Het Snelle Ding
De optimist en de
onverbeterlijken.
Tandheelkundig
Instituut
GEHEEL GEBIT
Dr. Colijn roept op tot eendracht.
Tarakan weer op zee.
DONDERDAG 2 JANUARI
1936
te*. Auioycafci
De Eeuwige Leerling
Er zijn menschen die nooit rijden leeren.
Sommigen beseffen dit, als zij een paar maal
gezakt zijn, en geven het op. Men hoort daar
verder nooit van. Het is een aangelegenheid,
die kiesch behandeld moet worden. Zij is
smartelijk voor alle betrokkenen, misschien
wel het smartelijkst voor den handelaar, die
al rekende op de leverantie van den wagen.
Anderen daarentegen rollen per bof door hun
examen, omdat net alles meeliep en de exami
nator in bijzonder milde en ietwat verstrooi
de stemming verkeerde. Examinatoren zijn
feilbaar. Daar moest natuurlijk iets aan ge
daan worden, maar wat? Geen menseh is on
feilbaar. Dit maakt de zaak wel heel lastig.
De erdoor-geboften blijven veelal een ver
keersgevaar. Mij is een man bekend, die zijn
eerste examen aanving met te starten in de
achteruit, terwijl de eerste versnelling "voor
uit) in zijn bedoeling lag. Hij stoof achter
waarts op zijn leermeester af, die zich door
een athletischen sprong nog net kon redden.
Gelukkig stopte hij daarna.
Stelt u er prijs op dat ik doorga? vroeg de
examinator.
Als er nog hoop is, zei de leermeester
somber.
Geen enkele. Hij is gezakt.
Dit was het snelle verloop van de eerste
poging. Bij de derde slaagde de candidaat, na
langdurige beproeving en met veel moeite.
Als ik hem ergens ontwaar krijgt hij altijd
den voorrang.
Op Zondag schijnen er veel te rijden die het
nooit heelemaal leeren. Wees extra-voorzich
tig op Zondag. Sta niet op uw privilege als gij
van rechts komt. Wacht uw tijd af, als de
man vóór u op het midden van den weg blijft
rijden. Beschouw zijwegen met bijzondere
achterdocht. Kortom: wacht u voor de beken
de rubriek in de Maandagsche kranten. Blijf
erbuiten
Ver van hier woont een heel bijzonder man.
Hij leert het óók nooit. Maar hij heeft het niet
opgegeven, en is evenmin door zijn examen
geboft. Hij is de Eeuwige Leerling.
De een of andere rijschool was aanvanke
lijk met het vertrouwen bezield, dat zij hem
rijden zou leeren. Met nijdige volharding
stampte zij hem de eerste beginselen in. Maar
verder dan tot behoorlijk sturen en dragelijk
overschakelen kon zij hem niet brengen. Voor
„de achteruit" had hij niet meer gevoel dan
een kleurenblind mensch voor het verschil
tusschen blauw en groen. In een queue bleef
hij zich onberekenbaar gedragen. Het stop
pen in een linksche bocht in Amsterdam, vol
gens de methoden der verkeerspolitie, scheen
hem een onoplosbaar raadsel. Als hij parkee
ren moest raakte hij zijn zelfbeheersching
kwijt en beklom gewoonlijk het trottoir. Als
hij' moest oefenen in de stad stonden de ha
ren van zijn instructeur recht overeind.
Deze man had niets omhanden, en vond het
genoegelijk eiken dag een half uurtje te rij
den. Hij bleef dus oefenen. Na vier maal voor
het examen gezakt te zijn dacht hij ernstig
na, en besloot te blijven rijden, maar niet
meer in de stad, want dat was onaangenaam.
Hij sprak dus met zijn leermeester, wiens vol
harding veeleer op geld aan op naastenliefde
was gebaseerd, en maakte een jaarcontract
met hem voor een dagelijksch half uur rijden
op stille buitenwegen.
Deze regeling bleek een volkomen succes.
Zijn kennissen lachten wel, maar hij liet ze
lachen. Er zijn ook menschen die eiken dag
een half uur zwemmen, en zich eigenlijk al
leen maar boven kunnen houden. Van de
zwemkunst kennen zij alleen de beginselen.
