EEN LIEFDE IN CHINA Het grootsche moment der feestelijkheden bij de viering van het zilveren regeeringsjubileum van den Engelschen Koning te Londen. De vorstelijke stoet met den Koning en de Koningin, op weg naar de St. Pauls Kathedraal, toegejuicht door tienduizenden enthousiasten in het eerste rijtuig FEUILLETON. Uit het Engelsch door BEN BOLT. 40) Zoo voorzichtig als hij kon, strekte da Engelschman het been uit, hetgeen alles was, wat hij op dit moment voor den gewonde doen kon, daarna begon Ching een onder vraging. De man sprak een dialect, dat den dokter onbekend was en dat zelfs Ching met moeite kon verstaan, maar plotseling gaf Ching een schreeuw van varrassing. „Wat is er", vroeg Forsyth snel. Is het een man van Li Weng Ho?" „Neen, hij is zelfs geen eigenlijke China man. Hij hoort tot een heuvelstam roover!" „Roovers „Ja, roovers", bevestigde Ching, „wonen in de heuvels, trekken zich niets aan van man darijn en proclamaties, pakken wat zij wil len, Hij weet wat". Hij keerde zich opnieuw naar den gewonde, en vervolgde zijn verhoor. Het kostte For syth moeite zijn geduld niet te verliezen tijdens de vrij langdurige conversatie en hij slaakte een zucht van verlichting toen Ching zich weer tot hem wendde om verslag uit te brengen. „Hij behoort tot roovers, net als ik u zeg. Komt met andere mannen in dorp om te stelen en ontmoet gezelschap dat den an deren weg opgaat met een dame in een draagstoel. Zij vallen aan en de mannen loopen allemaal weg behalve een, die zij ge. vangen nemen met de dame. Dame worden ^vrijgekocht tegen veel geld", „Je bedoelt dat ze ze vasthouden voor een losprijs?" „Ja. Hij zegt het hem niet kan schelen wat er met de roovers gebeurt, omdat toen hij viel en een been brak zij hem aan zijn lot overgelaten. Laten hem hier doodgaan als een hond". „Ik ben bang, dat wij hem ook zullen moe ten achterlaten, Ching. We kunnen hem niet meenemen en we kunnen ook niet terug gaan naar de herberg om hulp voor hem te requireeren, maar als hij tot morgen in leven blijft, zal een of ander hem ongetwijfeld vinden". Het flitste Forsyth door het hoofd dat er misschien een mogelijkheid was hun voor deel te doen met de woede van den gewonde over de harteloosheid van zijn metgezel len. „Vraag hem waar die roovers hun verblijf houden, Ching". Ching wendde zich een oogenblik latei- weer tot Forsyth. „Hij vraagt of wij er heen gaan als hij het zegt?" „Natuurlijk. Zeg dat maar". De man op den grond gaf een uitvoerige explicatie toen hij dit antwoord vernomen had. „Hij zegt", vertolkte Ching", dat hij op die plaats een vrouw heeft, die voor hem den bloem van den hemel is. Hij vraagt of u en ik hem in een boschje verderop brengen, dan zijn vrouw gaan waarschuwen, die sterke broer heeft die zal komen en hem thuisbrengen. Hij zegt dat hij ons de plaats zal vertellen, als wij beloven zijn vrouw te zeggen broer te roepen. Hij zegt wij daar voor ochtend kunnen zijn". Forsyth dacht na. Het voorstel van den man bood onmiskenbaar een mooie kans. Hij zou er achter komen waarheen Kathleen en de man die niet was weggeloopen, gebracht waren. Als, gelijk hij vermoedde, deze man Ah Yeo was, zouden zij op het spoor komen en gelegenheid hebben tot een bevrijdings poging, vóórdat de secretaris zijn meester op de hoogte kon brengen van wat voorgevallen was en voordat Li Wen-Ho den losprijs zou kunnen betalen, die Kathleen in zijn macht terug bracht. De boodschap die de gewonde wilde sturen, zou een onvergelijkelijke in. troductie vormen en hen ongetwijfeld vrien den in het kamp der roovers bezorgen. „Zeg hem Ching, dat we bereid zijn de boodschap aan zijn vrouw over te brengen en vraag hem waar die plaats is en hoe we zijn vrouw kunnen herkennen?" Ching praatte nog eens met den man. „Het dorp het Lu-Chow", luidde het rap port, „en wij kunnen er komen langs den oever van een riviertje, dat van de heuvels afstroomt dien kant uit". Al sprekende wees Ching naar links en vervolgde: „Wij moeten over een brug en dan een lange vallei door; aan het einde is een dorp, dat is Lu Chow. Zijn vrouw en hij wonen in het laatste huis in het dorp, dat is dus het eerste van den anderen kant. Wij kunnen ons boven dien niet vergissen in de vrouw, zegt hij, want zij is heel dik en schoon als een bloem, weet u?" ..Mooi! Vraag hem nu waar we hem