Het derde Eeuwfeest der
Utrechtsche Universiteit.
Haarlems Kunstbezit.
WOENSDAG 24 JUNI 19»..
De plechtigheid in de Domkerk.
Aanbieding der gulden eeremedaille aan de Koningin.
Over de plechtigheid in de Domkerk van
Dinsdagmiddag wordt nog het volgende ge
meld:
Aanwezig waren o.a. de minister-president
dr. H. Colijn, de minister van Justitie mr. van
Schaik, de minister van Binnenlandsche Za
ken. mr. de Wilde, de minister van Onderwijs,
kunsten en wetenschappen prof. Slotemaker
de Bruine, de minister van Sociale Zaken mr.
Slingenberg en verder de vice-voorzitter van
den Raad van State jhr. mr. F. Beelaerts van
Blokland en de secretaris van dit college jhr.
mr. dr. J. D. H. de Beaufort, de ministers van
Staat jhr. mr. H. A. van Karnebeek, mr. D.
Fock en jhr. mr. D. J. de Geer, de voorzitter
en de griffier der Eerste Kamer, mr. W. L.
baron de Vos van Steenwijk en mr. A. D. de
Block, de voorzitter der Algemeene Rekenka
mer, de heer R. Zuyderhoff en tal van andere
leden van hooge regeeringscolleges.
Voorts vele kerkelijke autoriteiten, o.a. de
Aartsbisschop van Utrecht mgr. dr. J. de Jong,
de Aartspriester der Oud-Katholieke Kerk
mgr. Lagerwey, de voorzitter en secretaris der
Algemeene Synode der Ned. Herv. kerk. De
militaire overheid was o.m. vertegenwoordigd
door den bevelhebber der vierde militaire af-
deeling te Amersfoort, generaal-majoor baron
van Voorst tot Voorst.
Van het diplomatieke corps waren o.a. aan
wezig de pauselijke Internuntius en de gezan
ten of zaakgelastigden van Frankrijk, Vene
zuela, Finland, Cuba, Chili, Zwitserland, Zuid-
Afrika, België, China, de Vereenigde Staten.
Duitschland, Denemarken, Tsjecho Slowakije,
Polen en Italië.
Behalve de leden van de senaten der andere
Nederlandsche hoogescholen hadden in de
Domkerk plaats genomen de curatoren der
Universiteiten van Groningen, Leiden, Delft,
Amsterdam, van de Vrije Universiteit, de R.K.
Universiteit van Nijmegen de Landbouwhoo-
geschool te Wageningen de Handelshooge-
school te Rotterdam en de R.K. Handelshoo-
geschool te Tilburg.
Onder hen bevonden zich o.a. de burge
meester van Amsterdam dr. W. de Vlugt, de
burgemeester van Leiden, mr. A. v. d. Sande
Bakhuyzen, de Commissaris der Koningin in
Groningen, dr. J. P. Fockema Andreae.
Voorts waren aanwezig alle leden van Ged.
Staten van Utrecht, leden van de Provinciale
Staten, van het gemeentebestuur en den ge
meenteraad van Utrecht.
Alle aanwezigen verhieven zich van hun ze
tel, toen de stoet der hoogleeraren door den
hoofdingang het kerkgebouw betrad. Het or
gel, bespeeld door den organist van de Dom
kerk, den heer H. F. Bos, zette het „Gaudea-
mus Igitur" in.
De aankomst van Koningin en
Prinses aan de Domkerk
Na, den stoet van hoogleeraren en studen
tendeputaties te, hebben gadegeslagen, keer
den Koningin en Prinses-met gevolg te onge
veer kwart, voor drie naar Paushuize- terug,
waar de Koningin de commissie van redactie
van het Gedenkboek van het Utrechtsche Stu
dentencorps ontving, bestaande uit de heeren
Bierens de Haan, Rutgers van Rozenburg,
Oorthuys, Boeken en de Beaufort, die de Ko
ningin een fraai gebonden exemplaar van het
gedenkboek kwamen aanbieden. De Koningin
aanvaardde het boek met eenige hartelijke
woorden.
