ZATERDAG 22 FEBR. 1935
OP AUDIËNTIE BIJ EEN
ABESSYNISCH VORST.
Ofschoon de zon even brandend was als
andere dagen, had ik er ditmaal minder last
van. Mijn geheele denken en voelen was ge
richt op een belangrijke gebeurtenis: n»1j«
eerste audiëntie bij een vorst, een zwarten
vorst.
Dagenlang hadden we in het zadel gezeten
tot we eindelijk #bij een groote heuvel, het
„slot" van Ras Ailu, een regent in de provincie
Amhara, kwamen. Van verre zag het er uit
als een reusachtige hooiberg: een vierkant
steenen gebouw met kleine venstertjes en een
rieten dak. Van onze kampeerplaats af zagen
we, dat het gebouwd omringd was door een
hooge schutting.
Dadelijk nadat de tent opgericht was, had
ik Ephraim, mijn zwarte bediende naar het
„slot" gezonden om te vragen of Ras (vorst)
Ailu mij een audiëntie wilde toestaan. Er was
dus nog eenige tijd om voorbereidselen te
maken.
Mijn tropenhelm en mijn schoenen stonden
gepoetst voor me. Ik behoefde me slechts te
verkleeden. Plotseling hoorde ik dof gestamp.
Verschrikt sprong ik naar buiten en zag een
compagnie zwarte soldaten. Ephraim aan
het hoofd door de opening in de schutting
naar mij toe marcheeren. Zoo spoedig moge-
lijk voltooide ik mijn toilet en ging de sol-
daten tegemoet. Het waren minstens 100 man-
nen, gekleed in een khaki uniform en bloots,
voets. Ieder droeg een geweer, ook de officier.
Voor mijn tent hielden ze halt en Ephraim zei
trots glimlachend dat Ras Ailu het ge
noegen wilde hebben met mij kennis te ma
ken en dat hij zijn lijfgarde tegemoet ge-
stuurd had.
De zwarte soldaten groepeerden zich om mij
heen en zoo gingen we naar het slot. Daar ge-
leidden twee soldaten mij door een kale ge
witte gang. Ephraim ging mee om als tolk te
fungeeren. Aan het einde van de gang hing
een bont gordijn. Dit werd omhoog getrokken
en we betraden de „ontvangzaal" van den
Ras. Het zag er hier uit als in 'n reusachtigen
rommelwinkel; op een oude tandartsstoel
troonde Ras Ailu een man in den bloei
van zijn jaren. en stak mij de hand toe. Hij
droeg een wit hemd, waarover een prachtige
zwart zijden cape, een lange witte broek en
donkerroode sandaalachtige schoenen. Zwarte
gekroesde haren omlijstten een mooi, don
ker langwerpig gelaat, dat waardigheid en
welwillendheid uitdrukte; maar waarin men
toch ook eenige sporen van wreedheid kon
ontdekken. En de oogen waren trotsch, scherp
en raadselachtig.
In den eenen hoek van de zaai" stond 'n wit
gelakt tuinameublement. Overal stonden of
hingen oude klokken, die met elkaar een hei-
densch lawaai maakten. In een hoek stond
een stoffige naaimachine. Op den grond lagen
prachtige tapijten van Abessynischen oor
sprong. Een groote petroleumlamp hing aan
de tamelijk lage zoldering. De wanden waren
prachtig beschilderd, meest met Abessynische
vorsten in vol ornaat
Ik zat vlak tegenover den Ras; Ephraim
stond achter mij. In den loop van het gesprek
werd mij gevraagd of ik een der koninklijke
klokken kon repareeren. De klok stond heele-
maal scheef. Nadat ik de klok recht gezet had
en de gewichten opgetrokken had, begon ze
lustig en dankbaar te tikken.
Ras Ailu was zichtbaar ontroerd.
Plotseling werd het gordijn als door een
wervelstorm wild bewogen; iets vloog de zaal
in, bleef voor mijn stoel staan, bekeek me met
groote nieuwsgierige oogen en kroop toen snel
achter den stoel van zijn vader: de kleine Ras.
Meteen knalde er een flinke oorvijg, die de
Ras zijn zoon voor zijn brutaal gedrag, ach
terwaarts toediende. Toen werd het jongetje,
dat precies gekleed was als zijn vader,
schreeuwend weggebracht.
