Een Elf landen tocht
Zweefvliegen
Minister Hirota over
Japan's politiek,
Op weg naar Oslo.
De Poseidon fontein van Milles en het Kunstmuseum op het Gotaplein i.
Gothenburg'.
Zondagsmorgens vroeg stond mijn fiets weer
opgeladen voor het huis. Een laatste groet
naar mijn vriend, die boven uit het raam hing.
en mijn week in Gothenburg was voorbij. Nog
eenmaal fietste ik door de heele stad. Langs
het nieuwe scheepvaartmuseum, dat uitziet
over het bedrijvigste deel van de Göta Elf,
langs de oude kerken, over de heerlijke hob
belkeien naar de Nieuwe Allee, den prachtigen
parkweg, die in de plaats gekomen is voor de
oude wallen.
Gothenburg heeft een uitgesproken eigen
karakter. De Zweden zeggen, dat het centrum
der stad Nederlandsch is. omdat er kanalen
zijn. Zeker, er zijn grachten en er waren er
nog veel meer, door Hollanders, die hier de
vroegste bewoners waren, aangelegd, maar het
zijn geen Nederlandsche grachten. Zij zijn te
breed, te recht en dan missen zij ook nog een
der voornaamste bestanddeelen onzer grach
ten: zij hebben geen boomen langs de kanten.
Een gracht zonder boomen, die zich in het
water kunnen spiegelen, is als een huis zon
der ramen, zij is even dood als een te breede
asphaltweg.
Op andere plaatsen in de stad heeft men
dit te kort echter weer goed gemaakt. De
parken van de stad zijn eenvoudig schitterend
onderhouden. Dat kan ook heel goed, Gothen
burg is nu eenmaal de stad van de rijke koop
lieden, die niet voor elkaar willen onderdoen
in het verfraaien van hun woonplaats en
zoodoende beschikt de stad over ettelijke hon
derdduizenden per jaar voor haar uiterlijk
schoon. Met den goeden smaak der Zweden
werden hier zelfs de eenvoudigste dingen ver
fijnd tot een ware lust voor de oogen. Het is
gek, maar het meest frappeerde mij dit nog
in de lantaarnpalen. Wat hebben wij door
gaans niet voor wangedrochten langs onze
straten staan en zelfs onze nieuwe lantaarn
palen zijn meestal alleen maar modern door
gebrek aan lijn. Niet alleen echter de lan
taarnpalen zijn de moeite waard, ook de mo
derne gebouwen hebben hun eigen. Gothen-
burgs karakter en wel voornamelijk door het
bouwmateriaal, gele baksteen. Ook vroeger
bouwde men hier al met die soort steen, zoo,is
bijv. het gebouw der Zweedsche Oost-Indische
Kompagnie daarvan opgetrokken; wanneer
men er roode steen voor had gebruikt zou het
zoo aan een van onze Amsterdamsche grach
ten kunnen staan.
Voor de nieuwe stedelijke gebouwen slaat
men een heel anderen weg in en bij voorkeur
worden pilaren aangewend om den gevel tee-
kening te verleenen. Op het Göta Plein, rond
om de enorme Poseidon fontein (weer van
Milles). komt dit wel het sterkst tot uiting.
Het geheel wordt overheerscht door de strenge
facade van het kunstmuseum met zijn zeven
enorme toegangspoorten en de hooge trappen
vlucht van het plein af. maar ter weerskanten
zijn sinds mijn laatste bezoek twee nieuwe ge
bouwen verrezen: het concertgebouw, dat nog
niet heelemaal af is en het stadstheater. Zoo
doende is men hard op weg om het cultureele
centrum der stad naar dit plein te verleggen.
Wanneer je door deze wijk dwaalt, zou je wei
nig vermoeden, dat je met een handelsstad te
doen hebt, want het handels- en scheepvaart
gebied is sterk gelokaliseerd langs de rivier.
Daar liggen de groote Göta werven en het on
ophoudelijk gehamer der scheepshamers klinkt
tot ver over het water. Langs de kade liggen de
schepen der Amerika lijn. ien der weinige lij
nen, die nog niet met verlies werken.
