Een Elf landen tocht Zweefvliegen Minister Hirota over Japan's politiek, Op weg naar Oslo. De Poseidon fontein van Milles en het Kunstmuseum op het Gotaplein i. Gothenburg'. Zondagsmorgens vroeg stond mijn fiets weer opgeladen voor het huis. Een laatste groet naar mijn vriend, die boven uit het raam hing. en mijn week in Gothenburg was voorbij. Nog eenmaal fietste ik door de heele stad. Langs het nieuwe scheepvaartmuseum, dat uitziet over het bedrijvigste deel van de Göta Elf, langs de oude kerken, over de heerlijke hob belkeien naar de Nieuwe Allee, den prachtigen parkweg, die in de plaats gekomen is voor de oude wallen. Gothenburg heeft een uitgesproken eigen karakter. De Zweden zeggen, dat het centrum der stad Nederlandsch is. omdat er kanalen zijn. Zeker, er zijn grachten en er waren er nog veel meer, door Hollanders, die hier de vroegste bewoners waren, aangelegd, maar het zijn geen Nederlandsche grachten. Zij zijn te breed, te recht en dan missen zij ook nog een der voornaamste bestanddeelen onzer grach ten: zij hebben geen boomen langs de kanten. Een gracht zonder boomen, die zich in het water kunnen spiegelen, is als een huis zon der ramen, zij is even dood als een te breede asphaltweg. Op andere plaatsen in de stad heeft men dit te kort echter weer goed gemaakt. De parken van de stad zijn eenvoudig schitterend onderhouden. Dat kan ook heel goed, Gothen burg is nu eenmaal de stad van de rijke koop lieden, die niet voor elkaar willen onderdoen in het verfraaien van hun woonplaats en zoodoende beschikt de stad over ettelijke hon derdduizenden per jaar voor haar uiterlijk schoon. Met den goeden smaak der Zweden werden hier zelfs de eenvoudigste dingen ver fijnd tot een ware lust voor de oogen. Het is gek, maar het meest frappeerde mij dit nog in de lantaarnpalen. Wat hebben wij door gaans niet voor wangedrochten langs onze straten staan en zelfs onze nieuwe lantaarn palen zijn meestal alleen maar modern door gebrek aan lijn. Niet alleen echter de lan taarnpalen zijn de moeite waard, ook de mo derne gebouwen hebben hun eigen. Gothen- burgs karakter en wel voornamelijk door het bouwmateriaal, gele baksteen. Ook vroeger bouwde men hier al met die soort steen, zoo,is bijv. het gebouw der Zweedsche Oost-Indische Kompagnie daarvan opgetrokken; wanneer men er roode steen voor had gebruikt zou het zoo aan een van onze Amsterdamsche grach ten kunnen staan. Voor de nieuwe stedelijke gebouwen slaat men een heel anderen weg in en bij voorkeur worden pilaren aangewend om den gevel tee- kening te verleenen. Op het Göta Plein, rond om de enorme Poseidon fontein (weer van Milles). komt dit wel het sterkst tot uiting. Het geheel wordt overheerscht door de strenge facade van het kunstmuseum met zijn zeven enorme toegangspoorten en de hooge trappen vlucht van het plein af. maar ter weerskanten zijn sinds mijn laatste bezoek twee nieuwe ge bouwen verrezen: het concertgebouw, dat nog niet heelemaal af is en het stadstheater. Zoo doende is men hard op weg om het cultureele centrum der stad naar dit plein te verleggen. Wanneer je door deze wijk dwaalt, zou je wei nig vermoeden, dat je met een handelsstad te doen hebt, want het handels- en scheepvaart gebied is sterk gelokaliseerd langs de rivier. Daar liggen de groote Göta werven en het on ophoudelijk gehamer der scheepshamers klinkt tot ver over het water. Langs de kade liggen de schepen der Amerika lijn. ien der weinige lij nen, die nog niet met verlies werken. Vooral 's ochtends heel