HIJ OF ZIJ? Een mislukte noodlanding. Hoog water in Limburg. De instructeur der nationale luchtvaartschool. de heer S de Mul. moest met de PHAGQ. een Koolhoven FK 41 een noodlanding wegens motordelecl maken op een weiland bij den Smeetlandschedijk te Rotterdam. - Het toestel werd ernstig beschadigd, de piloot bleef ongedeerd Tengevolge van den hoogen waterstand heeft men door het dorp Obbicht in Limburg een afvoer gegraven waardoor het water uit het Julianakanaal in de Maas geloosd wordt De kanten worden met zakken grint versterkt, terwijl een speciale „waterwacht" ter plaatse is, om bij eventueel gevaar alarm te slaan De heer J Dalhuyzen vierde Woensdag zijn zilveren Het Nederlandsch ijshockeyteam, dat deelneemt jubileum als hoofd der Insingerschool te IJmuiden. de wedstrijden om het wereld-kampioenschap te lijdens de receptie worden de heer en mevrouw Arosa> vertrok Woensdag uit de residentie naar Dalhuyzen door de moeder van een der leerlingen Zwitserland. - Een laatst vaarwel gefeliciteerd De nieuwe 3000 meter lange ski-baan van de Bürgeralpe naar Mariazell (Oostenrijk) is officieel geopend. - De eerste ski-loopers aan den start Jhr. van Lennep vertrok Woensdag van den Haag naar Palermo om daar te starten voor da Monte Carlo-rit Het afscheid De K.F C.-midden-voor en oud-internationaal voetballer Jaap Mol is Woensdag te Zaan dam in het huwelijk getreden met mej. M, G. Miegies Ten bate van de vereeniging tot behartiging der belangen van T.B.C.-patienten wordt in ons land een inzameling gehouden van oude rijwielplaatjes en andere metalen. Het resultaat FEUILLETON door BERTA RUCK'. 47) „Is het, omdat hij geen geld heeft?" ging Laetitia voort. ..Maar wat heeft dat er eigen lijk mee te maken? Of is hij afgeschrikt, om dat ik al eens eerder getrouwd ben geweest? Een snik ontsnapte aan de vrouw, die op laar achttiende jaar getrouwd was, om van liet leven te kunnen genieten „O, waarom, waarom kan ik niet het eenige krijgen, waar k ooit naar verlangd heb? Denkt de knappe "ongen misschien, dat ik boven hem sta in «tand? Of Wel een beetje verlegen vroeg de clair- voyante: „Zou er misschien ook iemand anders In zijn leven zijn?" „Hij zei van niet. Hij zei zelf van niet," ant woordde Lady Da,y vol vuur. Op dien zelfden middag, dien u zooeven beschreven hebt, dien middag tusschen de waterlelies, heeft hij heel beslist tegen mij gezegd, dat er geen andere vrouw was. Wat voor scheidsmuur kan er dan wezen? Och, Madame Vera, u, die zoo knap bent, u, die alles zoo duidelijk gezien hebt, u, die zooveel weet, u kunt het mij wel vertellen. Och, kijk nog eens voor mij en vertel me, wat u ziet „Voor het oogenblik zie ik niets meer," zei Guelda kortaf. Ze was moe geworden en dacht bij zichzelf: „Ik ben een les voor allen, die iets anders willen voorstellen dan zij zijn! Ik ben heel bang, dat mij maar één ding te doen staat. Ik zal haar de waarheid moeten ver tellen. Ik zal het haar moeten meedeelen. Zij heeft mij zooveel meegedeeld, de arme ziel! Ik zal het tegen haar zeggen, dat haar Mooie Jon gen een verkleed meisje was, en haar daarmee naar huis sturen. Ik zal het haar vertellen in mijn rol van Madame Vera. Dat zal het ge makkelijker voor haar maken. HOOFDSTUK XXIV. Een voorspelling, die bewaarheid werd. Een minuut lang heerschte er volkomen stilte in de tent. Toen sprak de waarzegster een paar