HET SCHAAKDUEL
LITTERAIRE
KANTTEEKENINGEN
Mijn kijk op het spel
DOOR A. D. DE GROOT.
Hoe te verklaren is, dat Euwe in de laatste partijen zijn
vereerders teleurstelde. De weiieling voor het beslissende
punt. Het psychische element. Over de beteekenis van
het voordeel van wit.
halve zet. die wit vóór heeft). Men heeft wel
eens geprobeerd het voordeel van eenige „tem
pi" te vergelijken met materieele voordeelen
en is toen tot de slotsom gekomen, dat 2 a 3
ontwikkelingszetten zoowat tegen een pion
zouden opwegen. Volgens dien maatstaf staat
Wit dus bij het begin ongeveer 1/5 pion voor.
Dat is niet veel, en zeker niet voldoende om
de partij te winnen. Om het geweldige „wit-
saldo" hier te verklaren, moeten we dan ook
naai- andere oorzaken zoeken. En dan verdient
wel in de eerste plaats opgemerkt te worden,
dat dat voordeel van wit niet altijd zoo groot
geweest is en het vermoedelijk ook wel niet al
tijd blijven zal. het schommelt met de vorde
ringen der theoretische onderzoekingen. Bij
den tegenwoordigen stand der openingstheorie
zijn er, tenminste als Wit 1. d2—d4(!) speelt
(het uitroepteeken van Bogoljubow!), of ook
1. c2c4, inderdaad heel veel varianten, die
sluiten met een vrij aanzienlijk overwicht voor
de Witten. Men heeft nu eenmaal in de laat
ste jaren, toevalligerwijze, meer versterkingen
voor Wit dan voor Zwart gevonden.
Een derde factor, die hier zelfs een over
wegende rol speelt, ligt in den stijl der beide
tegenstanders besloten.
Euwe speelt van oudsher zijn beste partijen,
als hij reeds in het begin, gedurende den
partijopzet het een of andere voordeel kan
behalen, om dit dan verder door alle verwik
kelingen en avonturen heen vast- te houden,
methodisch uit te breiden en in winst om te
zetten. Dit ..vasthouden" moet men zich na
tuurlijk niet al te letterlijk voorstellen, want
gewoonlijk verandert het „voordeel" een
schaaktechnisch begrip als een kameleon
van kleur. Nu eens is het een zeker stellings-
overwicht, dan weer een pluspion of ook een
tempovoorsprong enz. Maar ondanks deze
veranderingen loopt toch door de geheele
partij één vaste strategische lijn, die den ge
schoolden opmerker niet kan ontgaan.
Als Euwe een dergelijk voordeel uit de ope
ning heeft weten te behouden, dan geeft hij
verder de leiding geen oogenblik meer uit han
den; hij rukt als het ware aan de stelling,
stelt zijn tegenstander telkens voor andere al
ternatieven, maar laat hem nooit zelf aan het
woord komen. En dat maakt dat Aljechin, van
zijn kant, juist in zulke partijen niet zijn beste
spel kan leveren: hij krijgt eenvoudig niet de
gelegenheid, om zijn veelgeprezen fantasie den
vrijen loop te laten. Hij krijgt niet den tijd om
zijn beroemde plotselinge uitvallen, zijn ver
maarde tactische verrassingen in stilte voor
te bereiden. Vandaar, dat de stijl van onzen
kampioen hem niet ligt; vahdaar, dat Euwe
de eene Witpartij na de andere heeft weten
te winnen.
En wat Aljechin's Witpartijen betreft, daar
in ontbreken al die voor Euwe gunstige facto
ren, die ik achtereenvolgens opgenoemd heb.
De rol van Witspeler ligt hun beiden beter,
omdat zij beiden aanvalsspelers zijn: Euwe in
de opening en op strategisch gebied, Aljechin
óók in strategisch opzicht, maar vooral als
tacticus. Vandaar dus dat hooge Witsaldo: im
mers Wit is de natuurlijke aanvaller, tenge
volge van zijn (halven) zet meer.
Het nu komende deel van de match beveel
ik bijzonder in de aandacht aan; deze tweede
helft zal een zuiverder beeld geven van de
eigenlijke krachtverhouding, dan de eerste
16 partijen. De psychische belemmeringen zijn
nl. sterk verminderd! Euwe staat weer achter,
en heeft dus minder verantwoordelijkheid te
dragen, dan in de noodlottige 16de partij;
anderzijds zal hij, na de behaalde successen,
ook niet meer zoo licht zoo bevangen spelen
als in de 7de. En Aljechin heeft zijn 6 punten
binnen, behoeft dus niet meer óverscherp op
winst te spelen. Beiderzijds is dus de kans op
degelijk èn onbevangen spel aanzienlijk groo-
ter geworden; de psychologische zijde van de
zaak staat nu minder op den voorgrond. Het
zal nu meer een zuiveren schaakstvijd worden,
en dat is alleen maar toe te juichen.