vroeg is het inte ressant om een vischafslag bij te wonen. Dan liggen er honderde visschersbooten van de kustplaatsen en de veiling van alle mogelijke soorten visch tot haaien toe gaat met een tempo. da,t een gewoon mensch eenvoudig niet bij kan houden. Hoog boven dit gedoe uit ligt Masthygskyrkan. haar toren is het eerste wat je van de stad ziet en ook wanneer je allang tusschen de scheren vaart, steekt zij nog don ker boven de eilanden uit. De bootreis naar Oslo gaat over zee, maar je zoudt het water moeten proeven om het werkelijk te kunnen begrijpen: zoo goed als de heele reis vaar je tusschen de scheren door. Het water ligt staalblauw tusschen de gele en en bruine rotsen. De golfslag is miniem, maar toch lag onze boot soms aardig te rollen door den vrij sterken wind. Aan de Zweedsche west kust zijn de scheren zoo goed als onbegroeid. In een barbaarsche naakt heid steken de rotsen uit zee op, soms glooiend, dan weer stijl om hoog rijzend uit het water. Het witte schuim der branding spat de lucht in en schittert in de scherpe zon. Er ligt een robuste kracht over dit tafereel van rots en zee, die een Hollan der, welke ik aan boord ontmoette, aan de rotskust van Klein-Azië deed denken. Zoo nu en dan stopt de boot om passagiers op te nemen, voor het meerendeel komen zij bootjes van de kust gevaren en worden aan aan boord geheschen. Bij de grootere plaatsen is de aankomst van de boot de ge beurtenis van den dag. Alles spoedt zich naar de kade om de nieuw aangekomen badgasten in oogenschouw te nemen. De menschen ver dringen zich op het plankier langs de huizen, dat soms niet breeder is dan drie meter. Hoe vreemd liggen de kleine plaatsjes tegen de klippen opgebouwd, elk bruikbaar stukje grond werd benut. Ja zelfs tot in het water op palen liggen de huizen, als paalwoningen uit voor historische tijden. Zulke dorpen hebben hun karakter eeuwen lang weten te behouden. Bij elke plaats staan tusschen de huizen en rekken: als groote V's hangen daar tiendui- zende kabeljouwen aan in de zon; openge sneden, de ingewanden er uitgehaald en als ik het goed gezien heb worden zij door stok jes in hun fatsoen gehouden. Soms ontdek je plotseling tusschen de kale rotsen een kleine weide met een paar magere koeien. Dit moet wel het land zijn, waar de sprook jes over zeemeerminnen hun oorsprong gevon den hebben. Soms denk je tusschen de steen een menschelijk wezen ontdekt te hebben, maar op een ander oogenblik gaat een bad- strand bijna aan je oog voorbij, doordat men schen en rotsen dezelfde kleur gekregen heb ben onder de brandende zonnestralen. De westkust van Zweden is nu eenmaal één lang gerekte badplaats. Waarom is mij eigenlijk niet duidelijk geworden, want naar het uiter lijk te oordeelen, zou ik het zelf hoogstens een dag in een van de kleine nesten op de barre rotsen kunnen uithouden. Toch is de boot stampvol met vacantiereizigers. Scandinavië is een goed land voor vacantiegangers. Drie weken tot een maand vacantie is hier geen zeldzaamheid, daarbij komen dan nog auto matisch een stuk of zes dagen met Kerstmis en dito met Paschen, al met al een respectabel aantal dagen, dat den doorsnee Hollander wel moet doen watertanden. Sommigen hebben hun fiets mee op de boot. Bij de havens moet dan zoo'n zwaar bepakte fiets tegen de loopplank omhaog geduwd wor den. Bij Lysekil viel tot groote hilariteit van de toeschouwers een groote doos van een der fietsen naar benéden in het water. Gelukkig bleef hij drijven en werd toen door een der