HET SCHAAKDUEL LITTERAIRE KANTTEEKENINGEN Mijn kijk op het spel DOOR A. D. DE GROOT. Hoe te verklaren is, dat Euwe in de laatste partijen zijn vereerders teleurstelde. De weiieling voor het beslissende punt. Het psychische element. Over de beteekenis van het voordeel van wit. halve zet. die wit vóór heeft). Men heeft wel eens geprobeerd het voordeel van eenige „tem pi" te vergelijken met materieele voordeelen en is toen tot de slotsom gekomen, dat 2 a 3 ontwikkelingszetten zoowat tegen een pion zouden opwegen. Volgens dien maatstaf staat Wit dus bij het begin ongeveer 1/5 pion voor. Dat is niet veel, en zeker niet voldoende om de partij te winnen. Om het geweldige „wit- saldo" hier te verklaren, moeten we dan ook naai- andere oorzaken zoeken. En dan verdient wel in de eerste plaats opgemerkt te worden, dat dat voordeel van wit niet altijd zoo groot geweest is en het vermoedelijk ook wel niet al tijd blijven zal. het schommelt met de vorde ringen der theoretische onderzoekingen. Bij den tegenwoordigen stand der openingstheorie zijn er, tenminste als Wit 1. d2—d4(!) speelt (het uitroepteeken van Bogoljubow!), of ook 1. c2c4, inderdaad heel veel varianten, die sluiten met een vrij aanzienlijk overwicht voor de Witten. Men heeft nu eenmaal in de laat ste jaren, toevalligerwijze, meer versterkingen voor Wit dan voor Zwart gevonden. Een derde factor, die hier zelfs een over wegende rol speelt, ligt in den stijl der beide tegenstanders besloten. Euwe speelt van oudsher zijn beste partijen, als hij reeds in het begin, gedurende den partijopzet het een of andere voordeel kan behalen, om dit dan verder door alle verwik kelingen en avonturen heen vast- te houden, methodisch uit te breiden en in winst om te zetten. Dit ..vasthouden" moet men zich na tuurlijk niet al te letterlijk voorstellen, want gewoonlijk verandert het „voordeel" een schaaktechnisch begrip als een kameleon van kleur. Nu eens is het een zeker stellings- overwicht, dan weer een pluspion of ook een tempovoorsprong enz. Maar ondanks deze veranderingen loopt toch door de geheele partij één vaste strategische lijn, die den ge schoolden opmerker niet kan ontgaan. Als Euwe een dergelijk voordeel uit de ope ning heeft weten te behouden, dan geeft hij verder de leiding geen oogenblik meer uit han den; hij rukt als het ware aan de stelling, stelt zijn tegenstander telkens voor andere al ternatieven, maar laat hem nooit zelf aan het woord komen. En dat maakt dat Aljechin, van zijn kant, juist in zulke partijen niet zijn beste spel kan leveren: hij krijgt eenvoudig niet de gelegenheid, om zijn veelgeprezen fantasie den vrijen loop te laten. Hij krijgt niet den tijd om zijn beroemde plotselinge uitvallen, zijn ver maarde tactische verrassingen in stilte voor te bereiden. Vandaar, dat de stijl van onzen kampioen hem niet ligt; vahdaar, dat Euwe de eene Witpartij na de andere heeft weten te winnen. En wat Aljechin's Witpartijen betreft, daar in ontbreken al die voor Euwe gunstige facto ren, die ik achtereenvolgens opgenoemd heb. De rol van Witspeler ligt hun beiden beter, omdat zij beiden aanvalsspelers zijn: Euwe in de opening en op strategisch gebied, Aljechin óók in strategisch opzicht, maar vooral als tacticus. Vandaar dus dat hooge Witsaldo: im mers Wit is de natuurlijke aanvaller, tenge volge van zijn (halven) zet meer. Het nu komende deel van de match beveel ik bijzonder in de aandacht aan; deze tweede helft zal een zuiverder beeld geven van de eigenlijke krachtverhouding, dan de eerste 16 partijen. De psychische belemmeringen zijn nl. sterk verminderd! Euwe staat weer achter, en heeft dus minder verantwoordelijkheid te dragen, dan in de noodlottige 16de partij; anderzijds zal hij, na de behaalde successen, ook niet meer zoo licht zoo bevangen spelen als in de 7de. En Aljechin heeft zijn 6 punten binnen, behoeft dus niet meer óverscherp op winst te spelen. Beiderzijds is dus de kans op degelijk èn onbevangen spel aanzienlijk groo- ter geworden; de psychologische zijde van de zaak staat nu minder op den voorgrond. Het zal nu meer een zuiveren schaakstvijd worden, en dat is alleen maar toe te juichen. „Want dat zak het gehalte van het spel