„Want dat zak het gehalte van het spel nog
ten goede komen, zooals we trouwens al aan
Euwe's magistrale twintigste partij volgens
velen de mooiste van zijn kant tot dusverre
hebben kunnen constateeren."
Er is sinds mijn eerste artikel veel, heel veel
Ja de situatie veranderd niet in het voor
ceel van onzen kampioen, zooals men weet. En
omdat ik me den vorigen keer nogal optimis
tisch over Euwe's kansen heb uitgelaten, voel
ik me nu min of meer verplicht, van deze ver
anderingen „rekenschap af te leggen", wat ik
dan ook wil trachten te doen.
Men weet welke de wedstrijdbepalingen zijn
voor deze match; dat hij winnaar is, die ten
eerste minstens 6 partijen gewonnen heeft en
ten tweede uit de 30 te spelen partijen ten
minste 15/2 punt heeft behaald, remises inbe
grepen. Ik memoreer ze hier nog even, omdat
ze zeer zeker een belangrijken invloed op het
verloop van den strijd hebben gehad, in het
bijzonder op de gebeurtenissen van de laatste
twee weken, waarover we het wilden hebben.
Wie de geheele match nauwkeurig heeft ge
volgd, zal misschien zelf al iets van dien in
vloed hebben gemerkt: hij zal een zekere wei
feling voor het beslissende zesde punt hebben
waargenomen, speciaal van de zijde van Al
jechin. Immers, de w-ereldkampioen wist in
korten tijd namelijk uit 9 partijen 5
winstpunten te verzamelen; daarna begon „de
week van Euwe",
Degenen, die zelf tennissen, of een andere
individueele sport bedrijven en daarin wel
eens belangrijke wedstrijden hebben gespeeld,
zullen inzien, dat het onmogelijk geheel toe
val kan zijn, dat juist op dit oogenblik Euwe's
week begon. Zij zullen uit ervaring weten, dat
in belangrijke ontmoetingen steeds beslisseji
het moeilijkst is. Ontelbaar zijn b.v. de ten
nissers, die goed spelen, zoolang zij achter
staan, en, als ze vóórkomen, óók nog, b.v. tot
den stand 5—2 maar dan de weelde van
den voorsprong niet langer kunnen dragenDe
verantwoording gaat dan te zwaar wegen; het
vooruitzicht misschien te zullen winnen maakt
ze wellicht een beetje duizelig in ieder ge
val: van dat oogenblik af ontbreekt er iets
aan hun spel. Uiterlijk is er eigenlijk weinig
verschil te zien, maar intusschen wordt het
toch maar 5—5!
Vermoedelijk is het hier, mutatis mutandis,
dat er veel méér op het spel staat, dan bij
welke tennisontmoeting ook, zoodat de ver
antwoording nog zwaarder moet drukken. Het
beslissende althans ten deele beslissende
winstpunt weegt als lood zoo zwaar; het wordt
zooals men weet, gewoonlijk verloren, niet ge
wonnen! Ook dit komt hier uit; met alle
respect voor de feillooze manier, waarop
Aljechin zijn kansen in de 16de partij wist
waar te nemen, kan men toch niet aan den
indruk ontkomen, dat Euwe meer onnauw
keurigheden begaan heeft, dan we van hem
gewend zijn. En ik ben ervan overtuigd, dat
dit dan vooral is toe te schrijven aan den
bovenomschreven psychischen, zoo men wil:
moreelen, factor. Euwe wist in het voordeel te
komen, zou misschien het zesde punt kunnen
winnenEen vooruitzicht dat in ieder geval
iéts duizelingwekkends heeft!
Wat er dan wel op zoo'n oogenblik aan je
spel gaat ontbreken, is vrijwel niet te om
schrijven, hoewel we er een prachtig Neder-
landsch woord voor hebben: onbevangenheid.
Maar met dat woord zijn we niet zoo heel veel
verder gekomen, als we willen weten, waaruit
die onbevangenheid bestaat, wat het eigenlijk
is. Ten aanzien van lichamelijke sport kan
men het begrip vermoedelijk het beste bepalen,
door te zeggen, dat onbevangenheid ontbréékt,
wanneer er sprake is van een zekere nerveuse
inwerking op de bewegingen, die de harmonie
daarvan verstoort. Op de een of andere wijze;
men behoeft het b.v. zelf heelemaal niet te
merken! Het begrip dekt zich absoluut niet
met „kalmte" (tegenover „zenuwachtigheid")
er bestaat nl. naast verlammende, ook een ac-
tiveerende zenuwspanning, die zelfs noodzake
lijk is voor het leveren van topprestaties.
