Het Snelle Ding De optimist en de onverbeterlijken. Tandheelkundig Instituut GEHEEL GEBIT Dr. Colijn roept op tot eendracht. Tarakan weer op zee. DONDERDAG 2 JANUARI 1936 te*. Auioycafci De Eeuwige Leerling Er zijn menschen die nooit rijden leeren. Sommigen beseffen dit, als zij een paar maal gezakt zijn, en geven het op. Men hoort daar verder nooit van. Het is een aangelegenheid, die kiesch behandeld moet worden. Zij is smartelijk voor alle betrokkenen, misschien wel het smartelijkst voor den handelaar, die al rekende op de leverantie van den wagen. Anderen daarentegen rollen per bof door hun examen, omdat net alles meeliep en de exami nator in bijzonder milde en ietwat verstrooi de stemming verkeerde. Examinatoren zijn feilbaar. Daar moest natuurlijk iets aan ge daan worden, maar wat? Geen menseh is on feilbaar. Dit maakt de zaak wel heel lastig. De erdoor-geboften blijven veelal een ver keersgevaar. Mij is een man bekend, die zijn eerste examen aanving met te starten in de achteruit, terwijl de eerste versnelling "voor uit) in zijn bedoeling lag. Hij stoof achter waarts op zijn leermeester af, die zich door een athletischen sprong nog net kon redden. Gelukkig stopte hij daarna. Stelt u er prijs op dat ik doorga? vroeg de examinator. Als er nog hoop is, zei de leermeester somber. Geen enkele. Hij is gezakt. Dit was het snelle verloop van de eerste poging. Bij de derde slaagde de candidaat, na langdurige beproeving en met veel moeite. Als ik hem ergens ontwaar krijgt hij altijd den voorrang. Op Zondag schijnen er veel te rijden die het nooit heelemaal leeren. Wees extra-voorzich tig op Zondag. Sta niet op uw privilege als gij van rechts komt. Wacht uw tijd af, als de man vóór u op het midden van den weg blijft rijden. Beschouw zijwegen met bijzondere achterdocht. Kortom: wacht u voor de beken de rubriek in de Maandagsche kranten. Blijf erbuiten Ver van hier woont een heel bijzonder man. Hij leert het óók nooit. Maar hij heeft het niet opgegeven, en is evenmin door zijn examen geboft. Hij is de Eeuwige Leerling. De een of andere rijschool was aanvanke lijk met het vertrouwen bezield, dat zij hem rijden zou leeren. Met nijdige volharding stampte zij hem de eerste beginselen in. Maar verder dan tot behoorlijk sturen en dragelijk overschakelen kon zij hem niet brengen. Voor „de achteruit" had hij niet meer gevoel dan een kleurenblind mensch voor het verschil tusschen blauw en groen. In een queue bleef hij zich onberekenbaar gedragen. Het stop pen in een linksche bocht in Amsterdam, vol gens de methoden der verkeerspolitie, scheen hem een onoplosbaar raadsel. Als hij parkee ren moest raakte hij zijn zelfbeheersching kwijt en beklom gewoonlijk het trottoir. Als hij' moest oefenen in de stad stonden de ha ren van zijn instructeur recht overeind. Deze man had niets omhanden, en vond het genoegelijk eiken dag een half uurtje te rij den. Hij bleef dus oefenen. Na vier maal voor het examen gezakt te zijn dacht hij ernstig na, en besloot te blijven rijden, maar niet meer in de stad, want dat was onaangenaam. Hij sprak dus met zijn leermeester, wiens vol harding veeleer op geld aan op naastenliefde was gebaseerd, en maakte een jaarcontract met hem voor een dagelijksch half uur rijden op stille buitenwegen. Deze regeling bleek een volkomen succes. Zijn kennissen lachten wel, maar hij liet ze lachen. Er zijn ook menschen die eiken dag een half uur zwemmen, en zich eigenlijk al leen maar boven kunnen houden. Van de zwemkunst kennen zij alleen de beginselen. De badmeester houdt hen wel in de gaten. Er zijn andere lieden die op half-bevoegde