Onmiddellijk hierna vertrokken de hooge
bezoeksters met hun gevolg en in gezelschap
van den Commissaris der Koningin en den
burgemeester van Utrecht naar de Domkerk,
waar de hooge bezoeksters tegen drie uur ar
riveerden voor den ingang der sacristie, waar
een eerewacht stond opgesteld van ongeveer
60 man der Utrechtsche Studentenweerbaar
heid. In de sacristie waren ter verwelkoming
aanwezig de Curatoren der Universiteit, de
Rector-magnicifus en de Ab-Actis van den
senaat van het studentencorps. Een zoontje
van het lid van het college van curatoren jhr.
mr. de Beaufort bood de Koningin een ruiker
orchideeën aan, terwijl mej. Wilhelmina M.
Vollgraff, dochter van den rector-magnifi-
cus de Prinses een ruiker orchideeën, afkom
stig uit de eigen Hortus der universiteit, aan
bood.
Terwijl alle aanwezigen zich van hun zetel
verhieven en het orgel uit Valerius Gedenck-
klanck „O Heer die daer des hemels tenten
spreidt" liet hooren, betraden Koningin en
Prinses door de zijdeur het kerkgebouw en na
men plaats op de tegenover den preekstoel
voor het doophek staande zetels.
Rede van den president-curator
De President-Curator, dr. H. Th. s'Jacob,
betrad den preekstoel om de plechtige her
denking te openen.
Spr. gaf een beknopt overzicht van de ge
schiedenis der universiteit en begroette daar
na de Koningin en Prinses Juliana en dankte
voor haar aanwezigheid.Ook begroette spr. den
voorzitter van den ministerraad dr. H. Colijn,
de buitenlandsche gasten en den minister van
O., K. en W., prof. dr. Slotemaker de Bruine.
Herdenkingsrede van den Rector-
Magnificus.
Na deze rede was het woord aan den Rector-
Magnificus. prof. dr. C. W. Vollgraff voor het
uitspreken van de herdenkingsrede. De her
denking van het driehonderdjarig bestaan, al
dus spr. o.m.. onzer universiteit, vervult allen,
die haar liefhebben, met dankbaarheid en
vreugde. Drie eeuwen lang is de universiteit,
wat ook viel en voorbijging, gespaard geble
ven en het is haar gegeven geworden te ko
men tot een hooge trap van ontwikkeling.
De oorzaak van den geestelijken en stof-
felijken opbloei der universiteit was de Her
vorming, onder wier hoede de Universiteit is
gegroeid.
In de achttiende eeuw daalde de Hooge-
school met het geheele volksleven, dat haar
droeg, tot zelfgenoegzaamheid en verslapping
af. Maar ongeveer zestig jaar geleden geraak
te de Universiteit tot nieuw leven en tot een
te voren ongekende ontwikkeling onder lei
ding der natuurwetenschappen.
Het is helaas niet te loochenen, dat zich in
de laatste vijf jaren dreigende wolken aan
den gezichtseinder hebben vertoond, ja dat
zij thans geheel het zwerk bedekken: de groei
der Universiteit is gestuit als gevolg der na
tionale inzinking. Zij heeft nu te strijden voor
het behoud van hetgeen zij voor staat en
volk kan doen. Ondanks de ongunst der tij
den en den daaruit voortvloeienden druk blij
ven hare dienaren getrouw aan het beginsel
dat voor hun leven geldt: zij zijn van zins zich
in het belang der wetenschap elke inspanning
te getroosten, in afwachting van den dag,
waarop een nieuwe golf van enthousiasme,
oprijzende, evenals vroeger, uit de diepte van
de volksziel, de tijden zal veranderen en de
universiteit mede opvoeren tot ongekenden
bloei en kracht.
