DE TWEELINGZUSIERS
r
Nederland op de schaats.
FEUILLETON.
Uit het Engelsch van
PATRICIA WENTWORTH.
Nadruk verboden
J)>
VI.
John keerde van Waveney terug met het
adres van juffrouw Jones in zijn zak. Hij was
het nog niet met zichzelf eens, wat hij met
betrekking tot deze oude getrouwe zou doen.
Het was zonneklaar, dat zij iets wist, zeer
waarschijnlijk zou zij hem zelfs alles'kunnen
vertellen wat hij wilde weten. Maar hoe meer
hij over de zaak nadacht, hoe onwaarschijn
lijker het hem toescheen, dat ze tegenover
hem wildvreemde ook maar één woord
zou loslaten. Hij moest het voor en tegen
rijpelijk overwegen en hij besloot er eerst
maar eens 'n nachtje over te slapen.
Toen hij in zijn hotel kwam. hoorde hij van
den portier, dat er tweemaal voor hem ge
telefoneerd was. De tweede keer had de aan
vrager een boodschap achtergelaten: of hij,
zoodra hij thuiskwam, Horsham 91 wilde op
bellen?
Hij stapte direct de telefooncel binnen en
vroeg het opgegeven nummer. Terwijl hij op
de aansluiting wachtte, verdiepte hij zich in
de vraag, wie de geheimzinnige persoon kon
zijn, die hem verlangde te spreken. Hij was
nooit van zijn leven in Horsham geweest en
kon niemand in dit oord verzinnen, met wien
hij ook maar oppervlakkig bekend was. Toen
de telefoonbel rinkelde, nam hij den hoorn op
en hoorde een mannenstem „Hallo" roe
pen.
,Er was mij verzocht dit nummer op te bel-
len'zejJohn. „Mijn aaam is Waveney".
De stem, die van de andere zijde ant
woordde, klonk hem opeens bekende in de
ooren.
„Hallo, John, je spreekt met Lulu Smith. Ik
ben hier bij mijn oom en die wil graag even
met je praten. Wacht je een minuut?"
John hield den hoorn aan het oor en het
duurde niet lang of een andere stem zei:
,Bent u daar Sir John? U spreekt met Mr.
Carruthers. Neemt u met niet kwalijk dat ik
u lastig val, maar ik ben buitengewoon ver
langend een kort onderhoud met u te hebben".
„Er is geen sprake van lastig vallen. Ik ben
geheel tot uw dienst, mijnheer Carruthers".
„Dank u. De zaak isF maakte den zin
niet af en begon opnieuw. „-.lijn neef Lewis
heeft me verteld, dat u vanmorgen een ge
sprek met hem had. Tusschen haakjes, het
doet me veel genoegen te hooren, dat u oude
vrienden bent".
„Ja, ik was erg blij hem weer te zien".
Een voorgevoel zei John, dat het gesprek
waarop de oude advocaat zinspeelde, het on
derhoud over Anne Beilina was.
„Wel, Sir John", ging Mr. Carruthers voort,
„het verslag, dat Lewis mij van dat gesprek
gegeven heeft, vervult mij met bezorgdheid,
Ik heb begrepen, dat u zeer verlangend bent
iets naders te vernemen omtrent de levens
omstandigheden en de de verblijfplaats van
een bepaalde persoonen.enik zou
u willen verzoeken, die zaak te laten rusten".
John gaf niet direct antwoord. Een sterke
impuls dreef hem tot spreken, maar dat wilde
hij niet, vóór hij den ander wat verder uit
zijn tent had gelokt.
„Kunt u mij ook zeggen waarom?"
„Niet in bijzonderheden. Ik kan u alleen ver
zekeren, dat uw nasporingen onnoodig zijn'.
„Als u zegt onnoodig, mijneer Carruthers,
wat bedoelt u daar dan precies mee, als ik
vragen mag? Ik stel een onderzoek in, omdat
ik mij niet gerust voel. De persoon in kwestie
is. voorzoover ik weet, geheel onverzorgd ach
tergebleven. Wanneer u het woord „onnoodig"
gebruikt, wilt u dprumee dan zeggen, dat er
een regeling is getroffen, waarvan ik niet op
de hoogte ben?"