wijze paardrijden. Waarom zou het dergelijk auto rijden dan niet kunnen?Zachtjes-aan natuurlijk, met een bevoegd man ernaast, op stille wegen en op stille uren? Hoe lang de Eeuwige Leerling nu al rijdt weet ik niet. Het moet jaren wezen. Hij is geen eerzuchtig man; hij is er tevreden mee. Het leed der rij vaardigheids-examens is verzwon den in de nevelen van het grijs verleden. Zijn leermeester herinnert het zich ook niet best meer, en waardeert hem trouwens als een vas ten klant. „Mijn eenigen fondspatiënt" noemt hij hem. Natuurlijk zijn zij al sinds lang vrienden geworden, en eens per week spelen ze hun partijtje schaak, waarbij de autorijschoolmeester het gewoonlijk aflegt, want in dit nobele spel heeft zijn cliënt het ver gebracht. Trage beweging ligt hem uitste kend. Op een goeden avond heeft hij op zijn beurt gezegd: „Ik geloof niet dat jij het ooit leert. Maar we moeten maar doorgaan". „Ik blijf gaarne je Eeuwige Leerling", heeft de autorijschoolmeester geantwoord. En sinds dat oogenblik is het evenwicht tusschen dit ongewone vriendenpaar gevon den. Zij waardeeren eikaars tekortkomingen niet minder dan eikaars deugden, omdat die over en weer zoo prachtig ineen grijpen. „Als zwaluwstaarten", zou een timmerman zeggen. Onlangs haalde ik hen nog in. Zij reden dertig op een stillen weg. Vrede was met hen. Toen ik passeerde greep de leermeester auto matisch het stuurwiel, om eventueele afwij kingen te voorkomen. Beiden genoten zicht baar van het mooie weer. De leermeester is buitendien de eenige automobilist, die het na tuurschoon in de omgeving van zijn stad kent. lederen boom, iedere struik kent hij. Hij is van de Natuur gaan houden. Dat is toch ook een groot voordeel. Gevecht tusschen stroopers en jachtopzieners. Twee mannen gearresteerd. De jachtopziener Wolsink en de rijksveld wachter Brouwers ontmoetten in de bosschen van Groot-Hagen bij Doetinchem een vijftal stroopers, die met een lichtbak werkten. Een zekere Angenent uit Doetinchem, die een ge weer droeg, schoot van dichtbij op de politie, waarbij de hond van Wolsink, die aan de lijn werd gehouden, een poot werd afgeschoten. Bij het gevecht, dat nu volgde, werd het vijftal gearresteerd. Twee hunner, n.l. Ange nent en zekere Dekker, die met den lichtbak naar de politie sloeg werden in arrest gesteld. De drie andere lieden werden, nadat proces verbaal was opgemaakt, in vrijheitl gesteld. En de onverbeterlijke optimist van de fa milie stond, onmiddellijk na het vallen van den twaalfden "slag op. nam zijn glas in de hand en sprak: Gij allen die hier om de tafel geschaard zit, driewerf heil en zegen in 1936 1936 zal een heerlijk jaar voor ons allen zijn. Gij, lieve nichtje Bertha, zult eindelijk den aardigen, keurigen, wel-opgevoeden. sportieven en geestigen verloofde vinden, voorzien van een goed-klinkenden familie naam en een even welluidende beurs, waar van je lieve moeder nu bereids één-en-twin tig jaren haar schoonste droomen droomt. Jij. neef Eduard. zult ik weet het zeker eindelijk en ten langen leste de hoogleera ren der juridische faculteit verschalken en hen in een onbewaakt oogenblik de bul van juris doctorandus ontfutselen; het lijdt geen twijfel dat de machtige Oom Willem, die trouwens met het hem eigen scherpzinnig inzicht een gewaagde stap ten beurze door een toeneming zijner materieele bezittingen gevolgd zal zien worden, door een diploma tieke geste op het schaakbord zijner rela ties een goede plaats voor je zal weten te veroveren in het heerlijk organisme, dat wij eenigermate vriendelijk gestemd de men- schelijke samenleving noemen. Tante Toos. ge behoeft