Na zijn rede to hebben geëindigd, daalde
de rector-magnificus af van den kansel,
plaatste zich voor den zetel van de Koningin
en sprak tot H.M. de volgende woorden:
„Majesteit, als rector-magnificus valt mij
de hooge eer ten deel ,aan Uwe Majesteit uit
naam van den Senaat te mogen aanbieden
de Gulden Eeremedaille der Universiteit. De
Senaat heeft onlangs besloten deze medaille
in te stellen, en haar voor de eerste maal aan
te bieden aan Uwe Majesteit bij gelegenheid
van ons derde eeuwfeest. Tevens veroorloof
ik mij aan Uwe Majesteit de bij de medaille
behoorende bul te overhandigen. Moge het
Uwe Majesteit behagen in de aanbieding der
medaille een bewijs te zien van de verknocht
heid en onwankelbare trouw der Universiteit
aan Uwe Majesteit".
Hierna overhandigde prof. Vollgraff de bij
de medaille behoorende bul en de medaille
zelf, die is ontworpen door dr. A. Roes. pri
vaat-docente in de archaeologie aan de Rijks-
Universiteit te Utrecht. Zij stelt voor aan de
voorzijde een zittenden adelaar, die de vleu
gels ontvouwt en opziet naar de stralende zon
met de lijfspreuk der Universiteit „Sol justi-
tiae illustra nos" (zonne der gerechtigheid
beschijn ons).
De fraai geornamenteerde keerzijde draagt
het opschrift: „Wilhelminae reginae Academia
Traiectina. (Aan Koningin Wilhelmina, de
Utrechtsche Universiteit)
De Koningin aanvaardt de
medaille.
De Koningin aanvaardde de gulden medail
le met bijbehoorende bul met de volgende
woorden
„Mijnheer de rector magnificus,
De woorden door den heer president-curator
Nog iets -van Claude Lorrain
(Teyler Museum).
Onder de zeer vele teekeningen, die Teyler
van den grooten Lotharinger bezit zijn die
met figuratieve voorstelling ver in de min
derheid. Eenigen tijd geleden heeft de conser
vator, de heer Buisman dat kleine aantal met
één kunnen vermeerderen, doordat -hij in ee,n
der portefeuilles met onbekende meesters een
teekening' vond, die hij mét zekerheid aan
Claude Lorrain meende te mogen toeschrijven.
Juist door dat het rijke materiaal onder zijn
beheer schitterende gelegenheid tot vergelij
kende studie bood kon hij zijn meening deug
delijk begronden en de voldoening smaken dat
een kunstgeleerde van groote reputatie, spe
ciaal op teekeningengebied, de Engelschman
Hind het volkomen met zijn ontdekking eens
bleek te zijn. Het is deze teekening die wij
thans door de voorkomendheid van den heer
Buisman hier kunnen reproduceeren, waardoor
aan ons bescheiden rubriekje zelfs een pri
meur op kunsthistorisch terrein te beurt valt.
Zooals men ziet stelt het een Rust op de
Vlucht naar Egypte voor-, een onderwerp, door
Lorrain ook nog op een andere teekening in
Teyler behandeld en verder ook vaker in
eenige schilderijen voorgesteld. Het verwijt
van Joachim von Sandrart dat Lorrain geen
groot figuur teekenaar was schijnt niet geheel
ongegrond, als men over het hoofd ziet dat
deze soort teekeningen voor den artist niet
meer dan notities voor een „geval", idée-con-
cepties voor een compositie waren, die hij in
een zijner landschappen verwerken kon. Be
weging en expressie der figuurtjes zijn slechts
even aangeduid en al moge iemand als Rem
brandt zijn ideeën meer direct-juist, onverbe
terlijk hebben neergeschreven, het intieme
van de groepeering, die men zich als onder
deel, als vulling van een boschinterieur moet
blijven voorstellen, valt niet te ontkennen en
bewijst dat Le Lorrain het teekenen van een
figurengroep, op zijn wijze dan, wel degelijk
in zijn macht had. Vergelijkt men echter ons
plaatje van deze week met dat- van de vorige,
dan zal men gemakkelijk inzien dat zijn land
schap veel en veel minder conventioneel is
en dat een voorstelling als deze met de Moe
der en het Kind, den lezenden Jozef met zijn
ezeltje, den kleinen Johannes met het lam,
van allerhand herinnering aan nog oudere
meesters oproept.
