VOOR DE VROU
ons wekelijksch
knippatroon.
KEUKENGEHEIMEN.
MODE-TIPS.
belangstelling
Het onderwijs voor schipperskinderen.
VRIJDAG 8 FEBRUARI 1935
SPECIALE AANBIEDING.
De onder afgebeelde patronen zijn tegen
den prijs van 0.38 ets. per stuk te verkrijgen
in één maat: bovenwijdte: 102 c.M.; taille
wijdte: 87 c.M. en heupwïjdte 107 c.M. Het
al of niet aanknippen van naden brengt het
patroon op de juiste maat.
Nr. 531: elegante japon van zijden crêpe.
De mouwen zijn in raglan vorm aangeknipt.
Een diepe zij plooi zorgt voor de noodige
ruimte in den rok. Benoodigd materiaal
4 Meter crêpe van 100 c.M. breedte.
Nr. 532: japon van donkerblauwe zijde,
met pllssée's gegarneerd; het kleine vestje is
van wit satijn. Benoodigd materiaal: 4.25
Meter van 100 c.M. breedte. Voor plissée
heeft men 3 maal zooveel noodig als de af
stand, recht gemeten bedraagt.
De patronen zijn dus in de genoemde maat
tegen den vermelden prijs te verkrijgen bij
de „Afdeeling Knippatronen" van de Uitge
versmaatschappij: „De Mijlpaal", postbox
175 te Amsterdam. Toezending zal geschie
den na ontvangst van het bedrag, dat kan
worden overgemaakt per postwissel, in post
zegels, of per postgiro 41632. Den lezeressen
wordt vriendelijk verzocht bij bestelling van
één der patronen duidelijk het verlangde
nummer en tevens naam en adres volledig
op te geven.
Men voorkomt daardoor onnoodige vertra
ging in de opsturing.
Soubisesoep (4 personen)
2 d.L. witte boonen, 1 1/4 L. water, 1 d.L.
melk, 2 uien, 1/2 ons boter. 2 lepels bloem,
zout, een paar takjes peterselie, een laurier
blad.
Wasch de boonen en laat ze een nacht in
ruim water weeken. Zet ze op met het week-
water, dat tot 1 1/4 Liter wordt aangevuld,
wat zout, het laurierblad en de takjes ge-
wasschen peterselie, en laat 'ze zeer gaar ko
ken. Laat intusschen de fijngesnipperde
uien, in de helft van de boter, In een geslo
ten pan zachtjes gaar smoren, zonder dat zij
bruin kleuren. Roer de bloem, en daarna de
melk er door en blijf roeren, tot de klontjes
verdwenen zijn en het sausje gebonden is.
Wrijf de uien en de gaar gekookte boonen
door een zeef. laat de soep even doorkoken
tot zij gebonden is, en roer er, even voor het
opdienen, de rest van de boter door.
Kip op jagersmanier (4 personen)
1 braadkip, 1 ul, 75 gr. boter, peper, zout,
1 dL. roode wijn, 1 klein blikje tomaten
puree. 3 Ogr. bloem. 4 d.L. bouillon.
Snijd de kip in 8 stukken (2 vleugels, 2
pooten, den rug in twee deelen en den borst
in twee of vier deelen), wasch ze, wrijf ze in
met wat peper en zout en bak ze in de boter
rondom bruin. Neem de bruin gebakken
stukken kip uit de pan, fruit de fijngesnip
perde ui lichtbruin, voeg de tomatenpuree en
de bloem toe en onder voortdurend roeren
de bouillon en de roode wijn. Laat het sausi?
even doorkoken, tot het gebonden is, en zeef
bet daarna. Laat de stukken kip in een
dicht gedekte pan in de gezeefde saus gaar
smoren (ongeveer 1/2 uur) en schik ze dan
op een verwarmde schotel, overgoten met dé
saus.
Duitsche warme pudding (4 personen)
150 gr. geraspt of gekruimeld oud brood, 1
ons gepelde, gehakte amandelen, 2 ons sui
ker, 3 eieren, 60 gr. cacao, 1 d.L. melk.