er niet aan te twij felen of nog dit jaar zal de huurwaarde van uw huisjes stijgen; het nare mensch dat bo ven je woont de duivel hebbe haar ziel zal daarentegen de waarde van hare onroe rende goederen zóózeèr zien dalen, dat zij tot verhuizen gedwongen zal worden; de kanten sprei waarmede gij nu reeds bereids acht jaren ons aller tante Jeanne verrassen wilt, zal in 1936 gereed komen en ge zult het genoegen smaken, vóór wij wéér bij elkaar zitten aan dezen disch. de kiel voor een nieuw haakwerk te mogen leggen, en voorts zult ge het beleven, dat ge die akelige me vrouw Verwiel bij de whistdrive zult ver slaan. Oom Cornelis, weet dat vijftien zonnige seizoenen uit dit glas bourgogne op uw glim- menden schedel nederfonkelen en dat ge nog eenige ankers van dezen verzaligenden goden drank in uw keldertje bergt, om maar niet onbescheidenlijk en in het openbaar te ge wagen van de stevü-- ankers uwer existentie die ge in de kelders van uw bank hebt lig gen. Wat kan ik u meer en beters voorspellen voor het jaar welks geboorte ons thans met blijdschap vervult, dan dat ige genezen zult zijn van de lichte aanvallen van spit, die uw vleezigen rug zoo nu en dan belagen, dat uw dieet op dokters advies zal worden beëindigd en dat uw vaardige keukenprinses Saartje voor u en uwe tafel gespaard zal blijven, ook d i t jaar. En nu nog een enkel woord tot onzen neef Victor. Je weet toch, beste kerel, dat je vader en moeder eindelijk hun toestemming zullen geven tot dat huwelijk met het aar dige blonde meisje, dat ik, als eerste van de familie, met „nicht Elsje" heb aangespro ken? En dat je, vóór dit jaar twaalf maan den oud zal zijn, met haar een aardig flatje zult betrekken; dat je meubelleverancier ge noegen zal nemen met tien maandelijksche afbetalingen en dat je van mij jullie huis kamer cadeau krijgt? En jullie allemaal, lieve menschen, zeg ik: beseft hoe bevoorrecht jullie zijn boven tien duizenden van jullie medeschepselen, alleen reeds om het feit dat ge hier aan een hagel witte tafel met huzarensla en oliebollen zit en omdat een gemakkelijk en warm bed on der een wel- en hecht-doortimmerd dak jul lie wacht, omdat jullie schoenen hebt om op te loopen, een stoel om op te zitten, een hart om het bloed door juiie aderen te stuwen, oogen om te lachen en een mond om te eten. Toen dronk de onverbeterlijke optimist van de familie zijn glas in één teug uit en zette zich om zijn bord leeg te eten. Toen de familie zich opmaakte om weer naar hare haardsteden terug te keeren, keek RIJKSSTRAATWEG 16 HAARLEM-N TELEF. 16 7 2 6 „loos trekken inbegr. BESLIST PIJNLOOZE BEHANDELING. Spreekuren alle werkdagen van 912 en 14 uur. Zater. 912 uur. Avondspreekuren Dinsd., Woensd. en Donderd. v. 79 u. (Adv. Ingez. MecL) nichtje Bertha zéér dweperig, neef Eduard maakte de opmerking dat hij in de eerste plaats wéér zou zakken, maar dat hij tóch geen baan zou krijgen als hij toevallig sla gen zou en dat het niets dan ellende was op dit ondermaansche; oom Willem zei bits, dat die vermaledijde thee nooit meer omhoog zou schieten en tante Toos deed klagelijk over haar bovenbuurvrouw, die haar zeker met haar radio uit de slaap houden zou. Oom Cornelis merkte op dat die ontzettend- geniepige spitscheuten het leven het leven niet waard maakten en neef Victor had een woordenwisseling met zijn vader over „dat meisje dat nooit mijn schoondochter zal worden, nóóit versta je, zoolang ik leef Aan de verlaten ronde tafel -zat de onver beterlijke optimist van de familie en schonk zich het laatste restje bourgonje in, terwijl hij nog één broodje gerookte zalm peuzel de