Avonturen in sneeuw en ijs
De laatste bobsleerennen van de Winter Olympiade te Garmisch Partenkirchen,
gezien uit het kraaiennest aan het begin van de baan
Minister mr. M. Slingenberg bracht Maandag
een bezoek aan de Centrale werkplaatsen
voor jeugdige werkloozen te Papendrecht en
Slikkerveer
Prins Bertrl van Zweden (x) bracht Maandag een bezoek aan de Fokkerfabrieken te Amster.
dam, waar hij de werkplaatsen en verschillende modellen met belangstelling bezichtigde
De heer C. van Olden-
borgh, bestuurslid der Ver-
eeniging voor den Effecten
handel, is te Aerdenhout
overleden op 64-jarig led-
tijd
Prof. Bruno Walter, die gedurende
een maand het Concertgebouworkest
zal lelden, arriveerde Maandag met
zijn echtgenoote uit Zwitserland te
Amsterdam
Onder enorme belangstelling had Maandag de begrafenis plaats van wijlen den commissaris der
Koningin in Limburg, mr. E. O. J. M. baron van Hövell tot Westerflier, waarbij talrijke autoriteiten
den Gouverneur op zijn laatsten tocht vergezelden. De plechtigheid te Maastricht
Op de R.K. begraafplaats „Duistevoorde"
te Twello bij Deventer had Maandag
de begrafenis plaats van wijlen den
commissaris der Koningin in Limburg,
mr. E. O. J. M. baron van Hövell tot
Westerflier. De plechtigheid aan
de groeve
Mist op het IJ te Amsterdam.
De scheepvaart ondervond Maandag veel
vertraging
FEUILLETON
door
J. O. CURWOOD.
10)
Voor het eerst kregen de Eskimos hem in
het oog en uit hun bijgeloovige zielen stegen
vreemde kreten op, toen zij achteruitsprongen
en uitgilden tegen Rydal, dat het een duivel
was en geen beest, dat hen op den weg had
opgewacht. Rydal hief zijn geweer op. Het
schot viel. De kogel stramde Wapi's schouder
en sloeg een gat, zoo groot als een mansvuist
in de borst van een hond, die hem juist van
achteren wilde bespringen. Weer kwam hij
onder en Rydal liet zijn geweer zakken en
greep een zweep uit de hand van een Eskimo.
Schreeuwend en vloekend ranselde hij op
den troep los en in een oogwenk zag hij een
reusachtige schaduw, met opengesperde ka
ken, aan den anderen kant opdoemen en in
het sterrenlicht verdwijnen. Hij sprong terug
naar 2ijn geweer. Tweemaal vuurde hij op de
zich terugtrekkende schaduw, voor deze ver
dween. En de Eskimo-honden deden geen po
ging om die schaduw te volgen. Vijf van de
vijftien waren dood. De overige tien, ver
scheurd en bloedend drie hunner met
pooten, die zij in de bloederige sneeuw na
sleepten verzamelden zich in een verslagen
en kermende groep. En de Eskimos, die hui
verden van angst voor dezen duivel, die in
het lichaam van Wapi, den Walrus, gevaren
was. bedankten er voor om Rydal's bevel op
te volgen toen hij op het roode spoor wees,
dat in het sterrenlicht zichtbaar was.
Te Fort Confidence, honderd vijftig mijlen
Zuidelijker gelegen, was het dag een dag, die
geleek op een kouden grauwen dageraad; de
dag, zooals men die kent juist voorbij den
zoom van den Poolnacht, wanneer de zon als
een bleeke lantaarn boven den verren Zuide
lijken horizon hangt. In de kamer van een
blokhuis, die uitzicht gaf op dit beetje heerlijk
rooden gloed lag Peter, met kussens in den
rug, zoodat hij het zien kon, totdat de lucht
weer verbleekte. Er lag een nieuwe uitdrukking
op zijn gelaat en er was iets van den ouden
Peter teruggekeerd in zijn oogen. Dolores
stond met hem naar den wegstervenden gloed
te kijken. Het was de tweede dag na hun aan
komst.