We namen plaats aan de tuintafel. Deze was
ondertusschen gedekt met borden, lepels en
vorken, enz. In het midden stond een hou
ten schotel, waarin een geheele kippenren
zwom in donkerbruine saus. De kippen smaak
ten heerlijk, maar de bruine saus was zoo
scherp, dat peper erbij vergeleken zoet was,
Voortdurend moest ik een soort bier erbij
drinken om van binnen niet te verbranden.
Na den maaltijd bood ik mijn gastheer siga
retten aan. Deze hadden echter een mondstuk
en dat scheen de Ras vreemd te vinden. Hij
stak de sigaret verkeerd in zijn mond en be
gon, nadat zijn dienaar hem vuur gegeven
had, te mopperen en te spuwen. Tenslotte
wierp hij de sigaret weg; maar hij bleef er
ernstig bij.
Toen kwam er een bediende aan met een
klein korfje in de eene hand èn een jonge
leeuw aan de andere hand. De leeuw zat
aan een ijzeren ketting. Het dier had de
grootte van een flinke kat. Zachtjes zonder
links of rechts te kijken sloop de leeuwenbaby
naar den troon van de Ras. Op een paar pas
afstand van den troon bukte hij zich plotse
ling en sprong woest blazend tegen den heer-
scher op. De schijnbaar er op afgerichte be
diende trok de leeuw echter terug, zoodat deze
snuivend achteruit week. Dit deed den Ras
verschrikkelijk veel plezier. Hij klapte in de
handen en de leeuwenbaby werd weggebracht.
Toen overhandigde de bediende mij het
korfje. Ik nam het deksel van het korfje af
en haalde er een ongeveer 10 centimeter lange
staaf uit, ter dikte van een potlood, die ge
makkelijk verbogen kon worden; een staafje
zuiver goud, een geschenk van den Ras
voor mij.
De Ras stond op en vroeg mij nog lang zijn
gast te willen zijn. Voor het oogenblik echter
was de audiëntie beëindigd.
Achter het gordijn wachtten weer twee sol
daten. die me naar buiten brachten. Zeer ver
baasd was ik echter, toen ik naast mijn kleine
tent een groote zag Ernaast werd een kalf
aan het spit gebraden. En in de groote tent
stond een Europeesch ledikant met een
heerlijke matras Daar ging ik in liggen en
sliep zoo goed, als ik in lang niet geslapen
had Ras Ailu was een vorst die vorstelijk
voor zijn gasten zorgde.
E W.
BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES.
Zooals jullie wel zult opgemerkt hebben is
er sinds kort een nieuw rubriekertje bijge
komen onder den schuilnaam „Polly"
Polly is heel veel ziek en mag voor den dok
ter niet naar school. Hij is zelfs nog nimmer
op school geweest. Toch schrijft Polly mij ge
regeld briefjes en heeft vele boeken gelezen.
Dat lezen en schrijven heeft hij zich zelf ge
leerd en wat het interessantste is van alles,
Polly heeft zelf een verhaal geschreven en
het mij toegezonden 'k Zal nu iedere week
een stukje overnemen en in de rubriek doen
plaatsen. Jullie kunt dan allemaal van z'n
verhaal genieten.
De titel luidt:
„KOOLBEK HET JONGE KONIJN."
Op jacht.
Het hol van langoor was ergens diep in het
woud. Langoor had een vrouwtje en twee
kindertjes. Het waren heel aardige jonge ko
nijntjes. Ze piepten zoo nu en dan een
beetje omdat ze honger hadden. Langoor en
zijn vrouwtje waren, uit om wat voedsel voor
hun kleintjes te halen. Koolbek, de grootste
van de twee en zijn broertje Wipstaart moes
ten oppassen tot vader en moeder terug kwa
men. Maar Langoor en z'n vrouwtje waren
heel gauw terug. Zij hadden een bek vol kool
bladeren. Koolbek en Wipstaart wilden juist
gaan slapen toen hun vader en moeder het
hol binnenkwamen. De kinderen aten nu eerst
de bladeren op en gingen toen slapen.
