De terugkeer van het Nederlandsch voetbalteam uit Ierland. Gejus van der Meulen gepromoveerd.
EEN KWAJONGEN ALS
HUWELIJKSMAKELAAR.
Dr. Max Euwe feliciteert dr. A. Y. v. d Meulen,
oud-doelverdediger van het Nederlandsch elftal,
met zijn promotie tot doctor in de geneeskunde
aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam
Het Nederlandsch elftal, dat te Dublin Zondag zoo schit-
teiend van Ierland won, is Woensdag op Vaderlandschen
bodem teruggekeerd. De aankomst met de „Batavier
te Rotterdam
Het ontzettend vliegtuig-ongeluk bij Tatefield kostte elf personen het leven. Boven: het vliegtuigwrak;
onder: resten van het toestel, die op 400 meter van de plaats der ramp gevonden werden
Lord Rutherford ontvangt het model van de groote locomotief,
die genoemd is naar zijn grootvader Lord Rutherford of Nelson,
voor het vertrek van den specialen trein -die de machine deze
week naar Derby bracht
De laatste hand wordt gelegd aan de Kerstbloementen
toonstelling. welke door de Haagsche Bloemistenpatroons-
vereeniging in Pulchri Studio in de residentie geopend is
FEUILLETON
Naar het Engelsch
van
JEFFERY FARNOL.
28)
„Natuurlijk vindt hij het goed, als Tan tie
het vraagt", riep ik. „Stapt in, kinderen en
wat gauw ook!" Onmiddellijk lag de hand
van den Imp in de mijne en glimlachte hij
tegen me met vochtige wimpers.
„Ik wist wel, dat Timothy Bone nooit een
muiter zou kunnen zijn", zeide hij en dan
keerde hij zich om, om Dorothy met het air
van een admiraal op zijn vlaggeschip aan
boord te helpen
En dan, toen alles gereed was, maakte hij
het touw los of zooals hij zeide „onze kabels"
en dreven wij naar het midden van de rivier.
„Een schip", zeide hij, „heeft altijd een
naam. Hoe zuilen we dit noemen? Den laat-
sten keer waren wij zeeroovers en noemden
we het „De Zwarte Dood
„Aan den laatsten keer denken we niet
meer, Imp", viel ik hem in de rede. „Van
daag is het „De Blijde Hoop".
„Dat klinkt heelemaal niet zeerooversaeh-
tig", antwoordde hij, terwijl hij zijn hoofd
schudde, „maar het zal niet anders kunnen
En zoo zette op dien mooien zomermorgen
het schip .X>e Blijde Hoop" koers naar het
Land van 's Harten Verrukking en ongetwij
feld heeft nooit een schip zoo'n lading ge
dragen of zal het ooit doen.
En nogmaals stampvoette „Roode Sam" op
het campagne dek en brulde bevelen over
topzeilen en ra's. terwijl zijn oogen rolden
en hij zijn moorddadigen hartsvanger zwaai
de, zooals hij vroeger bij een zekere gedenk
waardige gelegenheid gedaan had.
Nooit, nooit meer zou er zulk een morgen
kunnen zijn als deze tenminste niet voor
twee onzer.
Voort roeiden wij langs riet en wilg, langs
schuimende waterkeeringen en sluizen, in de
schaduw van grimmige steenen bruggen en
daar onder uit weer in den zonneschijn, langs
de schaduwrijke wouden en groene weiden,
tot wij eindelijk „het anker uitwierpen" voor
een steiger, die naar een bijzonder vervallen
steenen hek, bekroond door een steenen
kruis, leidde.
„Wat", riep de Imp verbaasd uit, „dat is
een kerk".
„Dat geioof ik ook, Imp", zeide ik.
„Maar het is vandaag toch geen Zondag",
zeide hij verwijtend, toen hij zag, dat het
onze bedoeling was aan land te gaan.
„Let daar maar niet op, Imp."
