HIJ OF ZIJ?
De vier, die met de „Uiver" de kerstpost naar Oost Indië zullen brengen. V.l n.r.Walewijn (mecanicien).
Beekman (1e piloot), Van Steenbergen (2e piloot) en Van Zadelhof (radio-telegrafist)
Het hart van Rotterdam krijgt een fraaier aanblik. Een overzicht van de
Blaak, alwaar de schutting zal worden weggenomen
De Belgische wielrenner Kaers na zijn overwinning in
het Velodrome d'Hiver te Parijs, waar hij twee wereld
records, n.l. staande en vliegende start verbeterde
Door een ongeval met een petroleumlamp ontstond
Maandag brand in een bakkerij en kruidenierswinkel
te Zaandam. Het geheele perceel brandde uit
Het Concertgebouworkest vertrok Maandag uit Amsterdam naar Brussel voor het
geven van een concert onder leiding van prof dr Willem Mengelberg in het Palais des
Beaux Arts, Voor het linkerraam o.a, de heeren Louis Zimmermann en Ferdinand Helman
Het eerste vliegtuig met opname apparaten
voor sprekende film, speciaal voor weten
schappelijke doeleinden, is op het vliegveld
Ie Bourget bij Parijs in gebruik gesteld
„Voor het Kerstfeest der armen" werd
Maandag door het Leger des Heils te
Amsterdam met kersttakjes gecollecteerd
Het Julianakanaal zooals het thans over de geheele lengte van Maastricht tot Maasbracht bevaarbaar is en binnen enkele dagen officieel voor de
scheepvaart zal worden opengesteld
FEUILLETON
door
BERTA RUCK.
30)
„Ik voeide werkelijk wat genegenheid voor
Tom Willis op dat oogenblik, en ik geloof ook
niet, dat hij ooit meer zoo'n hekel aan mij
zal hebben.
„Nu, dan is het afgehandeld, Willis," zei de
Baas.
„Ik geloof, dat hij later, toen hij Willis al
leen had, nog wat gezegd heeft, en wel dit, dat
hij zeker erg uit zijn humeur moest zijn ge
weest, of hij zou nooit een jongen, die maar
half zoo zwaar was als hij, uitgedaagd hebben
tot een gevecht.
„Mij had hij ook wat te zeggen (nadat Willis
weggegaan was). Ik moest er om proesten,
maar ik ziedde tegelijkertijd van woede.
„Nadat hij zoo oplettend had toegeluisterd
naar alles, wat ik hem verteld had, kan ik niet
begrijpen, hoe hij er toe kon komen, om met
een soort knipoogje te zeggen: „Je moet leeren
Neen te kunnen zeggen tegen een meisje,
Smith." Ik ben heuseh een boon, als ik het be
grijp.
Je verbaasde
JIM SMITH."
„Nu onderteekent ze ook al weer anders," zei
Patsy tot zichzelf. „Waarom moet het nu weer
alleen Jim zijn? Vermoedelijk omdat ze tegen
Dien Man gezegd heeft, dat het haar voornaam
is. Nu denkt ze dus voor het vervolg aan zich
zelf als Jim. En wat denkt ze over hem? Hij
schijnt haar altijd in de gedachten te zijn. Ze
weet het echter zelfs nu nog niet, dat zij steeds
van hem vervuld is. Wat zullen we nu weer in
een volgenden brief vinden? Daar ben ik be
nieuwd naaiV'
HOOFDSTUK XVI.
Een avond-partij.
Een avond-partij, dat was het volgende.
Onnoodig te zeggen, dat deze niet gegeven
werd op Wellalone, maar door een familie, die
vijftien mijl verder woonde. Het waren dezelf
de menschen, die een paar weken te voren
Laetitia op hun buitenpartij gevraagd hadden,
die zij had laten schieten, om naar die paar-
dententoonstelling te gaan en daarna met
Smith in een weiland te picnicken. Het waren
vrienden van Generaal Clynes, en deze had
hun gevraagd, om haar er bij te vragen, als
er soms de een of ander festiviteit ten hunnent
zou zijn.
Vandaar de uitnoodiging aan Lady Day, om,
als ze lust had, dien avond bij hen te komen.