De badmeester houdt hen wel in de gaten. Er
zijn andere lieden die op half-bevoegde wijze
paardrijden. Waarom zou het dergelijk auto
rijden dan niet kunnen?Zachtjes-aan
natuurlijk, met een bevoegd man ernaast, op
stille wegen en op stille uren?
Hoe lang de Eeuwige Leerling nu al rijdt weet
ik niet. Het moet jaren wezen. Hij is geen
eerzuchtig man; hij is er tevreden mee. Het
leed der rij vaardigheids-examens is verzwon
den in de nevelen van het grijs verleden. Zijn
leermeester herinnert het zich ook niet best
meer, en waardeert hem trouwens als een vas
ten klant. „Mijn eenigen fondspatiënt"
noemt hij hem. Natuurlijk zijn zij al sinds
lang vrienden geworden, en eens per week
spelen ze hun partijtje schaak, waarbij de
autorijschoolmeester het gewoonlijk aflegt,
want in dit nobele spel heeft zijn cliënt het
ver gebracht. Trage beweging ligt hem uitste
kend. Op een goeden avond heeft hij op zijn
beurt gezegd: „Ik geloof niet dat jij het ooit
leert. Maar we moeten maar doorgaan".
„Ik blijf gaarne je Eeuwige Leerling", heeft
de autorijschoolmeester geantwoord.
En sinds dat oogenblik is het evenwicht
tusschen dit ongewone vriendenpaar gevon
den. Zij waardeeren eikaars tekortkomingen
niet minder dan eikaars deugden, omdat die
over en weer zoo prachtig ineen grijpen. „Als
zwaluwstaarten", zou een timmerman zeggen.
Onlangs haalde ik hen nog in. Zij reden
dertig op een stillen weg. Vrede was met hen.
Toen ik passeerde greep de leermeester auto
matisch het stuurwiel, om eventueele afwij
kingen te voorkomen. Beiden genoten zicht
baar van het mooie weer. De leermeester is
buitendien de eenige automobilist, die het na
tuurschoon in de omgeving van zijn stad kent.
lederen boom, iedere struik kent hij. Hij is
van de Natuur gaan houden.
Dat is toch ook een groot voordeel.
Gevecht tusschen stroopers en
jachtopzieners.
Twee mannen gearresteerd.
De jachtopziener Wolsink en de rijksveld
wachter Brouwers ontmoetten in de bosschen
van Groot-Hagen bij Doetinchem een vijftal
stroopers, die met een lichtbak werkten. Een
zekere Angenent uit Doetinchem, die een ge
weer droeg, schoot van dichtbij op de politie,
waarbij de hond van Wolsink, die aan de lijn
werd gehouden, een poot werd afgeschoten.
Bij het gevecht, dat nu volgde, werd het
vijftal gearresteerd. Twee hunner, n.l. Ange
nent en zekere Dekker, die met den lichtbak
naar de politie sloeg werden in arrest gesteld.
De drie andere lieden werden, nadat proces
verbaal was opgemaakt, in vrijheitl gesteld.
En de onverbeterlijke optimist van de fa
milie stond, onmiddellijk na het vallen van
den twaalfden "slag op. nam zijn glas in de
hand en sprak:
Gij allen die hier om de tafel geschaard
zit, driewerf heil en zegen in 1936
1936 zal een heerlijk jaar voor ons allen
zijn. Gij, lieve nichtje Bertha, zult eindelijk
den aardigen, keurigen, wel-opgevoeden.
sportieven en geestigen verloofde vinden,
voorzien van een goed-klinkenden familie
naam en een even welluidende beurs, waar
van je lieve moeder nu bereids één-en-twin
tig jaren haar schoonste droomen droomt.
Jij. neef Eduard. zult ik weet het zeker
eindelijk en ten langen leste de hoogleera
ren der juridische faculteit verschalken en
hen in een onbewaakt oogenblik de bul van
juris doctorandus ontfutselen; het lijdt geen
twijfel dat de machtige Oom Willem, die
trouwens met het hem eigen scherpzinnig
inzicht een gewaagde stap ten beurze door
een toeneming zijner materieele bezittingen
gevolgd zal zien worden, door een diploma
tieke geste op het schaakbord zijner rela
ties een goede plaats voor je zal weten te
veroveren in het heerlijk organisme, dat wij
eenigermate vriendelijk gestemd de men-
schelijke samenleving noemen.