matrozen weer opgevischt, maar voor den eigenaar was dit natte geval niet zoo erg pret tig. De Hollander was van boord gegaan en de overige passagiers zagen er nu niet zoo erg aantrekkelijk uit, behalve een jong paartje. De rest van dien dag en den volgenden morgen bleven wij bij elkaar. Hij werkte bij de tele graaf. zij bij de post in Stockholm. Het kind was thuis bij de meid in Stockholm en zij had den een buitenhuisje in de scheren. Dit al leen om den financieelen toestand van de lage re beambten hier te karakteriseeren. Zij spra ken Zweedsch met een sterk Stockholmsch ac cent en hielden er die sterke levens-philoso- phie op na, die je hier zoo vaak aantreft: zij waren tevreden! Zelfs een prachtig zeiljacht, dat ons voorbij voer, ontlokte slechts de opmerking: Wat moeten die menschen een zorgen hebben om alles op tijd te kunnen be talen, „juist genoeg" is toch eigenlijk maar je ware. In Strömstad werd halt gemaakt voor den nacht, zij telefoneerden even (400 K.M.) met Stockholm om te hooren of thuis alles wel was en daarna gingen wij het stadje in. Er was niet veel te zien. Den volgenden morgen voeren wij urenlang tusschen de oevers van de Oslo fjord. De scheren worden weer meer begroeid. Nu wap peren er van de kustdorpjes slechts Noorsche vlaggen, rood met een kruis van wit en blauw, en de landhuisjes hebben een heel ander ka rakter gekregen. De meesten zijn licht ge schilderd en wat je in Zweden zelden ziet, er zijn tal van werkelijk moderne houten villa tjes tusschen de oudere buren. Aan den rech ter kant varen wij het stadje Moss voorbij. Dan vernauwt zich het water en vooral links wordt het bergland hooger en steiler. Op den achtergrond liggen donkerblauw de Noorsche bergen. Het is verrassend mooi en je begint een beetje die benauwende trots van de Noren te begrijpen om de schoonheid van hun land. Geen land is zoo schoon als het hunne en geen natuur zoo grootsch, volgens de „Noor sche Noren uit Noorwegen". Wanneer wij dan nog de vesting Oscarsborg voorbij gevaren zijn en het kleine plaatsje Skaugum, waar de kroonprins zijn heeren boerderij heeft, ligt Oslo aan het eind van de fjord voor ons open. Nu is er geen plaatsje aan de kust meer onbebouwd. Overal staan de zomerhuisjes, die naar de stad toe steeds grooter en mooier worden. Tusschen de hui zen door wordt het gele gevaarte van het ko ninklijk slot zichtbaar en aan de haven zelf staat nu al zwaar en massaal het in aanbouw zijnde nieuwe raadhuis, dat een twintig ver diepingen hoog zal worden. Links en rechts de bad gelegenheden en in de prachtige na tuurlijke haven liggen de zeeschepen naast el kaar. Maar dezen keer is er nog wat bijzon ders te zien. Er zijn twee groote Amerikaan- sche oorlogsschepen in de haven, Arkansas en Wyoming. Na pas- en douane-controle rijd ik de on bekende stad in, regelrecht naar het kantoor van het Noorsche meisje, dat ik verleden jaar in Weenen ontmoette, waar zij met een vrien din op een fietstocht was. Wij spreken elkaar vijf minuten, mijn kamer staat klaar, om drie uur, na kantoortijd, zullen wij samen naar huis gaan. Voorloopig dwaal ik dus alleen, bevrijd van mijn fiets, door de stad. Het krioelt er van de Yankee's. Wanneer ik mijn geld wissel staat er ook al een dollarwisselende adelborst naast mij. Ik vraag hem, wanneer zij gekomen zijn en hoe lang zij nog zullen blijven. Hoe het komt weet ik niet, maar binnen een minuut hebben wij uitgevonden, dat zijn broer, als officier op een ander Amerikaansch oorlogs schip, de gast was