Er zou gedanst worden. Er kwam niemand be
halve de logé's, en een paar jongens en meis
jes uit de buurt. Een klein gecostumeerd bal
zou het zijn. Voor de heeren zou tennis-tenue
als costume gerekend worden; en als Lady
Day Sir Ralph Wellalone zou kunnen over
halen, om met haar mee te komen, zou ieder
een verrukt wezen. Natuurlijk wisten zij allen,
hoe hij in zijn boek opging en wat een klui
zenaar hij was; zij vreesden dus, dat hij er
niet voor te vinden zóu zijn enz. enz.
Wat zij niet durfden verwachten, gebeurde
echter toch.
Toen Laetitia kort na de lunch er tegen
Wellalone over begon, zei hij werkelijk, dat hij
het heel gezellig zou vinden, om met haar
mee te gaan, en dat zij er misschien niets
tegen zou hebben, om nog een extra man mee
te nemen.
„Er niets tegen hebben? Het maakt een groot
verschil, of je met z'n beiden of alleen uit
gaat," vei l; ■■••2 Tut, met een blik als van een
klein zusj'
Wellal. dus mee uit. Waarom hij
toegesteim wist hij zelf niet. Misschien
raadde Tm - van een der redenen, die hem
er toe bow liadden.
Nadat hij er al die dagen in geslaagd was,
om een mooie yroirw te ontloopen, zonder dat
er eenig protest van haar kant was geweest,
moest de reactie wel volgen. Een man houdt
het niet uit, om nooit iets anders te doen dan
werken, al is het ook werk, dat hem na aan
het hart ligt. Evenmin heeft hij genoeg aan
het gezelschap van een enkelen vriend zoo nu
en dan, of aan zijn honden, zijn paarden, zijn
bedienden of zijn chauffeur. Natuurlijk kan
hij het er wel een poosje mee stellen, maar
niet voor altijd, en zeker niet, als er een bij
zonder aantrekkelijke vrouw naast hem woont,
„klaar en gewapend," en er daarenboven een
goede reden is, om haar gezelschap te zoeken.
Hij had tegen den jongen Smith gezegd, dat
hij leeren moest Neen te zeggen tegen een
vrouw. Er waren echter tijden, dat Wellalone
zelf niet voelde, alsof dit de eenige plicht van
een man was. Er waren oogenblikken waarop
hij voelde, dat hij met al zijn droomen een
ezel was, om die droomen niet liever op te
geven en de werkelijkheid dankbaar te aan
vaarden. Daar had je die bijzonder mooie
kleine Tut, Ze was een aardige vrouw ook en
een goede moeder voor haar jongens. Blijkbaar
had ze er daarenboven niets op tegen, om te
hertrouwen. Tut mocht hem wel lijden. Hij
hield ook van Tut, zou zelfs heel veel van haar
houden, als hij zich gaan liet. Er was geen
andere vrouw, die hij liever mocht dan haar.
Er was niemand anders. Er was niets.
Er was niets dan dat droombeeld, dat hem
steeds vervolgde, niets dan die philosophie
over liefde, die niet alleen hartstochtelijke
liefde moest zijn, maar ook vriendschap in zich
moest sluiten en nog veel meer; niets dan dat
beeld van een vrouw, die verschillend moest
wezen van elke vrouw, die hij tot nog toe ont
moet had; een levensgezellin, die hem begrij
pen zou en zijn gedachten zou deelen, en toch
een geheel andere persoonlijkheid zou wezen.
„Wat ben ik toch een dwaas!" zei hij tot
zichzelf. „Om te hunkeren naar iets, waar ik
niet eens goed een definitie van kan geven.
Het is maar lastig, als je zoo'n temperament
hebt, als ik er op na houd. Ik zal het maar aan
den kant zetten. Vandaag is mijn. werk, om
Tut naar die partij te brengen."
Zoo was op dien dag de stemming van Wel
lalone. Menige man heeft een huwelijksaan
zoek gedaan en is aangenomen, terwijl hij veel
minder genegenheid in zijn hart had dan Sir
Ralph op den dag, die zoo beslissend voor hem
zou zijn.