Vooral 's ochtends heel vroeg is het inte
ressant om een vischafslag bij te wonen. Dan
liggen er honderde visschersbooten van de
kustplaatsen en de veiling van alle mogelijke
soorten visch tot haaien toe gaat met een
tempo. da,t een gewoon mensch eenvoudig niet
bij kan houden. Hoog boven dit gedoe uit ligt
Masthygskyrkan. haar toren is het eerste wat
je van de stad ziet en ook wanneer je allang
tusschen de scheren vaart, steekt zij nog don
ker boven de eilanden uit.
De bootreis naar Oslo gaat over zee, maar
je zoudt het water moeten proeven om het
werkelijk te kunnen begrijpen: zoo goed als
de heele reis vaar je tusschen de scheren door.
Het water ligt staalblauw tusschen de gele en
en bruine rotsen. De golfslag is miniem, maar
toch lag onze boot soms aardig te rollen door
den vrij sterken wind. Aan de Zweedsche west
kust zijn de scheren zoo goed als onbegroeid.
In een barbaarsche naakt heid steken de rotsen
uit zee op, soms glooiend, dan weer stijl om
hoog rijzend uit het water. Het witte schuim
der branding spat de lucht in en schittert in
de scherpe zon. Er ligt een robuste kracht over
dit tafereel van rots en zee, die een Hollan
der, welke ik aan boord ontmoette, aan de
rotskust van Klein-Azië deed denken.
Zoo nu en dan stopt de boot om passagiers
op te nemen, voor het meerendeel komen zij
bootjes van de kust gevaren en worden
aan aan boord geheschen. Bij de grootere
plaatsen is de aankomst van de boot de ge
beurtenis van den dag. Alles spoedt zich naar
de kade om de nieuw aangekomen badgasten
in oogenschouw te nemen. De menschen ver
dringen zich op het plankier langs de huizen,
dat soms niet breeder is dan drie meter. Hoe
vreemd liggen de kleine plaatsjes tegen de
klippen opgebouwd, elk bruikbaar stukje grond
werd benut. Ja zelfs tot in het water op palen
liggen de huizen, als paalwoningen uit voor
historische tijden. Zulke dorpen hebben hun
karakter eeuwen lang weten te behouden.
Bij elke plaats staan tusschen de huizen en
rekken: als groote V's hangen daar tiendui-
zende kabeljouwen aan in de zon; openge
sneden, de ingewanden er uitgehaald en als
ik het goed gezien heb worden zij door stok
jes in hun fatsoen gehouden.
Soms ontdek je plotseling tusschen de kale
rotsen een kleine weide met een paar magere
koeien.
Dit moet wel het land zijn, waar de sprook
jes over zeemeerminnen hun oorsprong gevon
den hebben. Soms denk je tusschen de steen
een menschelijk wezen ontdekt te hebben,
maar op een ander oogenblik gaat een bad-
strand bijna aan je oog voorbij, doordat men
schen en rotsen dezelfde kleur gekregen heb
ben onder de brandende zonnestralen. De
westkust van Zweden is nu eenmaal één lang
gerekte badplaats. Waarom is mij eigenlijk
niet duidelijk geworden, want naar het uiter
lijk te oordeelen, zou ik het zelf hoogstens een
dag in een van de kleine nesten op de barre
rotsen kunnen uithouden. Toch is de boot
stampvol met vacantiereizigers. Scandinavië
is een goed land voor vacantiegangers. Drie
weken tot een maand vacantie is hier geen
zeldzaamheid, daarbij komen dan nog auto
matisch een stuk of zes dagen met Kerstmis
en dito met Paschen, al met al een respectabel
aantal dagen, dat den doorsnee Hollander wel
moet doen watertanden.
Sommigen hebben hun fiets mee op de boot.
Bij de havens moet dan zoo'n zwaar bepakte
fiets tegen de loopplank omhaog geduwd wor
den. Bij Lysekil viel tot groote hilariteit van
de toeschouwers een groote doos van een der
fietsen naar benéden in het water. Gelukkig
bleef hij drijven en werd toen door een der
matrozen weer opgevischt, maar voor den
eigenaar was dit natte geval niet zoo erg pret
tig.