Lorrain is paysagiste. En in onze eigen kunst
der zeventiende eeuw vindt hij in belangrijk
heid zijns gelijke in Ruysdael eerder dan in de
talrijke kleinere meesters ten onzent die wij
noemden, en die hem in meerdere of mindere
mate navolgden.
Lorrain en Ruysdael, zij hebben veel ge
meen en zijn toch weer in den grond ver
scheiden. Over beider levenshistories is even
weinig aan schokkende gebeurtenissen ge
boekstaafd, beiden heten zij de stoffeering
hunner landschappen gaarne aan anderen
over, beiden waren zij even verzot op het phe-
nomeen der steeds wisselende aspecten door
het licht in de natuur teweeg gebracht. Lor
rain leeft in het blijde licht van het Zuiden,
Ruysdael vertolkt de dramatischer gewaarwor_
dingen die een noordelijke - hemel met zijn
wolkenbouw en variabeler lichtuitstraling ver
schaffen kan: beiden zijn grootmeesters in
ontvankelijkheid en herscheppingskracht. In
.het mooie boek dat Pierre Courthion aan
1 Claude Lorrain wijdde vindt men de verwant
schap tusschen beide artisten op dichterlijke
wijze uitgewerkt.
Aan dat boek ontleen ik ook wat wij nu over
Lorrain's Liber Veritatis zullen navertellen.
Claude had, als veel andere schilders een
soort artistiek dagboek bijgehouden, waarin
hij een schets, een krabbel soms, bewaarde van
ieder schilderij dat zijn atelier verliet. Uit
onzen tijd herinner ik mij van den ouden Ga
briel een verzameling miniatuur-notities op
visitekaartjes, met dezelfde bedoeling aange
legd en die hij zijn Grootboek noemde. Dit Li-
en u gewijd aan de ontwikkeling en de lotge
vallen dezer thans drie honderd jarige univer
siteit moge tevens verklaren waarom ik er
prijs op heb gesteld, heden persoonlijk aanwe
zig te zijn bij de plechtige viering van dezen
mijlpaal in haar bestaan.
Want duidelijk bleek daaruit welk een be
langrijke plaats die universiteit reeds van
ouris inneemt in het leven van ons volk, welks
wel en wee zij deelde, en tevens hoe zeer zij
zich bewust is geweest van haar hooge roe
ping, haar schoone maar zware taak vervul
lende op een wijze, die hare thans levende en
werkende leden met trots en voldoening mag
vervullen.
Ook is zij in het, verleden voor tegenspoed
niet gespaard gebleven, maar het geloof in
haar roeping heeft zij daaronder steeds be
houder. en ook hebben uwe voorgangers haar
weten op te voeren tot een centrum van we
tenschap, ver over onze grenzen bekend en
geacht.
Weer zijn de tijden donker, maar ook thans
weer versaagt dat geloof niet. Naast uwe
woorden is de nieuwe gouden medaille daar
van het bewijs. Hoogelijk waardeer ik het als
eerste die uit uw handen te hebben ontvangen.
Ik aanvaard haar als een hooge onderschei
ding, maar behouden zal ik haar als het
tastbare symbool' van uw aller onwankelbaar
vertrouwen in de toekomst der Utrechtsche
Universiteit, die ik daarom alleen reeds in
uwe handen veilig reken".
Na deze met heldere stem gesproken woor
den van de Koningin was het even stil, waar
na het orgel de fantasie in g-moll van Johann
Sebastiaan Bach speelde.
Rede van den minister van
onderwijs.
Als laatste spreker betrad de kansel de
minister van onderwijs, kunsten en weten
schappen, Prof. Dr. J. R. Slotemaker de
Bruine.