In deze wereld, in de schemering die snel
inviel, terwijl man en vrouw naar het onder
gaan der zon stonden te kijken, verscheen
Wapi. de Walrus. Aan één oog blind, verma
gerd door honger en uitputting, met wonden
bedekt, bijna stervend, bereikte hij tenslotte
de rivier, aan welks overzyde de kazerne lag.
Hij kon haast niets meer zien maar onder zijn
neus rook hij nog flauwtjes het spoor, dat hij
tot het einde toe volgde. Het voerde hem over
de rivier. En in de duisternis leidde het hem
naar de deur.
Na een poosje ging de deur open en met de
opening er van kwam tenslotte de vervulling
der belofte uit zijn droomen hoop, geluk,
dingen, waard om voor te leven in een nieuwe
wereld, een wereld van blanken. Want Wapi,
de Walrus, was eindelijk, veertig jaren na Tao
van Vancouver, weer thuisgekomen.
De lafaard.
Voorbij God's Lake, waar de Bent Arrow,
donker als geronnen bloed onder haar ijskorst
voortstroomt, hoorde Reese Beaildin over de
hondenverkooping spreken, die drie dagen
later te post Lac Bain zou gehouden worden.
Dit geschiedde in de hut van Joe Delesse, een
trapper, die gedurende den zomer te Lac Bain
woonde en nu in de maand Februari zestig
mijlen verder naar het Noorden, zijn vallen
zette om den vos en de lynx te vangen.
„Ik zeg u dat het. de grootste hondenverkoo
ping is, die ooit te LacBain werd gehouden!"
zei Delesse. „Naar deze Wakao komen ze uit
alle vier windstreken toestroomen. Er komen
wel honderd honden, huskies en Malamutes en
Mackenzie honden en bastaarden uit het Zui
den en het zou mij niet verwonderen als er
enkele van die kleine Eskimoduivels uit het
Noorden aangevoerd werden als fokdieren. Je
zult dat toch zeker niet willen missen, vriend."
„Mijn weg leidt langs post Lac Bain," ant
woordde Reese Beaudin dubbelzinnig.
Maar zijn gedachten waren niet bij de hon
den verkooping, die daar zou plaats vinden.
Tusschen de bijna gesloten leden gloeiden zijn
oogen als kooltjes vuur, turend naar de dikke
rookwolken, die hij uit zijn pijp blies. Toen
sprak hij met zijn zachte en kalme stem:
„Hebt gij wel eens hooren spreken over een
man, die Jacques Dupont heette, m'sieu?"
Joe Delesse deed een poging om door de
rookwolken heen Reese Beaudins gelaat te
zien.
„Ja, ik ken hem. Is hij misschien een vriend
van u?"
Reese lachte zachtjes.
„Ik heb wel eens over hem hooren spreken.
Men zegt dat hij een duivel is. In het Westen
vertelde men mij. dat hij iederen man tus
schen Hudson Baai en het Groote Berenmeer
aandurft en hem de baas is, dat hij een beest
is in menschelijke gedaante en dat hij beslist
op de hondenverkooping te Lac Bain zal ko
men."
De reuzenhanden van Joe Delesse, die op zijn
knieën lagen, werden langzaam tot vuisten in-
eengebald, alsof zij in dezen denkbeeldigen
greep een gehaat voorwerp omklemden en de
uitdrukking van zijn gelaat was hiermee in
overeenstemming.
„Ja, ik ken hem," zei hij. „Ik ken ook
Elise zijn vrouw. Luister!"
Hij sloeg plotseling met zijn beide groote,
tot vuisten ineengeklemde, handen door den
rook, die tusschen hem en den vreemdeling
hing, die voor dezen nacht in zijn hut be
scherming had gezocht.
„Luister ik ben een "o!wassen man
een m?r - en toch ber. k bang voor h 1
iDaarir =nt u opmaken welk een duive;
beest in menschelijke gedaante hij is."
Weer lachte Reese Beaudin op zijn stille,
zachte manier.
„En zijn vrouw? Is ook zij bang voor hem?"
Hij had opgehouden met rooken. Joe Delesse
kon zijn gezicht weer zien, dat niet langer
door den rook verborgen was. De oogen van
den vreemdeling gaven hem aanleiding om
hem nog eens goed aan te zien en nog eens
even na te denken.