Verder liepen wij, Dorothy en de Imp
voorop en Lisbeth en ik in de achterhoede
en zij liet haar hand in de mijne glijden. In
het portaal zagen we een bejaarde vrouw,
druk bezig met een bezem en grooten stof
fer, die, toen zij ons in het oog kreeg, eerst
den stoffer en dan den bezem liet vallen en
ons vervolgens met een van verbazing open
mond aanstaarde.
En daar, in de schemerige oude kerk, met
de ochtendzon, die van het raam boven onze
hoofden een glorie maakte, en met de vogels
als koristen, werden de beloften uitgewisseld
en de zegen uitgesproken, die Lisbeth en
haar toekomst onder mijn bescherming stel
den; maar tooh geloof ik, dat wij beiden de
twee kinderen zagen, die in de schaduw van
de groote bank met groote oogen stonden te
staren.
Weer aan boord van „De Blijde Hoop"
volgde een pijnlijke stilte, waarin Lisbeth
naar de kinderen en ik naar haar keek.
„We moeten ze thuis brengen", zeide zij
eindelijk.
„We zullen onzen trein missen, Lisbeth".
„Maar", zeide zij en zij bloosde daarbij
verrukkelijk, „er is heusch geen haast bij;
we kunnen een een lateren nemen".
„Het zij zoo", zeide ik.
Een tijd lang heerschte er nu weer stilte,
waarin de Imp, als verwachtte hij ieder
oogenblik een aanval van bloeddorstige
vijanden, met zijn pistool in zijn hand woest
om zich heen keek, terwijl Dorothy van Lis
beth naar mij en van mij naar Lisbeth
staarde.
„Ik geloof, dat jullie getrouwd zijn", zeide
zij plotseling. De Imp vergat den aanval, die
ieder oogenblik te waohten was, en keek heel
verbaasd.
„Wel neen", riep hij eindelijk uit. „Oom
Dick zou zoo iets niet doen, wel Oom Dick?"
„Imp, ik heb het gedaan ik beken het!"
„Oh!" riep hij op den meest tragischen
toon uit. „En jij hebt hem dat laten doen,
Tantie Lisbeth?"
„Hij drong er zoo vreeselijk op aan, Imp",
antwoordde zij, terwijl zij vuurrood werd
onder zijn verwijtenden blik.
„Wees niet te hard tegen ons, Imp",
smeekte ik.
„Er zal nu wel niets meer aan te doen
zijn", zeide hij eenigszins zachter, maar toch
nog met een strengen blik.
„Neen", antwoordde ik, terwijl ik naar
Lisbeth's mooi en blozend gezichtje keek, „er
is nu zeker niets meer aan te doen".
„En zal je het nooit- meer doen?"
„Nooit meer, Imp".
„Dan vergeef ik het je. maar waarom
waarom heb je het gedaan?"
„Kijk eens, Imp, ik heb buiten een oud
huis, een heel gezellig oud huis, maar het is
te eenzaam om er alleen te gaan wonen. Ik
heb al heel lang iemand willen hebben, die
mij hielp om er in te wonen, maar niemand
wilde, Imp. Eindelijk heeft je Tantie Lis
beth beloofd voor het huis en voor mij te
zullen zorgen, de verlaten kamers te vullen
met haar stem en haar lieve tegenwoordig
heid. Jij kunt nu nog niet begrijpen hoeveel
dat voor mij beteekent, Imp, maar later mo
gelijk wel".
„Maar gaat u nu Tantie Lisbeth van ons
wegnemen?" riep Dorothy.
„Ja, lieveling", antwoordde ik „maar
„O, maar daar wil ik niets van hooren!"
riep de Imp uit.
„Maar jullie mogen zoo dikwijls als jullie
willen bij ons komen logeeren", zeide Lis
beth.
„Dat zou heerlijk zijn!" riep Dorothy.
„Ja, maar wanneer?" vroeg de Imp somber.
