BESTE VRIENDINNETJES EN VRIENDJES Deze week heb ik heel weinig briefjes ont vangen. De tijd van inzending was noodge dwongen ook wel wat kort gesteld. In het ver volg kunnen de briefjes weer tot Donderdag morgén 9 uur aan het bureau, Kennemerlaan en tot Donderdagmiddag 2 uur aan mijn huis bezorgd worden Voor de verandering begin ik vandaag met het verhaal van Polly en ga daarna de paar ontvangen briefjes beantwoorden, 'k Hoop dat ik a.s. week weer veel briefjes krijg. „KOOLBEK", HET JONGE KONIJN. door Rubriekertje POLLY. (Vervolg) Langoor en zijn vrouwtje Piepkonijn waren Spoedig bij Wipstaart. Langoor begreep dade lijk wat er gebeurd was. Wipstaart zat gevan gen in een strik. Langoor zou Wipstaart be vrijden. Hij stak zijn voorpooten tusschen de lus envrij was Wipstaart. Ze gingen al len naar hun hol en vielen spoedig in slaap. De Verkenningstocht. Des avonds, ongeveer elf uur werd Koolbek wakker. Hij wekte z'n vader, moeder en broertje. „Vader," vroeg Koolbek, „gaan we nu eens met ons allen op verkenningstocht?" Ja, zei vader, maar Wipstaart en Moeder blij ven thuis. Zij moeten oppassen". „Dan gaan we dus samen," zei Koolbek. Vooruit dan maar. Ha, daar zag Koolbek reeds spoedig iets. Het was een struik met veel boschbessen. Langoor en Koolbek aten de helft op en brachten de rest naar het hol. Het vrouwtje Piepkonijn en Wipstaart waren heel blij en smulden ze terstond op. Daarna gingen ze weer slapen. Koolbek en Langoor gingen verder op ver kenning uit. Koolbek zag een groote boom. Onder de boom lagen honderden beukennoot jes. Maar hoe moesten zij ze open maken. Koolbek gebruikte z'n tandjes. Toen ze eenige nootjes op hadden wilden ze graag dat Piep konijn en Wipstaart ook zouden genieten. Koolbek ging ze roepen. Binnen vijf minuten was het tweetal er. Koolbek liet z'n moeder zien, hoe hij de nootjes op at. Toen alles op was, gingen ze naar hun hol terug'. Onderweg kwamen.: ze Roodbaard tegen. Koolbek, Piep konijn,- Langoor en Wipstaart verscholen zich vlug in het kreupelhout. Gelukkig zag Rood baard ons viertal niet. Hij liep vlug langs het kreupelhout heen. Toen Roodbaard geheel uit het gezicht ver dwenen was, liep onze konijnfamilie weer verdeiv.Bij. hun hol gekomen, gingen zij eerst wat drinken en daarna naar binne.n. Ze wa ren zeer vermoeid en vielen spoedig in slaap. Koolbek's vriend. Een paar dagen later waren Koolbek. Piep konijn-en Wipstaart met Koolbek's vriend aan het spelen. Ze speelden wegkruipertje. Piep konijn moest zoeken. Koolbek en Wipstaart verschoren zich ill een cirkelgang. Toen rie pen ze „Kom maar". Eindelijk vond Piepko nijn ze. Nu moest. Koolbek zoeken. De vriend van Koolbek. hij heet Piet en Wipstaart ver borgen zich achter een z.g.n. knoest.Al spoe dig vond Koolbek ons tweetal. Wipstaart moest hem nu zijn. Koolbek en Piet verbor gen zich achter eenige varens. Ze speelden nog wel een kwartier wegkruipertje. Toen be gon het spel te vervelen en daarom kozen ze een ander spel. Zij gingen krijgertje spelen.Bij hun hol was honk Koolbek tikte al gauw Piep konijn. Piepkonijn moest hem nu zijn. Na een poosje eindigde ook dit spel. Piet moest nu naar z'n huis. Piepkonijn vond het goed dat Koolbek z'n vriend een eindje wegbracht. Wip staart mocht ook mede. Na een minuut of tien gingen ze terug en naar hun hol. Van vermoeidheid vielen ze spoedig in slaap. (Wordt vervolgd.) Lief PRINSESJE. Je briefje heb ik ont- je je weer wat beter gevoeld. Prettig dat je je je weer wat beter gevoeld. Prettig dat je 'ook weer beter gaat eten. Daar moet je voor al je best voor doen. Flink eten en liggen in een frissche omgeving en bij gunstig weer, zooals de dokter je voorschrijft, voor een ge opend raam, zullen je naar ik hoop, wel weer doen herstellen. Als je tante je prijsje niet heeft afgehaald, zal ik het met een briefje aan je tante Rika medegeven Bij haar thuis zal men wel zorgen dat je het krijgt. Nu lief meisje 'k hoop ook volgende week wees-gun stige berichten van je te ontvangen. Van harte beterschap en flink eten hoor. Dag Prinsesje. Beste POLLY. Heb je je prijsje al in je bezit? 