geweest van mijn vriend in Gothenburg, twee dagen voordat ik bij hem pp de rotsen er omheen eindelooze houten kwam logeeren, Deze toevalligheid is natuur- DINSDAG 30 JULI 1935 lijk meer dan voldqende om Oslo Oslo te laten en samen ergens naar binnen te schuiven om deze nieuwe vriendschap met het een en an der te bezegelen. Later hoorde ik. dat er 400 adelborsten aan boord waren. Wat kan het toch raar loopen dat je dan juist dien eene tegen het lijf moet loopèn B. C. J. GROENEVELT De zweefvliegerij door een „prisma" bekeken. Zonrrige en mooie kan ten, maar ook ernstige zijden. Een hard school, met veel kame raadschap vormt hier flinke man nen. Het streven naar een groot doel maakt een volk gezond en sterk, en geweldig voor de toekomst. We hebben zoo'n doel gekend, en er onze volkskracht in uitgeleefd in de gouden eeuw. Die oude roem, waarvan alleen nog de herinnering leeft, keert terug in onzen tijd. Wij worden de luchtvaarders van de 20e eeuw. De K.L.M. zinspeelt er reeds lang op. met de bekende affiche van „De Vliegende Hollander". Eens legende, thans werkelijkheid. Inderdaad zal de roem in ons Holland terugkeeren. maar dan moet de Hollander dit inzien. Zooals het n u gaat komt dat zeker niet. Onze Lucht vaar tprestaties zijn schitterend, de kundig heden van onze piloien zijn overal bekend. En toch mankeert er nog één zaak. om tot een volledige ontwikkeling van de luchtvaart in Holland te geraken. De luchtvaart in Hol land is weinig populair. Zij leeft niet vol doende onder het Hollandsche publiek Holland ontbreekt het aan de populaire luchtvaart. Vooral onder de jeugd merkt men dat gemis, Zeker, den laatsten tijd wordt hier in wel eenige leiding gegeven door ouderen, de zaak werd georganiseerd, maar zij bracht niet de gewenschte onlossing. De daadwerkelijke beoefening van de avia tiek moet binnen het bereik worden gebracht van alle jongeren. Iedere jongen, die vliegen wil leeren, moet daartoe ook in de gelegen heid worden gesteld. Men zal vragen: „wijst mij den weg naar den goedkoonen vorm van luchtvaart". Het ant woord is: Die weg is reeds geplaveid: dat hebben anderen voor ons gedaan. Waar an deren reeds werkten, wachtten wij nog. Maar nu is langer wachten niet meer verantwoord Wij moeten aan den slag. De Hollandsche zweverij wacht op Hollandsche jongens, die willen werken en zwoegen voor een grootsch doel: ..Jong Holland de lucht in". We hoeven maar over onze Oostelijke grenzen te kijken om te zien hoe daar de zweverij onder de ieusrd leeft. De jeued moét leven voor de zweef vliegerij in het bewustzijn, dat de zweverij het, land groot kan maken in de aviatiek. Kameraadschap en zelfdiscipline moeten de honfdeiaenschqopen worden van de karakters. Het zweefvliegen heeft een dieperen grond, dan a heen het leeren besturen van zoo'n zweefkist. Karaktervorming, het ontwikkelen en bij- polijsten van bovengenoemde eigenschappen, behoort tot de zware taak van de instructeurs. Het moeten allen karakters worden, die, met behoud van hun persoonlijke ambities, passen in éénzelfde kader. -Hier een stukje geschiedenis uit ons zwevers- kamp ..de Boekhorst" te Noordwijkerhout. dat duidelijk zal maken wat met die karaktervor ming bedoeld wordt. „Hallo Douny, het is zeven uur". Deze woor den maken me wakker uit een diepen slaap. Ik rende naar buiten. Regen, wind, haast een storm, vast geen vliegweer. Te acht uur zaten we aan het ontbijt. We praatten over het vliegweer. ..Ongelukkig weer", meent de le officier. „We vliegen vandaa-g maar