De Hollander was van boord gegaan en de
overige passagiers zagen er nu niet zoo erg
aantrekkelijk uit, behalve een jong paartje.
De rest van dien dag en den volgenden morgen
bleven wij bij elkaar. Hij werkte bij de tele
graaf. zij bij de post in Stockholm. Het kind
was thuis bij de meid in Stockholm en zij had
den een buitenhuisje in de scheren. Dit al
leen om den financieelen toestand van de lage
re beambten hier te karakteriseeren. Zij spra
ken Zweedsch met een sterk Stockholmsch ac
cent en hielden er die sterke levens-philoso-
phie op na, die je hier zoo vaak aantreft: zij
waren tevreden! Zelfs een prachtig
zeiljacht, dat ons voorbij voer, ontlokte slechts
de opmerking: Wat moeten die menschen een
zorgen hebben om alles op tijd te kunnen be
talen, „juist genoeg" is toch eigenlijk maar je
ware.
In Strömstad werd halt gemaakt voor den
nacht, zij telefoneerden even (400 K.M.) met
Stockholm om te hooren of thuis alles wel
was en daarna gingen wij het stadje in. Er
was niet veel te zien.
Den volgenden morgen voeren wij urenlang
tusschen de oevers van de Oslo fjord. De
scheren worden weer meer begroeid. Nu wap
peren er van de kustdorpjes slechts Noorsche
vlaggen, rood met een kruis van wit en blauw,
en de landhuisjes hebben een heel ander ka
rakter gekregen. De meesten zijn licht ge
schilderd en wat je in Zweden zelden ziet, er
zijn tal van werkelijk moderne houten villa
tjes tusschen de oudere buren. Aan den rech
ter kant varen wij het stadje Moss voorbij.
Dan vernauwt zich het water en vooral links
wordt het bergland hooger en steiler. Op den
achtergrond liggen donkerblauw de Noorsche
bergen. Het is verrassend mooi en je begint
een beetje die benauwende trots van de Noren
te begrijpen om de schoonheid van hun land.
Geen land is zoo schoon als het hunne en
geen natuur zoo grootsch, volgens de „Noor
sche Noren uit Noorwegen".
Wanneer wij dan nog de vesting Oscarsborg
voorbij gevaren zijn en het kleine plaatsje
Skaugum, waar de kroonprins zijn heeren
boerderij heeft, ligt Oslo aan het eind van de
fjord voor ons open. Nu is er geen plaatsje
aan de kust meer onbebouwd. Overal staan
de zomerhuisjes, die naar de stad toe steeds
grooter en mooier worden. Tusschen de hui
zen door wordt het gele gevaarte van het ko
ninklijk slot zichtbaar en aan de haven zelf
staat nu al zwaar en massaal het in aanbouw
zijnde nieuwe raadhuis, dat een twintig ver
diepingen hoog zal worden. Links en rechts
de bad gelegenheden en in de prachtige na
tuurlijke haven liggen de zeeschepen naast el
kaar. Maar dezen keer is er nog wat bijzon
ders te zien. Er zijn twee groote Amerikaan-
sche oorlogsschepen in de haven, Arkansas en
Wyoming.
Na pas- en douane-controle rijd ik de on
bekende stad in, regelrecht naar het kantoor
van het Noorsche meisje, dat ik verleden jaar
in Weenen ontmoette, waar zij met een vrien
din op een fietstocht was. Wij spreken elkaar
vijf minuten, mijn kamer staat klaar, om drie
uur, na kantoortijd, zullen wij samen naar
huis gaan.
Voorloopig dwaal ik dus alleen, bevrijd van
mijn fiets, door de stad. Het krioelt er van de
Yankee's. Wanneer ik mijn geld wissel staat
er ook al een dollarwisselende adelborst naast
mij. Ik vraag hem, wanneer zij gekomen zijn
en hoe lang zij nog zullen blijven. Hoe het
komt weet ik niet, maar binnen een minuut
hebben wij uitgevonden, dat zijn broer, als
officier op een ander Amerikaansch oorlogs
schip, de gast was geweest van mijn vriend in
Gothenburg, twee dagen voordat ik bij hem
pp de rotsen er omheen eindelooze houten kwam logeeren, Deze toevalligheid is natuur-
DINSDAG 30 JULI 1935
lijk meer dan voldqende om Oslo Oslo te laten
en samen ergens naar binnen te schuiven om
deze nieuwe vriendschap met het een en an
der te bezegelen.