Tante Toos. ge behoeft er niet aan te twij
felen of nog dit jaar zal de huurwaarde van
uw huisjes stijgen; het nare mensch dat bo
ven je woont de duivel hebbe haar ziel
zal daarentegen de waarde van hare onroe
rende goederen zóózeèr zien dalen, dat zij
tot verhuizen gedwongen zal worden; de
kanten sprei waarmede gij nu reeds bereids
acht jaren ons aller tante Jeanne verrassen
wilt, zal in 1936 gereed komen en ge zult het
genoegen smaken, vóór wij wéér bij elkaar
zitten aan dezen disch. de kiel voor een
nieuw haakwerk te mogen leggen, en voorts
zult ge het beleven, dat ge die akelige me
vrouw Verwiel bij de whistdrive zult ver
slaan.
Oom Cornelis, weet dat vijftien zonnige
seizoenen uit dit glas bourgogne op uw glim-
menden schedel nederfonkelen en dat ge nog
eenige ankers van dezen verzaligenden goden
drank in uw keldertje bergt, om maar niet
onbescheidenlijk en in het openbaar te ge
wagen van de stevü-- ankers uwer existentie
die ge in de kelders van uw bank hebt lig
gen. Wat kan ik u meer en beters voorspellen
voor het jaar welks geboorte ons thans met
blijdschap vervult, dan dat ige genezen zult
zijn van de lichte aanvallen van spit, die uw
vleezigen rug zoo nu en dan belagen, dat uw
dieet op dokters advies zal worden beëindigd
en dat uw vaardige keukenprinses Saartje
voor u en uwe tafel gespaard zal blijven, ook
d i t jaar.
En nu nog een enkel woord tot onzen neef
Victor. Je weet toch, beste kerel, dat je
vader en moeder eindelijk hun toestemming
zullen geven tot dat huwelijk met het aar
dige blonde meisje, dat ik, als eerste van de
familie, met „nicht Elsje" heb aangespro
ken? En dat je, vóór dit jaar twaalf maan
den oud zal zijn, met haar een aardig flatje
zult betrekken; dat je meubelleverancier ge
noegen zal nemen met tien maandelijksche
afbetalingen en dat je van mij jullie huis
kamer cadeau krijgt?
En jullie allemaal, lieve menschen, zeg ik:
beseft hoe bevoorrecht jullie zijn boven tien
duizenden van jullie medeschepselen, alleen
reeds om het feit dat ge hier aan een hagel
witte tafel met huzarensla en oliebollen zit
en omdat een gemakkelijk en warm bed on
der een wel- en hecht-doortimmerd dak jul
lie wacht, omdat jullie schoenen hebt om op
te loopen, een stoel om op te zitten, een hart
om het bloed door juiie aderen te stuwen,
oogen om te lachen en een mond om te eten.
Toen dronk de onverbeterlijke optimist
van de familie zijn glas in één teug uit en
zette zich om zijn bord leeg te eten.
Toen de familie zich opmaakte om weer
naar hare haardsteden terug te keeren, keek
RIJKSSTRAATWEG 16
HAARLEM-N TELEF. 16 7 2 6
„loos trekken inbegr.
BESLIST PIJNLOOZE BEHANDELING.
Spreekuren alle werkdagen
van 912 en 14 uur. Zater. 912 uur.
Avondspreekuren
Dinsd., Woensd. en Donderd. v. 79 u.
(Adv. Ingez. MecL)
nichtje Bertha zéér dweperig, neef Eduard
maakte de opmerking dat hij in de eerste
plaats wéér zou zakken, maar dat hij tóch
geen baan zou krijgen als hij toevallig sla
gen zou en dat het niets dan ellende was op
dit ondermaansche; oom Willem zei bits, dat
die vermaledijde thee nooit meer omhoog
zou schieten en tante Toos deed klagelijk
over haar bovenbuurvrouw, die haar zeker
met haar radio uit de slaap houden zou.
Oom Cornelis merkte op dat die ontzettend-
geniepige spitscheuten het leven het leven
niet waard maakten en neef Victor had een
woordenwisseling met zijn vader over „dat
meisje dat nooit mijn schoondochter zal
worden, nóóit versta je, zoolang ik leef
Aan de verlaten ronde tafel -zat de onver
beterlijke optimist van de familie en schonk
zich het laatste restje bourgonje in, terwijl
hij nog één broodje gerookte zalm peuzel
de
Mr. E. ELIAS.