„Neen, dat niet bepaald".
„Wit u mij dan uitleggen wat u bedoelt?"
Hij deed zijn best om alle scherpte uit zijn
stem te bannen, maar slaagde daarin niet
heelemaal. En hij meende in den toon, waarop
de rechtgeleerde antwoordde, dan ook iets
van verwijt te bespeuren.
„Het is eenigszins moeilijk om een delicate
aangelegenheid als deze door de telefoon te
behandelen. Maar mag ik u er misschien aan
herinneren, dat de bedoelde dame nadere
bloedverwanten heeft dan u?"
„Zeker. De vraag is alleen maar of zij wat
voor haar doen. Geven zij haar bijvoorbeeld
een toelage? Kunt u mij uit eigen weten
schap de verzekering geven, dat zij een toe
lage van hen ontvangt?"
„Dat is heel lastig, Sir John".
John begreep, dat hij van taktiek moest
veranderen; hij was knapjes op weg den
ouden heer tegen zich, in het harnas te jagen
en dat was wel het laatste, wat hij begeerde.
Toen hij weer sprak, was het dan ook op heel
anderen toon.
„Het is volstrekt mijn bedoeling niet om
mij op te dringen, of onbescheiden te zijn,
mijnheer Carruthers. Maar ik had gedacht,
dat, als er geen maatregelen waren getroffen,
deze misschien uit de oude familiebezitting
zouden kunnen bestreden worden".
„Dat is heel edelmoedig van u, Sir John en
ik weet zoo direct niet wat ik daarop zeggen
moet. Ik zou namens u het aanbod kunnen
doen, maar het lijkt mij niet waarschijnlijk,
dat het zou worden geaccepteerd. Misschien
wilt u zoo goed zijn mij op kantoor te komen
opzoeken als ik terug ben".
John klemde zijn kaken op elkaar. Een
maand uitstel!"
„Waarom kan ik mijn nichtje niet te
spreken krijgen?" protesteerde hij. Waar is
zij?"
Hij hoorde, dat Mr. Carruthers kuchte.
„Ik ben bang weer een kucht „ik ben
bang, dat het onmogelijk is. Maar ik hoor van
mijn neef, dat er een andere dame is, die erg
gr^ag. kennis giet n gil pakgfl mevrouw
Courtney. Ze heeft een flat in Queen's Gate
het nummer weet ik niet uit mijn hoofd.
Lewis heeft haar vanmiddag gesproken en ze
zei buitengewoon verlangend te zijn om u te
ontmoeten. Ze heeft hem zelfs gezegd u te
vragen haar een bezoek te komen brengen.
Ze is nogal heerschzuchtig, maar overigens
een bzonder charmante vrouw en een relatie
van de familie".
„Goed, ik zal haar opzoeken. Neen juffrouw,
breekt u het gesprek niet af. Bent u daar nog,
mijnheer Carrythers? Ja? Kunt u mij mis
schien zeggen of mijn nichtje ziek is?"
„Niet dat ik weet".
„Is zij buitenlands?'
„Ik kan het u werkelijk niet zeggen".
„Weet u waar ze is?"
Een lange pauze. Toen zei Mr. Carruthers
langzaam
„Ja, ik weet het".
„U wéét het
„Ja".
En opeens was de verbinding verbroken.
John bleef een oogenblik verbijsterd met
den hoorn aan het oor staan. Maar weldra
kwam hij tot het besef van de werkelijkheid
terug, hing den hoorn op en verliet de cel.
In zijn zitkamer' te Horsham draaide Mr.
Carruthers zich in zijn gemakkelijken stoel
om en wendde zich met een lichtelijk ver
stoord gezicht tot zijn neef.
„Een tamelijk lastig jongmensch, die Sir
John Waveney", merkte hij op.
Lewis keek op van zijn courant.
„In welk opzicht was hij lastig?"
„Hij wil het adres van Anne Waveney heb
ben".
„Ja, dat heb ik u gezegd. Is er een onover
komelijk bezwaar om het hem te geven?"