Later hoorde ik. dat er 400 adelborsten aan
boord waren. Wat kan het toch raar loopen
dat je dan juist dien eene tegen het lijf moet
loopèn
B. C. J. GROENEVELT
De zweefvliegerij door een „prisma"
bekeken. Zonrrige en mooie kan
ten, maar ook ernstige zijden.
Een hard school, met veel kame
raadschap vormt hier flinke man
nen.
Het streven naar een groot doel maakt een
volk gezond en sterk, en geweldig voor de
toekomst. We hebben zoo'n doel gekend, en
er onze volkskracht in uitgeleefd in de gouden
eeuw. Die oude roem, waarvan alleen nog de
herinnering leeft, keert terug in onzen tijd.
Wij worden de luchtvaarders van de 20e eeuw.
De K.L.M. zinspeelt er reeds lang op. met de
bekende affiche van „De Vliegende Hollander".
Eens legende, thans werkelijkheid. Inderdaad
zal de roem in ons Holland terugkeeren. maar
dan moet de Hollander dit inzien. Zooals het
n u gaat komt dat zeker niet. Onze Lucht
vaar tprestaties zijn schitterend, de kundig
heden van onze piloien zijn overal bekend.
En toch mankeert er nog één zaak. om tot
een volledige ontwikkeling van de luchtvaart
in Holland te geraken. De luchtvaart in Hol
land is weinig populair. Zij leeft niet vol
doende onder het Hollandsche publiek
Holland ontbreekt het aan de populaire
luchtvaart. Vooral onder de jeugd merkt men
dat gemis, Zeker, den laatsten tijd wordt hier
in wel eenige leiding gegeven door ouderen, de
zaak werd georganiseerd, maar zij bracht niet
de gewenschte onlossing.
De daadwerkelijke beoefening van de avia
tiek moet binnen het bereik worden gebracht
van alle jongeren. Iedere jongen, die vliegen
wil leeren, moet daartoe ook in de gelegen
heid worden gesteld.
Men zal vragen: „wijst mij den weg naar den
goedkoonen vorm van luchtvaart". Het ant
woord is: Die weg is reeds geplaveid: dat
hebben anderen voor ons gedaan. Waar an
deren reeds werkten, wachtten wij nog. Maar
nu is langer wachten niet meer verantwoord
Wij moeten aan den slag. De Hollandsche
zweverij wacht op Hollandsche jongens, die
willen werken en zwoegen voor een grootsch
doel: ..Jong Holland de lucht in". We hoeven
maar over onze Oostelijke grenzen te kijken
om te zien hoe daar de zweverij onder de ieusrd
leeft. De jeued moét leven voor de zweef
vliegerij in het bewustzijn, dat de zweverij
het, land groot kan maken in de aviatiek.
Kameraadschap en zelfdiscipline moeten de
honfdeiaenschqopen worden van de karakters.
Het zweefvliegen heeft een dieperen grond,
dan a heen het leeren besturen van zoo'n
zweefkist.
Karaktervorming, het ontwikkelen en bij-
polijsten van bovengenoemde eigenschappen,
behoort tot de zware taak van de instructeurs.
Het moeten allen karakters worden, die, met
behoud van hun persoonlijke ambities, passen
in éénzelfde kader.
-Hier een stukje geschiedenis uit ons zwevers-
kamp ..de Boekhorst" te Noordwijkerhout. dat
duidelijk zal maken wat met die karaktervor
ming bedoeld wordt.
„Hallo Douny, het is zeven uur". Deze woor
den maken me wakker uit een diepen slaap.
Ik rende naar buiten. Regen, wind, haast een
storm, vast geen vliegweer.