Men spitse meeningsverschillen niet toe.
Waakzaamheid geboden.
Het vuur gedoofd.
Schip is onbeschadigd.
Het A.N.P. seint uit Plymouth:
De werkzaamheden aan boord van het mo
torvrachtschip „Tarakan" der maatschappij
„Nederland" tot bestrijding van het vuur heb
ben een gunstig verloop gehad. Men heeft de
ontplofbare stoffen uit ruim 2, welke voor het
mijnbedrijf in Indië zijn bestemd, kunnen los
sen en vervolgens is men er in geslaagd, de lui
ken van ruim 3 waar de brand woedde, te
openen.
Het zwaveldioxydegas, dat in het ruim was
gepompt heeft goed aan de verwachtingen tot
onderdrukking van den brand beantwoord. De
nog smeulende asch van brandende auto's en
luciferscolli is gedoofd.
Nadat de, ontplofbare stoffen weer
ingeladen waren, heeft de „Tarakan"
de reis Woensdag te 17 uur 30 onbe
schadigd voortgezet. Vermoedelijk zal
het schip Maandag a.s. te Marseille
aankomen en in den loop van den
avond naar Nederlandsch-Indië ver
trekken.
GIFT VAN DE KONINGIN AAN HET KON.
EMMA-STEUNFONDS.
DEN HAAG, 31 Dec. (A.N.P.) De koningin
heeft een belangrijke bijdrage geschonken aan
het Koningin Emma-jubileumfonds voor on
derwijs en opvoeding van lichamelijk gebrek
kige kinderen.
Dr. H. Colijn.
Dr. H. Colijn heeft Woensdagavond voor de
Ned. Chr. Radio Ver. een Nieuwjaarsrede uit
gesproken, waarin hij o.m. zeide
„Het jaar, dat achter ons ligt, is er een ge
weest van veel moeite en van veel zorgen.
Op het terrein van de buitenlandsche
staatkunde hebben zich in 1935 allerlei ver
schijnselen voorgedaan, die van grooten in
vloed kunnen zijn op de ontwikkeling van de
verhoudingen tusschen de volkeren der we
reld, zoowel in Europa als daarbuiten.
Vervulde, na den grooten oorlog, de hoop
het hart, dat de wereld een tijd van onge-
stoorden vrede zou tegemoet gaan, dat het
Recht voortaan de plaats van de Macht zou
innemen, dat de natiën haar wil om af te zien
van geweldpleging, zouden toonen door gelei
delijk over te gaan tot vermindering der be
wapeningen, die hoop is niet in vervulling ge
gaan.
De tot dat doel saamgeroepen ontwape
ningsconferentie heeft gefaald en, in tegen
stelling met hetgeen men beoogd had, viel
juist het omgekeerde waar te nemen. In vele
landen ging men er toe over de bewapening
sterk uit te breiden en met die uitbreiding
nam ook het wantrouwen wederkeerig toe.
De ontwikkeling van deze toestanden kan
niet zonder zorg worden gadegeslagen. Ook
door ons niet. Want, hoewel onze verhouding
tot andere mogendheden alleszins vriend
schappelijk is, hoewel we vurig begeeren met
ieder in vrede te leven, niemand kan voorzien
wat ook voor ons de gevolgen zullen zijn, in
dien de spanningen van het heden eens zou
den eindigen in een nieuwe algemeene versto
ring van den vrede. Dit kan men intusschen
wél zeggen; dat de kansen om buiten een
groot Europeesch conflict te blijven thans heel
wat geringer schijnen dan in 1914 het geval
was,
Die zorg nu van het oude jaar dragen wij
het nieuwe jaar mee binnen.
Ook de binnenlandsche zorgen van het jaar
1935 trekken met ons mee het nieuwe jaar
binnen. Economisch en financieel blijft de
toestand hoogst zorgelijk. Er is nauwelijks
één tak van volkswelvaart te noemen, die niet
worstelt om het bestaan.
Maar de mensch staat niet geheel machte
loos tegenover de slagen, die ons troffen. Onze
vaderen plachten het werken aan het bidden
te paren. Van Cromwell is het woord: „Bidt
In het Frans Halsmuseum: Een
petit-maitre der Hollandschc
Romantiek: A. J. Eymer.