Het schijnt, dat men tegenwoordig wel langs
zuiver wetenschappelijken weg kan vaststel
len of iemand .geschikt is voor lichamelijk
wedstrijdspel of niet. Maar men zal dit proefje
wel niet op schakers kunnen toepassen. De
nerveuse inwerking is wel ongeveer dezelfde:
zij vertroebelt, verlamt het denken op dezelfde
manier als de beweging; het oordeel is niet
meer onbevangen; maar denken en zich bewe
gen zijn twee heel verschillende dingen. Vol
gens een werkwaardige speling van de natuur
komt het zelfs vrij vaak voor, dat lieden die
zich gemakkelijk, onbevangen bewegen, veel
minder gemakkelijk denken; èn omgekeerd!
Men moet, misschien in 't algemeen in de
wedstrijd-psychologie, maar zeker in de
Ichaakpsychologie, twee verschillende moge
lijke gevolgen van zoo een nerveuze inwerking
onderscheiden. Het oordeel kan op twee ma
nieren vertroebeld worden: in positieven zin
overschatting en in negatieven zin
onderschatting van de stelling. Alle twee is het
natuurlijk funest voor de schaker, die zijn
berekeningen van zelfsprekend alleen op de
juiste taxaties kan opbouwen. Overigens ver
dient het opmerking, dat door deze twee
polaire mogelijkheden, het woord „onbevan
gen" twee tegendeelen heeft: niet alleen „be
vangen", maar ook „overmoedig".
Onderwijl heb ik, naar mij dunkt, al vol
doende duidelijk gemaakt, hoe de verandering
van de laatste veertien dagen te verklaren is.
Zoolang Euwe achterstond, was hij psychisch
in het voordeel, en wel maximaal, toen de
stand 54 was zulks door de 12de partij
(zie mijn vorig artikel). Bij 5—5 was dit psy
chische voordeel van den onbevangene tegen
over den bevangene of overmoedige met
één slag verdwenen. En daarop is toen de
reactie ingetreden bij Euwe. die vermoedelijk
op deze veranderingen in de psychische situa
tie te weinig voorbereid was.
De psychische kwesties wegen in het schaak
spel speciaal in den tweekamp waar
schijnlijk veel zwaarder, dan men gewoonlijk
meent. Die ontelbare onbesliste tweekampen
LaskerSchuchter, EuweFlohr, FlohrBot-
winnik, FlohrNeagelid), Landauv. d. Bosch
enz. enz.; om er maar een paar te noemen
komen veeleer voort uit het feit, dat het zoo
geweldig moeilijk is om het beslissende punt
te winnen, dan uit een volkomen gelijkwaar
digheid van de tegenstanders. Vandaar dat
nren matches om het wereldkampioenschap
zoo lang maakt; dan kan in geval van nood
een andere factor, n.l. uithoudingsvermogen,
de beslissing brengen!
De eenige meester, die zich wel met de
psychologie van het schaakspel, een uiterst
interessant gebied heeft beziggehouden, is
Lasker geweest. Maar er is nog onnoemelijk
veel te onderzoeken.
Deze schaakmatch heeft overigens, behalve
het karakteristieke verloop, van 52 tot 55,
hi nóg een opzicht op een partij tennis gele
ken: vooral in het begin bleek het voordeel
van de „service" heel groot te zijn! Van de
eerste 10 gevallen winstpunten werden er 9 met
wit en slechts 1 met zwart behaald! „Hoe
komt dat", zal men vragen.
Dit, in deze match zoo enorm groote, voor
deel van wit berust nïèt op een magische
kracht, die speciaal de witte stukken eigen
zou zijn, maar vrijwel uitsluitend op het
reëele voordeel van dien eenen zet die wit
jheer heeft, omdat hij mag beginnen. (Eigen
lijk is het, wiskundig berekend, zelfs maar een
Venizelos wil de monarchie
steunen.
ATHENE, 18 November '(A.N.P.) Venizelos,
die den terugkeer van koning George hard
nekkig heeft' bestreden, verklaarde gisteren,
dat zijn volgelingen „met het oog op het na
deren van een Europeeschen oorlog" goed
deden de eenheid des volks te bewaren en de
monarchie te steunen. In ruil voor dezen
steun verzorgt hij aan de regeering, dat zij
amnestie zou verleenen aan de revolution-
nairen van Maart jJ.
DINSDAG 19 NOV. 1935
Nieuwe reeks uitspraken in
Ossche zaken.
Doodslag, brandstichting, overval, inbraak...
DEN BOSCH. 18 Nov. <A NP.) De Bossche
rechtbank deed heden uitspraak in ae Ossche
strafzaken, die op 4 November werden behan
deld. De zaak tegen den 35-jarigen arbeider
J. J. van B. (Koosje), die terecht had gestaan
wegens doodslag op G. van Galen te Oss op
11 December 1929 gepleegd, werd naar de
rechter-commissaris teruggewezen om een o'n-
derzoek in te stellen naar het mes, waarmede
de doodslag is gepleegd en naar het aandeel
dat M. de R. en Francisca de B. bij de gebeur
tenis hebben gehad. Het O. M. had tien jaar
gevangenisstraf geëischt.