„Ja, Lewis".
Lewis Smith tuitte de lippen en liet een
langgerekt gefluit hooren.
„Hij is zoo vasthoudend als een terrier, m'n
vriend John! Als hij zijn zinnen op iets heeft
gezet, is hij, met al zijn beminnelijke wel
levendheid,, 4e feofipipte Jggrgl,
ontmoet heb. Zoo ver ik hem ken, zal, als hij
dat adres pre sé wil gewaar worden, niet
rusten, voor hij het weet".
Mr. Carruthers kucht ontstemd.
„Ik heb er met de meeste klem op aange
drongen, dat hij de heele zaak zou laten rus
ten. Dat heb je gehoord. Hij schijnt met een
of ander idee rond te loopen om haar een
toelage uit de middelen van het landgoed toe
te kennen en er zal voor mij niets anders op
zitten dan dat aanbod over te brengen. Dat
is alles goed en wel, maar wat persoonlijke
toenadering betreft, heb ik de sterkst mo
gelijke redenen om hem van plannen in die
richting af te brengen. En ik reken erop,
Lewis, dat jij hetzelfde zult doen".
„Kunt u mij niet vertellen waarom?"
„Tot mijn spijt niet. Je zult genoegen moe-l
ten nemen met mijn uitdrukkelijke verkla-';
ring, dat die jongeman verstandig doet, d§j
gedachte om zijn nichtje te spreken te laten
varen"
„Als hij die gedachte heeft en alles wij-st j
erop, dat dit het geval is zullen we niet t
veel succes bij hem hebben met ons advies!"!
„Maar hij zal toch wel een duidelijke wenk i
verstaan", meende de oude heer geprikkeld.]
„Dat zullen we dienen ai te wachten", ver-I
klaarde Lewis Smith op een toon van berus-
ting, „maar voorloopig geeft ik nog geen
stuiver voor die kans. Ik heb u gezegd hoe
hij is".
VII.
John had een invitatie voor éen diner dien
avond. Zijn gastheer was de uitgever, die de
publicatie bezorgd had van het boek van Pe
terson, wiens tochtgenoot en trouwe hulp de
jonge Waveny was geweest. Hei gezelschap
bestond uitsluitend uit heeren t föhn had
geen van hen ooit te voren ontmoe Het tafel
gesprek liep over Peterson, over wetenschap
pelijke onderwerpen en over verre, wildé
streken, waar zelden een ontdekkingsreiziger
den voet had neergezet.
Het bezoek ven dr. W. de Vlugt, burgemeester van Amsterdam, aan Rusland. De burgemeester tijdens een conferentie op hel
bureau van de „Woks", de vereeniging voor cultureele verbinding met het buitenland, te Moskou
De kunstijsbaan op het sportpark te Bussum werd Maandag geopend en vele enthousiaste be
oefenaars der schaatssport kwamen de ijzers onderbinden
De „Paul Kruger I", die nabij Elburg strandde en zonk is Maandag
door v. d. Graaf Koelman's Bergingsbedrijf uit Rotterdam geborgen.
Een foto tijdens het bergingswerk
De Weensche ingenieur dr Karabacek,
wien het gelukt zou zijn, langs weten-
schappelijken weg diamanten te ver
vaardigen
Zwitserland? Neen, hel is Londen, dat eveneens het
sneeuwkleed aantrok tot vermaak van jong en oud,
die van wintersport houdt
Enthousiasme bij den voor de Engelsche voetbalwereld
belangrijken wedstrijd Tottenham New Castle, welke
door duizenden werd bijgewoond
Een weg van houten blokjes in de tentoonstel
linghallen aan den Kaiserdamm te Berlijn. Het pla
veisel wordt gelegd
Nederland op de schaats. De M.E.T.S.-
banen te Scheveningen werden Maandag
geopend. Tot de eersten, die een baantje
maakten, behoorde de Nederlandsche
tenniskampioen Timmer
Een warm kleed.
Met het oog op de komende wedstrijden is Maandag het Olympisch stadion te Amsterdam met
stroo afgedekt. Het stroo wordt over het veld uitgespreid