De Nederlandsche regeering, aldus de mi
nister, o.m. spreekt haar meest hartelijken
gelukwensch uit. nu het aan deze illustre
universiteit is beschoren, haar derde eeuw
feest te vieren, nu deze drie honderd jaren
lang heeft mogen arbeiden aan haar roeping
om door de beoefening der wetenschap ons
volk mede te dienen.
Dat het mij ten deel valt, mij, die met
zooveel dank herdenk mijn studeeren, pro-
moveeren, doceeren aan deze hoogeschool,
in dit uur de tolk der regeering te wezen, het
vervult mij persoonlijk met een levendige
voldoening.
Het tijdsgewricht, waarin deze herdenking
valt, wordt gekenmerkt door druk èn ver
warring allerwege, een tijd, waarin de uni
versiteit wel zeer bijzonder haar taak vindt.
De maatschappij behoeft dezulken, die een
wetenschappelijke opleiding hebben genoten
en daardoor in staat zijn maatschappelijke
betrekkingen te bekleeden. die zoodanige op
leiding veronderstellen. Hier doe ik den
stap uit studeerkamer, collegezaal, labora
torium in het volle leven, dat op daden
wacht, dat in angstige tijden meer nog dan
-anders wacht op daden, op toegepaste we
tenschap.
Zij het aan deze universiteit gegeven om
bij voortduring ons volk te dienen met kiaar
verstaan, met krachtig doen met aanraken
van de onzichtbare wereld in deze tijden van
donkeren druk en in tijden van lichtend
heil, die God na dezen gehengen moge.
De slotplechtigheid.
Toen de minister van den kansel was af
gedaald trad de secretaris van het College
van Curatoren, baron de G:eer van Jutphaa's',
met het groot-vaandel der universiteit naar
voren, waarna de president-curator een der
den eeuwring, bestaande uit een vergulde
slang die zichzelf in den staart bijt als het
symbool der eeuwigheid, aan de twee reeds
dof geworden eeuwringen op het vaandel
hechtte en vervolgens de zitting sloot.
Terwijl allen zich opnieuw van hun zetels
verhieven en het orgel het Wilhelmus inzet
te, verlieten de Koningin en de Prinses met
haar gevolg en vergezeld door de curatoren,
d,en Commissaris der Koningin, den burge
meester van Utrecht, de ministers en ver
schillende andere autoriteiten, het kerkge
bouw om zich door de kloostergang naar het
groot-auditorium te hegeven, waar de hooge
bezoeksters met belangstelling de daar op
gestelde geschenken in oogenschouw namen.
Te ongeveer half vijf toegaven Koningin en
Prinses zich naar de Senaatszaal, waar de
rector en de ab-actis van het U.S.C. de Ko
ningin de gouden medaille van het studen
tencorps aanboden.
In het groot-auditorium werden daarna
verschillende buitenlandsche hoogleeraren
en binnenlandsche vertegenwoordigers aan
de beide vorstinnen voorgesteld.
Te ruim half zes zou de Koningin naar
Het Loo terugkeer en, terwijl de Prinses in
Utrecht zou blijven met enkele leden van
haar gevolg, om des avonds de eerste op
voering van het openluchtspel der studen
ten ,De Groote Geus" bij te wonen.
Moord op een kind van een
half jaar.
De vader geeft zich als dader aan.
Te Den Oever overleed op 30 Mei van het
vorig jaar het ongeveer zes maanden oude
kindje, dochtertje van de familie K.. waarvan
de man werkzaam was bij de Zuiderzeewerken.
In den loop van het jaar verhuisde de familie
naar Leeuwarden, waar de vader Dinsdag
plotseling de bekentenis aflegde, dat hij zijn
kindje zelf vermoord had. Zijn dochtertje
leed aan een ongeneeslijke ruggemergaan-
doening en de vader heeft toen het proces
versneld door het kindje stukken brood in den
mond te stoppen en daarna een kussen voor
den mond te binden, waarop het meisje is ge
stikt.