Roer de eidooiers met de suiker en de
cacao schuimig, doe er het brood, de aman
delen en de melk bij. vouw hierdoor luchtig
het zeer stijf geslagen eiwit. Vul met deze
massa een met boter ingesmeerden en met
paneermeel bestrooiden warmen pudding
vorm. Kook de pudding 2 uur au-bain-Marie
(in een pan met kokend water), stort ze op
een verwarmde schotel en presenteer er des-
gewenscht een warme vanillesaus bij.
C. F.
Carnaval-feestvreugde,
VOOR ELKAAR.
Verkleeden is voor iedere vrouw altijd een
pleziertje en de maanden Februari en Maart
worden dan ook ieder jaar met evenveel on
geduld verwacht. Dan mag iedere vrouw toe
geven aan haar verlangens een ander, een
mooier, een aantrekkelijker wezen voor te
stellen. Daarvoor haalt ze kasten overhoop,
zoekt lappen en restjes en naait en prutst
net zoo lang, tot er uit de onoogelijke lapjes
een costuum geworden is. dat door de oor
spronkelijkheid en frischheid een aparte be
koring bezit.
We doen u hier eenige ideeën aan de hand
voor aardige carnavals-costuums.
Daar is in de eerste plaats de Spaansche
wier fleurige kleeüij altijd bewonderaarsters
vindt. De rok moet zeer wijd zijn; een groote
shawl, roode kralen, roode rozen en een tam-
bourijn voltooien dit toilet.
Het eenigszins fantastische Hollandsehe
boerinnetje is ook altijd aardig. De kanten
of batisten kapjes zijn zeer flatteus. Ook het
costuum van de dame uit den rococotijd met
haar hoepelrok is een altijd gewild toilet.
Origineel is het costuum van het kozakken-
opperhoofd, dat vervaardigd is van zwart
fluweel en een hooge zwarte kozakkenmuts,
gegarneerd met koord. Rijlaarzen en kap-
handschoenén completeeren deze heldhaftige
„uniform".
Het figuurtje er naast stelt een Pierrot
voor in een kleedij, die iets afwijkt van het
gewone Pierrotscostuum. Op de aangesloten
zwarte pantalon wordt een kort geruit jakje
gedragen. Een reusachtige hoed en een ge-
ruch'de kraag verleenen de draagster aparte
charme.
Tenslotte het domino-figuurtje, dat geen
nadere verklaring behoeft. Inplaats van een
pantalon, kan men voor dit costuumpje ook
een wijde lange rok kiezen, waar de figuren
op genaaid worden.
Belangstelling van buitenaf vindt ieder
van ons aangenaam; het is ondenkbaar dat
er veel menschen zouden zijn. die het belang
dat anderen in hen stellen, als een last zou
den beschouwen, behalve natuurlijk de men-
schenschuwe, die liefst maar heelemaal met
niemand te maken willen hebben.
Vooral bij bijzondere gelegenheden koant
die belangstelling het meest tot uiting. In
gewone omstandigheden stellen de goede
vrienden en de familieleden belang in
eikaars doen en laten; als er buitengewone
gebeurtenissen aan de hand zijn, komen er
veel menschen die men maar zeer oppervlak
kig kent of verre familieleden die men in
geen jaren gezien heeft, van hun medeleven
blijk geven, en meestentijds wordt dit door
de betrokkenen zeer gewaardeerd.