woor den. geheel verschillend, van wat zij zich had voorgenomen te zeggen. Het was: „Een man met zijn hand in ver band." Haar stem klonk haar zelf toe als de stem van een vreemde. „Een verbonden hand?" herhaalde Lady Day. vol verbazing. „Ja, een verbonden hand. Daaraan zult u hem kennen. Dat is de man. Dat is uw toe komstige echtgenoot. U moet onmiddellijk naar huis terug keeren, wil u hem ontmoeten," antwoordde de waarzegster haastig en kortaf. „Ga gauw naar uw huis terug, daar zult u hem vinden." Madame Vera liet zich in haar stoel terug vallen. „Och Madame Vera," smeekte Tut, „vertelt u er mij toch nog wat meer van. Ik zal u graag het dubbele betalen, maar zeg mij, wie die man is. Het is toch niet mijn neef, is het wel? Hoe ziet die man met de verbonden hand er uit? Heb ik hem al eens eerder gezien? Zou het toch niet de jongen kunnen zijn? Zeg mij, is het de man. wiens gelaat u in den vijver met waterlelies weerkaatst zag? Hoe ziet zijn ge laat er nu uit?" „Ik zie het niet. Ik kan u er niets meer over meedeelen, antwoordde Madame Vera. „Het eenige, wat ik u zeggen kan, is, dat z-ijn hand verbonden is, en dat u direct naar huis moet gaan." Haar stem klonk knorrig en kortaf. Guelda voelde zich opeens doodelijk uitgeput. „O, dank u," zei Lady Day. Guelda hoorde het ritselen van een bankbiljet van vijf pond, dat op de tafel werd neergelegd naast den glazen bol. „Ik behoef geen geld terug te heb ben." Het volgende oogenblik stond Tut weer bui ten de tent. Daar vernam men de stem, die, voor de ooren onder den sluier verborgen, zoo véél beteekende, ja, alles beteeken de. „Zoo, Tut, ben je al klaar? Ik wou net naar binnen gaan, dm je te halen. Wel, en heeft ze wat goeds voorspeld?" Hij was er dus. Hij zou dus wel dadelijk bin nen komen. Guelda zou haar onderhoud met hem hebben. Zij moest zich flink houden en niets vergeten van de dingen, die zij hem te zeggen had. Zij moest hem noodzaken te vra gen „Hoe weet u dat alles?" Zonder zich te verraden, moest zij zijn belangstelling gaande houden, zoodat hij terug zou komen en haar opnieuw ondervragen en weigeren zou haar te verlaten, totdat hij haar ware naam zou weten (die hem natuurlijk niets zeggen zou). Het leek haar een eeuw toe, voor hij binnen kwam. Buiten de tent hoorde zij Lady Day tjilpen. „Of je iets voor mij doen kunt, Ralph? Neen. bekommer je maar niet om mij. Ik ga je hier verlaten. Ik pak gauw een taxi, om me naar Waterloo Station te brengen. Neen, ga, als je blieft, niet met mij mee, neen, ook niet tot aan de taxi. Kijk, daar is Algie Rawlinson; die brengt me wel tot aan het hek. Algie ja; maar je behoeft me alleen naar den uit gang te brengendag Ralph! Ga maar gauw naar binnen en zie, wat de clairvoyante jou te zeggen heeft." De Benaresbel. die voor de tent hing, weer klonk opnieuw. „Ik moet hem wel binnen laten," zei Guelda tot zichzelf, maar o, wat voel ik me doodmoe!" Met groote inspanning riep zij: „Binnen!" Haar stem klonk dof. Ze was dan ook zoo moe, zoo erg moe. De groen gestreepte tent leek wel met haar in het rond te draaien. Zij kon de groote gedaante, die de tent bin nen trad, bijna niet onderscheiden. Hij zei iets, maar ze kon niet hooren, wat het was. Ze dacht, dat hij in den stoel plaats nam, die Lady Day zoo even verlaten had. Ja, nu zat hij tegenover haaT. Hij legde zijn handen op het fluweelen kussen; zijn