Op last van de justitie is het lijkje opge
graven en verricht-te dr. Hulst uit Leiden de
sectie.
INBRAAK TE AMERSFOORT
In een woning aan de Bankastraat te Amers
foort. bewoond door mevr. D. M. is in den
nacht van Maandag op Dinsdag een aanzien
lijk bedrag ontvreemd. De indringer verschaf
te zich toegang tot het huis door een keuken
raam te forceeren.
Na zich te goed te hebben gedaan aan brood,
aardbeien, melk en bonbons verdween hij met
medeneming van vier flesschen wijn en een
portemonnaie met inhoud, benevens een groot
aantel zilveren voorwerpen.
Den dader heeft men tot dusver niet kun
nen aanhouden.
Nieuwe A. V. R. O.-Studio.
Officieele opening op 2 Juli door Ir. Damme.
De officieele opening van de nieuwe AVRO
studio zal Donderdag 2 Juli a.s. des middags
te half drie geschieden door den Directeur-
Generaal van P.T.T., ir. M. H. Damme, aan
gezien de minister van binnenlandsche za
ken, mr. J. A. de Wilde, tot zijn spijt niet
beschikbaar is.
Driejarig kind door gas
bedwelmd.
En levend verbrand.
Dinsdagmiddag omstreeks vijf uur is het
driejarig dochtertje van den heer Van der
Meüléri te 'Noordwijk in een onbewaakt oogen
blik op de uitlaatpijp van een benzinemotor
gevallen en levend verbrand.
Op de banen der Noordwijksche Golfclub
waarvan het onderhoud door den heer Van
der Meulen wordt verzorgd, is in een schuur
een benzinemotorpomp opgesteld, welke Dins
dagmiddag ook in werking was.
De uitlaatpijp van dezen motor komt uit in
een open put buiten de schuur. Waarschijn
lijk heeft het meisje over den rand van de put
gehangen, waarbij het door de uitlaatgassen
is bedwelmd en vervolgens in de put op de
gloeiende uitlaatpijp en knalpot van de mo
tor is gevallen. Daardoor hebben haar kleer
tjes vlam gevat en is het kind verbrand.
Toen de heer van der Meulen den motor
kwam afzetten, vond hij het geheel verkoolde
lijkje van zijn dochtertje.
ber Veritatis lBoeK der Waarheid d.w.z. be
vattende de door den schilder als authentiek
erkende schilderijen) is na den dood van Lor
rain in andere handen geraakt en voor drie
kwart in de achttiende eeuw naar Engeland
verzeild en in het bezit geraakt van den hertog
van Devonshire. Het moet daarvóór zelfs
eenigen tijd in Hollandsche handen zijn ge
weest. Tot zoover is. daar niets bijzonders aan.
Maar in 1777 heeft een beroemd Engelsch gra
veur, Richard Earlom een goed deel van die
teekeningen van den hertog van Devonshire
in aquatint geëtst en als Lorrain's Liber Veri
tatis uitgegeven. Op die prenten van Earlom
heeft men geruimen tijd het oordeel over
Lorrain gebaseerd: Goethe bezat ze en Ruskin
bouwde er zijn minder waardeerende opinie
oven onzen schilder op. Doch nu is door de on
derzoekingen eener Engelsche dame, mevrouw
Mark Pattison, zeer waarschijnlijk geworden
dat Earlom aan die oorspronkelijke teekenin
gen heeft zitten knoeien, om er effectvollere
prenten van te kunnen maken, ze met wit
heeft opgehoogd en tegenstellingen noode-
loos verscherpt, waardoor het karakter van
Lorrain's werk aanmerkelijk verminkt is ge
worden. Wat een Liber Veritatis moest voor
stellen, is een boek van den Leugen geworden
onder Earlom's handen, zeer ten nadeele van
Lorrain's gerechtvaardigde beroemdheid.