Wegens brandstichting op 10 Augustus 1926
in een woning te Oss, waardoor een vrouw en
drie kinderen het leven verloren, werden de
32-jarige arbeider G. J. van G. en T. J. van
(Dotje) veroordeeld tot acht jaar gevangenis
straf. de laatste wegens medeplichtigheid. De
eisch was 12 jaar. De zaak tegen den 58-jari-
gen landbouwer L. van E. en den 47-jarigen
arbeider N. J. van G., die terecht hebben ge
staan wegens het uitlokken van brandstich
ting werd wegens onvolledigheid van het on
derzoek opnieuw verwezen naar de zitting van
16 December a.s. Het O. M. had onderschei
denlijk acht en vijf jaar geëischt. De recht
bank veroordeelde den 36-jarigen J. J. van G.
wegens een roofoverval te Lith in den nacht
van 30 op 31 Mei 1932 tot zes jaar gevangenis
straf. De eisch was negen jaar. De 32-jarige
J. A. van den A. werd wegens medeplichtigheid
tot drie jaar veroordeeld. De eisch was zes
jaar. Wegens inbraak in den nacht van 15 op
16 October 1933 in de woning van W. Timmer
mans te Oss werd de 32-jarige T. J. van B.
(Dotje) overeenkomstig den eisch tot twee
jaar gevangenisstraf veroordeeld, de 33-jarige
P. J. van G. tot drie jaar en de 38-jarige P. J.
van G-, tegen wien zes jaar was geëischt, even
eens tot drie jaar. Bij alle opgelegde straffen
wordt het voorarrest in mindering gebracht.
Engeland's regeering na de
verkiezingen.
Prognose van de Times.
LONDEN 18 November Naar aanleiding
van de verschillende geruchten over wijzigin
gen in de Britsche regeering schrijft de „Ti
mes", dat het onwaarschijnlijk is, dit Bald
win aan de samenwerking tusschen minister
I-Ioare en Eden in het foreign Office op het
oogenblik een einde zal maken. Deze samen
werking was een der grootste overwirinings-
factoren van Baldwin bij de verkiezingen
en elke wijziging zou in het buitenland ver
keerd uitgelegd worden wat te betreuren
zou zijn. Daarnaast- bestaan er redenen elke
wijziging in de leiding van het ministerie van
marine en het ministerie voor de luchtvaart
te vermijden. Een verandering in het mi
nisterie van oorlog acht het blad echter ze
ker. aangezien de minister van oorlog, Lord
Halifax voornemens is af te treden. Ten
slotte spreekt de „Times" de hoop uit. dat het
spoedig mogelijk zal zijn de beide MacDo-
nalds weer in h£t kabinet op te nemen.
Een Hollandsch drama. Door
Arthur van Schendel. Amster
dam, J. M. Meulenhoff.
Een Hollandsch dramazelfs een Haar-
lemsch drama heeft Arthur van Schendel in
zijn jongste werk beschreven. Het huis in de
Kleine Houtstraat, waar de Werendonks wo
nen, is van belang in de ontwikkeling der ge
beurtenissen met Floris, het neefje dat de on
getrouwde broers tot zich genomen hebben
toen hun zwager Berkenrode die een mooi huis
in de Kruisstraat bewoonde, nameen leelïjk fail
lissement zich van kant gemaakt had. Dat
huis van de strenge, in bijbelsche vroomheid
verloren ooms. wordt, met de schier boven
-nenschelïjke degelijkheid, goedheid en vroom
heid van den oudsten, oom Gerbrand, voor d°n
knaap Floris een obsessie, waartegen hij niet
opgewassen Is. Is voor den knaap, omdat zijn'
vader een oplichter en bankroetier geweest is,
de zonde onvermijdelijk? Als hij met zijn moe
der, na de catastrofe in de Kruisstraat, bij de
ooms Werendonk in huis wordt opgenomen is
h« nog een zuigeling, maar Gerbrand heeft al
in een oud opschrijfboekje van zijn dooden
vader gevonden: „Een kind als het geboren
wordt is zoo wit als sneeuw, maar wie wel toe
ziet bemerkt op de sneeuw een roode vlek, dat
is de zonde". En hoe zal het dan met den
kleinen Floris staan, wiens vader door de
zonde in den dood ging!
Gerband's rechtzinnigheid leert hem dat
hy de schande, die op het kind rust, moet af-
wisschen. hij neemt op zich de schulden van
den vader tot- den laatsten cent te voldoen uit
de winsten, die de kruidenierswinkel in de
Kleine Houtstraat overlaat en hij zal daar
twintig jaar voor noodig hebben, als ook de
broers het hunne willen bijdragen. Dan zal de
schande niet meer op het hoofd van den jon
gen Floris rusten, maar of hij de ingeboren
zondigheid zal kunnen overwinnen, dat is wat
Gerbrand hoopt, maar niet vervuld zal zien.