Te acht uur zaten we aan het ontbijt.
We praatten over het vliegweer.
..Ongelukkig weer", meent de le officier.
„We vliegen vandaa-g maar niet". steid=
Karl voor.
„Hangt af van den commandant", zei
Camphuis.
Te half 9 komt de commandant binnen.
„Jongens, er moet vanmiddag gevlogen
worden met „De Blauwe Engel" voor de
keuring van Luchtvaartdienst".
Een vragende b'lik in onze oogen. De Blau
we Engel was nog niet ingevlogen, en er met
dit weer voor het eerste de lucht mee in. dat
was geen pretje. We zeiden niets, maar dach
ten des te meer.
Na het ontbijt was het meteen een drukte
van belang. De Blauwe Engel werd gedemon
teerd en op den transportwagen geladen. De
lier werd voor den dag gehaald. Alle benoo-
digdheden ingeladen en 's middags stonden
we te drie uur startklaar op ons vliegterrein
Op dien tijd kwam de commandant met den
vertegenwoordiger van den Luchtvaartdienst
aanrijden. Een goede startplek werd gezocht
en het toestel daar tegen den wind in opge
steld. Jongens, wat een storm! 't Was „bok
kig" weer, zooals men onder vliegers zegt.
Gelukkig bleef de regen in de lucht. Krach
tige windstooten stortten zich op de breede
vleugels, maar de soepele constructie ver
werkte ze rustig. We hadden 's morgens geloot
wie de eerste vlucht zou maken. Karl had het
getroffen. Hij was een oud-Rhönvlieger, we
vertrouwden hem dus dit werkje graag toe.
En toch hing er spanning in de lucht. We
voelden allen het riskante: het invliegen van
een onbekende kist met dergelijk winderig
weer. De rubberkabel werd aangehaakt;
twee man aan den staart en 2 maal 3 man
aan den startkabel.
Karl gaf zijn bevelen. Alles klaar? Uit
trekken!
De kabel komt onder spanning. Loopen!
In looppas gaan de trekkers nu vooruit en
rekken den kabel in een groote spanning.
Dan los! en met fluitende spandraden schiet
de machine de lucht in. Karl maakt een prach
tige vlucht. Rustig en regelmatig laat hij een
korte glijvlucht zien.
„Alles in orde hoor!" zegt Karl. Vliegt rus
tig; kan gerust in gaan zitten!"
Kar] maakt nog een vlucht. En nu komt,
ondanks het slechte weer, de vliegstemming
er in. Allemaal maken we twee vluchten en
dan zullen we een start probeeren met volle
kabelspanning. Alle mannen zijn op hun
plaats en Karl in de kist. Weer de comman
do's. Een pracht van een vlucht is dat voor
zulk weer. Dan krijgt het toestel heftige tik
ken van den on regel matigen wind. Karl wil
de kist in de bocht leggen, maar slipt
eenigszins door een heftige windvlaag. Hij
probeert snel te landen. Even een gekraak, en
we snellen allemaal toe. Karl heel, de kist
opzij stuk.
Hoera, goed afgeloopen.
Karl kruipt er uit. „M'n eerste brokken",
zegt hij nog een beetje mismoedig. „Van
avond allemaal repareeren. jongens, zoodat
morgen de kist weer vliegklaar is".
Dat is steeds ons parool: allen voor één en
één voor allen. Dat is het geheim, de groote
onzichtbare kracht, waarop de zweefvliegerij
steunt. Zóó kunnen we groot worden en ons
AZIE in 1935.
Japan wil den vrijhandel handhaven
De houding ten aanzien van China.
Ik moet zeggen, dat de twee hoogste be
windsmannen van de Japansche regeering
die mij een vereerend onderhoud hebben
willen toestaan, al mogen zij mij niet alles
hebben gezegd wat zij wisten (dat hebben
de latere gebeurtensisen aangetoond), niet
temin met groote hoffelijkheid de door mij
gestelde vragen hebben beantwoord.
De heer Hirota. minister van buitenland -
sche zaken, die vele vrienden telt in de diplo
matieke kringen van den Volkenbond, ont
vangt mij in het Gaimucha (het Japansche
Quai d'Orsay).
