HIJ OF ZIJ? Voorbereidingen voor de eerste Oceaanvlucht der K.L.M. Alles ski t in Zwitserland. Een typische opname in de omgeving van Davos Nauwelijks is de St Nicolaasdrukte achter den rug of weer komt een hoogspanningsperiode aan voor do bakkerijen. Voor de aanstaande feestdagen wordt reeds een flinke voorraad gereed gemaakt Kolonel Bressey, wien door het gemeente bestuur van Londen is opgedragen een schema te ontwerpen voor de ontwikkeling der verkeersverbindingen in de Engelsche hoofdstad Verschillende Rotterdamsche kunstschilders werken thans in de moeras achtige omgeving van de Maasstad op een opgespoten terrein bij den nieuwen Terbregschen weg, welke op het oogenblik zeer rijk is aan herfsttinten Aan de verzamelplaats voor de groote jachtpartij, welke Donderdag te Montmore Towers, de de residentie van Lord Roseberry werd gehouden Op Waalhaven wordt de laatste hand gelegd aan de „Snip", die in gereedheid gebracht wordt voor de eerste oceaanvlucht van de K.L.M. FEUILLETON door BERTA RUCK. 22) Dit laatste gezegde maakte Willis nog boozer. Zonder een woord te zeggen, stond hij van de tafel op en schoof met een ruk zijn stoel ach teruit. De anderen keken hem verslagen aan. Simpson was nog niet beneden, maar zijn vrouw trachtte de vrede te herstellen. „Kom, Willis," zei ze, „ga gauw weer zitten. Wel heb ik ooit! Anne!" zij knikte even tegen zijn meisje en fronste de wenkbrauwen. „Ze heeft er niets kwaads mee bedoeld, Willis, 't Was alleen maar, om je een beetje te pla gen. Och, och! Daar heb je het nu! Daar laat hij al dat goede spek op zijn bord liggen Want Willis had zich, zonder een woord te spreken, omgekeerd en verliet de kamer. Bij de deur gekomen, keerde hij zich nog even om en wierp een vernietigenden blik niet op zijn meisje, maar op „dien melkmuil van een chauffeur," die rustig aan haar zijde zijn kop koffie zat te drinken. Het was een blik, die Smith alles kon doen verwachten. Daarop stapte Willis naar buiten. De tuinman was echter niet de eenige man op Wellalone Court, die den morgen van den storm uit zijn humeur was. Weldra vernamen zij van juffrouw Simpson, dat Sir Ralph „vreeselijk van streek" was. De reden hiervan was deze. De werkmeid had dien morgen vroeg een van de zijramen van de studeerkamer open gezet, terwijl er al een raam aan den tegenovergestelden kant openstond. Door dat raam, dat op het Noor den uitzag, was meteen de wind naar binnen gekomen en had al de papieren, die op de schrijftafel lagen, meegenomen en over de kamer verspreid. Verscheidene er van waren zelfs uit het raam gewaaid en lagen op het grasveld en de rozenperken verspreid. Bertha had een kreet van schrik geslaakt. Sir Ralph had haar zoo gewaarschuwd, nooit een papier te verleggen of zelfs maar aan te raken, als zij de studeerkamer deed. Gewoon lijk lagen er geen papieren. Als regel werden ze 's avonds door Sir Ralph weggesloten in een van de laden; maar „nu waren ze natuur lijk blijven liggen," volgens Bertha. Sir Ralph had ze keurig op twee stapeltjes gelegd met op ieder stapeltje een presse-papier, echter niet zwaar genoeg, om ze veilig bij elkaar te houden bij zoo'n hevigen windvlaag. Bertha had, zoo gauw ze kon, het eene raam dicht gedaan en was de papieren gaan oprapen. Overal lagen ze verspreid, tot zelfs onder de groote Japansche kabinetten, waarin de be roemde vlinderverzameling zich bevond. Daarop was zij naar buiten gerend. Daar vond ze tusschen de rozen nog een stuk of zes blad zijden en even verder op het gazon een zeven de. Eindelijk had zij ze allemaal. „Nu is er verder toch geen een meer!" riep ze triomfantelijk uit. Het was echter niet zoo. Eén blad was haar ontgaan. Toen Wellalone na het ontbijt aan zijn schrijftafel ging zitten, vond hij twee keurige stapeltjes papier, die er net uitzagen, als toen hij ze den vorigen avond had achter gelaten. Bijna dadelijk ontdekte hij echter, dat ze niet meer in volgorde lagen. „Die ellendige meiden!" bromde hij, „die be moeials" (Iedere man, die schrijft, of eigen lijk elke man, wie ook, kan zich voorstellen, wat Sir Ralph voelde, en hoe hij mopperde, terwijl hij de papieren weer in volgorde legde). Hij had het Anne en Bertha zoo op het hart gedrukt, om toch van zijn papieren af te blij ven, en nu waren ze er toch aangekomen. Je kon vrouwen toch nooit vertrouwen. Hij moest er eigenlijk geen vrouwelijke be dienden op na behoeven te houden. Wat zou het ideaal zijn met alleen Simpson, een paar huisknechts, Willis en dien jongen Smith. Dan zou hij de vrouwen tenminste buiten de kamer houden. Hoe kwam die meid er toe, om alles zoo door elkaar te gooien; copie en schetsen? Het was nog een geluk, dat hij niets miste. Even later miste hij toch nog iets. Eén blad ontbrak. Waar was het? Waar kon hij het gelaten hebben? Hij zag het nergens. Waar hij ook keek, het was niet te vinden. Het was een bladzijde uit het eerste deel van zijn boek en wel een teekening van den schrijver zelf, en hij kon die niet overteeke- nen; want hoewel Sir Ralph door oefening al vrij goed kon schrijven met