En dat is ae inhoud van dit wederom prachtig
geschreven boek waarin Van Schendel nog
maals zich verdiept in de tobberijen van den
zwaarmoedigen Christenmensch, die met de
letter van het Boek den geest van het Leven
leiden en bestrijden wil Het drama van de
Kleine Houtstraat is het falen van den nobel
willenden Gerbrand en de ondergang van Flo
ris, die onder de obsessie van zooveel braaf
heid. nergens dan slechts tijdelijk bij het
meisje Wijntje en den jongeren oom Frans
iets van de levende liefde vond, die hem
misschien had kunnen redden. Het oude
huis, waarvan de binten s nachts kraken, de
traptreden piepen krijgt op den jongen een
beangstiggenden invloed; hij eindigt na veel
vallen en weci opstaan, na veel leed en veel
berusting met het in brand te steken. Dan
eindigt het verhaal: de buren en de brand
weer zien in den laten avond, als de brand in
de boven vertreken is uitgebroken, achter het
gordijn hoe Gerbrand en Floris worstelen en
na een uur is het stil in de straat en staat
alleen nog een waker bij het uitgebrand per
ceel. Maar de schulden van Berkenrode zijn
tot op de laatste cent betaald.
Van Schendel laat Floris met zijn vrienden
naar Amsterdam gaan om op Oud-Holland
pret te maken. Hij heeft zich de historie dus
in het laatste kwart der vorige eeuw gedacht.
Een figuur als Gerbrand blijft men in dat
tijdsgewricht onwillekeurig als een anachro
nisme zien, in een omgeving die toch wel
eenigszins van een orthodox Veluwsch dorp
verschilt. Maar aan den anderen kant laat de
schrijver hem voldoende als uitzonderlijk type
zien, om hem geheel aanvaardbaar te maken.
Meer zelfs, Arthur van Schendel heeft van
Gerbrand een beeld gebouwd dat ons voor
oogen blijft, nog lang na de lezing, zooals dat
ook met zijn schipper van de Johanna Maria
het geval was. In zijn latere werken is hem dat
zich inwerken in typen, die op eenigszins eigen
zinnige wijze door het onzienlijke worden bezig
gehouden, een artistieke lust geworden. Een
artist is hij en van het zuiverste water; er is,
geen Hollandsch schrijver van het moment
clio zoo sterk zijn eigen stijl, woordverbinding
en klank van den zin gecultiveerd heeft als
hij, zoo zeer zijn eigen palet gevonden heeft.
Ge herkent Van Schendel aan een enkelen zin
en zijn beeldend vermogen is zoo groot dat hij,
bijna zonder dialoog rustig dóórvertellend,
gansche psychische conflicten helder belicht.
Hoe fijntjes is het meisje Wijntje, dat een
poosje met Floris verkeering had, geteekend
En weer zoo geheel anders, maar even subtiel
Stien de meid met haar goede hart voor Flo
ris. die wel deugen wilde maar niet kon. En
zooveel andere typen in het verhaal, die zoo
zuiver in hun sfeer staan dat ge aan Jacobus
van Looy's verhalen uit zijn jeugd herinnerd
wordt. Zou Haarlem zestig jaar geleden in
derdaad zulk een speciale sfeer gehad hebben,
die uit kleinburgerlijkheid, fatsoenscultus ge
mis aan humor en aan den tekst hangende
vroomheid geboren was? Zou Haarlem iets
aparts geweest zijn en afwijkend van Deventer
of Leeuwarden? Wij weten het niet, doch
HaaTlem heeft in Van Looy en Van Schendel
een paar idee-schilders van hooge orde gehad.
De eerste was hier geboren en getogen: hij
vertelde zich-zelf. Van Schendel heeft onze
stad wel hevig in zich opgenomen, den korten
tijd dat hij hier als leeraar werkte: zijn boek
is als van een geboren Haarlemmer.
De figuur van Frans, Gerbrand's jongere
broer, is misschien opzettelijk wat vaag ge
houden? Men weet niet dadelijk waar men met
hem heen moet, met zijn geheime liefhebberij
om iederen avond naar de kerk te gaan en er
de Damiaatjes 4e helpen luiden. Is dat alleen
maar onnoozel of bedoelt Van Schendel daar
symboliek te bedrijven door Frans een passie
te verleenen die als tegenwicht voor Ger
brand's eenzijdigheid bedoeld is? In Frans en
Wijntje komt iets van de warmte van het
leven tot uiting, met hen kon Floris het best-
opschieten. Maar de geregisteerde genegen
heid, hoe goed ook bedoeld, van Gerbrand kon
den zwaar belasten jongen niet overeind hou
den. En in dit Hollandsch drama gaan ze ge
zamenlijk ten onder. Omdat de dorre leerstel
ligheid meer macht had dan de welluidend
heid der Damiaatjes? Wie zal het zeggen! Het
is de groote artisticiteit van een schrijver a!s
Van Schendel, dat hij ons de dingen sugge
reert,, ze in ons levend maakt, zonder er als
explicator achter te gaan staan. Dit boek zal
een der beste uit den oogst van dezen winter
blijken, ik hoop er de belangstelling voor ge
wekt te hebben daar mijzelf het lezen een ge
not was.