niet". steid= Karl voor. „Hangt af van den commandant", zei Camphuis. Te half 9 komt de commandant binnen. „Jongens, er moet vanmiddag gevlogen worden met „De Blauwe Engel" voor de keuring van Luchtvaartdienst". Een vragende b'lik in onze oogen. De Blau we Engel was nog niet ingevlogen, en er met dit weer voor het eerste de lucht mee in. dat was geen pretje. We zeiden niets, maar dach ten des te meer. Na het ontbijt was het meteen een drukte van belang. De Blauwe Engel werd gedemon teerd en op den transportwagen geladen. De lier werd voor den dag gehaald. Alle benoo- digdheden ingeladen en 's middags stonden we te drie uur startklaar op ons vliegterrein Op dien tijd kwam de commandant met den vertegenwoordiger van den Luchtvaartdienst aanrijden. Een goede startplek werd gezocht en het toestel daar tegen den wind in opge steld. Jongens, wat een storm! 't Was „bok kig" weer, zooals men onder vliegers zegt. Gelukkig bleef de regen in de lucht. Krach tige windstooten stortten zich op de breede vleugels, maar de soepele constructie ver werkte ze rustig. We hadden 's morgens geloot wie de eerste vlucht zou maken. Karl had het getroffen. Hij was een oud-Rhönvlieger, we vertrouwden hem dus dit werkje graag toe. En toch hing er spanning in de lucht. We voelden allen het riskante: het invliegen van een onbekende kist met dergelijk winderig weer. De rubberkabel werd aangehaakt; twee man aan den staart en 2 maal 3 man aan den startkabel. Karl gaf zijn bevelen. Alles klaar? Uit trekken! De kabel komt onder spanning. Loopen! In looppas gaan de trekkers nu vooruit en rekken den kabel in een groote spanning. Dan los! en met fluitende spandraden schiet de machine de lucht in. Karl maakt een prach tige vlucht. Rustig en regelmatig laat hij een korte glijvlucht zien. „Alles in orde hoor!" zegt Karl. Vliegt rus tig; kan gerust in gaan zitten!" Kar] maakt nog een vlucht. En nu komt, ondanks het slechte weer, de vliegstemming er in. Allemaal maken we twee vluchten en dan zullen we een start probeeren met volle kabelspanning. Alle mannen zijn op hun plaats en Karl in de kist. Weer de comman do's. Een pracht van een vlucht is dat voor zulk weer. Dan krijgt het toestel heftige tik ken van den on regel matigen wind. Karl wil de kist in de bocht leggen, maar slipt eenigszins door een heftige windvlaag. Hij probeert snel te landen. Even een gekraak, en we snellen allemaal toe. Karl heel, de kist opzij stuk. Hoera, goed afgeloopen. Karl kruipt er uit. „M'n eerste brokken", zegt hij nog een beetje mismoedig. „Van avond allemaal repareeren. jongens, zoodat morgen de kist weer vliegklaar is". Dat is steeds ons parool: allen voor één en één voor allen. Dat is het geheim, de groote onzichtbare kracht, waarop de zweefvliegerij steunt. Zóó kunnen we groot worden en ons AZIE in 1935. Japan wil den vrijhandel handhaven De houding ten aanzien van China. Ik moet zeggen, dat de twee hoogste be windsmannen van de Japansche regeering die mij een vereerend onderhoud hebben willen toestaan, al mogen zij mij niet alles hebben gezegd wat zij wisten (dat hebben de latere gebeurtensisen aangetoond), niet temin met groote hoffelijkheid de door mij gestelde vragen hebben beantwoord. De heer Hirota. minister van buitenland - sche zaken, die vele vrienden telt in de diplo matieke kringen van den Volkenbond, ont vangt mij in het Gaimucha (het Japansche Quai d'Orsay). De ontmoeting heeft plaats in een vertrek, welks eenvoud ik zou haast: zeggen stugheid (het lijkt op een