De ontmoeting heeft plaats in een vertrek,
welks eenvoud ik zou haast: zeggen stugheid
(het lijkt op een bescheiden werkkamer) af
steekt bij die van de meeste ministers, die
ik in Europa of in Amerika heb kunnen in
terviewen.
Minister Hirota doet me door zijn eenvoud
en vooral door een zekere zachtaardigheio
aan den Franschen minister van buitenland-
sche zaken Laval denken. Hij maakt geen
enkele toespeling op de operaties, die eenige
weken na dit onderhoud in China zouden
plaats hebben. Hij wijst integendeel met na
druk op de merkbare verbetering in de Chi-
neesch-Japansche betrekkingen. Een verbete
ring. die trouwens voor een groot deel wer
kelijk is. omdat met volledige instemming van
generaal Tsjang Kai Tsjek. de generaalsre-
geering en de quasi-dictatuur van de Nan
king regeering de boycot-campagne in China
tegen Japansche goederen bijna heelemaal is
afgeloopen
Hij legt me ook uit, hoe door het afstaan
door de U.S.S.R. an den Chineeschen Ooster
spoorweg aan Japan een einde is gemaakt
aan het eenige werkelijk ernstige verschil
van meening, dat tusschen de Sovjet-Unie en
Japan bestond.
„Ofschoon Japan zich genoodzaakt heeft
gezien uit den Volkenbond te treden, daar de
groote mogeiK" -iden niet het absoluut nood
zakelijke van zijn beschavende actie in
Mandsjoekwo hebben willen inzien, blijft
Japan meer dan ooit hechten aan den vrede"
zegt de minister. „Japan streeft er naar door
niemand bedreigd te worden en niemand te
bedreigen".
„Ongetwijfeld, Excellentie, maar sommige
bladen, vooral zekere Japansche kringen voeren
de bekende „hands off China"-campagne, die
toch niets minder wil dan de Europeanen van
de markt uit te sluiten en hen misschien
zelfs van Chineesch gebied te verwijderen?"
„In elk land zijn extremistische elementen"
.antwoordt, d.e..minister,, „maar de Japansche
regeëring zelf volgt voor alles een realisti
sche politiek.
Wij denken er niet aan andere volken van
de Chineesche markt uit te sluiten China
is groot genoeg om geen steun te behoeven.
Integendeel, wij zijn zelf tot voor een halt
jaar door de Chineesche boycot-campagne
van de Chineesche markt verstooten. Onze
politiek is en blijft gericht op gelijkheid van
in- en uitvoerrechten in China".
„Komt dat in de practijk niet neer op
steeds voortschrijdende uitsluiting van de
Europeesche producten door de goedkoopte
van de Japansche artikelen?"
„Zeker, Japan blijft aanhanger van de
vrijhandelleer; als wij goedkooper zijn, komt
dat voornamelijk tenminste voor wat China
betreft doordat dit land zoo dichtbij ligt
wat de vervoerkosten doet dalen. Ook komt
het, doordat een zeer groot deel van onze
producten wordt vervaardigd in huisindustrie
Dit stelt ons in staat heei wat belangrijke
kosten te vermijden en tegelijkertijd den ar
beiders 'n bestaan te laten leiden dat in de
gezinsomgeving aangenamer is dan in fa-
Drieken".
„Maar de „dumping", Excellentie? Zijn er
niet industrieën die met verlies aan het bui
tenland verkoopen?"
„Als eenige bedrijven meenen zekere offers
te moeten brengen, dan is dat zeker om nog
kostbaarder werkloosheid te ontwijken, doch
dat kan slechts een tijdelijke maatregel zijn.
want geen enkel bedrijf zou een voortdurend
verlies kunnen dragen".
„Er wordt in Europa ook vaak gezegd, Excel
lentie, dat er van Japansche zijde neiging be
staat met Duitschland speciale overeenkom
sten te sluiten als het dit niet reeds heef
gedaan omdat de economische voorwaar
den van Japan in vele opzichten gelijkenis
vertoonen met die van Duitschland?