nog ten goede komen, zooals we trouwens al aan Euwe's magistrale twintigste partij volgens velen de mooiste van zijn kant tot dusverre hebben kunnen constateeren." Er is sinds mijn eerste artikel veel, heel veel Ja de situatie veranderd niet in het voor ceel van onzen kampioen, zooals men weet. En omdat ik me den vorigen keer nogal optimis tisch over Euwe's kansen heb uitgelaten, voel ik me nu min of meer verplicht, van deze ver anderingen „rekenschap af te leggen", wat ik dan ook wil trachten te doen. Men weet welke de wedstrijdbepalingen zijn voor deze match; dat hij winnaar is, die ten eerste minstens 6 partijen gewonnen heeft en ten tweede uit de 30 te spelen partijen ten minste 15/2 punt heeft behaald, remises inbe grepen. Ik memoreer ze hier nog even, omdat ze zeer zeker een belangrijken invloed op het verloop van den strijd hebben gehad, in het bijzonder op de gebeurtenissen van de laatste twee weken, waarover we het wilden hebben. Wie de geheele match nauwkeurig heeft ge volgd, zal misschien zelf al iets van dien in vloed hebben gemerkt: hij zal een zekere wei feling voor het beslissende zesde punt hebben waargenomen, speciaal van de zijde van Al jechin. Immers, de w-ereldkampioen wist in korten tijd namelijk uit 9 partijen 5 winstpunten te verzamelen; daarna begon „de week van Euwe", Degenen, die zelf tennissen, of een andere individueele sport bedrijven en daarin wel eens belangrijke wedstrijden hebben gespeeld, zullen inzien, dat het onmogelijk geheel toe val kan zijn, dat juist op dit oogenblik Euwe's week begon. Zij zullen uit ervaring weten, dat in belangrijke ontmoetingen steeds beslisseji het moeilijkst is. Ontelbaar zijn b.v. de ten nissers, die goed spelen, zoolang zij achter staan, en, als ze vóórkomen, óók nog, b.v. tot den stand 5—2 maar dan de weelde van den voorsprong niet langer kunnen dragenDe verantwoording gaat dan te zwaar wegen; het vooruitzicht misschien te zullen winnen maakt ze wellicht een beetje duizelig in ieder ge val: van dat oogenblik af ontbreekt er iets aan hun spel. Uiterlijk is er eigenlijk weinig verschil te zien, maar intusschen wordt het toch maar 5—5! Vermoedelijk is het hier, mutatis mutandis, dat er veel méér op het spel staat, dan bij welke tennisontmoeting ook, zoodat de ver antwoording nog zwaarder moet drukken. Het beslissende althans ten deele beslissende winstpunt weegt als lood zoo zwaar; het wordt zooals men weet, gewoonlijk verloren, niet ge wonnen! Ook dit komt hier uit; met alle respect voor de feillooze manier, waarop Aljechin zijn kansen in de 16de partij wist waar te nemen, kan men toch niet aan den indruk ontkomen, dat Euwe meer onnauw keurigheden begaan heeft, dan we van hem gewend zijn. En ik ben ervan overtuigd, dat dit dan vooral is toe te schrijven aan den bovenomschreven psychischen, zoo men wil: moreelen, factor. Euwe wist in het voordeel te komen, zou misschien het zesde punt kunnen winnenEen vooruitzicht dat in ieder geval iéts duizelingwekkends heeft! Wat er dan wel op zoo'n oogenblik aan je spel gaat ontbreken, is vrijwel niet te om schrijven, hoewel we er een prachtig Neder- landsch woord voor hebben: onbevangenheid. Maar met dat woord zijn we niet zoo heel veel verder gekomen, als we willen weten, waaruit die onbevangenheid bestaat, wat het eigenlijk is. Ten aanzien van lichamelijke sport kan men het begrip vermoedelijk het beste bepalen, door te zeggen, dat onbevangenheid ontbréékt, wanneer er sprake is van een zekere nerveuse inwerking op de bewegingen, die de harmonie daarvan verstoort. Op de een of andere wijze; men behoeft het b.v. zelf heelemaal niet te merken! Het begrip dekt zich absoluut niet met „kalmte" (tegenover „zenuwachtigheid") er bestaat nl. naast verlammende, ook een ac- tiveerende zenuwspanning, die zelfs noodzake lijk is voor het leveren van topprestaties. Het schijnt, dat men tegenwoordig wel langs zuiver wetenschappelijken weg kan vaststel len of iemand .geschikt is voor lichamelijk wedstrijdspel of niet. Maar men zal dit proefje wel niet op schakers kunnen toepassen. De nerveuse inwerking is wel ongeveer dezelfde: zij vertroebelt, verlamt het denken op dezelfde manier als de beweging; het oordeel