Mr. E. ELIAS. Men spitse meeningsverschillen niet toe. Waakzaamheid geboden. Het vuur gedoofd. Schip is onbeschadigd. Het A.N.P. seint uit Plymouth: De werkzaamheden aan boord van het mo torvrachtschip „Tarakan" der maatschappij „Nederland" tot bestrijding van het vuur heb ben een gunstig verloop gehad. Men heeft de ontplofbare stoffen uit ruim 2, welke voor het mijnbedrijf in Indië zijn bestemd, kunnen los sen en vervolgens is men er in geslaagd, de lui ken van ruim 3 waar de brand woedde, te openen. Het zwaveldioxydegas, dat in het ruim was gepompt heeft goed aan de verwachtingen tot onderdrukking van den brand beantwoord. De nog smeulende asch van brandende auto's en luciferscolli is gedoofd. Nadat de, ontplofbare stoffen weer ingeladen waren, heeft de „Tarakan" de reis Woensdag te 17 uur 30 onbe schadigd voortgezet. Vermoedelijk zal het schip Maandag a.s. te Marseille aankomen en in den loop van den avond naar Nederlandsch-Indië ver trekken. GIFT VAN DE KONINGIN AAN HET KON. EMMA-STEUNFONDS. DEN HAAG, 31 Dec. (A.N.P.) De koningin heeft een belangrijke bijdrage geschonken aan het Koningin Emma-jubileumfonds voor on derwijs en opvoeding van lichamelijk gebrek kige kinderen. Dr. H. Colijn. Dr. H. Colijn heeft Woensdagavond voor de Ned. Chr. Radio Ver. een Nieuwjaarsrede uit gesproken, waarin hij o.m. zeide „Het jaar, dat achter ons ligt, is er een ge weest van veel moeite en van veel zorgen. Op het terrein van de buitenlandsche staatkunde hebben zich in 1935 allerlei ver schijnselen voorgedaan, die van grooten in vloed kunnen zijn op de ontwikkeling van de verhoudingen tusschen de volkeren der we reld, zoowel in Europa als daarbuiten. Vervulde, na den grooten oorlog, de hoop het hart, dat de wereld een tijd van onge- stoorden vrede zou tegemoet gaan, dat het Recht voortaan de plaats van de Macht zou innemen, dat de natiën haar wil om af te zien van geweldpleging, zouden toonen door gelei delijk over te gaan tot vermindering der be wapeningen, die hoop is niet in vervulling ge gaan. De tot dat doel saamgeroepen ontwape ningsconferentie heeft gefaald en, in tegen stelling met hetgeen men beoogd had, viel juist het omgekeerde waar te nemen. In vele landen ging men er toe over de bewapening sterk uit te breiden en met die uitbreiding nam ook het wantrouwen wederkeerig toe. De ontwikkeling van deze toestanden kan niet zonder zorg worden gadegeslagen. Ook door ons niet. Want, hoewel onze verhouding tot andere mogendheden alleszins vriend schappelijk is, hoewel we vurig begeeren met ieder in vrede te leven, niemand kan voorzien wat ook voor ons de gevolgen zullen zijn, in dien de spanningen van het heden eens zou den eindigen in een nieuwe algemeene versto ring van den vrede. Dit kan men intusschen wél zeggen; dat de kansen om buiten een groot Europeesch conflict te blijven thans heel wat geringer schijnen dan in 1914 het geval was, Die zorg nu van het oude jaar dragen wij het nieuwe jaar mee binnen. Ook de binnenlandsche zorgen van het jaar 1935 trekken met ons mee het nieuwe jaar binnen. Economisch en financieel blijft de toestand hoogst zorgelijk. Er is nauwelijks één tak van volkswelvaart te noemen, die niet worstelt om het bestaan. Maar de mensch staat niet geheel machte loos tegenover de slagen, die ons troffen. Onze vaderen plachten het werken aan het bidden te paren. Van Cromwell is het woord: „Bidt In het Frans Halsmuseum: Een petit-maitre der Hollandschc Romantiek: A. J. Eymer. En altijd weer zult ge hetzelfde spelletje herhaald vinden, zoo ge wat dieper in de historie der kunstproductie doordringt; rond om een groep van geniaal