Over deze kwestie drukt Hirota zich for
meel uit:
„Sedert Japan uit den Volkenbond is ge
treden bemoeit het zich hoe langer hoe min-
DOOR EMILE SCHREIBER.
der met Europa en steeds meer met de hand
having van den vrede in het Verre Oosten.
Daarom kan het onmogelijk een speciaal
accoord met een bepaalde mogendheid heb
ben het tracht met allen op goeden voet
te blijven.
Terwijl de spanning in Europa steeds
grooter wordt blijft Japan de vrijhandels
politiek. die het sinds zeventig jaar volgt,
handhaven. Zoodoende werkt het vastbesloten
mee aan de handhaving van den vrede, die
op vrijheid van arbeid gebaseerd is".
„Alle landen", zoo besluit minister Hirota,
„rollen zich als egels op, als egels, die zich
eigenlijk graag in een mand voor de buiten
wereld zou willen verbergen. Is het een wonder
dat zij op die manier sterven? Wij worden
zelf ook op onkosten voor pantserschepen,
vliegvelden en allerlei soorten bewapening
gejaagd, die zeer aanzienlijk en die eigenlijk
weggegooid geld zijn. Wij willen niets liever
dan deze waanzinnige uitgaven te beperken.
Maar een dergelijke wensch van ons allen be-
teekent niets. Wij willen ten allen tijde mede
werken om de lasten der bewapeningen, die
de volken vern1 - eren, te verlichten".
Dat zijn de verklaringen die ik van de
Japansche minister van buitenlandsche zaken
ontving.
De dreigende ontwikkeling van de Japan
sche interventie in China was daaruit toen
zeker niet te voorzien, maar het is mogelijk
dat het Gaimueho er toen zelf nog niets van
wist. Een dergelijk geval heeft zich immers
ook bij de gebeurtenissen in Mandsjoekwo
in 1931 voorgedaan. Was minister Hirota van
die ontwikkeling op de hoogste geweest eri had
hij erover willen spreken dan zou hij mij
waarschijnlijk hebben uitgelegd, dat de mi
litaire activiteit niets anders ten doel had
dan de verzekering van de veiligheid in een
te anarchistisch! land en het verwerven van
een zeker afzetgebied, waarvan Japan door
zijn goedkoope productie, stellig het meest
profiteert.
Deze Japansche politiek ten opzichte van
China schijnt niets anders te zijn dan de
logische ontwikkeling van de leer, die geleid
heeft tot de koloniale politiek der Europeesche
landen. De vooruitgang van wetenschap en
techniek in de laatste eeuw schijnen in elk
land een gelijktijdige ontwikkeling in de be
drijven te eischen.
Als deze ontwikkeling zich niet snel genoeg
voltrekt en als de volken niet zichzelf gaan
beschaven, dan zullen-hun naburen dit doen,
omdat het gevoel van achterstand hun on
dragelijk wordt. Zij zullen het beschavings-
en ordeningswerk ondernemen in de plaats
en op grondgebied van de volken, die het
niet aandurfden.
Als de Volkenbondzelf door het organi-
seeren van een positieve internationale actie
deze maatregelen van algemeen belang had
genomen, dan zou hij zeker het optreden van
Japan in China of dat van Italië in Abessinië
hebben kunnen voorkomen.
Maar wij leven in een tijd, waarin het voor
staan van principes, hoe mooi die ook zijn,
niet genoeg is en waarin eenzijdige pogingen
tot het sluiten van verdragen in de plaats
treden van de collectieve tekortkomingen op
dat gebied.
Wanneer China thans niet onmiddellijk in
een nationale opleving, die op het oogenblik
alleen generaal Tsjang Kai Tsjek zou kun
nen verwekken, zijn eigen economische om
wenteling ontketend dan zullen de Noorde
provincies wellicht hetzelfde lot ondergaan
als Mandsjoerije. Geen enkel land met Wes-
tersche beschaving lean zich verzetten tegen
het binnendringen in China van Japan, dat
gemotiveerd is door de noodzaak van het ver
krijgen van goedkoope grondstoffen. Een
Europeesch militair attaché te Tokio heeft
mij eens gezegd, dat al heeft Japan lang
niet het beste leger en de beste vloot ter
wereld, het daarom niet minder waar is, dat
geen enkele mogendheid in staat is zonder
hulp een troepen macht aan te voeren, die de
Japansche strijdkrachten in bedwang kan
houden. Wat een evenuteele gezamenlijke
actie betreft, daar weten we alles van....