Wanneer er een belangrijk voorval in ons
leven plaats vindt, dat dus het aanzien van
dat leven grondig kan veranderen, dan is het
prettig om te bemerken, dat anderen met ons
meevoelen, of het nu een droevige of een
aangename verandering betreft. Daarom is
het niet goed om al te bescheiden te rede
neeren: wat hebben ze nu aan een bezoek of
een brief van mij. ze kennen me immers
nauwelijks, en ze zullen het maar lastig vin
den om onder deze omstandigheden zich met
een halve vreemde te moeten inlaten. Goed
bedoeld medeleven is altijd welkom en het
is heel begrijpelijk dat voor iemand die ver
driet heeft zulke belangstelling het bewijs is.
dat hij niet alleen de moeilijkheden hoeft te
dragen, terwijl een ander in zijn vreugde
kan constateeren, dat de belangstellenden
de vreugde nog grooter maken dan ze al is,
Men hoede zich echter voor overdrijving,
Al te veel interesse in een ander doet aan
nieuwsgierigheid denken, en al is belangstel
ling dan goed en aangenaam, ieder die iets
belangrijks in zijn leven ondervindt, wil wel
eens alleen zijn, of ten minste met zijn di
recte omgeving de gebeurtenissen bespreken
en verwerken.
Stel u eens voor, er is in uw gezin iets bij
zonders gebeurd.
Een van uw kennissen komt op bezoek, en
zij weet zich zoo verdienstelijk te maken in
elk opzicht, dat u bij het afscheid nemen
tegen haar zegt: heerlijk dat je gekomen
bent, ik had anders niet geweten, hoe ik er
doorheen moest komen.
De kennis denkt: ze heeft dus hulp noodig
en den volgenden dag komt ze 's morgens
vroeg haar diensten alweer aanbieden, in de
middaguren nog eens, en 's avonds komt
weer kijken, of „er soms nog iets te doen
valt".
Vrij zeker gaat die al te groote hulpvaar
digheid u bezwaren; wachtte zij daarente
gen nog eens rustig een dag, oni haar hulp
weer aan te bieden, dan zoudt u haar met
vreugde verwelkomen, en er zeker niet te
genop zien, nogmaals gebruik te maken van
het aanbod.
Hoe groot vreugde of verdriet ook zijn,
men moet zoo nu en dan eens tot zichzelf
kunnen komen om den nieuwen toestand te
verwerken.
Denk daarom bij het aanbieden van uw
hulp in een dergelijk geval; hoe zou ik dat
zelf gevonden hebben. En nu is het wel waar
dat de eene ook in dit opzicht heel anders
is dan de ander, maar iets anders dan reke
ning houden met wat men van de betreffen
de afweet, en de vraag aan zichzelf toetsen,
kan men niet doen, en dan zal de uitkomst
vrij zeker wel goed zijn.
Laat men ons met vreugde zien komen en
met spijt zien vertrekken, dat is heel wat
beter dan wanneer men met een zucht van
verlichting de deur achter ons sluit, of ver
schrikt denkt: daar is ze al wéér.
E. E. J.—P.
Aan de vaart, die ligt te blinken in de zon,
staat een school, en over de onderste rij
matglas van de gelijkvloersche ramen heen
zijn gansche rijen van stille kinderkruinen te
zien. In het water komt in de verte een schuit
aanschuiven: midden op het dek hangt aan
een lijn de wasch te flappen in den wind, op
de voorplecht staat het schippershondje op
gestrekte pooten naar den wal te kijken en op
het achterdek spelen een paar kinderen. De
schuit glijdt de school voorbij, en vervolgt
geluidloos zijn weg de bocht van de vaart
om, waar hij verdwijnt.
Dit'is het probleem van het onderwijs voor
schipperskinderen in een notedop een pro
bleem, dat nu ruim dertig jaar geleden ont
stond, toen de wet op den leerpjlicht werd aan
genomen en dat nog steeds niet tot een
bevredigende oplossing is gebracht, 't Is trou-
wens ook de vraag, of een volkomen bevredi
gende oplossing mogelijk is, maar in allen
gevalle kan men er op bogen, dat er in de
laatste jaren veel bereikt is en dat de Neder-
landsche schipperskinderen tegenwoordig be
ter onderwijs genieten dan ooit te voren. Dat
is mede een gevolg van de slechte tijden, en
dus één van de weinige goede zijden, die de
crisis heeft: want goede tijden voor de schip
pers beteekenen slechte tijden voor het on
derwijs van de schipperskinderen, en omge
keerd. Als het druk is in de binnenscheep
vaart, en er is geregeld werk, is de schuit vrij
wel altijd onderweg maar als er weinig
te doen is, liggen de schepen soms maanden
achtereen aan den wal en dan kunnen de
kinderen prof ite eren van de gelegenheid tot
onderwijs, die hun tegenwoordig in de meeste
groote plaatsen van Nederland geboden
wordt.