begaafde veran- deraars, rondom een sterken enkeling zelfs soms, vindt ge een kring van fijne figuren, die geen „vinders" waren maar „ontvankelij- ken", die in de nieuwe sfeer, door de sterken geschapen, plotseling gaan meeleven en tot prestaties komen, die ze zonder den impuls van het scheppen der groote broers, allicht nimmer bereikt zouden hebben. Dat zijn de petits-maitres, de kleine meesters, die iedere frissche beweging vergezellen, die in het vuur van den eersten aanloop alleen maar door de eigen genooten erkend worden maar voor het publiek verborgen blijven en die pas later worden gewaardeerd, omdat men hen niet al leen van historisch belang gaat vinden doch ook hun fijne verwantschap met de centrale beweging, waaraan ze hun bestaan danken, ontdekt. En hoe vaak blijken die petits maitres dai niet alleraardigste figuren met een ganscn eigen karakter, met gansch eigen qualitei- ten te zijn. Toen de zon der Barbizonnerfc op haar middaghoogte stond en men voor Mil let, Rousseau, Dupré, enz. geen aandacht ge noeg kon hebben, lette er niemand op wat die rustige buitenman en kippenfokker Charles Jacque daar op zijn boerderijtje zat te schilde ren, noch lette men te veel op een George Mi chel, die een Rembrandtiek landschap met dat van de negentiende-eeuwsche Fransche pro vincie zocht te vereenigen en nog minder be kommerde men zich om dien zonderlingen Adolphe Hervier, die intusschen een der per soonlijkste artisten van zijn tijd zou blijken te zijn. En herinnert men zich thans, om dichter bij huis te zijn, de vaak zeer bijzondere schil derijtjes van een Van der Meer of een Marinus Boks, twee artisten die in de schaduw der Marissen bleven wandelen? Reeds daarvoor zijn de musea nuttige instellingen dat ze tij dig die weinig éclatante maar toch zoo sym pathieke kleine beroemdheden kunnen verza melen en aan de vergetelheid ontrukken. Arnoldus Johannes Eymer behoort tot die petits-maitres der Hollandsche romantiek, die door een zekere frischheid van doen, een ze kere moderniteit ook, als we ons naar om streeks 1850 verplaatsen, recht heeft op onze belangstellende sympathie. En die hij nog in het bijzonder verdient omdat hij van 1840 tot zijn dood in '63 Haarlemmer was. Men vindt in onze stad dan ook nu en dan nog wel eens werk van zijn hand: Teyler bezit een schil derij en eenige aquarellen van hem en door het legaat-Gonnet kwam de gemeente in het bezit van dat allervriendelijkst schilderijtje, dat bij dit artikeltje wordt afgebeeld. Als wij ons nu even te binnen brengen dat hij dit werkje zoo ongeveer in het midden der vorige eeuw schilderde dan waardeeren we pas de losheid en de pittigheid tevens der behande ling. Het doet waarlijk aan den „Schwung" en de toch zoo kundige nonchalance denken waarmee vijftig jaar later een Cassiers voor zijn Brusselschen uitgever aquarellen naar Hollandsche landschappen zou leveren die voor ansichten en show-cards dienst konden doen. Maar daar behoefde Eymer nog niet aan te denken. Dat niet alle vier wieken van zijn molen even groot zijnwat doet het er toe? Hij durfde dat best aan, omdat het molen silhouet er stanker en eleganter door werd. En hoe levendig en varieerend is dat naar den molen oploopend weggetje gegeven. Daar is hier werkelijk al een Théophile de Bock in aantocht. In vroeger werk houdt Eymer zich meer aan de koele bezonnenheid van zijn tijdgenooten en doet minder geavanceerd, en telkens is er eventjes iets, dat er aan herin nert hoe hij feitelijk pas op lateren leeftijd voluit is gaan schilderen. Want hij was in 1803 in Amsterdam geboren. Vermoedelijk in een kunstzinnige familie