is niet meer onbevangen; maar denken en zich bewe gen zijn twee heel verschillende dingen. Vol gens een werkwaardige speling van de natuur komt het zelfs vrij vaak voor, dat lieden die zich gemakkelijk, onbevangen bewegen, veel minder gemakkelijk denken; èn omgekeerd! Men moet, misschien in 't algemeen in de wedstrijd-psychologie, maar zeker in de Ichaakpsychologie, twee verschillende moge lijke gevolgen van zoo een nerveuze inwerking onderscheiden. Het oordeel kan op twee ma nieren vertroebeld worden: in positieven zin overschatting en in negatieven zin onderschatting van de stelling. Alle twee is het natuurlijk funest voor de schaker, die zijn berekeningen van zelfsprekend alleen op de juiste taxaties kan opbouwen. Overigens ver dient het opmerking, dat door deze twee polaire mogelijkheden, het woord „onbevan gen" twee tegendeelen heeft: niet alleen „be vangen", maar ook „overmoedig". Onderwijl heb ik, naar mij dunkt, al vol doende duidelijk gemaakt, hoe de verandering van de laatste veertien dagen te verklaren is. Zoolang Euwe achterstond, was hij psychisch in het voordeel, en wel maximaal, toen de stand 54 was zulks door de 12de partij (zie mijn vorig artikel). Bij 5—5 was dit psy chische voordeel van den onbevangene tegen over den bevangene of overmoedige met één slag verdwenen. En daarop is toen de reactie ingetreden bij Euwe. die vermoedelijk op deze veranderingen in de psychische situa tie te weinig voorbereid was. De psychische kwesties wegen in het schaak spel speciaal in den tweekamp waar schijnlijk veel zwaarder, dan men gewoonlijk meent. Die ontelbare onbesliste tweekampen LaskerSchuchter, EuweFlohr, FlohrBot- winnik, FlohrNeagelid), Landauv. d. Bosch enz. enz.; om er maar een paar te noemen komen veeleer voort uit het feit, dat het zoo geweldig moeilijk is om het beslissende punt te winnen, dan uit een volkomen gelijkwaar digheid van de tegenstanders. Vandaar dat nren matches om het wereldkampioenschap zoo lang maakt; dan kan in geval van nood een andere factor, n.l. uithoudingsvermogen, de beslissing brengen! De eenige meester, die zich wel met de psychologie van het schaakspel, een uiterst interessant gebied heeft beziggehouden, is Lasker geweest. Maar er is nog onnoemelijk veel te onderzoeken. Deze schaakmatch heeft overigens, behalve het karakteristieke verloop, van 52 tot 55, hi nóg een opzicht op een partij tennis gele ken: vooral in het begin bleek het voordeel van de „service" heel groot te zijn! Van de eerste 10 gevallen winstpunten werden er 9 met wit en slechts 1 met zwart behaald! „Hoe komt dat", zal men vragen. Dit, in deze match zoo enorm groote, voor deel van wit berust nïèt op een magische kracht, die speciaal de witte stukken eigen zou zijn, maar vrijwel uitsluitend op het reëele voordeel van dien eenen zet die wit jheer heeft, omdat hij mag beginnen. (Eigen lijk is het, wiskundig berekend, zelfs maar een Venizelos wil de monarchie steunen. ATHENE, 18 November '(A.N.P.) Venizelos, die den terugkeer van koning George hard nekkig heeft' bestreden, verklaarde gisteren, dat zijn volgelingen „met het oog op het na deren van een Europeeschen oorlog" goed deden de eenheid des volks te bewaren en de monarchie te steunen. In ruil voor dezen steun verzorgt hij aan de regeering, dat zij amnestie zou verleenen aan de revolution- nairen van Maart jJ. DINSDAG 19 NOV. 1935 Nieuwe reeks uitspraken in Ossche zaken. Doodslag, brandstichting, overval, inbraak... DEN BOSCH. 18 Nov. <A NP.) De Bossche rechtbank deed heden uitspraak in ae Ossche strafzaken, die op 4 November werden behan deld. De zaak tegen den 35-jarigen arbeider J. J. van B. (Koosje), die terecht had gestaan wegens doodslag op G. van Galen te Oss op 11 December 1929 gepleegd, werd naar de rechter-commissaris teruggewezen om een o'n- derzoek in te stellen naar het mes, waarmede de doodslag is gepleegd en naar het aandeel dat M. de R. en Francisca de B. bij de gebeur tenis hebben gehad. Het O. M. had tien jaar gevangenisstraf geëischt. Wegens brandstichting op 10 Augustus 1926 in een woning te Oss, waardoor een vrouw en drie kinderen het leven verloren, werden de 32-jarige arbeider G. J. van G. en T. J. van (Dotje) veroordeeld tot acht jaar gevangenis straf. de laatste wegens medeplichtigheid. De eisch was 12 jaar. De zaak tegen den 58-jari- gen landbouwer L. van E. en den 47-jarigen arbeider N. J. van G., die terecht hebben ge staan wegens het uitlokken van brandstich ting werd wegens onvolledigheid van het on derzoek opnieuw verwezen naar de zitting van 16 December a.s. Het O. M. had onderschei denlijk acht en vijf jaar geëischt. De recht bank veroordeelde den 36-jarigen J. J. van G. wegens een roofoverval te Lith in den nacht van 30 op 31 Mei 1932 tot zes jaar gevangenis straf. De eisch was negen jaar. De 32-jarige J. A. van den A. werd wegens medeplichtigheid tot drie jaar veroordeeld. De eisch was zes jaar. Wegens inbraak in den nacht van 15 op 16 October 1933 in de woning van W. Timmer mans te Oss werd de 32-jarige T. J. van B. (Dotje) overeenkomstig den eisch tot twee jaar gevangenisstraf veroordeeld, de 33-jarige P. J. van G. tot drie jaar en de 38-jarige P. J. van G-, tegen wien zes jaar was geëischt, even eens tot drie jaar. Bij alle opgelegde straffen wordt het voorarrest in mindering gebracht. Engeland's regeering na de verkiezingen. Prognose van de Times. LONDEN 18 November Naar aanleiding van de verschillende geruchten over wijzigin gen in de Britsche regeering schrijft de „Ti mes", dat het onwaarschijnlijk is, dit Bald win aan de samenwerking tusschen minister I-Ioare en Eden in het foreign Office op het oogenblik een einde zal maken. Deze samen werking was een der grootste overwirinings- factoren van Baldwin bij de verkiezingen en elke wijziging zou in het buitenland ver keerd uitgelegd worden wat te betreuren zou zijn. Daarnaast- bestaan er redenen elke wijziging in de leiding van het ministerie van marine en het ministerie voor de luchtvaart te vermijden. Een verandering in het mi nisterie van oorlog acht het blad echter ze ker. aangezien de minister van oorlog, Lord Halifax voornemens is af te treden. Ten slotte spreekt de „Times" de hoop uit. dat het spoedig mogelijk zal zijn de beide MacDo- nalds weer in h£t kabinet op te nemen. Een Hollandsch drama. Door Arthur van Schendel. Amster dam, J. M. Meulenhoff. Een Hollandsch dramazelfs een Haar- lemsch drama heeft Arthur van Schendel in zijn jongste werk beschreven. Het huis in de Kleine Houtstraat, waar de Werendonks wo nen, is van belang in de ontwikkeling der ge beurtenissen met Floris, het neefje dat de on getrouwde broers tot zich genomen hebben toen hun zwager Berkenrode die een mooi huis in de Kruisstraat bewoonde, nameen leelïjk fail lissement zich van kant gemaakt had. Dat huis van de strenge, in bijbelsche vroomheid verloren ooms. wordt, met de schier boven -nenschelïjke degelijkheid, goedheid en vroom heid van den oudsten, oom Gerbrand, voor d°n knaap Floris een obsessie, waartegen hij niet opgewassen Is. Is voor den knaap, omdat zijn' vader een oplichter en bankroetier geweest is, de zonde onvermijdelijk? Als hij met zijn moe der, na de catastrofe in de Kruisstraat, bij de ooms Werendonk in huis wordt opgenomen is h« nog een zuigeling, maar Gerbrand heeft al in een oud opschrijfboekje van zijn dooden vader gevonden: „Een kind als het geboren wordt is zoo wit als sneeuw, maar wie wel toe ziet bemerkt op de sneeuw een roode vlek, dat is de zonde". En hoe zal het dan met den kleinen Floris staan, wiens vader door de zonde in den dood ging! Gerband's rechtzinnigheid leert hem dat hy de schande, die op het kind rust, moet af- wisschen. hij neemt op zich de schulden van den vader tot- den laatsten cent te voldoen uit de winsten, die de kruidenierswinkel in de Kleine Houtstraat overlaat en hij zal daar twintig jaar voor noodig hebben, als ook de broers het hunne willen bijdragen. Dan zal de schande niet meer op het hoofd van den jon gen Floris rusten, maar of hij de ingeboren zondigheid zal kunnen overwinnen, dat is wat Gerbrand hoopt, maar niet vervuld zal zien. En dat is ae inhoud van dit wederom prachtig geschreven boek waarin Van Schendel nog maals zich verdiept in de tobberijen van den zwaarmoedigen Christenmensch, die met de letter van het Boek den geest van het Leven leiden en bestrijden wil Het drama van de Kleine