Dat er niettemin bij dat onderwijs de noo
dige moeilijkheden komen kijken, spreekt
vanzelf en dat er in de loop van de dertig
jaar, die verloopen zijn sinds de leerplicht er
ook in Nederland doorkwam, verschillende
methodes van onderwijs voor schipperskin
deren ontstaan zijn, alle met hun voor- en
tegenstanders, spreekt vanzelf.
De geschiedenis van het schippersonderwijs
is door dat alles een boeiende historie gewor
den, waarvoor vermoedelijk ook velen zich
zullen interesseeren, die geen schippers zijn,
en die hun kinderen op een minder wonder
lijke manier aan het onderwijs kunnen doen
deelnemen dan zij wier tehuis een boot is, en
wier leven een leven van eeuwig reizen, en
trekken door de vaarten en kanalen van Ne
derland.
Voordat de wet op den leerplicht er was, be
stond er tusschen het onderwijs voor schip
perskinderen en het onderwijs voor bijvoor
beeld landarbeiderskinderen slechts een be
trekkelijk klein verschil, want ook de arbei
derskinderen werden 's zomers niet op de
scholen gezien ze moesten meehelpen op
het land of in het gezin en pas tegen den
winter, als de landarbeid en de binnen
scheepvaart stil lagen, werden de kinderen
naar school gestuurd dan was moeder de
vrouw ze kwijt, en konden ze en passant ook
nog een graantje wetenschap pikken. Maar de
wet op den leerplicht kwam, en voor de land
arbeiderskinderen was er toen geen ontkomen
meer aan terwijl de schipperskinderen
werden buitengesloten. In Friesland met zijn
vele kleine schippers „skipkelui"begon men
het eerst te voelen, wat deze achterstelling
beteekende en daar werd dan ook omtrent
1900 door dominee Dornseiffen het eerste
schoolfonds voor schipperskinderen gesticht,
dat zich ten doel stelde de schipperskinderen
ten minste in de gelegenheid te stellen het
onderwijs te volgen in de lagere scholen van
de plaatsen of dorpen, waar hun schuit om
de één of andere reden wat langer moest
blijven liggen. Meerdere van deze school
fondsen volgden op den duur en nog steeds
bestaat voor schipperskinderen de gelegen
heid voor korteren of langeren tijd het on
derwijs te volgen op de gewone openbare
scholen. Maar uit den aard van de zaak
brachten de kortstondige bezoeken van de
schipperskinderen voor alle partijen meer
nadeelen dan voordeelen met zich mee: de
kinderen staken weinig op van het gewone
klassikale onderwijs, dat gebaseerd was op
een geregelde onderwijsmethode en boven
dien hadden de onverwachte invasies van
schipperskinderen, die, zelfs als ze eenigszins
meekonden, toch altijd eerst ingewerkt moes
ten worden, een remmen den invloed op de
andere leerlingen. Door niemand werd er
toentertijd zoo naarstig geijverd voor het in
stellen van speciale schippersklassen als door
de onderwijzers van de openbare lagere
scholen een overduidelijk bewijs, dat de
toestand inderdaad onhoudbaar was en dat
er verandering in moest komen.