Negen balladen van J. W. F.
Werumeus Buning. Bij Querido te
Amsterdam.
In eenzelfde jasje waarin Maria Lecina nu
al tien drukken beleefde, het zwarte zeiltje
met het schooletiket, komen thans zeven
nieuwe en twee oude balladen de reis aanvan
gen. Aan het hoofd van den stoet gaat de bal
lade van de zeven dooden. „Zeven henge
laars met een auto verdronken bij Purme-
rend". De heer Buning wil blijkbaar de oude
volksballade, de op de straat voorgedragene,
doen herleven en die in de litteratuur een
plaats bezorgen Hij doet dit het dient ge
zegd meesterlijk en met de zinsverhaspe
ling en de gebarsten logica van den man bij
het zeil op de kermis. Dat daarónder tragiek
kan schuilen en door de bersten van het be
toog superbe wijsheid gluren kan. wie zal het
tegenspreken! Noch dat er iets kunstmatigs
in die productie is, onvermijdelijk, omdat de
dichter zichzelf een mentaliteit toeschrijft, die
vermoedelijk niet de bij hem van nature be-
hoorende is. Maar als imitatie eener verlo
ren volkskunst is dat werk zeer belangwek
kend.
„De dood als een otter wild heeft er zeven
de moord gebeten
Die te visschen waren gegaan in de streek
van Purmerend.
Geen mensch kent zijn lot en zijn end;
Zij vloekten hun mond vol water en stierven
onbekend".
Zelfs in den verdraaiden vorm en de onver
wachte ideeën-associatie treft de juiste beel
ding. Ook in de andere balladen treft hetzelfde.
Men leze ze zonder vooroordeel en geniete er
van. Op de curieuse kunstsoort zelve is wellicht
nog eens terug te komen.
door Criticus.
E. D. O.Bloemendaal.
Deze plaatselijke ontmoeting werd onder
bijna identieke weersomstandigheden als vo
rig jaar gespeeld, toen Bloemendaal, dank
zij betere tactiek bij den bollen wind met
02 won en gezien de débacle van E.D.O.
tegen A.F.C. eenige weken geleden in een
dergelijke situatie, kon men dus met recht
benieuwd zijn, hoe de roodzwarten het er dit
keer zouden afbrengen.
Temeer was dit het geval, waar gebleken
is, dat hun elftal uit degelijk getrainde en
voor het grootste gedeelte uit technisch uit
stekende toegeruste spelers is samengesteld.
Het was dus maar de vraag, of E.D.O. zich
thans aan de verderfelijke gewoonte kon
onttrekken in bij daartoe ongeschikt weder
haar voortdurend „short-passing" aanvals-
spel toe te passen, zich daardoor de tactiek
der tegenpartij te laten opdringen om ten
slotte, bij een krachtens haar technische
capaciteiten onnoodigen achterstand, het
zelfvertrouwen en daarmede den wedstrijd
te verliezen.
Het zij hier direct gezegd, dat de thuisclub
het er ditmaal heel wat beter heeft afge
bracht, vooral in het moeilijkste gedeelte van
den wedstrijd, toen zij, tegen den wind in
spelend, een aanvankelijk sterk Bloemen-
daalsch overwicht wist teniet te doen, hoofd
zakelijk door het zeer goede spel van haar
spil Koppen, die begreep, dat, wilde hij den
bal voor het vijandelijk doel brengen, hij van
zijn vleugelspelers moest gebruik maken.
Immers, een bal door het midden, over de
hoofden der halfbacks van de tegenpartij
aangegeven, wordt niet alleen een prooi van
den feilen wind, doch komt gemakkelijk in
het bezit van de achterspelers, die weinig
kracht behoeven te gebruiken, om het leder
naar de andere zijde van het veld te dirigee-
ren.
Deze vleugelspelers, de gebroeders Spek,
hebben, speciaal wat de lengte en de hoogte
van hun voorzetten betreft, uitstekend werk
geleverd, terwijl de wijze, waarop zij, vooral
met het windvoordeel. de hoekschoppen met
het „tegenovergestelde" been voor en bijkans
in het doel plaatsten, getuigt van begrip van
de taak eens buitenspelers. Slechts zij hun
aangeraden, het leder af en toe sneller af te
geven, opdat zij niet onnoodig twee tegen
standers naar zich toetrekken. Dit geeft aan
leiding tot verwikkelingen en botsingen,
waarbij de linksbuiten. Spek Sr., soms een
tikje te vinnig optrad. Perukel paste zich bij
dit „nieuwe systeem" van vlug, open spel
wonderwel aan. ..Polly" beschikt nog altijd
over een uitstekende balcontróle en handige
„swerve", waarmede hij vele malen een te
genstander weet te passeeren. Daarna hield
hij eertijds den bal te lang bij zich, doch in
dezen wedstrijd benutte de linksbinnen, uit
gezonderd een korte periode na de pauze, de
gelegenheid, om het. leder ineens door te spe
len, waardoor de aanval beduidend aan ge
vaar en snelheid won. Het was jammer, dat
de middenvoor Van der Putten een zwakken
dag had en daarenteboven geregeld in de bul
tenspelval liep, want anders had E.D.O. door
het goede werk harer vleugelspelers voor de
rust zeker meer dan één doelpunt kunnen
maken.