Op den middag, die aan dat huiselijk
feestje voorafging, was ook Laetitia in een on
gewone stemming. „Dat is de eerste overwin
ning, die ik behaald heb," mompelde zij. „Het
is een groote overwinning. Ik begrijp niet, dat
ik er niet meer over in mijn schik ben! Ik
vermoed, dat wij er vanavond wel heen ge
bracht zullen worden door den mooien jon
gen."
(Dat was de naam, dien ze bij zichzelf altijd
gaf aan den aardigen jongen romanschrijver,
die op „stof" voor zijn boeken uit was.)
Het feestje zou om tien uur beginnen.
„Dan zullen we je vanavond wel niet terug
zien," merkte juffrouw Simpson op, terwijl de
chauffeur zijn avondeten gebruikte met de
andere bedienden. „Jullie zullen wel niet voor
morgenochtend terug zijn."
„Dat zal wel niet," zeide chauffeur. „Wel te
rusten, allemaal."
„Zeg, breng me wat mee," riep Bertha hem
achterna. „Wat chocolaadjes van het dessert!"
„Veel plezier, Jim," zei Anne vroolijk. Ze
was een en al opgewektheid dien avond. Had
zij zich niet juist verzoend met haar aanstaan
de, na een echt romantische, theatrale scène?"
(Ze had er zoo naar verlangd, om eens een
drama mee te maken, en nu was dat werkelijk
gebeurd. Aan driekwart van de ontevreden
heid der vrouwen ligt het verlangen naar het
meemaken van een treurspel ten grondslag)
Terwijl ze haar stoel terugschoot, keek ze
den chauffeur glimlachend aan: „Wees een
zoete jongen," zei ze toen.
„Dat beloof ik je," zei Smith gehoorzaam.
„Ik ben bang, dat ik niet veel gelegenheid zal
hebben, om iets anders dan zoet te zijn. Tot
ziens!"
Even voor half tien hield de Baby Avalan
che met Wellalone en zijn chauffeur voor het
Kleine Huis stil, om Lady Day af te halen, 1
In de schemering deed Laetitia, terwijl ze
daar in haar witten mantel zoo in de portiek
midden tusschen de rozen stond, aan een ka
pelletje denken. Het was geen hermelijnen
mantel, dien ze om had, maar een van Chi-
nee.sche konijnenvellen gemaakt, die echter
evenveel voldeed als hermelijn, terwijl hij zoo
wat een twintigste van den prijs was van een
hermelijnen avondmantel.
Na de gewone begroetingen zei Wellalone:
„Heb je voldoende reisdekens meegebracht,
Smith?"
„Maar Ralph!" riep Laetitia uit. „Ik heb
heusch geen plaid noodig. Ik smelt al bijna in
dat kattenvelletje van mij. Ik had eigenlijk
voldoende gehad aan mijn Spaansche kanten
shawl, maar ik weet, hoe jullie, mannen, altijd
zoo er voor zijn, dat we ons warm instoppen
's avonds, al is het een avond in Juni."
Hier voegde ze er neerbuigend dag Smith,
aan toe tegen den- chauffeur, die even strak
stond te kijken als een verkeersagent.
„Dag, milady," antwoordde de chauffeur
tegen haar rug, want ze had zich al weer om
gedraaid naar zijn meester.
„Ralph, je bent een engel, dat je zoo met
mij meegaat," zei ze. „Ik weet, dat je er eigen
lijk heelemaal geen zin in hebt."
„Toch wel. Het is me werkelijk een genoe
gen," antwoordde Wellalone.
„Ik ben bang, dat je dat er maar om zegt,"
zei de kleine schoonheid op allerliefsten toon.
Haar stem klonk hoog op in de avondstilte,
terwijl de wagen wegreed. Wellalone zat weer
achterin.
De Avalanche gleed door sombere lanen om
geven door dichte hagen en daarboven de
prachtigste avondlucht, die men zich bedenken
kon, terwijl de volle maan weldra het alles
met haar zilveren glans zou overgieten.
Onder het rijden ving Smith brokstukken
van hun gesprek op.
Hij hoorde Wellalone's diepe mannenstem
vragen: „Zit je werkelijk goed, Tut? Kan je
japon niet kreukelen?"
CWordt vervolgd.);