„Gij hebt haar gekend vroeger?"
„Ja, lang geleden. Wij hebben als kind samen
gespeeld. En ik heb hooren vertellen, dat alles
met haar niet zoo was als het wezen moest.
Is dat waar?"
„Gaat alles zooals het wezen moet, wanneer
een duif gepaard is aan een gier. m'sieu?"
„Ik heb ook hooren vertellen, dat zij zeer
mooi is opgegroeid," sprak Reese Beaudin, „en
dat Jacques Dupont terwille van haar een
man vermoordde. Als dat zoo is
„Het is niet zoo," viel Delesse hem in de
rede. „Hij heeft een man op de vlucht ge
jaagd neen, niet een man. maar een zelf-
zuchtigen lafaard, die even veel lust had om
te vechten als een stekelvarken zonder slag
pennen! En toch houdt zij vol, dat hij geen
lafaard was. Zij heeft altijd gezegd, zelfs tegen
Dupont, dat hij nu eenmaal zoo geschapen
was en dat hij grooter was dan alle andere
mannen in het Noordland. Hoe ik dat alles
weet? Wel, omdat ik Elise Duponts neef ben,
m'sieu."
Delesse vroeg zich verwonderd af, wat de
reden kon zijn, dat Reese Beaudins oogen
gloeiden als vurige kolen.
„En toch maar het is ook weer enkel een
praatje, dat ik gehoord heb zeggen ze dat
deze man, wie hij ook zijn mag. werkelijk weg
liep als een geslagen hond, die bang is om
naar zijn hok terug te keeren."
„Pst!" Joe Delesse breidde zijn lange armen
wijd uit. „Zóó was hij weg. En niemand
heeft hem ooit weer gezien of ooit weer iets
van hem gehoord. Maar ik weet zeker dat zij
er meer van wist mijn nichtje Elise. Wat
hij haar het laatst gezegd heeft, toen hij heen-
gmg, bewaarde zij altijd in haar eigen hart,
en wat een wonderbaar wezen was het niet,
waarom hij moest vechten. Gij hebt het kind
gekend, m'sieu. Maar de vrouw niet? Zij'
leek op een engel. Haar oogen, wanneer je er
in keek, wat zal ik u zeggen, m'sieu? Zij deden'
je alles vergeten. En ik heb haar haren gezien,
loshangend, zwart en glanzig als de fluweel-;
achtige zijde van een sabeldier en dat haar
tot aan de heupen als met een mantel om
hulde? En twee jaar geleden zag ik hoej
Jacques Dupont zijn handen in dat haar had
geslagen en haar er aan voorttrok
Het gelaat van Reese Beaudin vertoonde:
nog steeds dezelfde kalme trekken, doch een:
lichte trilling der oogleden en het samentrek- 1
ken der spieren, die zich als stalen kabels in:
zijn lichaam spanden, verrieden iets van zijn
innerlijke opwinding.
„En gij liet dat toe?"
Joe Delesse haalde zijn schouders op. Het'
was een gebaar, dat machteloosheid en ver-;
achting te kennen gaf.
„Voor de derde maal kwam ik tusschenbeide
en voor de derde maal sloeg Jacques Dupont,1
mij, tot ik meer dood was dan levend. En na'<
dien tijd heb ik mij er verder niet meer mee
bemoeid. Het was, alles welbeschouwd, de
schuld van den man, die wegliep. Ziet gij,
m'sieu, het kwam zoo: Dupont was gek op
haar en deze man, die wegliep de Laffe
had zin in haar en Elise beminde den Laffe.
„Deze Laffe was drie- of vier en twintig jaar
oud en hij las boeken en speelde op een viool'
en maakte vreemde teekeningen en was doods
benauwd als het op vechten aankwam. Maar
Elise beminde hem. Zij beminde hem juist om
al die dingen, die een dwaas en een zwakke
ling van hem maakten, m'sieu, om die boekeu
en die viool en die teekeningen; en zij bezat
moed genoeg voor hen beiden.
(Wordt vervolgd.)