En altijd weer zult ge hetzelfde spelletje
herhaald vinden, zoo ge wat dieper in de
historie der kunstproductie doordringt; rond
om een groep van geniaal begaafde veran-
deraars, rondom een sterken enkeling zelfs
soms, vindt ge een kring van fijne figuren,
die geen „vinders" waren maar „ontvankelij-
ken", die in de nieuwe sfeer, door de sterken
geschapen, plotseling gaan meeleven en tot
prestaties komen, die ze zonder den impuls
van het scheppen der groote broers, allicht
nimmer bereikt zouden hebben. Dat zijn de
petits-maitres, de kleine meesters, die iedere
frissche beweging vergezellen, die in het vuur
van den eersten aanloop alleen maar door de
eigen genooten erkend worden maar voor het
publiek verborgen blijven en die pas later
worden gewaardeerd, omdat men hen niet al
leen van historisch belang gaat vinden doch
ook hun fijne verwantschap met de centrale
beweging, waaraan ze hun bestaan danken,
ontdekt.
En hoe vaak blijken die petits maitres dai
niet alleraardigste figuren met een ganscn
eigen karakter, met gansch eigen qualitei-
ten te zijn. Toen de zon der Barbizonnerfc op
haar middaghoogte stond en men voor Mil
let, Rousseau, Dupré, enz. geen aandacht ge
noeg kon hebben, lette er niemand op wat die
rustige buitenman en kippenfokker Charles
Jacque daar op zijn boerderijtje zat te schilde
ren, noch lette men te veel op een George Mi
chel, die een Rembrandtiek landschap met dat
van de negentiende-eeuwsche Fransche pro
vincie zocht te vereenigen en nog minder be
kommerde men zich om dien zonderlingen
Adolphe Hervier, die intusschen een der per
soonlijkste artisten van zijn tijd zou blijken te
zijn. En herinnert men zich thans, om dichter
bij huis te zijn, de vaak zeer bijzondere schil
derijtjes van een Van der Meer of een Marinus
Boks, twee artisten die in de schaduw der
Marissen bleven wandelen? Reeds daarvoor
zijn de musea nuttige instellingen dat ze tij
dig die weinig éclatante maar toch zoo sym
pathieke kleine beroemdheden kunnen verza
melen en aan de vergetelheid ontrukken.
Arnoldus Johannes Eymer behoort tot die
petits-maitres der Hollandsche romantiek, die
door een zekere frischheid van doen, een ze
kere moderniteit ook, als we ons naar om
streeks 1850 verplaatsen, recht heeft op onze
belangstellende sympathie. En die hij nog in
het bijzonder verdient omdat hij van 1840 tot
zijn dood in '63 Haarlemmer was. Men vindt
in onze stad dan ook nu en dan nog wel eens
werk van zijn hand: Teyler bezit een schil
derij en eenige aquarellen van hem en door
het legaat-Gonnet kwam de gemeente in het
bezit van dat allervriendelijkst schilderijtje,
dat bij dit artikeltje wordt afgebeeld. Als wij
ons nu even te binnen brengen dat hij dit
werkje zoo ongeveer in het midden der vorige
eeuw schilderde dan waardeeren we pas de
losheid en de pittigheid tevens der behande
ling. Het doet waarlijk aan den „Schwung"
en de toch zoo kundige nonchalance denken
waarmee vijftig jaar later een Cassiers voor
zijn Brusselschen uitgever aquarellen naar
Hollandsche landschappen zou leveren die
voor ansichten en show-cards dienst konden
doen. Maar daar behoefde Eymer nog niet aan
te denken. Dat niet alle vier wieken van zijn
molen even groot zijnwat doet het er toe?
