Helga's weddenschap.
FEUILLETON.
Uit het Noorseh door
SIGRID BOO.
(Nadruk verboden).
18)
Daar klonk een opmerking van de achter
ste bank: Ik meen anders, dat ie er nog
hangt.
Gelach. Zelfs Opstad verwaardigde zich,
welwillend te glimlachen.
Het trekken, ging. vlug in z'n werk en de
lioop, iets te winnen, werd geringer.
Nu wordt een kinderwagen verloot!
riep Opstadt, en een donkerblauwe, wat
ouderwetsche. maar keurig mooie kinderwa
gen werd naar voren geduwd, opdat ieder
een dien zou kunnen zien. Het gerucht ver
spreidde zich, dat dit een geschenk van den
dorpswinkelier was, die indertijd een kleine
partij kinderwagens had ingeslagen.
Nr. 112 Laurense Mobakke.
Luid gejuich in de zaal. Openlijk commen
taar van de achterste bank: Nou komt de
rest ook wel. Laurense kreeg een gloeiende
kleur en wist zich geen raad.
Maar ik heb geen lot genomen op den
wagen, zei ze. verlegen, hulpeloos.
Een bij-de-hand, jong ventje reed den wa
gen naar ons toe en overhandigde hem met
een buiging. Opnieuw daverend gelach. Ook,
Opstad glimlachte tegen ons; een eerlijke
glimlach, zonder bijgedachten.
Gelukkig werden nu de gordijnen afgeroe-,
pen, wat de aandacht van ons en onzen kin
derwagen afleidde. Het feit, dat twee onge
huwde vrouwspersonen wegtrokken met een
kinderwagen tusschen zich in, was blijkbaar
iets, wat sterk sprak tot het gevoel voor
humor van de aanwezigen. Dit is het ergste,
wat me ooit is overkomen, fluisterde Lau
rense wanhopig en liet na een oogenblik het
voortduwen van den wagen heelemaal aan
mij over. Toen we er de deur mee uit zou
den gaan kwam Opstad ons te hulp Hij ook
permitteerde zich een kleine opmerking:
Een dergelijk voorwerp kan altijd van
pas komen. Zooiets mocht hij zich toch wel
veroorloven. En nog eens weer glimlachte
hij tegen ons: een glimlach die, zooals ik be
greep. volkomen rein en welwillend was.
En zoo draafden wij naar huis in den don
keren avond met onzen kinderwagen. Lau
rense zat hopeloos in de put, en telkens weer
moest ik herhalen, dat het toch heusch geen
schande was. Ik had nog nooit gehoord, dat
het ook maar in het minst gevaarlijk was
voor een ongetrouwde vrouw,-een kinderwa
gen te krijgen!
Och nee, schande? zei Laurense.
Maar het is zoo vervelend. Begrijp jij nu.
hoe ter wereld ik aan een lot op dat ding
gekomen ben?
Het liefst had.Laurense den wagen het
duistere bosch willen inrijden en hem daar
laten staan; doch haar zin voor economie
zeide haar, dat dit niet aanging en dat je
zoo niet mocht doen met een ding van waar
de, een ding waar de een of ander mis
schien nog plezier van zou kunnen hebben.
Nee. er zat niets anders op, dan den wagen
voorloopig mee naar huis te nemen.
Maar als we 'em niet behoorlijk ver
stoppen, zei Laurense somber, zal Ola er me
m'n heele leven mee blijven plagen.
Dat dit een hard en wreed lot zou zijn, be
greep ik ook, en z«o staken we de koppen
bijeen, om een goede bergplaats te bedenken.
Na heel wat heen en weer praten raakten
we het er over eens, dat het kleine afge
schutte hokje in de garage buitengewoon ge
schikt was. Toen de garage nog voor rijtui
gen gebruikt werd, hing daar waarschijnlijk
het paardentuig, nu stond er vrijwel niets.
Aldus geschiedde. Zonder door iemand te
worden gehoord, bemachtigde ik den sleutel
en opende de garage. Licht wilden we niet
maken, om niet noodeloos de opmerkzaam
heid te trekken, maar het was allesbehalve
gemakkelijk, den wagen in het pikkedonker
tusschen den anderen rommel door te lood
sen. Voor ik er op verdacht was, stootte ik
tegen een stapel leege benzineblikken. die
met oorverdoovend lawaai ondersteboven
vielen en naar alle kanten rolden.
Het scheen me toe, dat het helsche spek
takel alle menschen binnen een mijl afstand
moest wekken, en het bloed verstijfde in
m'n aderen. Er kwam geen einde aan de her
rie, want telkens weer besloten andere ben
zineblikken naar beneden te kletteren,
er waren er blijkbaar een massa. Ik keek om
en zocht Laurense. Ze was verdwenen. Weg
Foetsie. Harteloos had ze mij en den kinder
wagen in den steek gelaten. Daar hoorde ik
iemand aankomen. Er was natuurlijk vol
strekt niets tegen, dat ik rustig zou blijven
staan met m'n kinderwagen; maar het is zoo
wonderlijk, als je eenmaal begonnen bent
de zaak dramatisch opte vatten, dan ga
je onwillekeurig op die manier door. Dus
kroop ik weg achter de.atuo's als iemand,
die werkelijk iets te verbergen heeft. Aan de
stappen kon ik hooren dat het Frigaard was,
die er aankwam. Ik was het niet met mezelf
eens, of dit het beste dan wel het allerergste
was, wat me kon overkomen. Hij stapte de
garage binnen, knipte het licht aan en bleef
een oogenblik stokstijf staan; hoogstwaar
schijnlijk had de verlaten kinderwagen te
midden der omvergerolde benzineblikken
zijn aandacht getrokken. Maar lang kon ik
niet onopgemerkt blijven. Toen ik even la
ter opkeek, zag ik recht in een streng en
boos gezicht.