Tegen 12- uur middernacht gingen zij op
jacht. Toen zij buiten kwamen snoof Lang
oor heel langzaam de lucht op. Er was ge
vaar dat rook hij duidelijk. Maar welk ge
vaar, dat kou hij nog niet ruiken, want daar
voor was het gevaar nog te ver. Maar in eens
vloog een geheimzinnige schaduw langs de
dieren. Het was een uil. Waarschijnlijk een
torenuil. Langoor en zijn vrouwtje en de kin
dertjes verscholen zich vlug in het struikge
was. Vijf minuten later hoorden zij in eens
tik, tik, tik. En dat getik bleef maar steeds
doorgaan. Toen ze gingen kijken zagen zij de
uil die tegen een boomstam zat te tikken. Zij
joeg zoo de wormpjes uit de stam en pikte ze
op. Toen de uil er genoeg van had, ging ze
naar den toren. Maar ons viertal ging ver
der op zoek. Ze gingen naar de boerderijen
oni te kijken of er nog kool was. Hier was ech
ter niets en daar niets, ze vonden niets. Ze
hadden dan ook werkelijk pech
(Wordt vervolgd.)
je niet de eenige zieke op de club. Heel veel
kinderen waren wegens ziekte thuis geble
ven. Nu zijn de meeste gelukkig weer betel
en ik was blij je 1.1. Woensdag ook weer te
zien. Hoe staat het met je bouwplaat. Ik
hoop dat je ook een prijsje krijgt. Dag Duin
viooltje.
Beste BE(P. Hartelijk dank voor je keu
rig plakwerk. Je doet goed je best op school,
flink zoo. Hoe staat het met je bouwplaat?
Heb je de fabriek a.s. Woensdag ook klaar?
Dag Bep.
Lief KRULLENKORJE. Het kleedje mag
je dus zelf voor je poppenhuis houden? Dat
is fijn zeg. Zoo'n keurig gewerkt kleed ligt
lang niet in ieder poppenhuis. Ben je ook
druk met je bouwplaat? Wat zal dat Woens
dag grappig zijn, zooveel fabrieken bij el
kaar. Tot Woensdag. Dag Krullenkopje.
Lief DOORNROOSJE. Prettig weer eens
een briefje van je ontvangen te hebben. Nu
niet meer ziek worden hoor. Het postpapier
vind ik weer snoezig. Tot Woensdag. Dag
Doornroosje.
Best LELIETJE VAN DALEN. Zoo, is je
nichtje weer uit de kolonie thuis? Ze zal me
dan denk ik, wel weer gauw schrijven. Wil
je haar m'n groeten terug doen. 'k Hoop dat
je kiespijn ook weer gauw over is. Tot Woens
dag. Dag Lelletje van Dalen.
Meisjes en Jongens, als het a.s. Woensdag
regent, laten jullie je afgewerkte bouwplaat
natuurlijk thuis. Door den regen zou al je werk
vernield kunnen worden en dat behoeft niet.
k Hoop echter, dat het droog is, want ik ben
toch zeer nieuwsgierig naar alles wat ik te
zien zal krijgen. Tot Woensdag.
Vele groeten van
Mej. E. VTJLBRIEF.
DE GEVONDEN SCHAT.
Er waren eens twee broers, die in een land
hier ver vandaan woonden. De oudste, G-eorge
was verstandig, werkzaam en vlijtig, terwijl
de jongste, Herman, liever niets deed en toe
keek, hoe andere mensehen zwoegden en
Herman wilde tegenspreken, maar George
liet hem niet aan het woord komen.
„Als ik zou deelen met jou, zou je het geld
toch verknoeien, terwijl ik het veel beter zou
gebruiken. Nee, je krijgt niets!"
„Zoo, denk je dat?" Dreigend kwam Her
man op George af: „Die schat is op ons
land gevonden," zei hij toen, „en hij hoort
dus van ons samen, wat jij ook zegt. Ik wil
er mijn deel van hebben, versta je George?"
Als eenig antwoord sloot George de kist
weer en gooide er wat aarde over heen, om
hem zoo onzichtbaar te maken voor vreem
den.
„Houd je kalm, Herman," zei hij, „ik heb
er genoeg van je altijd weer aan te sporen
om te werken. En als je je niet kalm houdt,
jaag ik je weg!" En tevreden over zijn flinke
woorden, ging hij huiswaarts, terwijl zijn jon
gere broer hem volgde.