'k Denk dat je er wel blij mede zal zijn. De meisjes hebben ieder een paarlen col lier en jij een verfdoos. Prettig dat de juf frouw op school heel tevreden over je werk is. Had je vacantie tot 5 Juni en ben je nu juist weer ziek geweest? Dat is natuurlijk minder aangenaam, hoewel je, naar ik meen, wel blij zal geweest zijn. dat er vacantie was. Je kon nu niet achter raken. Vind je niet dat ik goed heb woord gehouden? Er staat een extra groot stuk van je verhaal in de rubriek en ik heb volgens de belofte van de vorige week, m'n schade ingehaald. Waar blijft je broer Berenman met z'n briefje? Dag Polly. PRIJSJES RAADSELOPLOSSING. De 5 meisjes krijgen elk een paarlencollier Het jongetje Polly krijgt een verfdoos. De prijsjes zijn op het bureau van de courant, Kennemerlaan bezorgd. Mochten er onder de gelukkigen nog één of meer zijn, die hun prijsje 1.1. Woensdag middag niet hebben afgehaald, dan bestaat hiervoor nog tot a.s. Woensdag de gelegenheid. Veel groeten van Mej. E. VIJLBRIEF. Kelïner: U zult dit tafellaken moeten ver goeden meneer. Er is met een sigaar een gaatje in gebrand. Heer: Maar dat heb ik niet gedaan, dat moet een ander gedaan hebben. Kellner: Ja meneer, zoo gaat 't altijd. De een geeft den ander de schuld. Uw voorgan ger zei ook al, dat hij 't niet gedaan had. Wist je dat? Alleen in Amerika zijn ruim 18.000 bioscopen; in Europa 40.000. EEN MINSTREEL. Wie van jullie we~t, wat een minstreel of troubadour is? Niemand? Dan zal ik het jullie maar vertellen. Een minstreel of troubadour was iemand, die in de Middeleeuwen de kas- teelen en burchten afging, om daar, om zoo te zeggen, muziekavondjes te geven. Hij had een luit (een snaren-instrument) bij zich en daarop begeleidde hij zijn liederen. Deze lie deren waren of door hemzelf gemaakt en dan bezongen ze meestal de heldendaden van den een of anderen ridder of vorst of het waren liedjes, die door het volk gezongen werden en die door den troubadour een beetje bewerkt waren éii zoo 'van'kasteel naai' kasteel gé bracht werden. Jullie moet niet vergeten, dat de minstreels in dien tijd het eenige vermaak waren, dat de bewoners der burchten had den. Wij hoeven tegenwoordig maar een knop om te draaien en we hebben radiomuziek; maar zoo iets bestond in de Middeleeuwen niet. Je begrijpt dus wel, dat zoo'n trouba dour in hoog aanzien stond en beschermd werd door de vorsten. Vooral de moedige En- gelsche koning, Richard Leeuwenhart, die ook een kruistocht meegemaakt heeft naar het Heilige Land, om daar tegen de Turken te strijden, heeft veel voor deze zangers ge daan. Een voorbeeld van zoo'n minstreelslied, dat tot op heden bewaard is gebleven, is het Rolandsiied. Op de afbeelding zien jullie zoo'n trekkenden zanger. Je kunt hem gemakkelijk namaken van hout. Je teekent daarvoor eerst de ver schillende deéièn op een niet te dik plankje, zaagt ze uit en vijlt de kanten goed glad. Dan maak je de deelen in elkaar en schildert alles in de goede kleuren; het kleed wordt paars achtig rood; blauw de broek; zwart de laarzen, haren en baard bruin, het muziekinstrument geel, hangend aan een gouden koordje. Je moet armen en beenen zoo aan de romp be vestigen, dat ze beweegbaar blijven. Dat is het aardigst. Nieuw dienstmeisje: De wekker is vanmor gen niet afgeloopen mevrouw Mevrouw: Ik heb vergeten te zeggen, dat je den wekker even moet schudden, als hij niet afloopt. Illlllllllilll!lllllllllllll!llllllllllill!llllllllllllllll ROO, DE ZEEHOND. De kleine, grauwe zeehond, bezaaid met lichte vlekken, was de mooiste zeehond van het heele eiland. Zijn ouders waren heel trotsch op hem, en telkens als ze hem za gen, dansend op den top van de golven, stre ken ze met