niet doen. U, nu ja, ik bedoel
alleen maar„ u moest mooiere dingen zeggen,
dan dat."
„Zoo!" Tut keek hem van terzijde aan. (Het
was een blik, dien Hereward en Hal hun moe
der nog nooit op iemand hadden zien werpen.
„Smith, bedoel je, dat ik die mooiere dingen
tegen jou moest zeggen?"
Wat een uitstekend begin!
De wonderlijke jongen maakte er echter
geen gebruik van. Zijn oogen tintelden van
pret. Weer kreeg hij die kuiltjes in zijn wan
gen, maar Tut had geen plan meer, om er
haar blik op te_ laten rusten, nog minder, om
er een vinger liefkoozend in te steken.
In plaats daarvan zei ze tot zichzelf: „Wat is
het een geluk, dat ik geen achttien ben, en hij
nog eigenlijk niet geheel een man is. Stel je
het lot voor van het arme meisje, dat verliefd
zou worden op zoo'n jongen!"
De jongen herhaalde de laatste woorden,
die ze tot hem gericht had: „Mooie dingen
tegen mij? Neen. O, neen; daar dacht ik in het
minst niet aan; die zou ik nooit verwachten."
Daarop veranderde hij opeens van onderwerp
en riep: „O, kijkt u dien kant eens uit! Zag u
die forel daar omhoog komen?"
Blijkbaar had hij geen plan, op haar avances
in te gaan.
HOOFDSTUK XII.
De Storm.
Direct op het geketste geflirt van Laetitia op
dien vredigen achtermiddag onder de wilgen,
volgde er voor den chauffeur Smith een reeks
van meer opwindende gebeurtenissen.
Eerst kwam de storm met zijn gewaagd na
spel.
Om met den storm te beginnen.
In den nacht was er uit het Noorden een
sterke wind komen opzetten, die heel wat
schade had aangebracht in de buurt van Wel-
lalone Court. De weg er heen lag vol groote'
boomtakken en massa's lindebloesem, langs
de heggen hingen lange ranken van wilde
rozen, convolvulus en kamperfoelie, die ook
al door den wind waren losgeraakt.
In het dorp waren sehoorsteenen afgeslagen
geworden; dakpannen lagen over de tuin
paden verspreid; het hek van het postkan
toortje was uit zijn hengsels gelicht gewor
den, en het uithangbord van „De Roode
Draak" werd in de gemeenteweide terugge
vonden.
De drie koristen hadden een schuilplaats
in „de Roode Draak" moeten zoeken, want
hun tent -.was opgenomen» alsof ze een nara-
plu was, en een heel eind verder neerge-
komen.
Wellalone Court had er ook schade door
geleden. In het park was een boom ontwor
teld, en veel zware takken van boomen waren
afgerukt of gespleten; In een weiland gren
zende aan de haag van laurieren, die achter
de garage lag, hadden groote stapels hooi
gelegen, die waren alle uit elkaar gewaaid, en
het hooi lag langs de heele haag, zooals aan
het strand het zeewier in lange rijen te
vinden is na den vloed. Ook boven op de haag,
en zelfs op den eik, die er dichtbij stond, lag
al het halfdroge hooi verspreid.
De bloemen in den tuin hadden ook ontzet
tend geleden.
Willis, de tuinman, mopperde, wat hij kon.
Hij was er zoo zeker van geweest, dat hij op de
aanstaande bloemententoonstelling een prijs
zou behalen voor zijn lathyrus, want nergens
zag je zulke prachtige kleuren, als hij er dat
jaar bij had gehad. Ze waren bijzonder vroeg
geweest en bijzonder mooi.
„En kijk nou ereis," bromde hij tegen de
andere bedienden, toen ze samen aan het
ontbijt zaten. Ze liggen allemaal tegen den
grond, en de delphiniums liggen er als een
matras boven op. De bloemen zijn weg. Het is
genoeg, om iemand al den moed te benemen.
Ik had al ellende te over, en nu dit nog;"
klaagde de tuinman vol bitterheid. Wat hij
zei van „ellende te over" was bedoeld tegen
Anne, die tegenover hem zat, want deze was
„heelemaal niet meer dezelfde" volgens Willis,
sedert die „melkmuil van een Smith in dienst
was gekomen."
Willis, de gewezen artillerist, werd hoe lan
ger hoe somberder, en zijn jaloezie nam van
dag tot dag toe.
„Tom," zei nu Bertha, de werkmeid, „zoo
kitteloorig als jij tegenwoordig bent! Nu durf
je het zelfs den wind nog kwalijk te nemen,
dat die vannacht is komen opsteken en een
paar van je bloemen heeft stukgewaaid. Zoo
kinderachtig als dat nu toch van je is!"
(Wordt vervolgd.).