naar toe moeten dragen. Zeg hem dat het hem veel pijn zal doen, dus hoe dichter bij hoe beter". „Hij is niet bang voor pijn", bracht Ching het antwoord van den heuvelbewoner over. „Hij is veel banger dat iemand van het dorp hem vindt en hem zal dooden, wanneer zij hem als een van de roovers herkennen. Hij zegt dat op den weg, bij de rivier waar we langs moeten, een boschje is waar de lui uit het dorp nooit komen, want daar wonen duivels, beweren ze. Hij gelooft er niet aan en de duivels kunnen hem minder schelen dan de dorpelingen. Hij vraagt of wij hem daarheen willen brengen". „We zullen het doen als we de plaats kun nen vinden". „Hij heeft oogen als een kat", wist Ching tg berichten. „Ziet in he.t donkey weet u?_" Dan moest een van ons hem maar op den rug nemen. We kunnen hem misschien niet dragen aan beenen en schouders". „In orde", verklaarde de Chinees. „Ik hem dragen net als een klein kind". Maar deze toezegging was wel wat opti mistisch. Slechts met de grootste inspanning kregen ze den roover op Ching's breeden rug en wat die pogingen voor pijn veroorzaakten, bewees het trommelvuur van zuchten en grommen van de zijde van de patiënt. Maar toen hij zat, of beter gezegd hing, scheen het vrij goed te gaan en hij en Ching over leefden den tocht, die bij twee blanken zeker voor een van beide slachtoffers den dood zou hebben beteekend. Toen zij het bosch bereikten waarover de man gesproken had, deed Forsyth al het mogelijke het hem gemakkelijk te maken en de gewonde toonde zich daarvoor uitermate dankbaar. Op het oogenblik dat de dokter en zijn metgezel vertrokken, riep de heuvelbewoner iets tegen Ching, die onmiddellijk twee woor den een paar maal bij zichzelf herhaal de. „Nang Miao! Nang Miao!" „Wat is dat, Ching?" vroeg de dokter. „Naam van de hemelsche bloem van de roover!", berichtte Ching kort. Terwijl ze hun weg vervolgden langs de bruisende rivier, waren de mannen ieder bezig met hun eigen gedachten. Forsyth, hoewel bezwaard over Kathleen's nieuwe avontuur, was overtuigd, dat ze voorloopig veiliger was in de handen der struikroovers dan in die van Ah Yeo, omdat de tocht naar Pi-Chow er door vertraagd werd. De roovers wisten niets van zijn of Ching's bestaan en een reddingspoging was wel het laatste wat zij verwachtten, hetgeen de taak der mannen aanmerkelijk verlichtte. Na ruim anderhalf uur kondigde Ching, die voorop liep, aan: „Brug!" en hij liet er QP volgen: „Die vent geen leugenaar!" XXV. Om een losprijs. In „De herberg van den Altijddurenden Voorspoede" was Kathleen uit haar slaap ge wekt door het rumoer van vechtenden aan de andere zijde van het schot, dat de kamer in tweeën deelde. Iets vermoedende van wat daar gaande was, ging ze overeind zitten, angstig luisterend. Het gedruisch nam toe, toen hoorde zij een geritsel van voetstappen en plotseling werd ze, uit de duisternis, door onzichtbare handen aangegrepen. Toen die haar beetpakten, gilde zij het uit maar onmiddellijk werd haar een hand voor( den mond geduwd en ofschoon zij zich uit alle! macht verweerde, was ze hulpeloos in de on weerstaanbare omklemming. Daarna voelde ze dat ze over iemands- schouder werd gegooid, en hoewel half be.; zwijmd, wist zij dat ze uit de kamer ge dragen werd. Zij trachtte nogmaals te; schreeuwen, maar een andere hand stopte een zijden prop in haar mond en voor ze die verwijderd had, werd zij de ladderachtige,' trap afgedragen naar het vertrek beneden, waar zij op een stoel gezet werd. De eigenaar van de herberg was nergens te zien, maar in het licht van de lamp stond Ah Yeo. Toen Kathleen's blik op hem viel maakte een doffe wanhoop zich van haar meester. De secretaris van zijn kant keek haar aan met een kwaadaardigen glimlach en met sarcastische minzaamheid sprak hij: „Edele dame, ik ben gekomen om u te be vrijden!" „Bevrijden!" protesteerde ze hartstochte lijk". (Wordt vervolgd)'. S.%.twrJ"h;.PL"S"^o. Ee" in St. Pauls Kathedraal tijdens de plechtigheid. - Achter den Koning en de Koningin het historisch Paarlen Zwaard overhandigt onderscheidt men de leden der vorstelijke familie en van de regeering Na de plechtigheid in de St, Pauls Kathedraal keert het- jubileerend vorstenpaar, geestdriftig toegejuicht, naar Buckingham Palace terug

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1935 | | pagina 8