voldoening over hun lange, han gende snorrebaarden, terwijl in hun groote oogen een uitdrukking van teederheid kwam. Allebei dik en leelijk, herinnerden ze zich nog maar al te goed den tijd, dat ze zelf jong wa ren en als ze Roo nu zoo groot en sterk zagen, voelden ze zich onmetelijk gelukkig. De poolwinter begon. Op de blauwen golven van de Oceaan, scheen het aantal ijsbergen van de Ocseaan, scheen 't aa.ntal ijsbergen zich te verdubbelen en te verdriedubbelen en om woonde, trok een muur van ijs op. Spoedig zou de lange nacht vallen, die meer dan zes maanden duurde en die door niets anders verlicht werd dan door 't geheimzin nige Noorderlicht, dat langs den hemel speel de en verder zou er stilte heerschen. Tresch en Tika, de vader en moeder van de kleine Roo begonnen zich ongerust te ma ken over het vraagstuk, waar in den Pool nacht aan voedsel te komen als de zee dicht lag. Maar Roo trok zich van dat alles niets aan: inplaats van in het water, speelde hij nu op het ijs. Soms zag hij aan den horizon een bruine rookwolk, die echter vrij spoedig ver dwenen was. Hij vroeg aan zijn moeder wat dat was. „Dat," antwoordde Tika, die veel ervaring- had, „is een heel gevaarlijke walvisch, die echter niet veel voorkomt hier. Hij duikt nooit onder water en spuwt alleen maar van die bruine rook. Boosaardige wezens leven op hem en zijn rug is bekleed met scherpe ste kels. Die wezens zijn bekleed met bont en ze dragen stokken, die vuur en verderf spuwen. Verschillende zeehonden sterven ieder jaar door hen en er is geen ander middel om aan hen te ontkomen, dan een overhaaste vlucht Als je ooit in de buurt komt, van zoo'n ge vaarlijke walvisch, maak dan rechtsomkeert; anders zie je nooit je vader en moeder meer terug." MERKWAARDIGHEDEN. Dit typische huis wordt gevormd door een reusachtige uitgeholde boomstam. De eige naar, een Amerikaan, woont er 's zomers in Mevrouw tot dienstmeisje, dat zich aan meldt: „Waarom ben je uit je vorige betrek king ontslagen?" „Ik vergat telkens de kinderen 's morgens te wasschen." Jantje: „Hè, mammie, neemt u dit meisje dan." GAUW, GAUW, GAUW. door W. B.—Z. Gauw, gauw, gauw, Want Jan telt af. Zoek je schuilhoek maar. Hij is al aan negentig Spoedig is hij klaar. Gauw, gauw, gauw, Ik zie een plaats. Achter 't kippenhok. 't Haantje springt van den schrik Dadelijk op stok. Gauw, gauw, gauw, Ik zie een plaats Bij de duiventil, „Honderd!" roept Jan en 't is Overal nu stil. Gauw, gauw, gauw, Rie loopt nog rond. Nu is zij erbij. Misschien verlos ik haar, Ja, dan is ze vrij. Roo was heel nieuwsgierig geworden door dit verhaal. Toen vertelden een paar vriend jes hem, dat ze vlak langs zoo'n walvisch ge zwommen waren Het was een wonderlijk mooi gezicht. Ze waren heelhuids terugge komen. „Zie je," dacht Roo bij zichzelf, „als het ge vaar bestaat is het toch niet zoo verschrik kelijk! Ouders zijn altijd bang. Waarom zou er met mij wel wat gebeuren en met mijn vriendjes niet?" En het werd zijn hartewensch vandaag of morgen eens zoo'n gevaarlijke walvisch te ontmoeten. lederen dag kroop hij een ijsberg- op, om te zien, of hij nergens aan den hori zon een rookpluim ontdekte. Maar helaas, telkens moest hij weer onverrichterzake terug keeren. Maar eindelijk op een dag, daar zag hij de langverwachte rookpluim aan den ho- UIT DE NATUUR rizon. Met een omweg kroop hij naar net wa ter, om niet gezien te worden door zijn ouders en zijn vriendjes. Eindelijk had hij het open water bereikt. Als een pijl uit de boog zwom hij weg, handig de ijsblokken ontwijkend, die hem telkens den doorgang belemmerden. Vlugger, vlugger! Want de walvisch kon wel eens verdwijnen. En hij was nog zoo ver weg! En Roo, hijgend van het harde zwemmen, spande zijn uiterste krachten in. De rookpluim In de kranten vindt men allerlei berichten over de bloeiende pracht in Betuwe en Beem- ster. Verschillende fiets- en autotochten wor den