Houtstraat is het falen van den nobel willenden Gerbrand en de ondergang van Flo ris, die onder de obsessie van zooveel braaf heid. nergens dan slechts tijdelijk bij het meisje Wijntje en den jongeren oom Frans iets van de levende liefde vond, die hem misschien had kunnen redden. Het oude huis, waarvan de binten s nachts kraken, de traptreden piepen krijgt op den jongen een beangstiggenden invloed; hij eindigt na veel vallen en weci opstaan, na veel leed en veel berusting met het in brand te steken. Dan eindigt het verhaal: de buren en de brand weer zien in den laten avond, als de brand in de boven vertreken is uitgebroken, achter het gordijn hoe Gerbrand en Floris worstelen en na een uur is het stil in de straat en staat alleen nog een waker bij het uitgebrand per ceel. Maar de schulden van Berkenrode zijn tot op de laatste cent betaald. Van Schendel laat Floris met zijn vrienden naar Amsterdam gaan om op Oud-Holland pret te maken. Hij heeft zich de historie dus in het laatste kwart der vorige eeuw gedacht. Een figuur als Gerbrand blijft men in dat tijdsgewricht onwillekeurig als een anachro nisme zien, in een omgeving die toch wel eenigszins van een orthodox Veluwsch dorp verschilt. Maar aan den anderen kant laat de schrijver hem voldoende als uitzonderlijk type zien, om hem geheel aanvaardbaar te maken. Meer zelfs, Arthur van Schendel heeft van Gerbrand een beeld gebouwd dat ons voor oogen blijft, nog lang na de lezing, zooals dat ook met zijn schipper van de Johanna Maria het geval was. In zijn latere werken is hem dat zich inwerken in typen, die op eenigszins eigen zinnige wijze door het onzienlijke worden bezig gehouden, een artistieke lust geworden. Een artist is hij en van het zuiverste water; er is, geen Hollandsch schrijver van het moment clio zoo sterk zijn eigen stijl, woordverbinding en klank van den zin gecultiveerd heeft als hij, zoo zeer zijn eigen palet gevonden heeft. Ge herkent Van Schendel aan een enkelen zin en zijn beeldend vermogen is zoo groot dat hij, bijna zonder dialoog rustig dóórvertellend, gansche psychische conflicten helder belicht. Hoe fijntjes is het meisje Wijntje, dat een poosje met Floris verkeering had, geteekend En weer zoo geheel anders, maar even subtiel Stien de meid met haar goede hart voor Flo ris. die wel deugen wilde maar niet kon. En zooveel andere typen in het verhaal, die zoo zuiver in hun sfeer staan dat ge aan Jacobus van Looy's verhalen uit zijn jeugd herinnerd wordt. Zou Haarlem zestig jaar geleden in derdaad zulk een speciale sfeer gehad hebben, die uit kleinburgerlijkheid, fatsoenscultus ge mis aan humor en aan den tekst hangende vroomheid geboren was? Zou Haarlem iets aparts geweest zijn en afwijkend van Deventer of Leeuwarden? Wij weten het niet, doch HaaTlem heeft in Van Looy en Van Schendel een paar idee-schilders van hooge orde gehad. De eerste was hier geboren en getogen: hij vertelde zich-zelf. Van Schendel heeft onze stad wel hevig in zich opgenomen, den korten tijd dat hij hier als leeraar werkte: zijn boek is als van een geboren Haarlemmer. De figuur van Frans, Gerbrand's jongere broer, is misschien opzettelijk wat vaag ge houden? Men weet niet dadelijk waar men met hem heen moet, met zijn geheime liefhebberij om iederen avond naar de kerk te gaan en er de Damiaatjes 4e helpen luiden. Is dat alleen maar onnoozel of bedoelt Van Schendel daar symboliek te bedrijven door Frans een passie te verleenen die als tegenwicht voor Ger brand's eenzijdigheid bedoeld is? In Frans en Wijntje komt iets van de warmte van het leven tot uiting, met hen kon Floris het best- opschieten. Maar de geregisteerde genegen heid, hoe goed ook bedoeld, van Gerbrand kon den zwaar belasten jongen niet overeind hou den. En in dit Hollandsch drama gaan ze ge zamenlijk ten onder. Omdat de dorre leerstel ligheid meer macht had dan de welluidend heid der Damiaatjes? Wie zal het zeggen! Het is de groote artisticiteit van een schrijver a!s Van Schendel, dat hij ons de dingen sugge reert,, ze in ons levend maakt, zonder er als explicator achter te gaan staan. Dit boek zal een der beste uit den oogst van dezen winter blijken, ik hoop er de belangstelling voor ge wekt