De eenige romantische noot in het eigen le
ven van Claude Gellée ishet nichtje.
Maar men weet er eigenlijk niets van en moet
zich in veronderstellingen verdiepen. Agnes,
de mysterieuse Agnes verschijnt in het leven
van den schilder en men weet niet vanwaar.
Onder de bekende verwanten van Claude is
zij niet thuis te brengen. Als hij in 1663 een
ontwerp testament maakt vermeldt hij Agnes
Gellée, die dan zoowat dertien jaar oud moet
zijn, als „zijn nicht, opgegroeid en opgevoed in
zijn huis" en als hij bijna 'twintig jaar later
sterft, wordt Agnes met de overige familie in
processen over de nalatenschap gewikkeld.
Agnes is tot den dood van den ouden kuns
tenaar zijn trouwe huisgenoote en steun ge
weest en hij was zeer aan haar gehecht. Het
vermoeden is uitgesproken dat zij zijn dochter
was. Zoo zou ook dit werkzame en geheel aan
de kunst gewijde leven zijn romance gekend
hebben. Een romance die voor de nieuwsgie
rige blikken der tijdgenooten van een beroemd
man geheel verborgen is gebleven. Maar ook
door Lorrain's leven is een vrouw gegaan en
het is waarschijnlijk dat Agnes den geschied
schrijver toestaat die conclusie te trekken.
Waar dan toch ook eigenlijk niets vreemds
aan is, behalve de geheimzinnigheid waarin
de episode gehuld bleef.
J. H. DE BOIS.
Een halve eeuw geleden
Uit Haarlem's Dagblad van 1886.
24 Juni:
Door het hoofdbestuur der Algemeene
Vereeniging voor Bloembollencultuur
Haarlem, is bij circulaire van 9 dezer aan
de leden medegedeeld, dat de bloem-
bollenbeurs gehouden zal worden in het
lokaal van den heer F. Prinsen, in de
Wijde Appelaarsteeg alhier, in de zoo
genaamde kleine zaal, des Maandags van
iedere week, van den 12den Juli tot den
4den October van des voormiddags half
tien uur tot des namiddags één uur.
De aandacht der leden wordt door het
hoofdbestuur in het bijzonder gevestigd
op de bedoeling van het bepaalde bij
art. 1 van dat reglement namelijk dat
de beurs uitsluitend moet strekken ten
voordeele van de leden der vereeniging,
en dat alzoo zij, die geen leden der ver
eeniging zijn en van de Beurs verlangen
gebruik te maken, zich bij een der be
staande af deelingen behoor en aan te
sluiten, op de wijze als is aangegeven bij
art. 19 der statuten.
Zware brand te Arnhem.
In fabrieksgebouwen en
opslagplaatsen.
Schade door verzekering gedekt.
Dinsdagmiddag omstreeks half twee is een
zware brand uitgebroken in een aantel fa
brieksgebouwen en opslagplaatsen, gelegen
achter den Velperweg te Arnhem.
De brand is ontstaan achter het laborato
rium van de D. E. F. A., handel in verfstoffen,
gelegen aan den Velperweg 28, waar het vuur
gretig voedsel vond in kisten, doozen en eenige
vaten met brandbaren inhoud. Daarna is het
vuur overgeslagen mar den houthandel van
de fa. P. A. Terhoist, Velperweg 34.
De opslagplaatsen stonden in volle vlam. Er
was geen redden meer aan. Tegelijkertijd
deelde het vuur zich mede aan de Confectie
fabriek van de fa. Abas, Velperweg 24, waar
het dak vlam vatte.
En tenslotte strekte het vuur zich uit naar
het achterhuis van de fa. H. de Leeuw en Zn.,
Velperweg 30, fabriek van sanitaire artike
len enz.
In wijden omtrek had de politie de straten
afgezet, en den Velperweg voor het verkeer
afgesloten.
Steeds meer slangen werden uitgelegd. Het
was een geluk, dat de wind niet krachtig was
zoodat verdere uitbreiding in deze dichtbe
bouwde buurt kon worden voorkomen.