Dat de thuisclub de match met 31 won,
hetgeen tusschen twee haakjes iets geflat
teerd was, dankt zij hoofdzakelijk aan het
werk van haar jeugdigen rechtsbuiten Spek
Jr. De wijze, waarop deze. bij een scrimmage
voor het Bloemendaal-doel, den bal rustig en
zuiver voor de voeten van den toesnellenden
Koppen plaatste, was waarlijk meesterlijk en
het daaruit voortgekomen doelpunt was vol
komen aan hem te danken. Ook na de rust
heeft deze jonge speler, ondanks het gemis
aan steun van zijn partner Goemaat. die
niet opviel, de vijandelijke veste herhaalde
lijk in groot gevaar gebracht.
Het verschil in kracht tusschen beide ploe
gen ware echter met één doelpunt meer in
het voordeel der thuisclub voldoende aange
geven want afgezien van het b°tere spel van
E.D.O.'s vleugelspelers en linksbinnen, deed
het Bloemendaal-elf tal in geen enkel opzicht
voor dat zijner tegenstanders onder. Beijk
speelde een even solide spilpartij als Kop
pen. Leemhuis werkte zoowel aanvallend als
verdedigend voor twee en Immer was zeker
niet de mindere van den wat te kort spelen
den Oomen. Diens collega op de rechtshalf-
plaats, de jonge Schalie, die nog kortgeleden
in het derde elftal der roodzwarten uitkwam,
was vooral wat opstellen en verdedigen aan
gaat, rui mvoldoende en een groote steun
voor Koppen,
Van de backs waren de Bloemendalers
Röbken en de Wilde als paar te verkiezen
boven Boeree en Zandstra, voornamelijk door
beter positie kiezen en zuiverder trappen.
Boeree is eveneens nog steeds zijn plaats
waard, terwijl de hard werkende Zandstra
naast veel goeds, zich in zijn enthousiasme
laat verleiden te ver naar voren te gaan en
dikwijls te hard te trappen.
De Haas in het Bloemendaal-doel heeft,
evenals verleden jaar in dezen wedstrijd,
zeer goed gespeeld en veel gered.
Zijn collega aan de overzijde. Verhagen,
had het. door het veel te hooge schieten van
de vijandelijke voorhoede, waarin de Bock
de eenige gevaarlijke speler was. heel wat
gemakkelijker, doch men kon desondanks
constateeren, dat hij veel vooruitgegaan is.
Voor zijn vangen was beter en hij maakte
geen fout van beteekenis.
Resumeerende kan dit een wedstrijd tus
schen twee even sterke verdedigingen en
halflinies genoemd worden, waarbij de beide
aanvalslinies een vrij ondergeschikte rol
speelden. Daar de spelkwaliteit van een ge
deelte der E.D.O.-voorhoede, hierboven na
der beschreven, meer gewicht in de schaal
legde en productiever was dan het werk van
de Bock en, bij vlagen, van Bogaert, gaf dit
de thuisclub juist, genoeg overwicht om een
alleszins verdiende, zij het dan ook wat ge
flatteerde overwinning te behalen.
Natuurlijk mag men op de prestaties in één
enkelen wedstrijd niet afgaan, doch het zou
m.i. een nuttig experiment zijn, in een niet
te moeilijke'match de E.D.O.-spelers Koppen
en Van der Putten van plaats te doen ruilen,
waardoor de aanval met een sterkere bezet
ting van de middenvoorplaats, beduidend
aan kracht zou winnen.
CRITICUS.
J. H. DE BOIS.
KUNST.
S. O. S. Tentoonstelling in het
Frans Hals museum.
Zaterdagmiddag is in het Frans Halsmu
seum de tentoonstelling van het Comité S.O.S.,
afdeeling Haarlem en Omstreken, met een
rede van den burgemeester, den heer C. Maar
schalk geopend, nadat de heer H. F. Boot de
aanwezigen, waaronder mevrouw Röell, Pro
fessor Van der Pluym. de heer Sauveur en
een groot aantal schilders, had welkom ge-
heeten en anderen, die zich bij de voorberei
ding verdienstelijk gemaakt hadden, een
woord van dank had toegesproken.