En die kwam. Eerst te Rotterdam, toen in
Amsterdam, later in nog meer plaatsen in
Nederland, waar geregeld schepen voor lan
geren tijd stil lagen, zooals Harlingen, Gro
ningen, Leeuwarden, ging men over tot de
oprichting van schippersklassen, die later,
waar het noodig bleek, uitgebreid werden tot.
schippersscholen scholen waar zoogenaamd
„lïgplaatsonderwijs' werd gegeven, waar de
kinderen kwamen en gingen, waar ze soms
drie dagen, soms drie weken en soms drie
maanden achtereen van het onderwijs konden
genieten en waarvan ze dan soms weer
voor langen tijd verdween mogelijk waren
ze dan onderweg, en moglijk lagen ,ze alweer
in een andere plaats, waar ze konden pro-
fiteeren van het lïgplaatsonderwijs.
Die schippersscholen nemen nu nog steeds
de belangrijkste plaats in in het onderwijs
voor schipperskinderen hoewel er intus
schen nog een derde vorm is ontstaan. Die
derde vorm zijn de internaten voor schip
perskinderen, waarvan de belangrijkste zich
te Vreeswijk bevindt, terwijl een tweede, waar
echter de kinderen niet in de scholen wonen,
maar bij burgers ondergebracht worden, de
Duymaer van Twistschool in Zwartsluis is. Die
internaten zijn scholen met een beperkt leer
plan de cursus duurt drie jaar en in die drie
jaar wordt het belangrijkste deel van de leer
stof der lagere school behandeld. De nadee
len zijn natuurlijk dat een driejarige cursus
toch niet anders dan onvoldoende kan zijn
terwijl bovendien vele kleine schippers voor
hun kinderen een dergelijke uitgaaf niet kun
nen bekostigen. Een bezoek aan een schip-
persschool geeft uit den aard van de zaak het
best een inzicht in de moeilijkheden, die er
bij dit lïgplaatsonderwijs komen kijken, en
op de Mr. Harm Smeengeschool in Amster
dam, die vlak achter de Jordaan is gelegen,
wordt misschien wel op de meest doeltref-
'fende manier het wonderlijke soort van on
derwijs toegepast, dat noodig is om in een jaar
ongeveer 1000 kinderen zooveel mogelijk de.
noodige wetenschap bij te brengen terwijl
er van die duizend kinderen gemiddeld altijd
maar 100 en dan natuurlijk vrijwel nooit
dezelfde honderd, aanwezig zijn. Midden in
de lessen komen ze soms dan is de schuit
net binnengevallen, en vader of moeder heeft
haar kinderen, die wat onderwijs betreft toch
al zoo karig bedeeld zijn, maar meteen naai
school gestuurd; .dikwijls luidt er ook onder
de schooluren de bel en de boodschap komt
binnen: „Jantje en Grietje Zus of Zoo moe
ten meteen komen, de boot gaat binnen een
half uur weg!" Dan heeft vader onverwacht
werk gekregen, het varende leven eischt ze
weer op en de school moet ze laten gaan.
Onder deze omstandigheden is het natuur
lijk onmogelijk om gewoon geregeld klassi
kaal onderwijs te geven; er is langzamerhand
op de schippersscholen een soort van hoofde
lijk onderwijs ontstaan, dat een mengsel is
van de Dalton- en Montessori-methode, waar
bij zelfwerkzaamheid van de kinderen een
;roote rol speelt, en de onderwijzer niet veel
meer doet dan leiding geven, op weg helpen
en corrigeeren. Bovendien heeft men natuur
lijk noodgedwongen een paar vakken gedeel
telijk moeten elimineeren om de voornaam
ste: lezen schrijven, rekenen, taal
aardrijkskunde tot hun recht te kunnen la
ten komen. Het werk wordt, bijna uitsluitend
in de klassen en met de leerling nagekeken,
wat een buitengewoon gunstig resultaat
schijnt te hebben.
