BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES.
Voor heden mag ik het zeker wel zonder
een briefje vooraf doen? Volgende week
hoop ik m'n schade weer in te halen.
Beste POLLY. 'k Dank je voor je boo
menplaatje en voor den mooien briefomslag.
Eenige weken achter elkander werd ik door
Sparretje verrast met een mooi of grappig
couvert. Haar voorraad schijnt thans uitge
put. Je vraagt me ..of het waar is, dat je
flink en sterk kunt worden door veel buiten
en in de zon te spelen". Op deze vraag kan
men maar niet zoo zonder meer een ant
woord geven. Zon en buitenlucht doen vaak
zeer veel goed. Toch komt het voor. dat
werkelijk in de zon spelen sommige kinderen
meer schade dan goed doet. Bovendien moet
men nooit overdrijven. Men moet zelfs aan
in de zon zijn gewennen en langzamerhand
er iets langer in vertoeven. Dan zijn er nog
zooveel andere factoren die medewerken tot
het verkrijgen of behouden van een sterk,
gezond gestel, o.m. doelmatige voeding, een
behoorlijke nachtrust in een frissche om
geving, reinheid op lichaam en kleeding, enz.
Het geen ik hier heb opgesomd, is algemeen
bekend. Het zijn algemeene regelen, die al
gemeen gelden. In het geval waarin jij ver-
kerd. is het, het beste, je dokter te vragen.
Hij kent je gestel en weet precies wat goed
voor je is. Maar dan moet je ook houden
aan zijn ad vis, dus stipt doen wat hij zegt.
Vriend ik hoop, dat het weer in de komende
weken zoo is, dat je veel buiten kunt zijn
en de zomer je gestel veel goed doet.
Dag Polly,
Lief KRULLEKOPJE. Ja. het was 1.1.
Woensdag prachtig weer en zag men plot
seling een ieder in zomersche kleeding. Toch
moet men nog heel voorzichtig zijn. Het
weer is nog niet standvastig, wat reeds ge
bleken is. Het was Donderdag weer echt
koud. Je moeder weet het heel goed en was
er daarom nog niet voor, je direct, bij het
verschijnen van de eerste zwaluw, in dit ge
val de eerste zomersche dag, een z.g.n. korte
mouwenjurk aan te geven, 'k Denk dat je
Donderdag heel blij- was. dat je een jurk met
lange mouwen aan had, vooral toen je stil
in school zat.
Dag Krullekopje.
Beste BEP.
Nu worden het dus voortaan sommetjes en
woordje inplaats van teekeningen. Fijn hoor.
*k Zie dan tevens of je vooruit gaat. Je werk
was dit keer best.
Dag Bep.
Lief SPARRETJE. Hartelijk dank voor
je briefje, 'k Vond het leuk'je 1.1. Woensdag
weer eens gezien te hebben. Het was met je
zakdoek, die je kwijt meende te zijn, terecht:
„zoeken naar het paard, terwijl je er op zat".
Fijn dat je op reis gaat. 'k Wensch je met
je moeder een goede reis en mooi weer toe,
benevens prettige dagen.
Dag Sparretje.
Beste VERONIKA.
T? Begrijp dat je blij bent met de mooie
dagen. Je kunt- weer volop buiten genieten
Heerlijk dat je ouders lid van den speeltuin
zijn. Je kunt in den tuin onbezorgd spelen
en loopt geen kans door het drukke verkeer
een ongeluk te krijgen. Prettig, dat er steeds
maar weer nieuwe speeltuigen bij komen.
*k Wensch je veel genoegen.
Dag Veronika.
Lief BOODSCHAPSTERTJE. Wie heeft
Je nu weer zoo verwend met die snoezige
kinderpost? Moet ik eens raden? 'k Denk
tante Rie. Heb ik het goed? Je bent 1.1.
Woensdag fijn uit geweest heb ik gehoord.
Zouden de nieuwe schoenen, die je gekregen
hebt, mij ook passen? Dan kan je ze gerust
aan mij kwijt. Zulke mooie schoenen, wil
lk wat graag hebben hoor.
Dag Boodschapstertje.