De maaltijd werd zwijgend gebruikt. De
broers durfden elkaar bijna niet aan te kij
ken. Het geld had hen het hoofd op hol ge
bracht.
„Luister, Herman," zei George tenslotte.
„We kunnen de kist vannacht niet buiten la
ten liggen. We moeten hem in huis halen en
dat kan ik niet alleen. Help me en ik zal je
l'O goudstukken geven
„Ais je niet eerlijk met me deelt, help
ik je niet!" zei de jonge man verontwaardigd.
„Vergeet niet, dat een ander de kist kan
vinden en meenemen."
Dat hielp! Herman volgde zijn oudsten
broer naar buiten. Maar toen ze over het gat
gebogen stonden, schreeuwde Herman plotse
ling in een vlaag van angst:
„Je wilt me er ingooien!"
Op datzelfde oogenblik verlichtte een blik
semschicht de hemel en sloeg met donderend
geweld in bij een rotsblok; de stukken steen,
die in het rond vlogen en als door een won
der de broers niet raakten, vulden echter het
gat geheel. Plotseling zagen George en Her
man een kabouter, die uit de aarde kwam en
die tegen hen sprak:
„Dwazen, die jullie bent! Het goud heeft
jullie in zijn macht gekregen, zoowel den
kalme en verstandige als den luiaard. Jullie
hebt vergeten, dat je broers bent en staat te
genover elkaar als vijanden. En zie, nu hebben
de rotsen de schat begraven en geen men-
schelijke hand zal hem meer te voorschijn
kunnen brengen. Sluit maar weer vrede met
elkaar, want de schat is voor jullie verlo
ren
Bevend gaven de beide broers elkaar een
hand. De kabouter was verdwenen, maar zijn
woorden zouden ze nooit vergeten. In het ver
volg leefden ze tevreden met elkaar in het
oude huis en samen bebouwden ze den grond.
Want door deze geschiedenis had Herman in
gezien. dat het verkeerd van hem was, Geor
ge alleen te laten \yerken en zelf niets te
doen.
VOOR REGENACHTIGE
MIDDAGEN.
Regenachtige middagen zijn altijd de mid
dagen om een knutselwerkje te doen. Hier
volgen een paar aardige stukken speelgoed,
die je gemakkelijk in een middag vervaardigen
kunt. Daar is allereerst de olifant, die zoo'n
honger heeft, dat hij den heelen dag achter
elkaar door zou kunnen eten.
Daarvoor teeken je eerst op een mooi vier
kant stukje carton de afbeelding, die je ziet
bij fig. 1. Vervolgens snijd je met een scherp
mesje de boog uit, die op de teekening zwart
is. Deze boog is het gedeelte van een cirkel,
die zijn middelpunt bij A heeft. Vervolgens
knip je een evengrooten cirkel uit van carton,
waarop je langs den geheelen omtrek koekjes
hebt geteekend of geschilderd (fig. 2). Nu be
vestig je deze schijf met een speld achter de
teekening; de middelpunten op elkaar. Een
schijfje kurk (fig. 3) zal er voor zorgen, dat
het carton stevig op elkaar blijft zitten. Als
je nu den cirkel in de goede richting draait,
zal het net zijn, of de olifant achter elkaar de
koekjes inslikt, die de kleine jongen hem toe
gooit.
Het volgende spelletje is een wedstrijd in
hardloopen voor honden. Daarvoor teeken je
op stevig papier eerst een paar vormen, zoo
als je op de tweede illustratie bij fig. 1 ziet.
Deze geef je met kleurpotlood de goede kleu
ren. knipt ze uit en vouwt ze langs de stippel
lijn dubbel.
Nu sla je in een plankje een paar rakjes.
Daaraan maak je dunne touwtjes vast, waar
van iedere speler aan den wedloop 't uit
einde in handen krijgt. Daarover heen zet
je den hond en door telkens aan 't touwtje
te trekken en het een ruk te geven, zullen de
honden vooruit komen. Wiens hond het eerst
bij het eindpunt (de finish) komt is winnaar
(fig. 2).
Ons Circusspel.
door
W. B. Z.
Wij maakten van oude planken,
Een reuze-fijn circusspel.
Daar binnen is heel wat te kijken.
Dat snap jullie zeker wel.