te hebben daar mijzelf het lezen een ge not was. Negen balladen van J. W. F. Werumeus Buning. Bij Querido te Amsterdam. In eenzelfde jasje waarin Maria Lecina nu al tien drukken beleefde, het zwarte zeiltje met het schooletiket, komen thans zeven nieuwe en twee oude balladen de reis aanvan gen. Aan het hoofd van den stoet gaat de bal lade van de zeven dooden. „Zeven henge laars met een auto verdronken bij Purme- rend". De heer Buning wil blijkbaar de oude volksballade, de op de straat voorgedragene, doen herleven en die in de litteratuur een plaats bezorgen Hij doet dit het dient ge zegd meesterlijk en met de zinsverhaspe ling en de gebarsten logica van den man bij het zeil op de kermis. Dat daarónder tragiek kan schuilen en door de bersten van het be toog superbe wijsheid gluren kan. wie zal het tegenspreken! Noch dat er iets kunstmatigs in die productie is, onvermijdelijk, omdat de dichter zichzelf een mentaliteit toeschrijft, die vermoedelijk niet de bij hem van nature be- hoorende is. Maar als imitatie eener verlo ren volkskunst is dat werk zeer belangwek kend. „De dood als een otter wild heeft er zeven de moord gebeten Die te visschen waren gegaan in de streek van Purmerend. Geen mensch kent zijn lot en zijn end; Zij vloekten hun mond vol water en stierven onbekend". Zelfs in den verdraaiden vorm en de onver wachte ideeën-associatie treft de juiste beel ding. Ook in de andere balladen treft hetzelfde. Men leze ze zonder vooroordeel en geniete er van. Op de curieuse kunstsoort zelve is wellicht nog eens terug te komen. door Criticus. E. D. O.Bloemendaal. Deze plaatselijke ontmoeting werd onder bijna identieke weersomstandigheden als vo rig jaar gespeeld, toen Bloemendaal, dank zij betere tactiek bij den bollen wind met 02 won en gezien de débacle van E.D.O. tegen A.F.C. eenige weken geleden in een dergelijke situatie, kon men dus met recht benieuwd zijn, hoe de roodzwarten het er dit keer zouden afbrengen. Temeer was dit het geval, waar gebleken is, dat hun elftal uit degelijk getrainde en voor het grootste gedeelte uit technisch uit stekende toegeruste spelers is samengesteld. Het was dus maar de vraag, of E.D.O. zich thans aan de verderfelijke gewoonte kon onttrekken in bij daartoe ongeschikt weder haar voortdurend „short-passing" aanvals- spel toe te passen, zich daardoor de tactiek der tegenpartij te laten opdringen om ten slotte, bij een krachtens haar technische capaciteiten onnoodigen achterstand, het zelfvertrouwen en daarmede den wedstrijd te verliezen. Het zij hier direct gezegd, dat de thuisclub het er ditmaal heel wat beter heeft afge bracht, vooral in het moeilijkste gedeelte van den wedstrijd, toen zij, tegen den wind in spelend, een aanvankelijk sterk Bloemen- daalsch overwicht wist teniet te doen, hoofd zakelijk door het zeer goede spel van haar spil Koppen, die begreep, dat, wilde hij den bal voor het vijandelijk doel brengen, hij van zijn vleugelspelers moest gebruik maken. Immers, een bal door het midden, over de hoofden der halfbacks van de tegenpartij aangegeven, wordt niet alleen een prooi van den feilen wind, doch komt gemakkelijk in het bezit van de achterspelers, die weinig kracht behoeven te gebruiken, om het leder naar de andere zijde van het veld te dirigee- ren. Deze vleugelspelers, de gebroeders Spek, hebben, speciaal wat de lengte en de hoogte van hun voorzetten betreft, uitstekend werk geleverd, terwijl de wijze, waarop zij, vooral met het windvoordeel. de hoekschoppen met het „tegenovergestelde" been voor en bijkans in het doel plaatsten, getuigt van begrip van de taak eens buitenspelers. Slechts zij hun aangeraden, het leder af en toe sneller af te geven, opdat zij niet onnoodig twee tegen standers naar zich toetrekken. Dit geeft aan leiding tot verwikkelingen en botsingen, waarbij de linksbuiten. Spek Sr., soms een tikje te vinnig optrad. Perukel paste zich bij dit „nieuwe systeem" van vlug, open spel wonderwel aan. ..Polly" beschikt nog altijd over een uitstekende balcontróle en handige „swerve", waarmede hij vele malen een te genstander weet te passeeren. Daarna hield hij eertijds den bal te lang bij zich, doch in dezen wedstrijd benutte de