lange, smalle, door de zon gebruinde handen, waarvan de eene ver minkt- was. Glimlachend keek hij tot haar op. Zijn bruine oogen zochten de hare. Vol blijdschap dacht zij: „Nu zal ik met hem kunnen praten". Zij keek hem recht in de oogen. Zij zei woorden, die zij zich geen oogenblik had voor genomen te zeggen. Krachtig en duidelijk klonken zij door de tent: „O, maar wat u zoekt is de regenboog!" Toen begaf haar opeens weer al haar kracht. Het groene lichtschijnsel van de tent verdween. Het was opeens stikdonkere nacht om haar heen. Zij zwaaide en viel voorover. HOOFDSTUK XXV. Verraden. „Lieve hemel!" dacht Ralph Wellalone, „daar valt ze flauw. Die akelige benauwde tent! Geen wonder! Had ik maar wat water! Wacht, laat ik eerst wat versche lucht naar binnen zien te krijgen!" Hij sloeg de klep van de tent wat meer terug en begon daarop den sluier en haar verdere hoofdtooisel los te maken. Gelukkig, ging dat nog al gemakkelijk. In een oogenblik was hij er mee klaar. Toen slaakte hij een kreet van verbazing, want het haar van de pseudo-waarzegster was kort als dat van een jongen. „Zou het een jongen zijn?" dacht Wellalone. Neen, de stem was niet die van een jongen geweest. Zijn eerste werk was nu, om hulp te gaan halen. Hij had het meisje in het rose, dat met het blad naar buiten was gekomen, bij zijn terugkeer op zij van de tent zien zitten. „Kunt u mij ook zeggen, waar ik wat water zou kunnen krijgen?" vroeg hij haar. In een oogenblik stond ze op haar voeten. „Is Guelda flauw gevallen?" „Ja." „Ik zal gauw wat water gaan halen," zei het meisje in de rose jurk. In een oogenblik was ze met een kan water terug. Waar ze dat zoo gauw vandaan had ge haald, kon Wellalone zich niet voorstellen. Even later gelukte het hem wat brandewijn te bemachtigen. Ze zetten daarop een papier met „Gesloten" op de tent, en weldra kwam Guelda tot hun groote blijdschap weer bij en mompelde: „Het spijt me. Ik ben weer beter. Ik val anders nooit flauw." Toen gebeurde er iets onverwachts. Wellalone zag iets, dat zijn verbazing ten hoogste opwekte. Het was de beweging, waarmee het meisje het hoofd ophief. Waar had hij haar al eer ontmoet? Wie maakte die zelfde beweging ook altijd? Ja, waar had hij ook weer een net, glad ge borsteld hoofd gezien, dat zoo trotsch omhoog werd geheven? Hij wist het. Opeens drong het tot hem door. Smith! Het was de chauffeur, aan wien hij gisteren zijn ontslag had gegeven. Zijn eigen chauffeur! Jim Smith! Het was echter geen hij. Het was een zij. Het was een meisje; maar tegelijkertijd was het Smith. Of was hij, Wellalone, totaal in de war? Hij liet niets blijken van zijn verbazing, maar bij zichzelf zei hij: „Ik wist het. Ik wist het al. Ik moet het al eenigen tijd geweten hebben." Overluid zei hij alleen maar: „Voelt u zich iets beter?" Het meisje hief het hoofd op en keek hem aan. Het bovenste gedeelte van haar gelaat met de blauw geverfde oogleden en de zwarte wenkbrauwen en oogharen vormde een won derlijk contrast met het onderste gedeelte er van. De kleur keerde weer in haar wangen en lippen terug. Ralph Wellalone sloeg een haastigen blik naar beneden en keek daarop weer op zij. „Het is wat!", dacht hij. „Al dien tijd!" „Ik heb zoo'n afschuw van brandewijn," zei het meisje. „Kan ik niet wat water krijgen?" (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1935 | | pagina 8