Deze methode bezit natuurlijk in vrij groo
te mate de voordeelen van het door zoo velen
voorgestane hoofdelijk onderwijs. De vlugge
leerlingen kunnen net zoo vlug vorderingen
maken als hun capaciteiten hen veroorlo
ven; de minder vlugge behoeven zich niet
boven hun krachten in te spannen, en door
dat de leerlingen in de klassen eeuwig wisse
len, beseffen ze minder, dat ze eigenlijk ach
terblijvers zijn - wat hen dikwijls een noodeloos
en fataal verlies aan zelfvertrouwen be
spaart. Hieruit volgt natuurlijk weer, dat er
geen gezette tijden voor de overgangen zijn
wordt een leerling in staat geoordeeld om
met een hoogere klas mee te doen, dan gaat
hij of zij over midden in den cursus dus al
worden die overgangen wel eens gebruikt om
aan een specialen dag, bijvoorbeeld een ver
jaardag, extra luister bij te zetten. Er bestaat
geen grooter feest dan op een dag tegelijker
tijd aan het hoofd van de school te kunnen
gaan vertellen, dat je jarig bent en boven
dien overgegaan!
Zoo komen dus de schipperskinderen, wa
ond.rwijs betreft de meest mlsdeelden onder
de kinderen in Nederland, aan de kennis, die
zij toch ook zoo broodnoodig hebben. Hoe
broodnoodig bewijzen de toestanden onder de
oudere schippers, waarbij er nog steeds velen
zijn, die analphabeten zijn, die zich door het
leven moeten slaan zonder dat ze zelfs de
contracten kunnen lezen, die ze afsluiten
zulke gevallen komen nog steeds voor. Meer
dan eens gebeurt het, dat schippers van der
tig en veertig jaar nog willen leeren lezen en
schrijven nu hun kinderen het leeren, zijn
ze zelf gaan beseffen wat- ze missen.
Natuurlijk is ook nu het onderwijs voo:
schipperskinderen nog allesbehalve op een
ideale leest geschoeid maar het zal onge
twijfeld zoo goed als niet meer voorkomen,
dat men onder de nu opgroeiende generatie
nog analphabeten vindt. Dat is heel wat meer
dan men dertig en zelfs twintig en nog min
der jaar geleden kon zeggen!
WILLY VAN DER TAK.
Wanneer schrij
ven wij dagboe
ken?
Voor mij ligt
een stapeltje
schriften, dag
boeken van mij
zelf. Ik begon er
mee toen ik 12
was; tot mijn
achttiende hield
ik ze vrij gere
geld bij. Dan
nog zoo af en
toe eens wat,
een stukje, een
regel. En na
mijn een en
twintigste jaar heb ik er nooit meer in ge
schreven.
Wanneer schrijven wij dagboeken? In een
tijd, dat we ons zelf heel belangrijk voelen.
Ik hoorde pas de opmerking dat het ver
schil tusschen ouderen en jongeren ligt in
het verplaatsen van de aandacht; de jongere
betrekt alles op zichzelf, de oudere weet zich
deel van een geheel. Natuurlijk zijn er op
dezen regel talrijke uitzonderingen; er zijn
jonge menschen die al heel vroeg tot ge
meenschapsgevoel ontwaakt zijn en er zijn
zéér vele ouderen die nooit leeren hun dier
baar ik los te laten en verder te kijken dan
hun eigen verdrietjes en pleziertjes. Zulke
menschen houden waarschijnlijk wel geen
dagboeken meer, maar ze praten In dagboek
stijl den heelen dag over zichzelf.
Maar in het algemeen kunnen we toch wel
zeggen, dat kinderen en jonge menschen de
genen zijn bij wie alles draait om 't „ik", die
alles wat hen zelf aangaat uitermate belang
rijk vinden. En misschien hebben ze wel
gelijk. Men moet zich immers eerst tot per
soonlijkheid ontwikkelen om tot de gemeen
schap toe te kunnen treden. Doet onen dat
niet, dan wordt men hoogstens een deeltje
van de massa.
De jonge mensch begint na te denken,
trekt allerlei conclusies, heeft ideeën over
mensch en maatschappij, die hem nieuw en
oorspronkelijk lijken. Hij doet ontdekkingen
op geestelijk gebied en denkt dat niemand
die ontdekkingen vroeger gedaan heeft.