Beste BERENMAN. Leuk dat je de brief
jes, die ik je schrijf geregeld in een schrift
gaat plakken. Weet je wat ik ook zoo grap
pig vind? Dat de briefjes niet alleen door de
kinderen, maar ook door heel veel groote
menschen worden gelezen. Zelfs door men-
schen die heelemaal geen kinderen hebben,
maar die Zaterdags het eerst de briefjes op
slaan om ze te lezen. Ben je al ver gevor
derd met je verhaal? 'k Vind den titel schit
terend. .Takko en Bimbo". Je begrijpt, dat
ik nu reeds verlang, het eens te mogen lezen.
Het is bij julie thuis een echte schrijvers
familie. Je vader journalist, je broer schrijft
een verhaal en jij kon ook de lust niet weer
staan. jij moest ook een verhaal gaan schrij
ven. 'k Moet je zeggen, zoover heb ik het nog
niet gebracht.
'k Dank je voor je mooie t-eekening.
Dag Berenman.
„KOOLBEK", HET JONGE KONIJN.
door Rubriekertje POLLY,
(Vervolg)
Jankend van pijn vluchtte hij naar z'n
vader en moeder terug. De stekels waren diep
in z'n vleesch gedrongen, dat zag Langoor
wel.
Koolbek hield spoedig op met janken. Hij
bemerkte dat het hem toch niets hielp. Bo
vendien hoorde hij een Merel slaan. Hij
dacht: ,zou zoo'n Merel lekker smaken?" Het
was een flinke, dikke vogel. Gelukkig, voor
het vogeltje, had hij geen tijd om het te
vangen. De familie van Koolbek ging op zoek
naar paardebloemen. Ze vonden spoedig een
veld vol. Ze waren er net aan het spelen en
pangpang. knalde het. Het waren scho
ten, gelost dooreen jager. Gelukkig had hij
niemand van het viertal geraakt. Ze lagen
goed verscholen achter eenige hooge strui
ken. De jager vertrok. Toen hij weg was,
kwamen de konijnen weer uit hun schuil
plaats te voorschijn.
(Wordt vervolgd.)
Denken m'n rubrieftjes aan den a.s.
JQeurwedstrijd
Trouw schrijven, anders mag men niet
mededoen en krijgt men dus geen gelegen
heid een prijs te winnen.
Veel groeten van
Mej. E. VULBRTEF.
■VLIEGEREN.
Blauw is de lucht en warm is de wind!
Al wie een vlieger heeft, vliegert mijn kind,
Die houdt het touwtje heel stevig beet.
Dat is het fijnste spel, dat ik weet!
De vliegers staan hoog, de touwen zijn strak
Hooger nog staan ze dan 't hoogste dak!
Ze wieg'len onmerkbaar in de lucht
Zoq gauw als maar even het windje zucht.
Zoodra de school uit is, komen heel vlug
Jongens en meisjes naar 't weiland terug.
Dan vlieg'ren ze daar met 't grootste plezier
Dat zie je wel op het plaatje hier. RITA.
UIT HET LEVEN VAN EEN PAARD.
Och, arm, afgejakkerd dier! Wat heb je een
zwaar en moeilijk leven gehad!
Terwijl de zweepslagen van je hardvochti-
gen baas je rug striemden, zwoegde jij voort,
steeds verder je moeilijk leven in, waarvan je.
in snelle draf, zoo spoedig het einde naderde.
Het was een zonnige dag in Mei, dat je
geboren werd.
Al spoedig sprong je vroolijk door de wei
en leidde een verrukkelijk leventje.
Misschien komt het ook hierdoor, dat het
je later zoo zwaar is gevallen.
De kinderen van den boer, aan wien je toe
behoorde verwenden je. Ze pikten malsch gras,
gaven je overvloedig haver en speelden met
je.
Ook 's winters had je een prettigen tijd. Je
leefde in een groote, warme stal. en kreeg
overvloedig voedsel.
Na ongeveer 3 jaar was het uit met de pret.
Je moest leeren een wagen voort te trekken.
Eiken dag, of het warm of koud was, of het
regende of waaide, moest je naar de dichts-
bijzijnde stad.
In het begin vond je het vreemd, dat je
niet meer gaan kon waar je wilde, maar spoe
dig wende je er aan.
Zoo vriendelijk als je baas in de eerste drie
jaren geweest was, zoo hardvochtig was hij
nu. Als je niet hard genoeg naar zijn zin
liep, sloeg hij je met de zweep. Dan ging er
een rilling door je heele lichaam, maar harder
loopen kon je niet, omdat je altijd je uiterste
best deed.-
Dan werd je baas boos en sloeg nog harder.