Wat ter wereld voert u hier uit? vroeg
hij norsch.
Ziet u dan niet, dat ik hier alleraf-
schuwelijkst zit, zei ik, nooit ontmoet een
mensch ook maar het kleinste beetje mede
gevoel.
Waar is de andere?
f=* iDe andere?
De ander dan!
De ander?
Ja, u zit hier toch zeker (niet in uw
eentje?
Op dergelijke insinuaties geef ik geen
antwoord, zei ik, en stond vol waardigheid
op, hoewel het hart me als lood in de borst
woog, want het leek wel, of we mekaar nooit
zouden loeren begrijpen. En wat denk je, dat
hij daarop zei? Ineens, zoo maar, zei hij
Waarom kimt u tegen mij niet eens een
beetje aardig zijn?
Maar u bent niet aardig tegen mij,
zei ik.
Nee, het is uw schuld kwam hij.
Neen, de uwe.
En zoo bleven we aan 't kibbelen, net twee
kinderen, volslagen idioot allebei, tot we op
het laatst moesten lachen. En als we naai
den kinderwagen keken, lachten we nog
meer. Natuurlijk kreeg hij het heele verhaal
van „den raadselachtigen kinderwagen" of
.het mysterie van de garage". Er is niets zoo
bevrijdend en verzoenend in de verhouding
tusschen twee menschen als gezamenlijk
hartelijk te lachen. En ik, die eigenlijk dacht,
dat hij niet lachen kon.
Ook dien keer vergaten we den tijd, en ik
weiger te zeggen, hoe laat het was, toen we
eindelijk uitgelachen waren. Toen we het erf
opkwamen, stond Ytter daar en rookte een
sigaar; het had er allen schijn van, of hij
een late avondwandeling gemaakt had.
Aha! zei hij luid en veelbeteekenend.
toen we langs hem gingen.
Maar nu kon ik eenvoudig niet nog meer
der misverstand verdragen: en zelfs al zou
Ola er Laurense tot haar laatste levensuur
mee plagen, moest ik de groote gebeurtenis
van den avond opbiechten het loten van
den kinderwagen en alles, wat daaraan vast
zat.
Dit is het verslag over Februari. Ik hoop
dat je er van overtuigd bent, dat ik de over
eenkomst tot de laatste letter houd.
Het ga je goedl
Je Hèlga.
Vinger gaard, 12 Maart.
Zevende rapport.
Lieve Grete!
Dus hebben we nu lente! Spoedig zullen
dag en nacht even lang zijn. Op een zonnig
plekje heb ik blauwe anemonen gevonden,
donkere, zacht als zijde, met gebogen hoofd
jes, moedig en toch angstig tegelijk. Onder
weg kwam ik den heer Bech tegen en toonde
hem vol blijdschap m'n anemonen.
Zijn ze niet snoezig? zei ik.
Ja, als je ze maar kon zien met het
bloote oog, meende hij, maar ik heb geen
vergrootglas bij me.
Maar wat je doet, spreek nooit met oudere
menschen over het voorjaar en zulke din
gen. Het lijkt wel of het ze er om te doen is,
iemands blijde vertrouwen den kop in te
drukken met hun sombere voorspellingen.
Daar heb je nu bijv. Bech: Maart kan de
alleronplezierigste wintermaand zijn, die we
hebben. En vader neemt er April ook nog bij.
Hij schrijft: Maart en April zijn onaange
name maanden in ons klimaat. Als je in het
bosch gaat wandelen, zorg dan altijd een
krant bij je te hebben. Ik zal hem nog ver
der citeeren: Kranten hebben de prach
tige eigenschap, koude en vocht te isolee-
ren; maak het je daarom tot ge-'
woonte, steeds een krant onder je te leggen,
wanneer je vóór St. Jan buiten op den
grond gaat zitten. Maar tante Aleksandra
slaat het record: Bedenk, dat er voor einde
Mei geen sprake is van voorjaar. Tot zoolang
moet je dikke kousen en extra dik onder
goed dragen, als je niet de kans wilt loopen
jicht, catharr en andere narigheid te krij
gen. f.
(Wordt vervolgd)* 6
De struisvogels in de Rotterdamsche Diergaarde Qe begrafenis der slachtoffers van de „Kwikstaart"-ramp. Een foto van de plechtigheid De opgravingen nabij de vroegere „Hooipoort" te
hebben eieren. Het struisvogelwijfje bij het nest 0p cJe beqraafplaats Zoravlied" te Utrecht. Hier ter plaatse moet zich vroeger
K y een groot gebouw bevonden hebben
Onder overweldigende belangstelling heeft Donderdagmiddag te Amsterdam de begrafenis plaats gehad der vier K.L.M.-mannen,
slachtoffers van de „Kwikstaart -ramp. - De droeve stoet op het Muntplein op Weg naar de begraafplaats „Zorgvlied