georganiseerd om de menschen zooveel mogelijk van die schoonheid te laten genieten. Het is dan ook een onvergetelijke aanblik zoo'n uitgestrekte boomgaard met een dik wit bloesemdek te zien getooid, maar ik voor mij vind, dat een vrijstaande boom in bloesem rijkdom nog meer indruk maakt. Pereboomen bloeien iets vroeger dan de appels en de bloesems zijn wit. Als je die bloempjes goed bekijkt, zie je wel overeen komst met de roosachtigen, maar het vrucht beginsel is onderstandig en dit groeit latei- uit tot de vrucht, terwijl de restjes van de bloemkelk bovenop blijven zitten. Al heel gauw komen de insecten de fijnste bloesems bezoeken, en deze zorgen voor de bestuiving, die weer noodzakelijk is voor de vruchtzetting. Het is een aardig gezicht als na den bloei de vruchtjes beginnen te zwellen. Door lichte nachtvorst, harden wind of hagel valt er altijd nog een gedeelte af. Er is ook veel zorg en arbeid voor noodig om de boomen zoo gezond mogelijk te houden, teneinde zoo gaaf mogelijk fruit er van te kunnen oogsten. Door enten worden betere soorten verkregen. Daartoe wordt een klein takje, van een speciale variëteit aan den on derkant aan twee 'zijden afgeplat en in de afgesneden wilde stam geplaatst, dat de groei lagen van beide soorten, dus ent en onder stam, precies tegen elkaar liggen. Met was en banden wordt dit nog op elkaar gehouden en als alles goed gaat vergroeit het edele ent- stuk met de onderstam. Er zijn verschillende groeiwijzen, als snoe ren, leiboomen, struik- en pyramidevorm. Snoeren zijn aardig als randen in de moes tuin, leiboomen plaatst men tegen muur of schutting. De appel bloeit iets later en geeft rose bloesems, die later verbleeken. De kers, pruim, perzik, abrikoos behooren tot de amandelachtigen en hiervan bestaan ook heel wat variëteiten. De kerssoorten ko men in West-Azië in het wild voor, evenals de pruim. Wie vruchtboomen in de omgeving heeft of wel eens in een boomgaard komt, weet dat de vogels ook echte vruchtenliefhebbers zijn. Lijsters zijn dol op kersen en morellen en als je eenmaal het lawaai gehoord hebt, dat spreeuwen kunnen m^3" *en volgeladen pereboom, dan verwonder je je nog, dat er ook nog gave vruchten aan blijven zitten. Voor fijn fruit worden de vruchtboomen dan ook dikwijls door netten beschermd. Ook wel door fijn gaas, waarvan een geheele kooi is opge steld. Ik heb wel eens gezien, dat van peren alleen een steeltje en het klokhuis overbleef met een gedeelte van de schil. De vogels we ten best wat lekker is en er is heel wat spek takel noodig om die lekkerbekken te verjagen S. groeide zienderoogen. En weldra zag Roo de omtrek van een scheepsromp, de drie masten waaraan de zeilen waren bevestigd en de kleine schoorsteen, waaruit onophoudelijk dikke zwarte rook kwam. Omringd door ijs- schotsen, kwam het schip bijna niet vooruit. Uitgeput van vermoeidheid kroop Roo op een ijsschots om een beetje uit te rusten. Hij keek en keek en keek naar de wonderlijke wal visch. Zou hij nu teruggaan? Neen, hij zou nog dichter bij gaan; op den rug van de walvisch was geen leven te bespeuren. Om het schip had zich een heel ijsveld gevormd. Daar ging Roo naar toe. Hij was op nauwe- liiks 20 meter afstand van het schip gekomen. Waar bleef het gevaar? Op hetzelfde oogenblik hoorde Roo een ge luid. Hij hief zijn kop op en zag twee vreemde wezens, bedekt met bont, die over de reeling hingen en hem met aandacht bekeken. Een van hen klom over boord en naderde den zee hond voetje voor voetje. Eerst wilde Roo vluch ten. maar toen won zijn nieuwsgierigheid het; zonder zich te verroeren wachtte hij, klaar om bij de minste verdachte beweging in het wa ter te duiken. Hij wist niet. dat het een mensch was, die naderde. Met zijn groote vochtige zeehondenoogen keek hij verbaasd naar het wezen, dat hem daar op twee bee nen naderde Plotseling voelde hij een hevige slag op zijn kop en tóen