Maar hoe je ook zwoegde, je kon niet vlugger
loopen.
Én als je dan thuis kwam van zoo'n zwaren
tocht, stond je in de wei te trillen op je pooten.
Je hapte gretig in het malsche gras, dat je
in overvloed kreeg, omdat je baas er geen
moeite voor hoefde te doen, om het te krijgen.
Het spreekt van zelf, dat je dit niet lang
kon volhouden. Je vergde te veel van jezelf en
al spoedig kon je den zwaarbeladen wagen
niet meer trekken.
De boer liet je in den stal of in de wei
achter en ging met een nieuw, veel sterker
en forscher paard eiken dag naar de stad.
Je had het nu wel veel prettiger, maar je
vond het niet plezierig, dat je nu voor niets
meer gebruikt werd.
Toch waren de inspanningen van de laatste
jaren te veel voor je geweest.
En in den nacht van den 17en September,
stierf je, zonder dat ooit iemand je gemist
heeft
Over lucifers. De uitvinder der lucifers is
een zekere Jan Friedrich Kammerer, die in
1832 een gevangenisstraf van 6 maanden on
derging en in zijn cel op het denkbeeld kwam
phosphor te gebruiken voor het maken van
zwavelstokken, die zeer gemakkelijk tot ont
branding konden komen. Het duurde niet
lang of er kwamen tal van concurrenten
maar in 1835 werd de vervaardiging van dit
soort zwavelstokken als te gevaarlijk verbo
den. Kammerer trok zich dit laatste zoo aan,
dat hij er krankzinnig van werd en tot zijn
dood in 1857 verbleef in een gesticht nabij
zijn geboorteplaats Ludwigsburg in Wurtem-
berg.
DE HOND VAN TINE MULDERS.
Tine Mulders was overgegaan naar de 3de
klasse van de H. B. S. met een bijzonder goed
rapport en om haar te beloonen, had vader
haar lievelingswensch vervuld en een hondje
voor zijn dochter gekocht. Het was een jong
herdershondje en Tine had hem meteen den
naam van Spits gegeven. Spits was een hond
van zuiver ras en hij groeide als kool. Onaf
scheidelijk was hij van zijn meesteresje. Des
morgens draafde hij met haar mee naar
school, 's middags, als de school uitging, zat
hij op haar te wachten op het hoekje. En wee
dengeen, die een vinger naar Tine uit durfde
te steken. Spits was onmiddellijk bereid hem
aan te vliegen.
Op een zekeren dag zei Vader aan het ont
bijt, dat moeder en hij voor een paar dagen
op reis moesten en dat Tine, met het dienst
meisje en Spits zoolang alleen thuis moesten
blijven.
„Je bent oud genoeg, dat je geen domme
dingen uit zult halen en je hebt Marie en
Spits om op je te letten," zei hij vriendelijk.
En dus gingen vader en moeder op reis. Tine
bracht hen naar het station, beloofde nog eens
goed op alles te zullen passen en aanvaardde
toen met Spit den terugweg. Maar innerlijk
was ze heelemaal niet rustig. Allerlei akelige
gedachten speelden door haar hoofd. Je hoor
de tegenwoordig zooveel van inbrekers
maar dan herinnerde ze zich weer, dat ze
Spits had.
„En jij waakt wel, hè hondje?" vroeg ze zacht
en streek hem over zijn kop. Een zacht ge
jank was het antwoord.
Tine's angstige voorgevoelens waren juist
geweest. Ze werd 's nachts wakker, doordat ze
meende iets te hooren. Dadelijk lichtte ze
haar hoofd van het kussen en luisterde. Ja,
inderdaad ze hoorde in de huiskamer voet
stappen. Een wilde angst greep haar aan. In
brekers, en Marie en zij alleen thuis met Spits
Maar hoe kon het dan, dat Spits niet geblaft
had? Zou die niets gemerkt hebben? Zijn hok
stond op de waranda, aan den achterkant van
het huis. Als ze hem eens riep
Geruischloos liet ze zich uit bed glijden, ge-
ruischloos deed ze de deur van haar kamer
open en sloop de gang over, "naar de kamer,
die aan het andere eind lag en die op den
tuin uitzag. Daar maakte ze het raam open.
Haar hart klopte in haar keel, maar ze hield
dapper vol.