linksbinnen, uit gezonderd een korte periode na de pauze, de gelegenheid, om het. leder ineens door te spe len, waardoor de aanval beduidend aan ge vaar en snelheid won. Het was jammer, dat de middenvoor Van der Putten een zwakken dag had en daarenteboven geregeld in de bul tenspelval liep, want anders had E.D.O. door het goede werk harer vleugelspelers voor de rust zeker meer dan één doelpunt kunnen maken. Dat de thuisclub de match met 31 won, hetgeen tusschen twee haakjes iets geflat teerd was, dankt zij hoofdzakelijk aan het werk van haar jeugdigen rechtsbuiten Spek Jr. De wijze, waarop deze. bij een scrimmage voor het Bloemendaal-doel, den bal rustig en zuiver voor de voeten van den toesnellenden Koppen plaatste, was waarlijk meesterlijk en het daaruit voortgekomen doelpunt was vol komen aan hem te danken. Ook na de rust heeft deze jonge speler, ondanks het gemis aan steun van zijn partner Goemaat. die niet opviel, de vijandelijke veste herhaalde lijk in groot gevaar gebracht. Het verschil in kracht tusschen beide ploe gen ware echter met één doelpunt meer in het voordeel der thuisclub voldoende aange geven want afgezien van het b°tere spel van E.D.O.'s vleugelspelers en linksbinnen, deed het Bloemendaal-elf tal in geen enkel opzicht voor dat zijner tegenstanders onder. Beijk speelde een even solide spilpartij als Kop pen. Leemhuis werkte zoowel aanvallend als verdedigend voor twee en Immer was zeker niet de mindere van den wat te kort spelen den Oomen. Diens collega op de rechtshalf- plaats, de jonge Schalie, die nog kortgeleden in het derde elftal der roodzwarten uitkwam, was vooral wat opstellen en verdedigen aan gaat, rui mvoldoende en een groote steun voor Koppen, Van de backs waren de Bloemendalers Röbken en de Wilde als paar te verkiezen boven Boeree en Zandstra, voornamelijk door beter positie kiezen en zuiverder trappen. Boeree is eveneens nog steeds zijn plaats waard, terwijl de hard werkende Zandstra naast veel goeds, zich in zijn enthousiasme laat verleiden te ver naar voren te gaan en dikwijls te hard te trappen. De Haas in het Bloemendaal-doel heeft, evenals verleden jaar in dezen wedstrijd, zeer goed gespeeld en veel gered. Zijn collega aan de overzijde. Verhagen, had het. door het veel te hooge schieten van de vijandelijke voorhoede, waarin de Bock de eenige gevaarlijke speler was. heel wat gemakkelijker, doch men kon desondanks constateeren, dat hij veel vooruitgegaan is. Voor zijn vangen was beter en hij maakte geen fout van beteekenis. Resumeerende kan dit een wedstrijd tus schen twee even sterke verdedigingen en halflinies genoemd worden, waarbij de beide aanvalslinies een vrij ondergeschikte rol speelden. Daar de spelkwaliteit van een ge deelte der E.D.O.-voorhoede, hierboven na der beschreven, meer gewicht in de schaal legde en productiever was dan het werk van de Bock en, bij vlagen, van Bogaert, gaf dit de thuisclub juist, genoeg overwicht om een alleszins verdiende, zij het dan ook wat ge flatteerde overwinning te behalen. Natuurlijk mag men op de prestaties in één enkelen wedstrijd niet afgaan, doch het zou m.i. een nuttig experiment zijn, in een niet te moeilijke'match de E.D.O.-spelers Koppen en Van der Putten van plaats te doen ruilen, waardoor de aanval met een sterkere bezet ting van de middenvoorplaats, beduidend aan kracht zou winnen. CRITICUS. J. H. DE BOIS. KUNST. S. O. S. Tentoonstelling in het Frans Hals museum. Zaterdagmiddag is in het Frans Halsmu seum de tentoonstelling van het Comité S.O.S., afdeeling Haarlem en Omstreken, met een rede van den burgemeester, den heer C. Maar schalk geopend, nadat de heer H. F. Boot de aanwezigen, waaronder mevrouw Röell, Pro fessor Van der Pluym. de heer Sauveur en een groot aantal schilders, had welkom ge- heeten en anderen, die zich bij de voorberei ding verdienstelijk gemaakt hadden, een woord van dank had toegesproken. Op twee plaatsen in des burgemeesters sym pathieke rede moge, om hunne meer algemee- ne waarde in deze materie, de aandacht blij vend gericht zijn: „Het S.O.S.