bescheiden werkkamer) af steekt bij die van de meeste ministers, die ik in Europa of in Amerika heb kunnen in terviewen. Minister Hirota doet me door zijn eenvoud en vooral door een zekere zachtaardigheio aan den Franschen minister van buitenland- sche zaken Laval denken. Hij maakt geen enkele toespeling op de operaties, die eenige weken na dit onderhoud in China zouden plaats hebben. Hij wijst integendeel met na druk op de merkbare verbetering in de Chi- neesch-Japansche betrekkingen. Een verbete ring. die trouwens voor een groot deel wer kelijk is. omdat met volledige instemming van generaal Tsjang Kai Tsjek. de generaalsre- geering en de quasi-dictatuur van de Nan king regeering de boycot-campagne in China tegen Japansche goederen bijna heelemaal is afgeloopen Hij legt me ook uit, hoe door het afstaan door de U.S.S.R. an den Chineeschen Ooster spoorweg aan Japan een einde is gemaakt aan het eenige werkelijk ernstige verschil van meening, dat tusschen de Sovjet-Unie en Japan bestond. „Ofschoon Japan zich genoodzaakt heeft gezien uit den Volkenbond te treden, daar de groote mogeiK" -iden niet het absoluut nood zakelijke van zijn beschavende actie in Mandsjoekwo hebben willen inzien, blijft Japan meer dan ooit hechten aan den vrede" zegt de minister. „Japan streeft er naar door niemand bedreigd te worden en niemand te bedreigen". „Ongetwijfeld, Excellentie, maar sommige bladen, vooral zekere Japansche kringen voeren de bekende „hands off China"-campagne, die toch niets minder wil dan de Europeanen van de markt uit te sluiten en hen misschien zelfs van Chineesch gebied te verwijderen?" „In elk land zijn extremistische elementen" .antwoordt, d.e..minister,, „maar de Japansche regeëring zelf volgt voor alles een realisti sche politiek. Wij denken er niet aan andere volken van de Chineesche markt uit te sluiten China is groot genoeg om geen steun te behoeven. Integendeel, wij zijn zelf tot voor een halt jaar door de Chineesche boycot-campagne van de Chineesche markt verstooten. Onze politiek is en blijft gericht op gelijkheid van in- en uitvoerrechten in China". „Komt dat in de practijk niet neer op steeds voortschrijdende uitsluiting van de Europeesche producten door de goedkoopte van de Japansche artikelen?" „Zeker, Japan blijft aanhanger van de vrijhandelleer; als wij goedkooper zijn, komt dat voornamelijk tenminste voor wat China betreft doordat dit land zoo dichtbij ligt wat de vervoerkosten doet dalen. Ook komt het, doordat een zeer groot deel van onze producten wordt vervaardigd in huisindustrie Dit stelt ons in staat heei wat belangrijke kosten te vermijden en tegelijkertijd den ar beiders 'n bestaan te laten leiden dat in de gezinsomgeving aangenamer is dan in fa- Drieken". „Maar de „dumping", Excellentie? Zijn er niet industrieën die met verlies aan het bui tenland verkoopen?" „Als eenige bedrijven meenen zekere offers te moeten brengen, dan is dat zeker om nog kostbaarder werkloosheid te ontwijken, doch dat kan slechts een tijdelijke maatregel zijn. want geen enkel bedrijf zou een voortdurend verlies kunnen dragen". „Er wordt in Europa ook vaak gezegd, Excel lentie, dat er van Japansche zijde neiging be staat met Duitschland speciale overeenkom sten te sluiten als het dit niet reeds heef gedaan omdat de economische voorwaar den van Japan in vele opzichten gelijkenis vertoonen met die van Duitschland? Over deze kwestie drukt Hirota zich for meel uit: „Sedert Japan uit den Volkenbond is ge treden bemoeit het zich