Hij durfde dat best aan, omdat het molen
silhouet er stanker en eleganter door werd. En
hoe levendig en varieerend is dat naar den
molen oploopend weggetje gegeven. Daar is
hier werkelijk al een Théophile de Bock in
aantocht. In vroeger werk houdt Eymer zich
meer aan de koele bezonnenheid van zijn
tijdgenooten en doet minder geavanceerd, en
telkens is er eventjes iets, dat er aan herin
nert hoe hij feitelijk pas op lateren leeftijd
voluit is gaan schilderen. Want hij was in 1803
in Amsterdam geboren. Vermoedelijk in een
kunstzinnige familie want Van Eynden en
Van der Willigen vertellen in 1819 van een
Amsterdamschen meneer Eymer, dat deze een
interessante kunstverzameling bezat. Dat kan
de vader of een oom van onzen Arnoldus Jo
hannes geweest zijn. Hij kreeg al spoedig tee
kenles van den beroemden C. Steffelaar, een
uiterst handig aquarellist en knap portret
schilder. Maar tot zijn dertigste jaar bleef
Eymer makelaar in granen, hetgeen vermoe
delijk profijtelijker bezigheid was dan het be
oefenen der vrije kunst. Toch zou hij het ook
als artist tot aanzien brengen; hij komt voor
o.a. als lid der Koninklijke Academie van
Beeldende Kunsten te Amsterdam. Als reeds
gezegd vestigde hij zich in 1840 hier in Haar
lem, waar ook zijn zoon L. J. Eymer geboren
is, die later bekend waterbouwkundig inge
nieur en dilettant-schilder van landschap en
portretten zou worden, terwijl ook een doch
ter het penseel ter hand genomen had er
bloemschilderes geworden was. Een artistieke
Haarlemsche familie uit de vorige eeuw wordt
dus door ons schilderij van vandaag nog eens
ten tooneele gevoerd.
In dien tijd en in die
kringen werd de
kunstbeoefening, ook
als verpoozingsar-
oeid ernstig opgevat.
Aan de expositie en
publiciteit dacht men
niet, doch wel zorgde
zelfs de dilettant er
voor dat hij door be
hoorlijk vóór -on d e r-
richt althans de
handgrepen van het
vak kende. Vandaar
de groote massa aar
dige dingen door di
lettanten gemaakt
die behagelijk blij
ven door de serieus
heid van hun factuur,
al zijn ze dan niet
van sterke persoon
lijkheid doortrokken.
Ook Eymer Junior, de
ingenieur, teekende in
zijn vrijen tijd een
heel fijn portretje
evenals zijn vriend en
collega-bruggenbou
wer Karei van Toulon,
wiens naam in de
meeste kunstlexica
wel ontbreken zal.
Sen aardige tijd met
veel knusse dingen,
vaarvoor men thans
'e smaak en ook wel
:le gelegenheid een
beetje is kwijtgeraakt.
J. H. DE BOIS.
God, maar houdt tegelijk uw kruit droog".
Ons verstand en onze arbeidskracht zijn ons
geschonken om ze tot het uiterste te benutten.
Eerst als we dat doen, mogen we hopen op
verhooring van het gebed..
Samenwerking noodig.
Ziet men dit nu in het kader van een geheel
volk. dan wil dit allereerst fcêggen, dat de ver-
j dceldheid die er is. zoo min mogelijk naar vo
ren mag komen. Omdat een volk zijn volle
kracht, "die het thans meer dan ooit noodig
heefte, niet kan benutten als het door twee
dracht verscheurd wordt.
Nu is juist op dit punt de toestand In Ne
derland niet verheugend.
Ik doe niet mee met -hen die van
oordeel zijn, dat er geen politieke par
tijen behoorden te bestaan. Die par
tijen toch zijn het zichtbaar bewijs
van een geestelijken adeldom, die ge
kenmerkt wordt door het bestaan, het
dulden, het vrij getuigen van mee
ningsverschillen in de wereld van het
denken.
Maar wel sta ik in het voorste lid
dergenen, die roepen, dat thans, onder
druk van grooten gemeenschappelij-
ken nood, die verschillen niet toege
spitst mogen worden, dat men ze tijde
lijk wat naar den achtergrond moet
brengen, om de grootste vrucht te
kunnen oogsten van het gemeen
schappelijk uit te voeren reddingswerk.
Dat is ook noodig met het oog op de steeds
sterker wordende tegenwerkende krachten.
Ei' zijn tienduizenden teleurgestelden in ons
land; er zijn duizenden verbitterden en ontel
baar velen, wier eigen oordeel weinig diep
gefundeerd is.
Velen van dezen zijn vatbaarder dan voor
heen voor de aanvaarding van elke leuze,
hoe hol en onwezenlijk ook. Ze laten zich
gemakkelijk achter eiken wagen spannen,
zonder zich ook maar even ernstig af te
vragen werwaarts de voerman hen voeren
zal. De in ons volk toch al zoo sterk wer
kende splijtzwam dreigt steeds verder om
zich heen te grijpen en de laatste resten
van nationale eenheid en nationale kracht
te verstikken.