Mijn broertje Piet speelt voor clowntje.
En ik ben de acrobaat.
Tom loopt met een grooten trommel,
Waar hij met twee stokken op slaat.
Wij hebben een degenslikker,
Wie dat is, vertel ik je niet.
En dan nog een danseresje,
Dat is mijn zusje Margriet.
Ja ziet wel dien zwarten neger,
Die komt uit Somaliland,
Hij spijkert de grootste spijkers,
Zoo maar door een kies of een tand.
Een aap, die zijn nootjes stuk kraakt,
Een betooverde Prins, die gaat zingen
Wanneer je zijn schoenen aanraakt.
Komt allen nu dames en heeren,
De prijzen zijn toch zoo klein
En als je alles gezien hebt,
Dan zeg je vast: 't was fijn!
Het carnaval, dat vooral in onze Zuidelijke
provincies met veel vuur gevierd wordt, na
dert weer. Jullie weet misschien, dat de car
navalsfeesten altijd begonnen worden met den
intocht van Prins Carnaval en zijn hofhou-
dig. Dat gebeurt met veel pracht en praal!
Als je nu de stukjes, die je hier ziet afge
beeld, netjes uitknipt en goed op plakt, krijg
je een teekening van dezen inticht van
Prins Carnaval. Alleenje moet natuurlijk
nauwkeurig te werk gaan en netjes plakken.
Dan pas krijg je. een duidelijk plaatje.
TRUUS.
Beste PIETJE PELLE. Jongen wat ben je
weer aan het dichten geslagen. Je verstaat de
kunst. De oplossing van het raadsel zal ik
niet geven maar wel je raadsel hier overne
men.. De andere rubriekertjes hebben er dan
ook iets aan:
Het slaat, maar de slagen treffen geen doel
Het loopt, maar blijft toch op haar plaats.
Ra, ra, Wie wordt hier bedoeld?
Pietje ik dank je ook voor je teekeningen.
Dag Pietje Pelle.
JULIAANTJE. 'k Had in lang niets van je
gehoord en ben heel blij dat je nu eens iets
van je hebt laten zien. Denk je nu reeds aan
je verjaarscadeaux? Je hebt anders nog wel
even tijd. Gezellig zeg, dat je een schoolbord
hebt. De teekening vond ik grappig. Dag Ju-
liaan tje.
Beste ZUS. Zoo ben je zoo flink aan het
breien? Je vader zal blij zijn met de hand
schoenen. Hij heeft er meer aan dan
aan machinaal gebreide. Vooral op de
fiets heeft men extra sterke en warme 1100-
dig. Ja het schaatsenrijden was van korten
duur. Natuurlijk moet je, evenals de meeste
kinderen, in het speelkwartier hollen en dra
ven en je zooals je het noemt „warm loopen"
Speel maar prettig. Dag Zus.
Beste POLLY. Je vader heeft me geschre
ven en alles omtrent je verhaal medegedeeld.
Natuurlijk heb ik nu geen bezwaar meer het
te doen plaatsen. Ei* komt nu iedere week een
klein gedeelte van het verhaal in de rubriek.
Als je nu de stukjes zorgvuldig uitknipt en
in volgorde in een schrift plakt, bezit je over
eenige weken het door je zelf geschreven
verhaal, keurig gedrukt, 'k Heb echter het
woord „jonkies" veranderd in „kindertjes",
'k Dank je voor je teekeningen. Dag Polly.
Beste TOM MIX. Je bent me er ook één
zeg. Je wist dat ik gloeide van nieuwsgierig
heid naar den uitslag van den damwedstrijd
en nu vergeet je me heelemaal zoo spoedig
mogelijk verslag te doen, 't Is prachtig, hoor.
Leijte heeft dus van je gewonnen met 13-8?
Dat was te voorzien. Zoo'n knapenvereeniging
is wel gezellig en je leert je reeds vroeg in het
vereenigingsleven bewegen, hetgeen ook veel
waarde heeft. Veel genoegen. Dag Tom Mix.
Best SPARRETJE. Ziezoo, nu ben ik nog
even ver als verleden week. 'k Hoopte zoo dat
je me uit den droom kon helpen. Maar mis
hoor. Je vader wist toch zeker wel, hoe hij
aan de couvert gekomen is? Maar daarom
niet getreurd. Wel heb je een goed voornemen
'k Hoop dat je woord zult houden. Beterschap
hoor. Dag Sparretje.