Op twee plaatsen in des burgemeesters sym
pathieke rede moge, om hunne meer algemee-
ne waarde in deze materie, de aandacht blij
vend gericht zijn:
„Het S.O.S.-sein mag nooit lichtvaardig wor
den uitgezonden, omdat men weet, dat van
dien hulpkreet altijd, overal en door ieder
gehoor behoort te worden gegeven; dat daar
bij alle bezwaren van materieelen of persoon
lijken aard worden voorbijgezien. Er is nood,
op hulp wordt gehoopt". En verder: „In de
kringen der kunstbeoefenaars zelf moge men
zich bezinnen, dat als er belangstelling en hulp
wordt gevraagd, dit wordt gevraagd voor ware
kunst, kunst, geboren uit talent, naarstige
studie en ijverig werken. Ook dit zal op de
belangstelling van grooten invloed kunnen
zijn".
De tentoonstelling zelve nu bevat een groot
aantal werken, waarin van talent, naarstige
studie en ijverig werken blijk gegeven wordt.
Het zal niet verwacht worden, dat wij de ruim
tachtig inzendingen stuk voor stuk bespreken
en wij willen als gewoonlijk hier even relevee-
ren wat ons bij een rondgang trof. Het toeval
liet ons bij den korten achterwand aanvangen
waar een vrij sterk stuk met Dahlia's door
Busé geflankeerd wordt door een zwaar geëm-
pateerd Boschgezicht door Albert Loots, waar
in een poëtische visie niet te miskennen valt
en dat in schilderwijze eenigszins aan wijlen
Zandleven herinnert. Het terrein zou mis
schien iets meer kunnen „liggen" doch het
geheel laat een fijnen indruk van zuiver ont
roerd-zijn achter. Aan Busé's andere zijde een
Koollandje door Van Egmond, dat tot het
beste dezer expositie behoort. Tulpen van
Wagemaker en Pioenen van Rees flankeeren
dit drietal en sluiten zoo een aardige groep
af. De Bloemenmand met begonia's van Wi-
gersma hebben de trouwhartige uitvoerigheid
en de bedriegelijke hoogsels van de plakplaat
jes onzer jeugd en toch gaat er iets van dit
doekje uit waardoor het sympathiek wordt. Na
een pastel van Hendrik de Vries zien we een
Kist met fruit door Kees Laan, geschilderd
met de opmerkelijke technische vaardigheid en
gecultivecrden goeden smaak waarover deze
schilder beschikt. Albert Arens' aquarel van
de oude Sint Bavo-van-binnen is wel zuiver
van lichtwerking maar misschien een beetje
slap van structuur, deze artist lijkt voorshands
meer schilder dan aquarellist. Langs wat Tul
pen van mejuffr. Marcus en een kruikje met
Meidoornbesjes door Boot bereiken wij Ger-
brands' Dahlia's die zoo geheel anders van
opvatting en schildering zijn dan de onmid
dellijke buren dat die plaatsing ze schade doet
en foutief is. Wat volstrekt niet zeggen wil dat
ze in hun eigen karakter onverdienstelijk of
minder zouden zijn. Via een grijs landschap
door Wesseling komen we voor een ouder-
wetsch aandoend stilleven door J. P. C. van
Os, dat Dood en Leven getiteld is en waarin
de dood sterker is dan het leven, hoewel de
opzet van groote serieusheid getuigt. Miolée
komt dan met een goed athmospherisch Pol
derlandschap van den Veluwzoom en ook Ver
boog is met zijn Herfstlandschap niet onfor
tuinlijk vertegenwoordigd. Herman Moerkerk
toont een stuk Brabantsch interieur, dat den
geroutineerden schilder verraadt. Een bloem-
stukje van Jacob Ritsema heeft schildersdeug-
den. een ander van Jan Visser eveneens, maar
weer anders geregistreerd. Met een beschei
den Veldboeketje is mevrouw Dingemans uit
gekomen; met een opmerkelijk goede zee
strandstudie haar zoon Waalko. Willem Zwart
staat met zijn Stompe Toren nog in de dagen
van Aranjuez toen de Haagsche School troef
was, hij bevindt zich daar wel bij en heeft dus
gelijk, zoo hij zich geen modernismen aanmeet
waarvoor hij niets voelt. Een duinlandschap
van Jac. Kóper is van een misschien aantrek
kelijke nuchtere klaarheid, maar is weinig ge
componeerd. Ge kunt het in tweeën knippen
en hebt dan twee schilderijen of er links en
rechts nog een stuk bij denken en krijgt dan
wat men een gebed zonder end noemt.
De humoreske van Jac. v. d. Bosch is in het
humoristische gedeelte wel een beetje wijd-
loopig, het picturale zouden wij als zoodanig
alleen reeds waardeeren. Hekker zond een
eenvoudig potje met bloemen, in die, een wei
nig aangebrande rood-bruine toonaard waarin
indertijd het echtpaar Broedelet triomfen
vierde. Verder gaan voor vandaag mijn notities
niet. Maar er rest nog een stuk wand waar we
slechts een oppervlakkigen blik op wierpen, en
die wij bij een volgend bezoek allicht nog voor
een „nalezing" benutten kunnen.
T. H. DE BOIS