Eendracht maakt
macht.
In een tijd van zóó aangrijpende
en diep ingrijpende crisis als we
thans doorleven, en nog wél eenigen
tijd zullen hebben te ondergaan,
kan alleen diep' doorvoelde nationale
eenheid en daaruit geboren natio
nale veerkracht de gevolgen van het
crisisgebeuren temperen.
Ik spreek van temperen. Want wat, onder
Goddelijk bestel, in de wereld om ons heen
plaats grijpt, kan de mensch niet ongedaan
maken. Wat andere landen ons economisch
aandoen, kan het kleine Nederland niet ver
hinderen. De algemeene inzinking, die de
wereld teistert, kan door ons niet worden
ontvlucht en nog minder kunnen wij die in
zinking in haar tegendeel doen verkeeren.
Maar wél kunnen wij trachten door in
spanning van aller krachten de gevolgen te
temperen. Ik zeg allerminst, dat het Neder-
landsche volk zich in dit opzicht onbetuigd
laat. De wijze, waarop het den zwaren last
van het heden torst, wijst eer op het tegen
deel. De leniging van den nood der econo
misch zwaksten wordt, zoover ik kan na
gaan. door geen enkel land overtroffen.
Dat alles kan men toestemmen en toch
staande houden, dat bij grootere. sterkere
nationale eenheid, rijkere vrucht kon wor
den gezien.
Wij kunnen voor nog zwaarder tijden ko
men te staan. Ook. ja vooral, in dezen zin,
dat, naarmate de huidige toestand langer
aanhoudt, het zenuwgestel op zwaarder
proef wordt gesteld.
Naar den mensch gesproken, overwint, ook
in dezen kamp. het volk, dat de sterkste ze
nuwen blijkt te bezitten. Het zijn de nar
cotica, die vaak het zenuwgestel ondermij
nen. Voor den nationalen volksgeest dreigt
dat gevaar te komen uit den hoek van voort
gaande versplintering met daaraan gepaard
gaand onvruchtbaar gekibbel, dat de kracht
ondermijnt. Het is de eendracht, die mach
tig maakt, het is de tweedracht die ver
zwakt en verstrooit.
Als ik roep om die noodzakelijke eendracht,
dan doel ik er niet op die eendracht die er
op een kerkhof is. noch ook op de schijn-
eendracht die geforceerd van boven wordt
opgelegd. Maar dan doel ik op eendracht, die
geboren wordt uit vrijen wil tot cordiale sa
menwerking van allen die van goeden wille
zijn.
Daaraan heeft Nederland ook in 1936
groote behoefte. Een Nieuwjaarswensch voor
het Nederlandsche volk zou dan ook niet
compleet zijn. wanneer hij geen uitdrukking
gaf aan de hoop. dat het nieuw ingetreden
jaar ons wat dichter bij dat ideaal brengen
zal.
Maar ik voeg daaraan nog iets toe. Een
bede voor u allen. Dat God u zooveel voor
spoed schenke in huis en bedrijf, dat de
nijpendste zorgen u bespaard mogen worden
en dat alle luisteraars, als zij moed en kracht
voelen wegglijden, de beteekenis mogen er
varen van het woord van den profeet Jesaja,
dat God den moeden kracht geeft en dat Hij
vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen
krachten heeft".
Minister-president Colijn naar
Zuid-F rankrijk.
De minister-president en mevrouw Colijn
zijn per stoomschip ...Johan de Witt" naar
het Zuiden van Frankrijk vertrokken, waar
zij eenigen tijd zullen vertoeven. Zij worden
tegen 21 Januari a.s. in Den Haag terugver
wacht.
TWEEDE REEKS OPVOERINGEN VAN
LUCIFER.
Om tegemoet te komen aan de zeer talrijke
verzoeken tot herhaling der, door de Vrijzinnig
Christelijke Studenten Bond, onder regie van
Abraham van der Vies, gegeven opvoering van
Vondel's „Lucifer" als leekenspel, zullen na af
trap der Academische vacanties nog enkele
oiwoeringen gegeven worden in verschillende
steden.