want Van Eynden en Van der Willigen vertellen in 1819 van een Amsterdamschen meneer Eymer, dat deze een interessante kunstverzameling bezat. Dat kan de vader of een oom van onzen Arnoldus Jo hannes geweest zijn. Hij kreeg al spoedig tee kenles van den beroemden C. Steffelaar, een uiterst handig aquarellist en knap portret schilder. Maar tot zijn dertigste jaar bleef Eymer makelaar in granen, hetgeen vermoe delijk profijtelijker bezigheid was dan het be oefenen der vrije kunst. Toch zou hij het ook als artist tot aanzien brengen; hij komt voor o.a. als lid der Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. Als reeds gezegd vestigde hij zich in 1840 hier in Haar lem, waar ook zijn zoon L. J. Eymer geboren is, die later bekend waterbouwkundig inge nieur en dilettant-schilder van landschap en portretten zou worden, terwijl ook een doch ter het penseel ter hand genomen had er bloemschilderes geworden was. Een artistieke Haarlemsche familie uit de vorige eeuw wordt dus door ons schilderij van vandaag nog eens ten tooneele gevoerd. In dien tijd en in die kringen werd de kunstbeoefening, ook als verpoozingsar- oeid ernstig opgevat. Aan de expositie en publiciteit dacht men niet, doch wel zorgde zelfs de dilettant er voor dat hij door be hoorlijk vóór -on d e r- richt althans de handgrepen van het vak kende. Vandaar de groote massa aar dige dingen door di lettanten gemaakt die behagelijk blij ven door de serieus heid van hun factuur, al zijn ze dan niet van sterke persoon lijkheid doortrokken. Ook Eymer Junior, de ingenieur, teekende in zijn vrijen tijd een heel fijn portretje evenals zijn vriend en collega-bruggenbou wer Karei van Toulon, wiens naam in de meeste kunstlexica wel ontbreken zal. Sen aardige tijd met veel knusse dingen, vaarvoor men thans 'e smaak en ook wel :le gelegenheid een beetje is kwijtgeraakt. J. H. DE BOIS. God, maar houdt tegelijk uw kruit droog". Ons verstand en onze arbeidskracht zijn ons geschonken om ze tot het uiterste te benutten. Eerst als we dat doen, mogen we hopen op verhooring van het gebed.. Samenwerking noodig. Ziet men dit nu in het kader van een geheel volk. dan wil dit allereerst fcêggen, dat de ver- j dceldheid die er is. zoo min mogelijk naar vo ren mag komen. Omdat een volk zijn volle kracht, "die het thans meer dan ooit noodig heefte, niet kan benutten als het door twee dracht verscheurd wordt. Nu is juist op dit punt de toestand In Ne derland niet verheugend. Ik doe niet mee met -hen die van oordeel zijn, dat er geen politieke par tijen behoorden te bestaan. Die par tijen toch zijn het zichtbaar bewijs van een geestelijken adeldom, die ge kenmerkt wordt door het bestaan, het dulden, het vrij getuigen van mee ningsverschillen in de wereld van het denken. Maar wel sta ik in het voorste lid dergenen, die roepen, dat thans, onder druk van grooten gemeenschappelij- ken nood, die verschillen niet toege spitst mogen worden, dat men ze tijde lijk wat naar den achtergrond moet brengen, om de grootste vrucht te kunnen oogsten van het gemeen schappelijk uit te voeren reddingswerk. Dat is ook noodig met het oog op de steeds sterker wordende tegenwerkende krachten. Ei' zijn tienduizenden teleurgestelden in ons land; er zijn duizenden verbitterden en ontel baar velen, wier eigen oordeel weinig diep gefundeerd is. Velen van dezen zijn vatbaarder dan voor heen voor de aanvaarding van elke leuze, hoe hol en onwezenlijk ook. Ze laten zich gemakkelijk achter eiken wagen spannen, zonder zich ook maar even ernstig af te vragen werwaarts de voerman hen voeren zal. De in ons volk toch al zoo sterk wer kende