T Het eerste lustrum van de Wieringermeer. De feestelijke herdenking. De ex-kroonprins te Doorn. HET HUIS No. S3. De minister van Waterstaat, ir. Van Lidth de Jeude en verschillende andere autoriteiten die Woensdag de viering van het eerste lustrum van de Wieringer meer bijwoonden, op het feestterrein te Middelmeer Ter gelegenheid van de viering van het eerste lustrum van de Wieringer meer, werden Woensdag te Middelmeer behendigheidswedstrijden gehouden met motor-tractors De ex-kroonprins van Duitschland die voor een kort bezoek te Doorn vertoeft, maakte Woensdag een rijtoer met zijn vader, den ex-keizer. Het gezelschap in de auto Typische Bretonsche kleedij op het folkloristisch feest, dat deze week te Concarneau werd gehouden Z- Exc. minister O. C. A. van Lidth de Jeude woonde Woensdag te Middelmeer de viering van het eerste lustrum van de bij. De minister tijdens zijn rede Rechts zittend burgemeester van Medemblik; daarnaast (met wandelstok) ir. 5. Smeding, directeur van de Wieringermeer Voor het eerst na geruimen tijd rookte Woensdag weer de schoor steen van de „Gelria", n.l. voor de aanstaande reis naar Italië, naar welk land het schip verkocht is Sir Samuel Hoare, terug van vacan- tie in Norfolk, vanwaar hij terug geroepen werd Ypor de„ buitenge wone zitting van het Engelsche kabinet FEUILLETON. Een oorspronkelijke roman van Ir. J. C. L. B. PET. 7) En. zich haastig omdraaiend ging hij met groote stappen den weg op naar zijn huis. Toen hij honderd meter gegaan was, dwong een voorgevoel hem. om te zien. Hij ontwaar de het kleine manneke met- den dophoed, dat hem, zoo snel zijn korte beentjes dat toe lie ten, volgde. Toen het manneke bemerkte, dat Christiaan Dmzag, vertraagde hij plotseling zijn tempo, en keek verlegen opzij. Christiaan vervolgde met versnelden pas zijn weg, maar keek fciftig meter verder opnieuw om. Het kleine manneke volgde hem nog steeds, maar was nu in gezelschap van een grooten donkeren kerel, tegen wien hij druk gesticu- leerend scheen te praten. „Naar huis, naar huis", ging het gejaagd in Christiaan's hoofd, en zoo vlug stappend als hij durfde zonder argwaan van de andere voetgangers te wekken, sloeg hij de richting van zijn huis in. Na eenige seconden keek hij weer om. Het tweetal volgde hem nu niet meer, maar keek hem, in gezelschap van een politieagent aan dachtig na. Christiaan begreep, dat het nu van seconden afhing. Hij keek de straat" af. en zag aan de overzijde een kleine taxi, die met groote snel heid naderde. Het vlaggetje wees vrij. Zonder acht te slaan op de verwenschingen van fietsers en automobilisten die hem met millimeters misten, rende hij de straat over, en stak zijn hand uit. Met luid gepiep van remmen stond het vehikel eenige meters ver der stil. Christiaan stapte in en gaf zijn adres aan den chauffeur. „Hard rijden", beval hij. De chauffeur keek hem aandachtig aan, zei geen woord, knikte met het hoofd, en zette, tusschen zijn lippen een deuntje fluitend den motor aan. Zij reden. Christiaan keek om, en zag, dat zijn achtervolgers wanhopig uitza gen naar een ander vervoermiddel, waar-mee zij de jacht zouden kunnen voortzetten. Een glimlach van ontspanning ging over zijn gezicht. Voordat zij hem konden inhalen, zou hij thuis zijn. Daar was alles bekend en vertrouwd, daar was de veiligheid. Plotseling bemerkte hij. dat de taxibestuur der, inplaats van rechtsaf den weg naar zijn huis in te slaan, recht door reed. „Hé chauffeur, rechtsaf!" riep hij hem toe. De chauffeur antwoordde niet, maar reed nog steeds het deuntje fluitend tusschen zijn lippen, in razende vaart door. Plotseling begreep Christiaan alles. De chauffeur had hem herkend, en nu werd hij weerloos naar het politiebureau gereden. In machtelooze vertwijfeling balde hij zijn han den in zijn jaszakken. Zijn linkerhand klemde om iets kouds. Werktuigelijk haalde hij het koude voorwerp te voorschijn en keek er naar. Het was een kleine nikkelen revolver. Zijn wanhoop maakte nu plaats voor grim mige vastbeslotenheid. Het volgende oogenblik schitterde het wa pen naast het gezicht van den bestuurder, die plotseling ophield met fluiten, en bijna tegen een vrachtauto botste. „Eerste straat rechts", zei Christiaan kortaf. Gedwee zwenkte de auto de eerste zijstraat in. „Weer rechts". De auto sloeg den weg naar huis in. Toen zei Christiaan, als bij ingeving: „Langzaam rijden". Met een rustig gangetje naderden zij het huis; Christiaan nam onderzoekend de om geving op. In het voortuintje stond rustig, de handen op den rug gevouwen een politieagent. Een ruwe wanhopige vloek ontsnapte aan den mond van Christiaan. „Vol gas" gebood hij den chauffeur, die den wagen al bijna tot stilstand had gebracht. Met een ruk zette de auto weer aan, en schoot met toenemende snelheid de straat in. Een oogenblik zag Christiaan, die schuin achter den bestuurder zat, hoe dezen het zweet met groote druppels op het voorhoofd stond. Een boosaardige voldoening kwam bij hem op, toen hij zich bewust werd, dat