„Spits," riep ze zacht, „Spitsonraad!"
Toen hield ze angstig" den adem in. Met een
woedend geblaf was Spits uit zijn hok ge
sprongen. Zijn onfeilbaar instinct zei hem,
dat het gevaar uit de huiskamer dreigde en
daar hij er op geen andere wijze komen kon,
sprong hij dwars door de glasramen naar
binnen. Op dit geluid was Marie ook wakker
geworden en samen met Tine gilde ze zoo
hard ze konden.
Hoe alles zoo gauw gebeurd was, wist Tine
zich later niet goed meer te herinneren. Maar
binnen een paar minuten waren er agenten
en toen Marie en Tine eindelijk naar bene
den durfden gaan, vonden ze daar een inbre
ker, die bewaakt werd door een agent en
Spits er naast, die met opgetrokken tanden
naar zijn slachtoffer zat te kijken.
„Hij bloedt," riep Tine verschrikt en ze keek
naar Spits.
„Ja, en hij ook, juffrouw," zei de agent en
wees naar het been en de hand van den in
breker. Toen kwam alles gauw in orde. De
inbreker werd weggeleid; een in de haast ge
haalde dierendokter verbond Spits en toen
werd het weer rustig in huis. Marie en Tine
durfden niet meer te gaan slapen. Ze gingen
in de huiskamer zitten en namen Spits bij
zich. Den volgenden dag kwamen vader en
moeder, die een telegram hadden gekregen,
terug. Ze waren erg geschrokken, maar er
bleek gelukkig niets ernstigs gebeurd te zijn,
En dat Tine nu nog meer van Spits, die van
zijn avontuur een paar litteekens heeft over
gehouden, houdt dan eerst, is wel te begrij
pen. Ze stuurde ons laatst de foto, die je hier
afgebeeld ziet. Je kunt wel zien, dat ze
dikke vriendjes zijn, hè?
WIE ZOEKT ER MEE?
Deze jager heeft een leeuwin en een slang
gezien. Maar nu hij een geweer gehaald heeft
om ze te jagen, ziet hij de dieren niet meer.
Jullie misschien wel? Kijk maar eens goed
uit!
TANTE TINE.
WIE ZOEKT ER MEE?
Oplossing van vorige week.
Hebben jullie ook gezien, dat het de kop
van een Germaansch krijger is, die je krijgt,
als je alle vakjes met een punt er in, met zwart
ingevuld hebt?
VAN JANTJE, DIE ALLES WILDE HEBBEN.
Jantje was een klein, dom jongetje, dat
dacht, dat hij alles kon krijgen, wat hij wilde
hebben. Tot op zekere hoogte was dat wel
zoo; want zijn ouders, die hem verschrikke
lijk verwenden, gaven hem in alles zijn zin.
Als Jantje zei, dat hij zoo graag een autoped
wilde hebben, dan kwam er een autoped en
als hij zei dat hij graag een nieuwe tol zou
hebben, dan werd het dienstmeisje uitge
stuurd om een tol te koopen.
Jullie begrijpt wel, dat Jantje op die ma
nier een akelig verwend jongetje werd, die
door iedereen gemeden werd en door niemand
tot vriendje gevraagd. Wantal wilde
Jantje nog zoo graag een vriendje hebben, en
al vroeg hij er nog zoo dikwlijs om, een vriend
konden zijn vader en moeder niet voor hem
koopen.
Op een dag was Jan heel alleen in den tuin
aan het spelen. Daar zag hij een vlindertje
voor zich uitvliegen.
„Dat wil ik hebben," zei hij onmiddellijk bij
zichzelf. Zoo dom was Jantje niet, of hij be
greep, dat hij de vlindertjes, die hij wilde heb
ben, zelf moest vangen. Die konden vader en
moeder niet voor hem koopen, zelfs niet met
nog zooveel geld.
En dus begon Jantje een wilde achtervol
ging. Op en neer fladderde het vlindertje en
net als Jantje denkt, dat hij het gevangen
heeft, fladdert het weer voor zijn grijpende
vingers weg. Dwars door de struiken en de
perken vliegt het en Jantje holt er achteraan.
Tenslotte gaat het vlindertje over het hek en
Jantje holt ook den tuin uit.Doordat hij steeds
naar het vlindertje kijkt, kan hij niet zien
waar hij loopt en telkens struikelt hij en valt;
maar dat alles maakt de wil om het vlinder
tje te vangen nog sterker.