-sein mag nooit lichtvaardig wor den uitgezonden, omdat men weet, dat van dien hulpkreet altijd, overal en door ieder gehoor behoort te worden gegeven; dat daar bij alle bezwaren van materieelen of persoon lijken aard worden voorbijgezien. Er is nood, op hulp wordt gehoopt". En verder: „In de kringen der kunstbeoefenaars zelf moge men zich bezinnen, dat als er belangstelling en hulp wordt gevraagd, dit wordt gevraagd voor ware kunst, kunst, geboren uit talent, naarstige studie en ijverig werken. Ook dit zal op de belangstelling van grooten invloed kunnen zijn". De tentoonstelling zelve nu bevat een groot aantal werken, waarin van talent, naarstige studie en ijverig werken blijk gegeven wordt. Het zal niet verwacht worden, dat wij de ruim tachtig inzendingen stuk voor stuk bespreken en wij willen als gewoonlijk hier even relevee- ren wat ons bij een rondgang trof. Het toeval liet ons bij den korten achterwand aanvangen waar een vrij sterk stuk met Dahlia's door Busé geflankeerd wordt door een zwaar geëm- pateerd Boschgezicht door Albert Loots, waar in een poëtische visie niet te miskennen valt en dat in schilderwijze eenigszins aan wijlen Zandleven herinnert. Het terrein zou mis schien iets meer kunnen „liggen" doch het geheel laat een fijnen indruk van zuiver ont roerd-zijn achter. Aan Busé's andere zijde een Koollandje door Van Egmond, dat tot het beste dezer expositie behoort. Tulpen van Wagemaker en Pioenen van Rees flankeeren dit drietal en sluiten zoo een aardige groep af. De Bloemenmand met begonia's van Wi- gersma hebben de trouwhartige uitvoerigheid en de bedriegelijke hoogsels van de plakplaat jes onzer jeugd en toch gaat er iets van dit doekje uit waardoor het sympathiek wordt. Na een pastel van Hendrik de Vries zien we een Kist met fruit door Kees Laan, geschilderd met de opmerkelijke technische vaardigheid en gecultivecrden goeden smaak waarover deze schilder beschikt. Albert Arens' aquarel van de oude Sint Bavo-van-binnen is wel zuiver van lichtwerking maar misschien een beetje slap van structuur, deze artist lijkt voorshands meer schilder dan aquarellist. Langs wat Tul pen van mejuffr. Marcus en een kruikje met Meidoornbesjes door Boot bereiken wij Ger- brands' Dahlia's die zoo geheel anders van opvatting en schildering zijn dan de onmid dellijke buren dat die plaatsing ze schade doet en foutief is. Wat volstrekt niet zeggen wil dat ze in hun eigen karakter onverdienstelijk of minder zouden zijn. Via een grijs landschap door Wesseling komen we voor een ouder- wetsch aandoend stilleven door J. P. C. van Os, dat Dood en Leven getiteld is en waarin de dood sterker is dan het leven, hoewel de opzet van groote serieusheid getuigt. Miolée komt dan met een goed athmospherisch Pol derlandschap van den Veluwzoom en ook Ver boog is met zijn Herfstlandschap niet onfor tuinlijk vertegenwoordigd. Herman Moerkerk toont een stuk Brabantsch interieur, dat den geroutineerden schilder verraadt. Een bloem- stukje van Jacob Ritsema heeft schildersdeug- den. een ander van Jan Visser eveneens, maar weer anders geregistreerd. Met een beschei den Veldboeketje is mevrouw Dingemans uit gekomen; met een opmerkelijk goede zee strandstudie haar zoon Waalko. Willem Zwart staat met zijn Stompe Toren nog in de dagen van Aranjuez toen de Haagsche School troef was, hij bevindt zich daar wel bij en heeft dus gelijk, zoo hij zich geen modernismen aanmeet waarvoor hij niets voelt. Een duinlandschap van Jac. Kóper is van een misschien aantrek kelijke nuchtere klaarheid, maar is weinig ge componeerd. Ge kunt het in tweeën knippen en hebt dan twee schilderijen of er links en rechts nog een stuk bij denken en krijgt dan wat men een gebed zonder end noemt. De humoreske van Jac. v. d. Bosch is in het humoristische gedeelte wel een beetje wijd- loopig, het picturale zouden wij als zoodanig alleen reeds waardeeren. Hekker zond een eenvoudig potje met bloemen, in die, een wei nig aangebrande rood-bruine toonaard waarin indertijd het echtpaar Broedelet triomfen vierde. Verder gaan voor vandaag mijn notities niet. Maar er rest nog een stuk wand waar we slechts een oppervlakkigen blik op wierpen, en die wij bij een volgend bezoek allicht nog voor een „nalezing" benutten kunnen. T. H. DE BOIS

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1935 | | pagina 7