hij dezen onbeschaamden fluitenden kerel, die al dacht hem te hebben overgeleverd, zoo in zijn macht had. Toen kwam de gedachte aan zijn netelige positie weer boven. „Waarheen, waarheen?" dacht hij rade loos. Het eenige dat hij kon bedenken was het huis van Margot. Hij gaf het adres aan den chauffeur en gebood hem te rijden zoo snel hij kon. Rusteloos op den weg vóór de automobiel kijkend, die nu met onverantwoordelijke snel heid door de stad schoot, kantelend op twee wielen om de hoeken sneed, voertuigen en voetgangers met centimeters missend, be dacht hij, wat hij zou zeggen, als zijn meisje hem daar haveloos en verwilderd zou zien aankomen. En wat zou daarna gebeuren. „Daaraan moet ik nu nog niet denken", zei hij. de moeilijkheden verschuivend tot zich- zelven, „eerst moet ik Margot zien. Als zij weet, dat ik onschuldig ben, komt de rest er niet op aan." De auto was intusschen het opgegeven adres genaderd. Een angstig voorgevoel deed Christiaan's hart kloppen. Pijnlijk drukte hij zijn hand op die bonzende plek in zijn borst. „Die spanning kan ik niet lang meer verdra gen", dacht hij, „dan breekt mijn hart". Plotseling zat hij rechtop in zijn zetel. Vóór het huis van zijn meisje stond, als een pen- I dant van den aan, die wacht hield bij zijn woning, een politieagent, de handen zelfbe wust in de witte handschoenen gevouwen op den rug. Een blinde woede beving Christiaan. „De ellendigen", schreeuwde hij, „ze willen me hebben!", en tot den chauffeur, die ineen gekrompen toehoorde, en niet durfde door te rijden, noch te stoppen; „Rijd door kerel! Rijd door! Gas!" „Waarheen?" vroeg de bestuurder met ge smoorde stem. „Dat hoor je wel, vooruit, schiet op!" De auto ging weer in de richting van het stadscentrum. „Waarheen nu?" vroeg Christiaan zichzelf af, maar hij was te moe om nog te zoeken naar een antwoord op die vraag. Het deed er niet toe; zoolang hij reed 'was hij veilig, de rest moest hij maar overlaten aan het noodlot. „Dat zal een duur ritje worden", dacht hij, „terwijl hij naar den meter keek, die een fan tastisch bedrag aanwees. En de vlegel heeft wel een goede fooi verdiend". Plotseling, midden in de stad maakte de motor een paar maal een puffend geluid; de auto minderde vaart, en stond eindelijk stil naast het trottoir. De chauffeur hief smeekend de handen op en keek hem aan met oogen, die uitpuilden van angst. „Geen benzine meer", fluisterde hij, heeseh van angst. Hij verwachtte blijkbaar dat hem het volgend oogenblik een kogel door het hoofd zou worden gejaagd. Christiaan begreep, dat hij niet kon wach ten tot er opnieuw benzine zou worden inge nomen. De bestuurder zou dan alle gelegen heid hebben assistentie in te roepen en hij zou voor de overmacht moeten bukken. „Ik moet een andere taxi zien te krijgen", dacht hij, en plotseling wist hij, wat hem te doen stond. Hij zou zich laten brengen naar zijn oudsten vriend, die in de naburige stad, op twintig kilometers afstand woonde. Die zou hem onder alle omstandigheden ontvan gen en hem aanhooren, en geen oogenblik twijfelen aan de waarheid van zijn relaas. Die zou Margot kunnen geruststellen, en voorloo- pig kunnen probeeren, de politie van zijn on schuld te overtuigen. Hij wierp dus den chauf feur een handvol zilvergeld toe, en stak haas tig de straat over. Hij had nog geen twintig passen gedaan of een luid tumult ontstond op de plek waaï de taxi was blijven staan. „Daar! daar!" hoorde hij roepen, en hij voelde dat menschen, begeerig naar de uitge loofde belooning, hem nawezen. Hij rende een zijstraat in, sloeg een hoek om, nog een hoek, schoot een steeg door, en kwam tot staan voor een vervelooze deur. Hij keek naar het nummer van het huis. Op het kozijn stond met zwarte letters het nummer 83 geschilderd. Christiaan draaide de klink om, en stapte naar binnen. VI. In dit hoofdstuk ontpopt Christiaan de Groot zich als een ridderlijke bescher mer van de vrouw. Hij stond in een donker portaal van waar uit een nauwe houten gang verder naar bin nen leidde. Toen hij dezen was doorgeloopen ging hij een versleten trap op, een donkere kamer of zolder over en weer een deur door. Een snijdende gil deed hem achteruitdeinzen, Een zeer dikke, in een slordig négligé gekleede vrouw was bezig een baby, die voor zijn (of haar) doen ook al in een zeer slordig négligé was gehuld, vol te gieten met pap. Toen de vreemdeling daar zoo plotseling dit vredige tooneel kwam verstoren uitte zij den meer- gemelden snijdenden kreet, trok de versprei de onderdeelen van haar négligé dichter om zich heen, en liet daarbij den met pap gevul- den lepel op den vloer kletteren. Het kind, dat blijkbaar prijs stelde op een ononderbroken vulling met pap, en waarschijnlijk werd aan gemoedigd door het voorbeeld van zijn moeder veranderde den o-vorm van zijn papzwelgen den mond in een meer gerekt model, passend bij vocale oefeningen en zette met stentor geluid een huilbui in. (Wordt vervo7^

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1935 | | pagina 8