hoe langer hoe min- DOOR EMILE SCHREIBER. der met Europa en steeds meer met de hand having van den vrede in het Verre Oosten. Daarom kan het onmogelijk een speciaal accoord met een bepaalde mogendheid heb ben het tracht met allen op goeden voet te blijven. Terwijl de spanning in Europa steeds grooter wordt blijft Japan de vrijhandels politiek. die het sinds zeventig jaar volgt, handhaven. Zoodoende werkt het vastbesloten mee aan de handhaving van den vrede, die op vrijheid van arbeid gebaseerd is". „Alle landen", zoo besluit minister Hirota, „rollen zich als egels op, als egels, die zich eigenlijk graag in een mand voor de buiten wereld zou willen verbergen. Is het een wonder dat zij op die manier sterven? Wij worden zelf ook op onkosten voor pantserschepen, vliegvelden en allerlei soorten bewapening gejaagd, die zeer aanzienlijk en die eigenlijk weggegooid geld zijn. Wij willen niets liever dan deze waanzinnige uitgaven te beperken. Maar een dergelijke wensch van ons allen be- teekent niets. Wij willen ten allen tijde mede werken om de lasten der bewapeningen, die de volken vern1 - eren, te verlichten". Dat zijn de verklaringen die ik van de Japansche minister van buitenlandsche zaken ontving. De dreigende ontwikkeling van de Japan sche interventie in China was daaruit toen zeker niet te voorzien, maar het is mogelijk dat het Gaimueho er toen zelf nog niets van wist. Een dergelijk geval heeft zich immers ook bij de gebeurtenissen in Mandsjoekwo in 1931 voorgedaan. Was minister Hirota van die ontwikkeling op de hoogste geweest eri had hij erover willen spreken dan zou hij mij waarschijnlijk hebben uitgelegd, dat de mi litaire activiteit niets anders ten doel had dan de verzekering van de veiligheid in een te anarchistisch! land en het verwerven van een zeker afzetgebied, waarvan Japan door zijn goedkoope productie, stellig het meest profiteert. Deze Japansche politiek ten opzichte van China schijnt niets anders te zijn dan de logische ontwikkeling van de leer, die geleid heeft tot de koloniale politiek der Europeesche landen. De vooruitgang van wetenschap en techniek in de laatste eeuw schijnen in elk land een gelijktijdige ontwikkeling in de be drijven te eischen. Als deze ontwikkeling zich niet snel genoeg voltrekt en als de volken niet zichzelf gaan beschaven, dan zullen-hun naburen dit doen, omdat het gevoel van achterstand hun on dragelijk wordt. Zij zullen het beschavings- en ordeningswerk ondernemen in de plaats en op grondgebied van de volken, die het niet aandurfden. Als de Volkenbondzelf door het organi- seeren van een positieve internationale actie deze maatregelen van algemeen belang had genomen, dan zou hij zeker het optreden van Japan in China of dat van Italië in Abessinië hebben kunnen voorkomen. Maar wij leven in een tijd, waarin het voor staan van principes, hoe mooi die ook zijn, niet genoeg is en waarin eenzijdige pogingen tot het sluiten van verdragen in de plaats treden van de collectieve tekortkomingen op dat gebied. Wanneer China thans niet onmiddellijk in een nationale opleving, die op het oogenblik alleen generaal Tsjang Kai Tsjek zou kun nen verwekken, zijn eigen economische om wenteling ontketend dan zullen de Noorde provincies wellicht hetzelfde lot ondergaan als Mandsjoerije. Geen enkel land met Wes- tersche beschaving lean zich verzetten tegen het binnendringen in China van Japan, dat gemotiveerd is door de noodzaak van het ver krijgen van goedkoope grondstoffen. Een Europeesch militair