zijn linkerhand, teekenen kon hij daar niet mee. Hij kon daar geen leven mee brengen in zijn teekeningen. Vroeger hadden die werkelijk geleefd. Het was verwonderlijk geweest, hoe hij met een enkele pennestreek zoo natuurlijk de dieren kon tee kenen. De grootste dierenschilder kon het hem niet verbeteren. Hij had toen niet beseft, dat het een gave was, maar nu hij deze miste, voelde hij het heel erg. Wat had hij genoten bij het maken van zijn schetsen! Zijn heele ziel had hij er ingelegd. Hij had al zijn oude teekeningen opgesnuf feld, om ze bij zijn boek te gebruiken, en nu was die eene bladzijde weg. Vandaar dat hij „zoo vreeselijk van streek" was. Vandaar dat het personeel binnen geroepen werd, en de stem van Wellalone met nauwe lijks bedwongen woede aan de werkmeid vroeg: „Hoe komt het, dat van morgen al mijn papieren door elkaar liggen?" Daarop waren ze weer te vergeefs de heele studeerkamer gaan afzoeken. „Neen, die bladzijde schijnt hier niet te wezenNeen, Simpson, die dingen heb ik al verzetJa, ik weet zeker, dat die teekening gisteravond nog op mijn schrijftafel lag Het was de vierde bladzijde van onder af van van het rechtsche stapeltje, BerthaNeen, Sally, ik kan me niet vergissenIk zou die teekening voor geen geld kwijt willen zijn Ze moet gevonden worden. Dat is het eenige. wat ik zeggen kan." Van aan hun geregelde werk te beginnen was dus geen sprake. Alles in „den particu lieren Dierentuin", zooals Guelda Rhos de studeerkamer genoemd had, werd van zijn plaats gehaald, maar niets Werd gevonden. „Neen, de teekening schijnt hier niet te zijn," zei Wellalone. „Misschien is ze ook naar buiten gewaaid, en heb je haai1 niet opgemerkt, toen je de andere vellen tusschen de rozen vandaan haalde, Bertha." „Ik kan het me niet begrijpen, meneer," was het antwoord op bedeesden toon gegeven, hoe wel Bertha zoo boos was als een spin; ik heb overal goed rondgekeken." „We zullen toch nog maar eens gaan zoeken. Waar is Willis?" Willis, die onder den storm geleden had, (de lathyrus voor den tentoonstelling), Willis had natuurlijk moeten mee voelen met Sir Ralph, maar blijkbaar was de tuinman te veel vervuld van zijn eigen tegenspoed, om eenig belang te stellen in een stuk papier. Hij zei alleen maar, toen hem gevraagd werd, of hij ook soms een teekening had vinden liggen, dat hij niets ge vonden had. „Geen sterveling geeft er iets om, of ik mijn teekening terug zal vinden of niet," dacht Sir Ralph verdrietig. Het volgende oogenblik bleek het echter, dat er op Wellalone Court wel iemand was, wien het niet onverschillig was, of de teekening teruggevonden werd of niet. „Smith!" riep Sir Ralph. „Ja, meneer," klonk het terug. Daarop kwam de chauffeur haastig aange- loopen. Hij was bezig geweest met het vegen van de garage en had een verschoten blauw linnen pak aan, dat wel een beetje te groot en te wijd voor hem was. „Zeg, Smith, heb je soms een papier zien liggen met een teekening er op? Het kan toch niet misschien in de garage terecht zijn ge komen?" „Ik heb niets gevonden, meneer", antwoord de Smith in zijn plat-Londensch. „Is er een van uw teekeningen weggewaaid? Dat is lee- lijker." Goed, dat het tenminste niet geregend heeft vanmorgen, en het papier dus niet ge vlekt kan zijn," „Dit is warempel de eenige van de heele bende, die daaraan denkt." De jongen ging voort met over zijn hoofd te strijken. „Neen, het spijt me, meneer, maar ik heb geen papier gezien hier in de buurt. Er klonk medegevoel in zijn stem. Bij zichzelf dacht hij: „Een van zijn teeke ningen weg gewaaid? Wat zonde! En hij is zoo op die teekeningen! Hij lijkt echt verdrietig, de arme stakker! Waar kan dat papier naar toe zijn gewaaid? Ik wou, dat ik het maar vinden kon!" Hij wendde zijn blikken af van het troepje, dat voor hem stond; zijn meester, de bedien den en de honden, allen gereed, om het park af te zoeken, en liet zijn oog dwalen over de garage en de naaste omgeving er van. Zou dat vervelende papier misschien in de auto zijn gewaaid of tusschen de laurierstrui ken? Of soms in de boomen terecht zijn ge komen?" „Aha!" riep hij op het zelfde oogenblik uit. Het geluk was hem gunstig geweest. Wat al de anderen, zelfs de geoefende oogen van Wellalone niet hadden opgemerkt, had hij met dien eenen blik direct gezien. „Meneer", zei hij, „kan het papier daar ook soms boven in dien boom zitten?" Wellalone volgde de aanwijzing en keek naar boven, en jawel, in den grooten zwaren eik, die dicht bij de garage stond, was iets wits te zien. Het was werkelijk een vel papier, dat om een tak geslagen was, een van de bovenste takken. Zou het dat niet kunnen zijn, meneer?" vroeg Smith opgewonden. „Wel heb ik ooit!" riep Wellalone uit. „Dat is het verloren schaap, maar hoe komt dat ding daar zoo hoog in dien boom, en hoe krijgen we het er uit?" Ja, hoe moesten ze het er uit krijgen? Dat was de vraag. Het was te hoog voor een ladder, en de tak was te zwaar, om dien te kunnen schudden. (Wordt vervolgd.);

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1934 | | pagina 5