Noch Japan, noch de Westersche landen,
ontkennen dezen stand van zaken, die de
steeds meer in het oog loopende onthoudings
politiek van Europa en Amerika in het Verre
Oosten duidelijk maakt.
Evenals de afzonderlijke landen van de
drie beschaafde werelddeelen Europa. Amerika
en Azië meer en meer tot zichzelf inkeeren.
(Nadruk verboden).
moeilijk ideaal verwezenlijken. We reden op
gewekt met de wagens door den storm naar
huih.
's Nachts drie uur kroop onze laatste man
in z'r. kooi, maar den volgenden ochtend was
de kist te 9 uur weer vliegklaar.
Ik hoorde op een avond het trieste korte
berichtje, dat Vaz Dias door den aether
seinde: Op Ter let was een jongen bij het
zweefvloegen gedood. Dat is de. ernstige kant
van ons werk.
Later hoorde ik het van zijn zweef kamera
den. Het was snel gebeurd bij een hoogstart.
Het toestel werd te veel overtrokken en
dook achterover.
's Avonds waren ze zwijgend bij elkaar ge
komen; er was een stilzwijgende gelofte tus
schen hen gegroeid. Het offer van hun ka
meraad zou niet tevergeefs zijn geweest. Ze
zouden doorzetten, omdat ze geloofden in
hun ideaa'
De. pioniers die vallen worden steeds met
eerbied herdacht, pie herdenking geeft den
jongeren een zekeren ernst bij hun taak. die
zoo gauw als een spel kan worden opgevat.
De jongens worden gehard. Zoo zullen we
een ras kweeken dat de basis zal vormen
voor een gezond volk. Zooals eens de zeelui
uit de 17de eeuw de kern vormden van ons
veerkrachtige volk, zoo zullen de zwevers een
gezonde basis vormen voor een kerngroep
waardoor Holland in de 20ste eeuw met zijn
Luchtvaart omhoog wordt gestuwd.
Alleen in zoo'n kist, zonder motorgeronk
rondzwevend tusschen wolkpartijen en zwe
vende vogels, zoo leert men de natuur daar
boven beter bewonderen.
Men laatzich in- termische luchtstroomen
omhoog spiralen en raakt met de geweldige
natuurkrachten vertrouwd. Men voelt zich
alleen maar een klein menschje, dat geniet
van de grootheid daarboven. Men leert de roof
vogels kennen, die rustig langs en om ons
heen zweven, ook profiteerend van den stijg
wind.
Er glijdt een aardsche beklemming van ons
af. En deze gewaarwording zal ons in het
leven een helderder en rustiger inzicht geven.
We zullen de onweersbuiën leeren kennen, op
honderden meters hoogte en er rustig langs
zweven en we zullen onder den indruk ko
men van zooiets geweldijs.
In een volgend artikel zullen we een be
schouwing geven over de mogelijkheden van
de zweverij in Holland.
ANTHONY J. D. SIPS.
Onder regie van Gerhard Lamprecht zijn de
opnemingen voor de Ufa-film „Een teveel aan
boord" in de ateliers te Neubabelsberg begon
nen. De rollen worden gespeeld door: Al-
brecht Schoenhals, Lida Baarova, Ernst Kar-
chow. Annemarie Steinsieck, Willy Birgel,
Alexander Engel, Hans Kettler, Karl Danne-
mann, Rudolf Platte en Jupp Hussels.
Fritz van Dongen in „Rubber*.
Fritz van Dongen is geëngageerd voor de
Ruttende Meester-film der Tobis: „Rubber"
Hij zal deelnemen aan de expeditie, die naar
Sumatra vertrekt, waar de buitenopnemingen
voor deze ialeressante speelfilm gemaakt wor
den.