wist hij niet meer wat er met hem gebeurde Toen hij weer bij bewustzijn kwam, bevond hij zich in een donker vochtig hok in den buik van de walvisch. Het monster sidderde Het had de ijsschotsen en blokken overwon nen en spoedde zich nu naar Zuidelijker stre ken, terwijl het Roo wegvoerde van zijn ouders zijn vriendjes en kameraadjes. Telkens kwamen menschen naar Roo kijken en hij hoorde, dat ze zeiden: „Een heele mooie zeehond; net iets voor den dierentuin!" En nu zit Roo opgesloten in een Eumnee- schen dierentuin; nooit zal hij meer Tresch en Tika terugzien, nooit meer in de noorde lijke ijszeeën zwemmen. En in de uren van eenzaamheid overpeinst hij bitter, hoe onver standig en dom het is van kleine zeehondjes om ongehoorzaam aan hun ouders te zijn. T E K D A G 6 JUNI 1936 WAAR ZIJN ZE? door W. B.—Z. Kindren, 'k zoek mijn kindertjes, Heb je ze ook gezien? Zitten ze soms in den boom, Of op 't ipos misschien? Loopen ze' daar langs de beek Aan den waterkant? Of spelen ze daar met elkaar In het mulle zand? 't Is nu apen-etenstijd, 'k Zoek ze al zoo lang. En als het straks donker wordt, Zijn ze o zoo bang, Want dan brult daar koning Leeuw Ieder vlucht dan heen. Hij loopt dan in 't groote bosch Dikwijls heel alleen. Zie je apen-kindertjes? Roep je mij dan maar? Ik spring gauw dan naar mijn hut En maak 't eten klaar. Vader Kanderen, wat hebben jullie vanmid dag uitgevoerd? Wim: O, vader, we hebben zoo fijn paardje gespeeld, En 't lint uit uw schrijfmachine was ons leidsel. In Mei leggen alle vogeltjes een ei, Behalve de koekoek en de spriet, Die leggen in de Meimaand niet. Nu denken jullie misschien, dat vogelmoe dertjes de eieren uitbroeden, net als b.v. de kip. Want vader haan laat zich al heel wei nig aan zijn spruiten gelegen liggen. Bij verschillende onderzoekingen is komen vast te staan, dat verschillende vogelva ders ook broeden. Ooievaar en spreeuw wis selen b.v. geregeld hun vrouwtjes af. Zitten ze niet op de eieren, dan zijn ze er op uit om voedsel te zoeken. Een bijzonder geval doet zich voor bij den Amerikaanschen struisvogel. Het wijfje legt eieren en het mannetje blijft daar 8 weken op zitten zonder voedsel tot zich te nemen. Daarna zorgt hij ook voor de opvoeding. Het wijfje trekt er zich niets van aan, soms pikt ze zelfs haar jongen, zoodat het mannetje zijn kinderen tegen de moeder beschermen moet. Bij het talegallahoen, een Australische vo gel, heeft- ook wat merkwaardigs plaats. De haan maakt een hoog nest van afgevallen blaren. Als de blaren gaan gisten en er dus flink warmte ontwikkeld wordt, legt de hen eieren Daarna trekken haan en hen zich niets meer van de eieren aan. Na 6 weken ko men de kiekens uit het ei en werken zich uit de bladerenhoop. Ze leiden dadelijk een zelf standig leven. W. B.—Z. KINDEREN HEBBEN PLEZIER. Kinderen vinden het altijd heel plezierig bellen te blazen en daarom zal ik jullie hier een goed recept geven, hoe je het zeepsop moet maken, om mooie bellen te krijgen. Niet elke zeep geeft bruikbare resultaten. Het minst geschikt zijn fijne toiletzeepen. Beter bruikbaar is de gewone groene zeep, die moeder vast wel in huis heeft. Die los je op in zacht water (regenwater). Te veel oplossen is doelloos, maar wel loont het de moeite er een scheutje zuivere glycerine aan toe te voegen, waardoor de zeepbellen veel langer duren. Van zoo'n oplossing bewaart men ongeveer een halve liter in een goed gekurkte flesch. Deze oplossing blijft eenige dagen goed. De korte Goudsche pijpen voldoen het best om te blazen. De rand der pijp moet goed nat gemaakt worden met zeepoplossing, willen de zeepbellen niet terstond uit elkaar spat ten. Eveneens spat de zeepbel terstond uiteen, als er speeksel in de pijp komt en tot den rand doordringt. Het is daarom het beste meer dan één pijp te hebben bij het bellen blazen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1936 | | pagina 10