DE FANHOEVE In verband met den bouw van den tweeden „Staten dam" moet de hel ling van de Rotter- damsche Droog dok Mij. vergroot worden. De oude helling is horizon taal middendoor gebrand. Het nieuwe internaat van de Zeevaartschool „Willem Barentsz teTerschelling is Woensdagavond in tegenwoordigheid van den burgemeester, den heer Rijnders officieel geopend. Tijdens den rondgang door het gebouw Jhr. dr. J. N. van der Does te Arnhem, die benoemd is tot chirurgisch mede werker aan de Nederlandsche Roode Kruis-ambulance naar Abessynië H K. H. Prinses. Juliana, die na haar onverwacht bezoek deze week aan de hoofdstad in het Koninklijk Paleis logeerde, vertrok Donderdag weer De derde dag van het Stavisky-proces te Parijs. Bardi de Fourtou tijdens zijn verhoor Het stoffelijk overschot van wijlen mr. B. C. J. Loder opgebaard in zijn studeervertrek te den Haag. Op den voorgrond een krans van H. M. de Koningin; rechts: de krans der Nederlandsche regeering De eerste spant voor den bovenbouw van het nieuwe Feyenoord-stadron te Rotterdam is Donderdag gesteld, waarbij de burgemeester, mr. P. Droog» leever Fortuyn, de hijschkraan in werking bracht FEUILLETON door CORA WESTLAND. 4) Maaike trof het dien morgen al bijzonder gelukkig, want om half twaalf had zij hare laatste eieren verkocht en ze kon juist de tram van kwart voor twaalf halen, zoodat ze dan nog maar drie kwartier te loopen had tot de Panlioeve. Zij vond het jammer, dat zij thuis komend niet onmiddellijk alles aan haar man kon vertellen, daar deze met de jongens op het veld was. Vlug zette zij koffie, die zij in een paar tinnen kruiken goot. „Breng jij ze aan vader en de broers", ge bood ze aan Clasien, „dan blijf ik zoo lang bij de kleinen. Vraag dan, of vader dadelijk naar huis komt, want dat moeder hem iets te zeggen heeft en kom zelf mee terug, want ik heb je hier noodig" Terwijl Clasien weg was en Maaike, in op dracht van moeder met de kleintjes aan het spelen was op de zandplek achter het huis, nam vrouw Abbema haar mans Zondagsche kleeren uit de kast po begon ijverig .te klop pen en te schuieren, want Geurt moest er uitzien, of hij naar de bruiloft ging. En ter wijl zij doende was, voelde zij zich prettig opgewekt en een lied drong haar naar de lippen, zoodat zij er zich een oogenblik latei- zelve over verbazen moest, dat zij zoo luid en vroolijk stond te zingen, of alle zorg haar hao losgelaten. Toen Geurt even later bij haaï binnen trad, begon zij hem dadelijk rad te vertellen, wat er aan de hand was. yJa man, je kijkt gek, dat ik je beste bullen voor den dag gehaald heb, maar jij gaat op reis, morgen met de eerste gelegenheid. Dus vanavond gaan we maar eens allemaal vroeg naar kooi". Zij deed hem omstandig verslag van hare wederwaardigheden en daarbij had zij hei melijk een gevoel van triomf. Want of Geurt nu achteraf allerlei bezwaren tegen haar stoutmoedig optreden te berder bracht, ze was maar wat blij, dat zij de inspraak van haar hart gevolgd was. Zoo volkomen als zij zegevierde over Geurt's achterna geuite be zwaren. zoo stellig wist zij ook zijn tegen stand te overwinnen ten opzichte van het nog te vervullen gedeelte der onderneming. „In elk geval moet je gaan, want de nota ris heeft zelf al geschreven, dat je komt". Tegen dit doorslaand argument wist Geurt dan ook niet veel in het midden te bren gen. Slechts vroeg hij aan Maaike, of de no taris ook te kennen had gegeven, wat hij zou moeten zeggen. „O. je vertelt maar gewoon alles, zooals het is. dat vader de hoeve zooveel jaren heeft bewoond, dat jij er geboren bent, dat komt van zelf wel, als je eenmaal aan de praat bent. De waarheid mag toch altijd ge zegd worden, en baat het niet, schaden kan het toch ook niet meer". Zoo trok Geurt er den volgenden morgen reeds vroeg op uit, om de tram van zeven uur naar de stad te nemen, van waar hij zich dan verder per spoor naar Amsterdam begeven zou. Hij zag er wel tegen op, al had hij dit zoo goed mogelijk voor Maaike trachten te ver bergen. Want wie weet. hoe boos mijnheer ♦zou zijn. dat hij het waagde, hem te komen lastig vallen. Stel je voor, dat mijnheer niet thuis was, misschien wel op reis naar het buitenland, dan zou zijn heele tocht ver geef sch zijn geweest. Zoolang Geurt onderweg was, eerst gedu rende zijn wandeling naar de tramhalte, daarna, tijdens den rit per tram en spoor, schoof hij zoo veel mogelijk het denken aan zijn onderhoud met mijnheer den baron op den achtergrond, zich bepalend bij wat hij rondom zich zag, de groene weilanden, de trage beesten, een huisken hier, een water tje daar. Maar toen hij tegen half elf de deftige gracht langs liep, de huisnummers aflezend, tot hij aan het nummer gekomen zou zijn, dat de notaris voor hem op het pa piertje geschreven had, hetwelk