Nu is Jantje het paadje langs zijn huis al
afgehold en hij komt in het bosch. Dwars tus-
schen de stammen door gaat de achtervol
ging.
Tartend dichtbij is het vlindertje en dan
plotseling ver weg! Tot het tenslotte heele
maal verdwenen is. Jantje kijkt om zich heen;
het kleine witte vlindertje is nergens te zien
Nu moet hij weer naar huis; maarwelken
kant moet hij uit gaan? In zijn verlangen het
vlindertje te vangen, heeft hij heelemaal niet
ZATERDAG 9 MEI 1936
gekeken, waar hij terecht kwam. Tevergeefs
kijkt hij, of hij een lichte plek tusschen de
boomen door ziet schemeren. Maar overal is
het even donker. Uitgeput van vermoeidheid
gaat hij op het mos zitten en het duurt niet
lang, of hij valt in slaap. De droom, die hem
komt plagen, is verschrikkelijk. Alle dingen,
die hij zich in zijn korte leventje gewenscht
heeft, dansen om hem heen; maar zoodra hij
zijn hand uit steekt, springen ze achteruit en
lachen hoonend.
„Je kunt ons toch niet krijgen, al wil je
het nog zoo graag!" roepen ze. Ook de jongens
uit zijn klas en zijn buurjongens zijn er bij!
Ze trekken neuzen en steken hun tong uit;
„En al wil je nog zoo graag, we worden toch
je vriendje niet! Je wilt altijd al ons speel
goed hebben en afpakken en je krijgt het toch
niet. Gun maar eerst eens iets aan een ander,
dan zullen we eens kijken, of we je tot
vriendje willen hebben. Maar eerst moet je
veranderen"
„Hè, jongen, wat lig jij daar te slapen?"
Verschrikt slaat Jantje zijn oogen op en,
kijkt recht in het gezicht van een bosch
water. Gauw heeft hij verteld, hoe hij ver-
dwaald is geraakt en dan brengt de bosch
wachter hem naar huis terug. Het is onder-
tusschen al donker geworden en vader en
moeder waren erg ongerust. En het eerste
dat Jantje belooft, als hij weer thuis komt, is te
probeeren eens een beetje vriendelijker te
worden voor andere menschen en kinderen en
niet alles voor zichzelf te willen houden, En
die belofte heeft hij gehouden, Jan is een
flinke jongen geworden met veel vrienden.
WAT RIETEPIETJE KREEG.
Hans en zijn zusje Rie zijn naar het circus
geweest. Dat was een heerlijke middag. Kleine
Rietje, die pas vijf jaar is, heeft geschaterd
van plezier. Maar ook Hans, die al zeven jaar
is, heeft genoten van al die leuke dingen, die
hij gezien heeft.
„Vooral de clowns, die waren grappig, hè?"
vraagt hij nog aan Rietje, als ze thuis aan
moeder alles vertellen, wat er in het circus
te kijk was.
„Mam?" vleit Rietepietje, „krijg ik ook
zoo'n clowntje, zoo'n aardig klein clown
popje?"
Moeder lacht.
„Maar Rietje, hoeveel centjes, denk je dat
moeder heeft? Eerst heb ik Hans vanmiddag
centjes gegeven, om naar het circus te gaan
en nu vraag je al weer of ik een popje voor
je koopen kan. Nee, Rietepietje, zoo rijk is
mam niet!"
Een schaduw van teleurstelling glijdt over
Rietjes lief snuitje en Hans, die dat ziet. be
sluit onmiddellijk een clown voor zijn kleine
zus te maken.
Op niet te dik carton teekent hij de ver
schillende deelen, waaruit de clown moet be
staan
het hoofd, de romp, twee beenen en twee
armen. Voor hij deze uitknipt, kleurt hij deze
eerst met mooie vroolijke kleuren. De muts
wordt geel, de haren zwart, het gezicht wit,
de kraag groen, de blouse rood, de broek geel
en de schoenen groen.
Dan knipt hij alle deelen netjes uit en be*
vestigt ze aan elkaar met kleine spijkertjes,
zoodat alles beweegbaar blijft. Als de ven
goed droog is, geeft hij dit aardige clowntje
aan Rietje.
Dat dit er blij mee is, kun jullie wel begrij
pen. Ze bedankt haar grooten broer met een
ferme kus!