Zulke dingen moet je opschrijven, vastleg
gen. Hij koopt een schrift, zet een datum bo
ven de eerste bladzij en begint het belang
rijkste dagboek dat er ooit geschreven is.
Zoo'n dagboek spreekt eerlijker dan brie
ven of verzen die voor een tijdschrift be
stemd zijn. flij is immers niet van plan het
geschrevene aan iemand te laten lezen. Het
is daarom zoo eerlijk ondat het alle beschei
denheid mist. De critiek op al het bestaande
is genadeloos, alleen hij weet het beter. In
die jaren zijn we allemaal wereldhervormers.
Natuurlijk ontdekt een ouder toch wel
eens zoo'n dagboek. Op een goeden dag ligt
het vergeten op schrijftafel of boekenplank
je. Tien tegen een dat er minder prettige
dingen voor hem instaan. Een kind lean nog
zooveel van zijn ouders houden, in dien tijd
vindt hij ze meestal bekrompen en ouder-
wetsoh. Ze kunnen zijn ruimen blik niet vol
gen.
Het lijkt mij erg onverstandig na zoo'n
blik in een dagboek het kind standjes te
gaan maken over zijn waanwijsheid. Dat
vervreemdt nog meer. En het is een heel ge
woon verschijnsel, zelfs een verheugend ver
schijnsel, Het is een bewijs van nadenken,
van zoeken en vinden. Vroeg of laat komt
de jonge mensch tot de ontdekking dat je bij
die wijsheid alleen niet leven kan. dat je an
dere menschen, dat je vriendschap en liefde
noodig hebt om iets van geluk te leeren ken
nen. En dan zal hij bij anderen zijn eigen
..nieuwe ideeën" terugvinden; hij ontdekt
toch niet zoo heel bijzonder te zijn. maar dat
is geen verlies. Hij vindt daarvoor in de
plaats harmonie, geestverwantschap, ge
meenschap. De meest wezenlijke dingen die
tot geluk voeren.
We hebben in onze jeugd „malle" dagboe
ken geschreven. We kunnen nog blozen als
we onze zelfoverschatting terug lezen. Maar
we ontdekten ook zulke groote dingen in ons
zelf. We konden denken en oordeel en. en
thousiast en wanhopig zijn. We ontdekten
dat we mensch waren.
Wees blij als uw kinderen ook tot die
ontdekking komen. Laat ze den tijd. Door dit
heen zullen ze den mensch in anderen lee
ren zien. De eerbied voor den mensch in hen
zelf zal leiden tot eerbied voor den mensch
in anderen Een eerbied die in deze wereld
schlint uit te sterven
Wèes dankbaar als -ge in uw kinderen per
soonlijkheid ontdekt, zelfs al keert die per
soonlijkheid zich in den beginne tegen u!
BEP OTTENN.
Lichaamslengte en temperatuur. Men
heeft waargenomen dat de dieren, in 't bij
zonder de warmbloedige in de koude en ge
matigde luchtstreken een grooter lichaams
lengte hebben dan in de warmere gewesten.
Zoo hebben de pinguins in de Zuidzee een
lengte van 160 tot 120 c.M. en een gewicht van
34 K.G. terwijl die uit de omgeving van Vuur
land 50 tot 60 c.M. lang zijn en 15 K.G. we
gen. De merel in Zweden heeft een vleugel
lengte van 135 m.M., die in Duitschland hoog
stens 132 m.M., die op de -Kanarische eilanden
128 m.M. en die in Marokko maar 125 m.M. Bij
de zoogdieren is het eveneens. Hoe verder
we naar 't Zuiden gaan, hoe kleiner worden
hert, ree, vos, wolf, wild zwijn. Dit laatste
dier heeft in Spanje een schedellengte van
32 c.M., in Duitschland van 40 c M. en in Oost-
Siberië van 56 c.M. Kikvorschen, hagedissen
en slangen zijn daarentegen in de gematigde
streken kleiner dan in de tropen.