Best JASMIJNTJF. Zoo. dat gaat voor
uit zeg. 'k Was heel blij met je zelf geschreven
briefje en vind het lief van Nel dat ze je steeds
•helpt. Nog een jaartje en dan schrijf je ge
heel alleen. Hoe heeft je moeder Bruintje
Beer gevonden? Tot Woensdag. Dag' Jas-
mijntje.
Lief BOODSCHAPSTERTJE. Prettig
dat je zoo goed met je bouwplaat bent opge
schoten. 'k Geloof dat ik heel wat prijsjes zal
moeten uitdeelen Natuurlijk mag Jannie de
zaak niet stuk maken. Je zet alles maar goed
weg, dan kan ze er niet bij. Wil je haar voor
haar briefje namens mij bedanken? Dag
Boodschapstert j e
Beste THIJS IJS. Heb je je bouwplaat al
klaar? Jongen wat ben ie ijverig geweest. Je
hebt er nog al veel werk van gemaakt, 'k Ben
nieuwsgierig naar alles wat ik a.s. Woensdag
te zien krijg. Dag Thijs IJs.
Lief MANESCHIJNTJE. Gelukkig dat het
ongeluk nog al is medegeloopen en je moeder
weer wat beter is. Je helpt haar met je zus
natuurlijk flink Wil ie. baar en Neeltje m'n
groeten terug .doen? Tot Woensdag..Dag Ma-
meschijntje.
Best DUINVIOOLTJE. Verleden week was
slaafden. Ze konden echter ondanks het
groote verschil van karakter toch goed met
elkaar opschieten, ofschoon de jongste wel
eens geplaagd werd door jaloezie op zijn
oudere broer, wien alles, wat hij ondernam,
gelukte.
Ze woonden beiden in een oud laag huis,
dat gebouwd was door hun overgrootvader,
aan een klein riviertje, dat een paar kilome
ter verder in zee uitmondde. Dit huis behoor
de aan hen samen. Maar met het verloopen
der jaren had zich van Herman de begeerte
meester gemaakt onafhankelijk te zijn van
George. Die wilde altijd maar werken en nog
eens werkenDat was iets, waar Herman hee
lemaal geen zin in had. Hij vond het veel
aangenamer om pret te maken met kamera
den uit het dorp en wat te luieren in het gras.
Maar daar wilde de ander niets van hooren.
Op zexeren dag kwam George met het voor
stel om een stuk land te koopen, dat aan het
kleine riviertje lag. Dit land kon hij heel goed
koop krijgen, omdat het bezaaid was met
stukken rots. Herman had als gewoonlijk
honderd bezwarén. maar George hield vol en
zoo werd het stuk land gekocht. Maar hoe
hij het hem ook vroeg, Herman stak geen
hand uit om George te helpen het land van
de stukken rots te zuiveren. Tenslotte vroeg
George niet meer; maar spande zelf al zijn
krachten in om het terrein voor bebouwing
»eschikt te maken. Als hij zoo bezig was
cwam Herman, de handen in zijn zak en een
deuntje fluitend, eens kijken, Op een ochtend,
toen George zijn spade in den grond stak,
stuitte hij op iets hards. Verwonderd groef hij
verder, terwijl Herman nieuwsgierig dichter
bij kwam. George groef verder. En daar dolf
hij een ijzeren kist op. De beide broers keken
elkander aan.zou dat een schat zijn, die
ze daar ontdekten? Met bevende handen liet
George het slot openspringen. De kist was
gevuld met goudstukken.
„Wij zijn rijk, wij zijn rijk," riep Herman,
teiwijl hij van blijdschap in zijn handen
klapte. Nu hoeven we niet meer te werken;
we hebben geld genoeg om ons heele verdere
leven te rentenieren."
En hij klopte George opgewonden op den
schouder.
Maar deze keek hem met een vreemde uit
drukking op zijn gezicht aan:
„Wij zijn rijk, zeg je. Wij? Ik geloof, dat er
alleen maar sprake is van mij!"
„Wat?"
„Ja van mij! Ik heb er voor gewerkt; ik
heb me moeite gegeven, terwijl jij...."