hij nu ste vig in zijn knuist gekneld hield, toen voelde hij zich toch inwendig beven en onbewust vertraagde hij den gang, om het gewichtig- griezelig oogenblik zoo lang mogelijk te ver schuiven. Van buiten gezien maakte het kolossale, grauwe huis op hem welhaast denzelfden in druk van verschrikking, als dat van den rentmeester, en toen hij. na lang aarzelen, aan den koperen leeuwenkop getrokken had, schrok hij van den luiden galm, dien hij achter de deur hoorde weerklinken. Hij had stellig veel te hard gebeld, meende hij, wat voor indruk moest hij toch wel maken? Een deftig heer in uniform deed de deur voor hem open. Zoo kwam Geurt althans in dat oogenblik voor. „Wel vriend?" vroeg de heer hem. En Geurt stak maar dadelijk van wal: „Ja ziet u mijnheer, 't is vanwege de pacht, ik ben mijnheers pachter, Abbema, en ik ben naar Amsterdam gekomen, om u beleefd te vragen, of dat niet wat minder kan, want ik zie geen kans Inmiddels had de huisknecht hem binnen gelaten in een marmeren voorhuis, en met een uitnodigend gebaar wijzend naar een ge beeldhouwde bank. sparak hij: „Ga er even bij zitten, vriend, dan zal ik mijnheer den baron zeggen, dat je er bent. Mijnheer weet er al van". „O", zei Geurt, „is u mijnheer niet zelf?" Thans eerst begon het tot hem door te dringen, dat deze man, dien hij voor een officier had aangezien, een knecht in livrei kon zijn. Hij keek eens rond in de hal, die groot genoeg was, dat er een hooiwagen door zou kunnen, vond hij. Hij bewonderde de prachtige geweien, de oud-Hollandsche kast en turfkist, het Smyrnaasch tapijt op den vloer, de zware stoelen en tafel. Het stond er vol palmen in groote potten en in een der muren was een spiegel tot op den grond. Geurt keek een beetje bedeesd naar zijn spiegelbeeld. Hij paste al bijzonder slecht in deze weelde-omgeving, begreep hij. En hij voelde zich bedremmeld als een kleine jongen, die voor het eerst naar school gaat. Daar kwam de statige knecht terug. „Wil ik je maar even voorgaan?" vroeg hij. „Asjeblieft mijnheer", zei Geurt benepen. De man bracht hem door een lange gang, aan het einde waarvan zich een ^dubbele, eiken deur bevond, welke hij opende, en waardoor Geurt nu binnentrad in de biblio theek, een groote zaal, waar het licht van buiten getemperd werd door gekleurde ven sterruiten. In het eerste oogenblik kon Geurt er zoo goed als niets onderscheiden en bleef bedremmeld staan. Maar daar rees uit een lederen zetel een slanke gestalte op, en Geurt hoorde den heer tegenover hem zeg gen: „Welzoo, ben jij dus mijn pachter? Wat is er van je dienst, Abbema?' Geurt begreep, dat hij thans den baron in levenden lijve voor zich had. Hij moest een paar keer slikken, eer hij een groet kon stamelen. „Ga zitten, Abbema". zei de baron, op een stoel wijzend, „en wees nu maar niet zenuw achtig, ik ben geen menscheneter". Dat klonk toch waarlijk vriendelijk genoeg! Geurt waagde het thans, den baron aan te kijken en hij deed dit met den hem eigen trouwhartigen blik, waardoor hij den baron dadelijk voor zich innam. Nu, veel meer op zijn gemak, begon hij te spreken. „Ja, ziet u eens, mijnheer de baron, het is mij onmogelijk, de pacht die u vraagt, op te brengen, 't Zou me zoo vreeselijk spijten, de hoeve te moeten verlaten, want vader had ze al gepacht en ik ben er geboren, en daar om zou ik mijnheer beleefd willen verzoeken, het mij mogelijk te maken, er te blijven". „Hoeveel heb je tot hiertoe betaald, Ab bema?" vroeg de baron. „Dat zal mijnheer toch wel weten", ver onderstelde Geurt. ,De laatste zeven jaar tachtig gulden, mijnheer heeft immers al da delijk de pacht verhoogd, toen het huurcon tract vernieuwd moest worden, vóór dien tijd had ik altijd zeventig gulden betaald net als vader, 't Heeft me moeite genoeg gekost, die vijfhonderd en tachtig gulden per jaar meer op te brengen, en ik kan maar niet begrij pen, hoe ik het moet klaarspelen, om uit het- land nog acht en vijftig keer vijftien gulden meer te halen, dat is meer dan vijftien gul den in de week". „Ja juist, acht en vijftig bunder", sprak de baron in zichzelf. „Jawel, mijnheer", beaamde Geurt. „En je betaalde zeventig gulden per bun der?" „Zeven jaar geleden, mijnheer". „Kon je dat zonder bezwaar doen?" „O mijnheer, als daar géén verandering in gekomen was, zou ik nu een welsesteld man zijn. Maar van die tachtig gulden- wil ik toch niets zeggen, we hebben er wel meer zorg door gekregen, maar wij kunnen toch be staan. Maar vijf en negentig gulden is een ongehoorde prijs, mijnheer, dat wordt nog nergens in den omtrek betaald, dat zou ieder een u kunnen zeggen. De notaris, dien mijn vrouw over de zaak gesproken heeft, erken de dit trouwens ook". (Slot volgt)-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1935 | | pagina 8