splijtzwam dreigt steeds verder om zich heen te grijpen en de laatste resten van nationale eenheid en nationale kracht te verstikken. Eendracht maakt macht. In een tijd van zóó aangrijpende en diep ingrijpende crisis als we thans doorleven, en nog wél eenigen tijd zullen hebben te ondergaan, kan alleen diep' doorvoelde nationale eenheid en daaruit geboren natio nale veerkracht de gevolgen van het crisisgebeuren temperen. Ik spreek van temperen. Want wat, onder Goddelijk bestel, in de wereld om ons heen plaats grijpt, kan de mensch niet ongedaan maken. Wat andere landen ons economisch aandoen, kan het kleine Nederland niet ver hinderen. De algemeene inzinking, die de wereld teistert, kan door ons niet worden ontvlucht en nog minder kunnen wij die in zinking in haar tegendeel doen verkeeren. Maar wél kunnen wij trachten door in spanning van aller krachten de gevolgen te temperen. Ik zeg allerminst, dat het Neder- landsche volk zich in dit opzicht onbetuigd laat. De wijze, waarop het den zwaren last van het heden torst, wijst eer op het tegen deel. De leniging van den nood der econo misch zwaksten wordt, zoover ik kan na gaan. door geen enkel land overtroffen. Dat alles kan men toestemmen en toch staande houden, dat bij grootere. sterkere nationale eenheid, rijkere vrucht kon wor den gezien. Wij kunnen voor nog zwaarder tijden ko men te staan. Ook. ja vooral, in dezen zin, dat, naarmate de huidige toestand langer aanhoudt, het zenuwgestel op zwaarder proef wordt gesteld. Naar den mensch gesproken, overwint, ook in dezen kamp. het volk, dat de sterkste ze nuwen blijkt te bezitten. Het zijn de nar cotica, die vaak het zenuwgestel ondermij nen. Voor den nationalen volksgeest dreigt dat gevaar te komen uit den hoek van voort gaande versplintering met daaraan gepaard gaand onvruchtbaar gekibbel, dat de kracht ondermijnt. Het is de eendracht, die mach tig maakt, het is de tweedracht die ver zwakt en verstrooit. Als ik roep om die noodzakelijke eendracht, dan doel ik er niet op die eendracht die er op een kerkhof is. noch ook op de schijn- eendracht die geforceerd van boven wordt opgelegd. Maar dan doel ik op eendracht, die geboren wordt uit vrijen wil tot cordiale sa menwerking van allen die van goeden wille zijn. Daaraan heeft Nederland ook in 1936 groote behoefte. Een Nieuwjaarswensch voor het Nederlandsche volk zou dan ook niet compleet zijn. wanneer hij geen uitdrukking gaf aan de hoop. dat het nieuw ingetreden jaar ons wat dichter bij dat ideaal brengen zal. Maar ik voeg daaraan nog iets toe. Een bede voor u allen. Dat God u zooveel voor spoed schenke in huis en bedrijf, dat de nijpendste zorgen u bespaard mogen worden en dat alle luisteraars, als zij moed en kracht voelen wegglijden, de beteekenis mogen er varen van het woord van den profeet Jesaja, dat God den moeden kracht geeft en dat Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft". Minister-president Colijn naar Zuid-F rankrijk. De minister-president en mevrouw Colijn zijn per stoomschip ...Johan de Witt" naar het Zuiden van Frankrijk vertrokken, waar zij eenigen tijd zullen vertoeven. Zij worden tegen 21 Januari a.s. in Den Haag terugver wacht. TWEEDE REEKS OPVOERINGEN VAN LUCIFER. Om tegemoet te komen aan de zeer talrijke verzoeken tot herhaling der, door de Vrijzinnig Christelijke Studenten Bond, onder regie van Abraham van der Vies, gegeven opvoering van Vondel's „Lucifer" als leekenspel, zullen na af trap der Academische vacanties nog enkele oiwoeringen gegeven worden in verschillende steden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1936 | | pagina 5