„Gauw", antwoordde ik.
„Heel gauw", zeide Lisbeth.
„Wil je me beloven Timothy Bone, de
bootsman, en de Zwarte Ridder en Little-
John te zijn, als ik dat vraag, Oom Dick?"
„Ja, Imp".
„En een lang zwaard voor mij maken?"
„Ja", knikte ik, „en ik zal je ook een paar
echte laten zien".
„Echte?"
„Ja zeker, en wapenrustingen ook; er zijn
er hoopen in dat oude huis".
„Laten we nu gaan!" riep hij, terwijl hij
in zijn drift de boot bijna deed omslaan.
„O, o, Dick!" riep Lisbeth op dat oogenblik
„Dick daar is Tante!"
„Tante?" herhaalde ik.
„Tante Agatha, en zij ziet ons, kijk maar!"
Ik keek om en zag iets heel onverwachts.
Regelrecht op ons af kwam de oude boot,
diezelfde verweerde tobbe van een boot,
waarin Lisbeth en ik bijna waren omgeko
men.
Op het roeibankje zat Peter, de koetsier,
en in den stuurstoel, grimmig, en stijf in
haar rug en haar lorgnon in haar oog, zat
Lady Warburton.
Ontvluchten was beslist onmogelijk en
met een half dozijn slagen waren wij langs
zijde en vlak onder de batterij van den
lorgnon.
„Elizabeth", begon zij op haar gewichtig
ste manier en mij geheel negeerend. „Eliza
beth, kind, ik bloos voor Je".
„Doe dat als het u blieft niet", riep Lis
beth, ..dat kan ik genoeg voor me zelf'doen.
Ik bloos den laatsten tijd geregeld". En als
om haar woorden te bewijzen, begon zij het
onmiddellijk te doen.
„Elizabeth", ging Lady Warburton met
groot vertoon van haar lorgnon voort, „ik
heb gisterenavond je schaamteloozen en on
dankbaren brief ontvangen. Vanochtend ben
ik op een onbehoorlijk vroeg uur opgestaan,
heb gereisd in een tochtigen trein en nu zit
ik hier op een -dampige rivier hi een lekke
boot met vreeselijk natte voeten, maar vast
besloten je te redden van een daad, die je
je heele leven zou kunnen berouwen".
„Pardon", zeide ik met een diepe buiging,
„maar een dergelijke heldhaftige toewijding
kan niet genoeg op prijs gesteld en bewon
derd worden. Uit naam van Lisbeth dank
ik u, maar toch
„Mr. firent, geloof ik?" zeide zij op een
toon van flauwe verbazing alsof zij mij voor
het eerst zag.
„Tot uw dienst, madame!" antwoordde ik
met een tweede buiging.
„Dan moet ik u verzoeken mijn pupil on
middellijk naar Fane Court te brengen; zij
en de kinderen gaan met -den eersten trein
met mij naar Londen terug".
„Waar,de Lady Warburton", zeide ik, den
lorgnon met werkelijk 'bewonderenswaardi-
gen moed trotseerend, „het spijt mij zeer,
dat ik niet aan uw verzoek kan voldoen,
maar heusch, het is onmogelijk!"
„Onmogelijk!" herhaalde zij.
„Absoluut onmogelijk!" antwoordde ik. „U
ziet hier het schip „De Blijde Hoop" op weg
naar het Land van 's Harten Verrukking,
en wij allen hier aan boord zijn vastbesloten
niet van koers te veranderen.
„En de wind blaast in onze zeilen en wij
gaan niet terug. Allo, matrozen!" riep de
Imp.
„Lieve hemel!" riep Lady Warburton uit,
„Elizabeth, wil je zoo vriendelijk zijn mij te
zeggen wat dit alles beteekent? Waarom heb
je deze kinderen uit hun bed gehaald om
op zoo'n uur op een leelijke rivier te sraan
flirten?"
CSlot volaiX