Dinsdagmiddag te drie uur was 1 ".t blus-
schingswerk zoover gevorderd, dat het gevaar
voor verdere uitbreiding van het vuur als ge
weken kon worden beschouwd. Zoowel in het
gebouw, van de D. E. F. A., waar de brand is
ontstaan, als in de confectiefabriek van de
firma Abas, kon het vuur worden gestuit en
kon men het blusschingswerk verder over
laten aan enkele stralen, waarmee moest wor
den voorkomen, dat het vuur opnieuw zou
oplaaien. Met groote kracht woedde de brand
echter nog voort op de opslagplaats van den
houthandel der firma Ter Horst, die een op
pervlakte van ongeveer 1500 vierkante me
ter beslaat. Al het beschikbare materiaal van
de Arnhemsche brandweer werd op dit deel
van het terrein van den brand geconcentreerd
vooral ook om te voorkomen, dat de brand
zich alsnog zou uitbreiden naar de zijde van
de woonwijk „Molenbeke". Hier zorgde de
groote motorspuit voor aanvoer van water uit
den vijver van „Molenbeke".
Het blusschingswerk stond onder leiding
van den waarnemenden commandant der
brandweer, den heer B. Bielefeld.
Het verkeer langs den Velperweg werd be
halve voor de trams en de autobusdiensten
gestremd en omgelegd via de Hoflaan en den
Rozendaalschen weg.
Voor den brand bestond zeer groote be
langstelling. Een groote menigte verzamelde
zich achter de politieafzetting om, zij het van
verre, het blusschingswerk gade te slaan.
De oorzaak van den brand is nog onbekend.
De schade, welke op het oogenblik niet is te
overzien, wordt geheel door verzekering ge
dekt.
Hoewel het hoofdgebouw der confectiefa
briek Abas is behouden gebleven, is hier toch
groote waterschade en waarschijnlijk zal het
bedrijf ten gevolge van den brand wel eenige
stagnatie ondervinden.
De vuurzee gebluscht.
Nader wordt gemeldt:
In den loop van den namiddag is de Arn
hemsche brandweer erin geslaagd den brand-
te blusschen.
Met achttien stralen, gekoppeld aan ver
schillende motorspuiten en brandkranen,
heeft de brandweer het vuur bestreden.
Het felst hebben de vlammen gewoed in de
houtopslagplaats van den houthandel P. A.
ter Horst. Deze opslagplaats is dan ook vrij
wel geheel uitgebrand waarbij een groote
hoeveelheid hout is verloren gegaan.
Voorts zijn van het achtergebouw van de
D. E. F. A. -verfstoffenhandel het labora
torium en het magazijn uitgebrand, terwijl de
confectiefabriek van de firma J. Abas aan
de achterzijde heeft vlamgevat, doch overi
gens behouden is gebleven.
Alle gebouwen hebben zooals begrijpelijk
veel waterschade opgeloopen. Omtrent de
oorzaak van den brand tast men nog in het
duister. De schade, die nog niet te schatten
is, wordt door verzekering gedekt.
DE BEIDE AGENTEN BLIJVEN IN
HECHTENIS.
De Amsterdamsche rechtbank gelastte de
gevangenhouding van de beide Amsterdam
sche agenten, die er van verdacht worden in
een kiosk op het Mercatorplein te hebben
ingebroken. Zij zijn als gemeld onlangs op
bevel van den rechter-commissaris in hech
tenis genomen
DE NED. SIERTEELTCENTRALE.
De minister van Landbouw en Visscherij
heeft D. W. Lefeber, te Lisse, op zijn verzoek
eervol ontslag verleend als lid van het be
stuur van de stichting Nederlandsche Sier
teeltcentrale en Jac. P. Nijssen, te Santpoort,
voor het tijdvak, beginnende 23 Juni 1936 en
eindigende 1 September 1936, benoemd tot lid
van het bestuur van voornoemde Stichting,