attaché te Tokio heeft mij eens gezegd, dat al heeft Japan lang niet het beste leger en de beste vloot ter wereld, het daarom niet minder waar is, dat geen enkele mogendheid in staat is zonder hulp een troepen macht aan te voeren, die de Japansche strijdkrachten in bedwang kan houden. Wat een evenuteele gezamenlijke actie betreft, daar weten we alles van.... Noch Japan, noch de Westersche landen, ontkennen dezen stand van zaken, die de steeds meer in het oog loopende onthoudings politiek van Europa en Amerika in het Verre Oosten duidelijk maakt. Evenals de afzonderlijke landen van de drie beschaafde werelddeelen Europa. Amerika en Azië meer en meer tot zichzelf inkeeren. (Nadruk verboden). moeilijk ideaal verwezenlijken. We reden op gewekt met de wagens door den storm naar huih. 's Nachts drie uur kroop onze laatste man in z'r. kooi, maar den volgenden ochtend was de kist te 9 uur weer vliegklaar. Ik hoorde op een avond het trieste korte berichtje, dat Vaz Dias door den aether seinde: Op Ter let was een jongen bij het zweefvloegen gedood. Dat is de. ernstige kant van ons werk. Later hoorde ik het van zijn zweef kamera den. Het was snel gebeurd bij een hoogstart. Het toestel werd te veel overtrokken en dook achterover. 's Avonds waren ze zwijgend bij elkaar ge komen; er was een stilzwijgende gelofte tus schen hen gegroeid. Het offer van hun ka meraad zou niet tevergeefs zijn geweest. Ze zouden doorzetten, omdat ze geloofden in hun ideaa' De. pioniers die vallen worden steeds met eerbied herdacht, pie herdenking geeft den jongeren een zekeren ernst bij hun taak. die zoo gauw als een spel kan worden opgevat. De jongens worden gehard. Zoo zullen we een ras kweeken dat de basis zal vormen voor een gezond volk. Zooals eens de zeelui uit de 17de eeuw de kern vormden van ons veerkrachtige volk, zoo zullen de zwevers een gezonde basis vormen voor een kerngroep waardoor Holland in de 20ste eeuw met zijn Luchtvaart omhoog wordt gestuwd. Alleen in zoo'n kist, zonder motorgeronk rondzwevend tusschen wolkpartijen en zwe vende vogels, zoo leert men de natuur daar boven beter bewonderen. Men laatzich in- termische luchtstroomen omhoog spiralen en raakt met de geweldige natuurkrachten vertrouwd. Men voelt zich alleen maar een klein menschje, dat geniet van de grootheid daarboven. Men leert de roof vogels kennen, die rustig langs en om ons heen zweven, ook profiteerend van den stijg wind. Er glijdt een aardsche beklemming van ons af. En deze gewaarwording zal ons in het leven een helderder en rustiger inzicht geven. We zullen de onweersbuiën leeren kennen, op honderden meters hoogte en er rustig langs zweven en we zullen onder den indruk ko men van zooiets geweldijs. In een volgend artikel zullen we een be schouwing geven over de mogelijkheden van de zweverij in Holland. ANTHONY J. D. SIPS. Onder regie van Gerhard Lamprecht zijn de opnemingen voor de Ufa-film „Een teveel aan boord" in de ateliers te Neubabelsberg begon nen. De rollen worden gespeeld door: Al- brecht Schoenhals, Lida Baarova, Ernst Kar- chow. Annemarie Steinsieck, Willy Birgel, Alexander Engel, Hans Kettler, Karl Danne- mann, Rudolf Platte en Jupp Hussels. Fritz van Dongen in „Rubber*. Fritz van Dongen is geëngageerd voor de Ruttende Meester-film der Tobis: „Rubber" Hij zal deelnemen aan de expeditie, die naar Sumatra vertrekt, waar de buitenopnemingen voor deze ialeressante speelfilm gemaakt wor den.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1935 | | pagina 8